Mijn letterhof; eerste afperking.
66
PLEIT DER DIEREN.
naermate ik u meerder of minder nuttig voor mij waerdéren zal...
Uitnemend! voortreffelijk! hernam de beledigde Leeuw. Volgens die rekening zoude ik mij al verfcheiden trappen beneden den Ezel, dat domme , door den ftok voortgedreven, Lastdier , geplaetst zien. Neen, gij kunt onze Regter niet wezen, Mensch I Vertrek uit de vergadering.
—C>-Hmc«oiH«OC^>— r
111.
De Mensch vertrok uit de vergadering.... Welnu, zeide de Mol , op een fpotachtige wijs rde Veldmuis en de Egel juichten haer uit luider kele toe), hoort gij, Paerd ? De Leeuw denkt ook, dat de Mensch onze Regter niet wezen kan: de Leeuw is dus van ons gevoelen.
Ja , maer op gronden , die beter zijn dan de uwen, ant. ivoordde de Leeuw, terwijl hij een' verachtenden blik op dit verwaende drietal van nietsbeduidende Raedgeveren wierp.