Mengel-Schrif ten. 439
lijk ligchaarn; en dus is het ook tusfchen Christus en zijn Volk [f». De Geloovigèn hebben eene innige liefde tot Christus, en eene tedere zorg voor zijne belangen. Zij kunnen niet dulden, dat zijne zaak, door hun zeiven, of door anderen, benadeeld worde. Geen lijden, dat zij om zijnen wil ondergaan, is magtig, hunne genegenheden van Hem aftetrekken. En Christus is nog oneindig meer bezorgd voor zijne Leden, dan zij voor Hem kunnen zijn. Dit heeft Hij getoond, en toont het nog geduuriglijk, op veelerlei wijzen; Hij overlaadt hen met weldaaden; Hij heeft medelijden met hen , in hunne droefenisfen en bezwaaren; Hij draagt zorg voor hunne veiligheid, en vooralle hunne belangen ,• en Hij is onwankelbaar in zijne liefde en trouw. Er is zulk eene wederzijdfche toegenegenheid tusfchen Christus en zijn Volk, dat zij verlangen, om bij eikanderen te zijn in de Heerlijkheid (A
Eindelijk. Deeze betrekkelijke hoedaanigheid van Christus brengt met zich, de volftrekte noodzaak der vereeniging van Christus met zijn Volk, ter volmaaking van- het geestlijk Ligchaarn. Gelijk de leden niet volkomen zijn, zonde: het hoofd, zoo is het hoofd niet volkomen , zonder de leden. Hierom wordt de Kerk genoemd, de vervulling van Christus (c~). Christus was van eeuwigheid beftemd, als het Hoofd der nieuwe Schepping. Toen werd
het
(a~) Efeez. V; 29— 3r.
(6) Filipp. I: 23; Joan. XVII: 2+.
§| Efeez. I: 22, 23.
"Euangelische schatkamer, of Gemengde bijdragen, ter bevoordering van de kennis [...] van den waaren euangelischen godsdienst. : VIERDE EN LAATSTE DEEL". "Vierde en laatste deel". Cornel, Nicolaas Rotterdam, 1781-1802, 1799. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dpo:3570:mpeg21:0005