' Behalven de Hoofdkerk , heeft men 'te Gend 'zei \ Kerfpelkerken, en een groot getal van Mannen- en Vrou- l wenkloosters. De St. Pieters Abtdy, en de Abtdy van 1 Eandelo , binnen , en die van Drongen, even buiten de i
Stad, I
VADERlANDSCH woordenboek.
375
i Stad zyn zeer vermaard. De eerfte is eene van de ryk. i fte Abtdyen van Nederland. De Abt heeft waereldlyk i Rechtsgebied over een groot gedeelte der .Stad. De Kerk
1 deezer Abtdy is pragtig herbouwd, in 't jaar 1718.
Men heeft binnen Gend meer dan driehonderd Brugï gen' geteld , op eenen van dezelven , de Hoofdbrug ger naamd , daar men gewoon is Halsrecht te doen , ftaan \ twee metaalen Standbeelden , vertoonende eenen Zoon, die , zynen Vader het hoofd willende afflaan, daarin belet werd, doordien het zwaard, terwyl hy zynen arm ophief , aan tweeën brak. 't Geval zou , in 't jaar 1371, r gebeurd zyn ; doch het wordt van verfcheiden Schryvers
2 met zulke verfchillende omftandigheden verhaald, dat daar door de geloofwaardigheid der vertelling merkelyk verr zwakt wordt. Ondertuslchen is dit voorval ook in een Schildery, op het Stadhuis, afgebeeld.
In den Regeeringsvorm van Gend is dikwils verandering voorgevallen. Omtrent den jaare 1.200 , werd de Stad door dertien % en fomtyds niet meer dan agt Raadsheeren , of Schepenen , beftierd. Zo, dra 'er één ftierf, wierd 'er door de overigen een ander in zyn plaats gekooren. Graaf ferdinand beval , in 't jaar 1212 , dat de dertien Raadsheeren voortaan alle jaaren veranderd moesten worden. Zestien jaaren daarna (lelde hy een Raad aan van negenendertig perfoonen. Gravin margareet en guy , haar Zoon , fchaften naderhand deezen | Raad 'weder af, en fielden dertig Opzienders van het ! Gemeenebest, in deszelfs plaats, nevens dertien Schepe1 nen, dertien Raadsheeren, en vier Penningmeesters. Het negenendertig manfchap verzettede zich tegen deeze nieuwigheid , en beriep zich op het Hof van Parys , 't welk beval , dat het negenendertig manfchap ftand grypen, en de nieuwe Regeering afgefchaft zou worden. Fiups de schoone , Koning van Frankryk , in 't jaar 1301 , voer ' Opperheer van Vlaanderen erkend geworden zynde, maak. i te wederom verandering in de Regeering. Hy beval, dat de Burgers, alle jaaren , 's daags voor Maria's Hemelvaart, byeen 'komen moesten , wanneer de Graafof zyne Gevolmachtigden , vier perfoonen uit hun verkiezen zouden. ^ Zy moesten 'er van hunne zyde ook vier benoemen , en ïl <3eeze agt moesten zesentwintig Agtbaare en bekwaame \ Mannen verkiezen , die van den Graaf, of zyne Gevolk machtigden , in dertien Schepenen , en even zo veele Raaden, verdeeld zouden worden. Omtrent het jaar 1340
werd
3/6 j. kok
werd het gantfche lichaam der Ingezetenen in drie Ledel verdeeld: Burgers, Arabagtslieden, en Wevers: en meJ ftelde vast, dat de zesentwintig Raadsheeren alleenlvk uil deeze drie Leden verkooren zouden worden. Drie imreiJ laater werden de Dekens van de drie gemelde Leden'del lnwooneren, tot algemeene hoofden hunner GildebroederJ aangefteld. De Deken der Burgers was de eerfte Raadsl heer der Stad , en had het gebied over alle de Burgert 1 die geen handwerk oefenden , en van hunne inkomfterï leefden. De Deken der Ambachtslieden , die den naami van Aartsdeken droeg, had tweeënvyftig andere Dekens! van verfcheidene handwerken , onder zich. De DekerI der Weevers had het bevel over zevenentwintig Genood! knappen , die ieder hunne byzondere Vaandels hadden 1 Groot was het gezag van deeze Hoofddekens. Zo dral er eenige beroerte in de Stad ontftond, trokken zy, om die te itillen , aan het hoofd van de Gilden der werklieden, op het luiden van de groote Klok Roeland, naar de Markt, in zo groot een getal , dat de Vaandels van st ' joris van Vlaanderen en van Gend , onder den eerfter* Raadsheer , en de tweenëzestig Gildevaandels onder den! Aartsdeken, fomtyds een getal van dertig duizend mannen! uitmaakten. Iulips de goedf. fchafte deeze macht van! Dekens af, die, echter, naderhand wederom werd inge-l voerd, doch eindelyk door Keizer karel de V voor al-I tyd vernietigd. Tegenwoordig hebben de Dekens der Gil-I den niet meer dan de fchaduw van hun voorgaand "ezagj behouden. Geen Ambachtsgild mag, zonder WmuiinH van Schepenen, oie jaarlyks, ten getale van tweeëntwin-1 tig, verkooren worden , byeen komen. De Verkiezersl der Schepenen zyn drie Edellieden van het Land dièl door den Grave voor hun leven aangefteld worden' ent een vierde, die jaarlyks of bevestigd, of veranderd wordt J Deeze vierde heeft het meeste aanzien en den voorrang* boven de drie anderen. Het Rechtsgebied van Gend en t hetVrye ftrekt zich niet alleen over de Binnen- en Bui-f tenfingels der Stad maar ook tot aan St. MargareetèM graft uit. Binnen dat gewed heeft de Overheid van Gendl dat zelfde recht, als binnen de Vesten der Stad, hetwelk f zy door haaren Amman laat handhaaven, die verfrheidpn l Bedienden onder zich heeft. Allen , die zich binnen dit E gebied nederzetten , zyn , even als de Burgers , vrv van alle Landlasten, gemeenlyk Pointingen en Zittingen eéii heeten. Zy betaalen alleenlyk Stads Excyns en Tol. I
„ Da C
vaderlandsch woordenboek. 377
De Landftreek van Gend behoorde oudtyds niet tot Vlaanderen. Ten tyde van kar el den grooten en loi df.wYK den vroomem , hing Gend van Braband af. Dit iblvkt uit de Brieven van deeze twee Keuren, in welken van Gend, in het Brachbants Land, Gundam pago \-Br.agbando, of Bachbantenfi, gewaagd wordt. Gew/werd ['door karel den kaalen aan zynen Schoonzoon, bouBewyn, eerften Grave van Vlaanderen, gefchonken. De [Gentenaars werden federt op de wyze van eenen vryen Staat beftierd, en gehoorzaamden den Graaf van Vlaanderen niet, dan wanneer zy 't goedvonden. In t jaar 1539 ftonden zy tegen karul den V op. Zy gaven voor, dat men hen te zeer met fchattingen bezwaarde , en verWen FKANCOis den I, Koning vau Frankryk , om byI ltaiKl Dees wees hen af. De Keizer kwam uit Spanje , Ldoor Frankryk, naar Gend, en oefende ftrenge liraf over de wederfpannige Gentenaars. Hy deed zesentwintig van .de voornaamfte Burgers door Beuls handen ombrengen , Izond een veel grooter getal in ballmglchap , verklaarde 1 alle hunne goederen verbeurd, en beroofde hen van huni ne wapenen eu voorreqhten. De Stad werd in eene boete Ivan twaalfhonderd duizend Kroonen heilagen, en de LeI den der Regeering veroordeeld , om de openbaare ommeI gangen met den ftrop om den hals, te verzeilen. De 1 Keizer liet toen, om zich in het toekomende van de Stad 1 re verzekeren , het Kasteel oprechten , daar wy van te Ivooren van gefprooken hebben. Ondertusfchen bragt zyIjie llrengheid niet weinig toe ,. rot het verval van den I Handel, binnen deeze voornaame Stad. In 't jaar 1576 Iwerd te Gend het vermaarde verdrag ,. tusfehen'alle de I.JNederlandfche Provinciën, uitgenomen Luxemburg en NaI men gellooten , dat gemeenlyk de Pacificatie van Gend' lof Gendfche Vrede, genoemd wordt. liet belfond in vyfientwintig Artikelen, en behelsde voornamelyk, dat de \ vreemde troepen uit het Land zouden gezonden worden; s dat de Provinciën Holland en. Zeeland met de overigen J vereenigd zouden blyven , en dat de Roomsch Katholyke 3 Godsdienst, en de oude voorrechten des Lands, gehandJ haafd zouden worden. Dit verdrag werd door de voor1 'naamfte Geestelyken , Edelen en Afgevaardigden der Steil den , onderteekend. De Koning van Spanje , filips de H II zelf bevestigde het. Kort daarna deed de Hertog I.van aarschot, als Gouverneur van Vlaapderen, te Gend < zyne intrede. Drie dagen laater liep de gantfche Burgery, j ILdeel. n.alg.lett. no. 9. Dd door
3?8 J. KOK
door de Heeren imbise , ryhoove , en anderen, opgeruid,! fclnelyk te hoop, roepende, dat men hun de voorrechteni zou weder geeven , die Keizer kabel hun benomen had.i Dit werd geweigerd , en hierop verzekerden zy zich vani den Hertog , van de Bisfchoppen van Brugge en IperenA en van eenige andere Heeren , die zy een geruimen tydj gevangen hielden. Vervolgens deeden zy den eed van] getrouwheid aan den Prinfe van orajnje , onderfchrevenj de vereeniging van Utrecht, en fielden imbise tot Vooral fchepen aan. In 't jaar 1584 onderwierpen zy zich wea derom aan den Koning van Spanje; imbise werd afgezet,] eu ien 4 Augusrus van het jaar 1585 in 't openbaar ont-t hoofd. Lodewyk de XIV, Koning van Frankryk, maak-: tc zich in het jaar 1678 , na eene belegering van tien da-i phx\ meester van de Stad Gend; doch hy ftond haar by de thmcefche Vrede, in 't zelfde jaar, wederom aan Spanje af. Na dep flag oy Ramillies, "in 't jaar 1706, werd zy vau de Bondgenooten1 des Keizers ingenomen, en op den «den Jjj-ty, van het jaar 1708, by vcrrasfching, door de jfrapfcKén, die 'er echter maar weinige maanden metstet van bleeven. Maklboroorgh en eugenius kwamen 'er, op her einde van het zelfde jaar, voor , en de Stad ging a by vrdrag, aan hun over, op den jollen December. De Graaf de la motte , die 'er vau Frankryk's wegen het bevel gehad had, trok, nevens de bezetting, die 1400c»: man fterk was, op den aden January, des jaars 1709, ]tèr Stad uit.
,, Een groot deel der onderhoorigheden van Gend legt in die Landftreek, welke men, voor deezen meer dan tegenwoordig , in 't byzon.ier, het Keizerlyk Vlaanderen plagt te noemen. Deeze Landftreek werd .door otto den; pitoÓTEpT. otnt'rèht het midden van de tiende Eeuw, aan het D'-hfche Kcizerryk onderworpen, en ftrekte zich toen \iit tot.aan dc Poorten der Stad' Gend. Zy werd aan Keizer otto afgeftaan, ten tyde van lodewyk van overzee , Koning van Frankryk , die een verboid met den Keizer maakte. Men vindt, dat beide deeze Vorften, in 't jaar 548 , op de Kerkvergadering van Ingelheim , by M'entz , geweest zyn. Otto , de grenzen des Keizers , tegen den Gra^e van Vlaanderen , willende beveiligen , deel , in den jaare 949 , eene flerkte opwerpen , om de Gentenaars in bedwang te houden. Zy werd het nieuwe Kasteel genoemd , en de Stad is 'er , veele jaaren achter gen . .-eer V.m gekweld geweest. De Keizers fielden 'er
VADERLANDSCH WOORDENEOEK. 379
Bevelhebbers in, die den naam van Graven voerden, en 'er tot in het jaar iooo toe, meesters van bleeven. lioudewyn met den baard, Graaf van Vlaanderen, maakte zich toen meester van Gend, en van dit Kasteel. Hy verïdreef de Keizerfchen , en ftelde eenen Kastelein ot burggraaf te Gedaan, die lambert genaamd was, en wiens (nakomelingen Krfgenaamen en eigenaars van dit bmggraatjfehap geweest zyn. Keizer iiendrik deed Vlaanderen den i oorlog aan, ter verdeediging van de grenzen des Keizerivks en nam het Kasteel wederom in. Eenigen tyd daar ira kwam het andermaal onder de gehoorzaamheid van Vlaanderen eu van den Kastelein. Volkaart, Zoon van lam3bert, bekwam eindelyk den eigendom van dit BurggraatPfchap Hy liet eenen Zoon na, lambert geheeten, die i verfcheiden Kinderen had. Venmar , Burggraaf vai;\ Gend, was de Vader van aarnout , Grave van Guines. Boude1 wyn , oudfie Zoon van aarnout, volgde hem op in t I Graaffchap van Guines. Siger , een van aarnout s Zoois nen werd Burggraaf van. Gend. De mannelyke nakomehnl een'van deezen'siger zyn in't bezit van dit Burggraaffchap gebleeven, tot op hugo, die eene Dochter, maria geheeten tot zyne Erfgenaame had, welke, in het jaar 1280, i met' GfRARD , Heere van Sotenghien , trouwde. Uit dit 1 Huwelyk is hugo van Sotenghien gefprooten , die geene \i Kinderen kreeg, en zyne Zuster, maria van Sotenghien, h tot Erfgenaame had. Deeze trouwde met hugo , Heers G van Jihoing en Espinoi, wien zy eene Dochter baarde, isai!' lla geheeten, die aan jan , Burggraaf van Melun , en Q Kamerling van Frankryk trouwde, wien zy het Burggraaf8 fchap van Gend mede ten Huwelyk bragt. Dus kwam dit 1 Burggraaffchap in het Huis van Melun d'Espinoi.
De Kasfelry van Gend heeft nog tegenwoordig verfcheiI den onderhoorigheden en Heerenrechten. Zy is onderfcheii den van de Kasfelrye van den ouden Burgt van Gend, daar I zesentwintig Dorpen, die over de Schelde en de Vaarten y gelegen zyn, onder behooren. Somerghcn is het grootfta ! van deeze Dorpen. De gantfche Landftreek heeft den Kei\ z'eren toebehoord, van de tyden van otto den grootew i! af- maar na den dood van dirk, Grave van Hulst, die in I »t jaar 1174. voorviel, maakte filips van der elzas, Graaf I van Vlaanderen, zich meester van den ouden Burgt van Gend, en vereenigde die Landftreek met het Rechtsgebied der Stad. Deeze Graaf eu zyne opvolgers hielden 't een en 't ander zeden ter leen, van" de Koningen van Frankryk , tot op de tyden Van karel den V." Dd 2 'Fal-
38o
j. h. campe
Volledig Lcerflelfel van Opvoeding, ontworpen door eenige Inoin. de beleerden m Duitschland, en uitgegeeven door t. h. campej, Tf fieh D-els, tweede Stuk. Te Amilerdam, by "de Erven P > Meijer èn G. Waniare, m de Wed.'j. Doll, 1786. /» „e^ vo; 3Ü0 Wadz.
v™r Kinderen, met Plaaten. Tweeden Deels, eerfte Stuk* ■ le Amilerdam als boven. In oclavo, 160 bladz.
Qp de Verhandeling van den Heer Camee, in 't voorige Stuit je, over de eerfte vorming der zielen van jonge Kinderen, in het eerfte en tweede jaar der kindschheid, volgt, in het te genwoordige, eene Verhandeling van den Heer V.Uaunv. over riet gfcdrag by dc eerfte ontaardingen der Kinderen , welken zv omtrent tot m het derde jaar kunnen hebben. Onder deezen betrekt hy de Styfhoofdigheid, het Weemn en Schreeuwen, de Boosaardigheid, de Geveinsdheid, de onbetaamelyke Uitdn-kkin 1 gen het Snoepen de Hebzucht, de Nieuwsgierigheid, de Vree;! de viesheid, Afkeer en Morfigheid, het geb;ek aan'Schaamte de vyandige Hartstogten, dc Praalzugt ende AgS<££/3 Heer filkume gaat den aart en uitwerkingen deezer ongenoenr de ontaardmgen afzonderlyk na, en dezelve verftandig ontvouwd hebbende, toont hy verder op eene oordeelkundige wvze aan, w,,t men te doen, en vooral re vermyden hebbe, om ze te komen , of op de eerfte ontdekking ten kragtigfte teen tè gaan. En wyders geeft hy den Ouder>en Op om u
het werk gemaklyker te maaken , de volgende lesfen , welke beoefening veel nadeel beletten zal, aan de hand, welker grom den in de Verhanaeh g zelve te vinden zyn.
, De■ eerlla Les: „ Sla .zo weinig hand aan de opvoeding als mogelyk Is. De natuur , de dingen zyn de be te opvoeders Bygevolg r '
,, i) Prys het Kind niets aan , noch zyne fpvzen , noch Z-yne k'eederen , noch zyn (peelgoed.
„ 2) Veracht geen 'mensch' in zyne tegenwoordigheid „ p Betoon by hem noch afkeer , noch vrees 'voor"eene zaak, hoe ook genaamd.
• „ 40 Vermeerder zyne fmarr niet door uwen fchrik door uw beklag,-noch door uwe angswallfge omzichtigheid
. ,t' Gry,ku"~ ,D-!et. ™*fen' we,kc v«keerdc denkbeelden, of we.ke fchadelyke indrukken gy het Kind door uw toedo n kunt inboezemen; hierom doe zo weinig als mogelyk is
„ Da tweede Les: „ Wees in uw gedrag jegens het Kind zo eenvoudig, als gy kun-."
„ 1) Voedlèl en kieedlng moeten geheel ecnvo d;g zyn ' v w) Laat geene grimmaslen in uw gelaat, gecre loogcir
OVER DE OPVOEDING.
ia uwe Woorden of in uw.gedrag blyken. Laat alles waare, éénvoudige natuur zyn.
, De férTè Les i „ Laat het Kind aan Zichzelven over , zo veel als doenlyk is " li„„„ lS Help het zelve niet. dan wanneer uw hulp nooazaakelvkis- en deeze is voor hem noodzaakelyk alleenlyk , Wanneer zyn' oogmerk eene behoefte betreft, en zyne krachten met toereiken^—- ^ ^ ^ ^ Wanneef het Kind flechts eenen
inval wil ter uitvoer brengen. ,
We;°-er uwe hulp , wanneer het Kind dezelve fleciits begeert" uit traagheid of onbezonnenheid , daar het zich zei ven toch konde helpen. ,. .. . ■ ,
„ 2; Verbied zo weinig als gy kunt, het best is in t ge-
leel nietsj,ew de ftukken , welke in de daad gevaarlyk zyn , moet gy niet verbieden , maar onmogelyk maaken Proeven, welke het Kind fmarten kunnen veroorzaaken, zonder hetzelve te befchadigeii, moet gy niet verbieden, zy zyn eene hetlzaame
' CS' a-i Beveel zo 't mogelyk is niets. Maar hebt
gy iets bevoolen of verbooden, dan moet uw wil gefchieden <£>
r«S 7 kerlvl: /oude voor de perfoonlyke- volmaaktheid en liet geluk LiS )Jt Kind, onder alk mogelyke manieren der opvoeding, geern! on* Wea?"* eïvk' de best, zyn , wak by alles zodanig was ingencli,, dut hec EndziSj .evond aken afbanekeljk te zyn van de natuur der dmSeH> Vm, van den W var, andere menfehen. M'ar dewyl zodanig eene opEwdini' tft onze tegenwoordige menfchelyke nmifcbsRM, eenl&els met t%T*\s ai^deela ook met raadzaam zyn zou, om dat de to.komenr-H.*c ', dk te,l.ng in zo veele opzichten van den wil van anderei! taöe afban,-en , niet tt vroeg gewend kan worden aan deeze lastige af. KkelXhM is de gehoorzaamheid eene deugd geworden * waann wy onKÏÏ vroeg ydig moeten oefenen. Maar indkn deeze oefening werkl\ n ivf, 7i ■ moet men, volgens den raad van onzen Schry,er, van de ' 1 "e 'verSn zo weinfg gebruik maaken, als mogelyk is maar du ooi o"e- de volbrenging van dezelven met eene ouverzettelyke llrei.gd w aken Door beide deeze middelen kan men 't ge yk ik mt de ortde vindin" weet, geinakkelyk zo verre brengen, dat het den kinderen even KSSt, om onze wetten te overfreeden , als iets U doen, e£ Tit hen \%tuurkundig onmogelyk is. Zie Hier myne ondervindingen Bet welk. hen ' """r^ Myn voofig KwéekfChool w'.s rondom kigefloo*
' en S tón diep water, 't welk alleenlyk door eene haag welke daarenboven nofverfcbeideue openingen had, algedooten was; l us moest on-
i. d«de weinige wetten van myn huis deeze noodzaakelyk de eerfte zyn.
; ,tm nd m-is door cue opening van de haag, om het wa er te naderen; en ge-
KW beftaan van dit ICweeklchoo hebben wy zells niet één &1 voorbeeld hekefd, dat deeze wet overdeden is, fchoon wy de km« - der-, dikwerf enkel, of by hoopen, in den tuin lie,en rond loopen eti ze
K"lykr*ondM dat zy't zien konde,, , van boven ua het huis doorde
t» d 3
384 J. H. CAMPE , OVËR DË OPVOEDING.
„ De vierde Les: „ Myd met alle zorgvuldigheid elke aarw prikkeling, eiken onnutten dwang;" dan zult gy de hartstogtem niet gaande maaken.
„ O Geen geterg; geen tegenfpraak , noch in boert noch! in ernst, indien het welzyn en de veiligheid van het Kind de-:, zelve niet noodzaakelyk maaken.
„ 2) Noodzaak het Kind nooit tot het geen hetzelve mis-haagt of' onaangenaam is.
',, 3) Plaag het Kind niet met uw kusfchen, en omhelzing gen, en fpeelen en vraagen , als het 'er geen lust in heeft.
„ 4) Kinderen kittelen is een onverifandig, verderffelyk, ftrafwaardig fpel.
„ De vyfde Les : „ Wees nooit met uw onderwys te fchie-; lyk of te voörbaarig."
„ D Praat niet te vroeg, en niet te veel met het Kind, zet het niet aan tot klappen ; gy zoudt 'er een klappenden ek^ Her van maaken.
„ 2) Bedien u met de kinderen nooit van een fpeelend ver« muft; d:t bederft flechts hun verftand, en maakt ze neuswys.
„ Ve -zesde Les: ., Laat hen by volwasfen menfehen niets beteekenehde dingen zyn."
„ i) Het zou zeer goed zyn , dat de kinderen nooit op bezoeken gingen. Maar men wil dit evenwel ten minften
,, 2) Laat dan nooit toe, dat bejaarden zich met hen, even als met huns gelyken, bemoeien.
„ 3) Ondervraag hen niet in de tegenwoordigheid van vreemi den, laat hen nooit hunne kunften doen.
,, 4) Waartoe dient het, dat de kinderen komplimentem maaken , de hand kusfchen. Dit is eene les der loogen. Voor de weldaaden, welke men den kinderen bewyst, moogen de Ouders danken. De kinderen moeten 'er zich alleenlyk over verblyden.i; „ Wie hen flechts wel doet, om dank by hen te behaa-n
len 1 die behoude liever zyne weldaaden voor zich."
Het Leesboek voor Kinderen, naar gewoonte, by dit Stukje af- i gegeeven, verleent eene reeks van leerryke en aangenaame be- > denkingen, onder verfchillende omkleedzels, by manier van ge- i; fchiedenisfen, gefprekken enz. voorgedraagen; waarmede Kinde- i ren van meerder jaaren, en verdere opmerkzaamheid , met vrugt bezig gehouden kunnen worden.
venfters in 't oog hielden. Eens ontmoette myne Huisvrouw den jongften van onze vocdfterlingen, een regt vuungen knaap van zeven jaaren, in'een van de gangen, welke openingen hadden, die naar het water leidden, en zy vroeg hem: frkekik! gy zyt imuers niet door de heug gegaan? Wel! I antwoordde htt knaapje, vo! v.iii verwondering, dat kunnen\vy immers niet \
doen. Waarom nietl Dewyl Vader het heeft rerbooden. Let wel: i
liy zeide niet, wy durven niet, maar wy kunnen niet,- even a's of de over. •. treeding van myne wet eene natuurkundige onmogelykiieid was geweest."
CAUPV.
Werk. I
J. o. vaillant, werktuigkundige beschouwing. 383
Werktuigkundige Befchouwing van de uitwerking d.r Wind en Zee op een Schip, deszelfs Zeilen en Roer, en daar uit afgeleid, hoedanig men met een Schip moet omgaan- Waarby gevoegd zyn ' verfcheidene zaken, die dagelyks voorkomen; ten dienfte van jon• ge Zee-Officieren. Door J. o. vaillant, Capitein ter Zee, ten • dienfte der Vereenigde Nederlanden. Met Kopere Plaaten- Gedrukt te Amjlerdam, by H. Arends, 1786. Behalven het VooryU-v/erk- en Register, 261 bladz. in gr. oclavo.
( Va eene voorafgaande Inleiding, die eene ontvouwing behelst van de algemeene kundigheden , nopens de Lichaamen cn derzelver Beweeging , byzonder toegepast op de werking van Stroom en Vaart op een Schip, is de hoofdinhoud van dit Gefchrift drieledig. Het eerfte Deel vervat het Theoretifche, en Iftrekt ter verklaaringe der werkinge van Wind en Zee, mitsga> ders van Zeilen en Roer op het Schip, naar de verfchillende omftandigheden, in welken men zig bevindt; waarmede vergezeld gaat eene korte fchets van de beginzelen der Werktuigkunde , ter ophelderinge van de oorzaak der uitwerkinge van Kragten. In het tweede Deel wordt het ontvouwde Theoretii fche op de PraÖyk overgebragt, en de Autheur toont, hoe men, j in verfcheiden dagelyks voorkomende gevallen , met 'een Schip I moet omgaan: hy draagt de gevallen en de vereischte werkini'gen voor, met de redengeeving, waarom men op zodanig eene wyze moet werken, waarnevens hy dan gemeenlyk nog eenige daartoe behoorende aanmerkingen voegt. En het derde Deel : eindelyk behelst eenige nadere onderrigtingen voor Zee-Officieren, die zig op den Zeedienst toeleggen. Hierin handelt de I Autheur over de wyze , om zig met een Vyandlyk Schip in 't I Gevegt te begeeven; over het bergen en byzetten van Zeilen; Ü over de ftuwagie der Schepen ; en over het koperen der Schepen ; daar by komen aanmerkingen , over het formeeren van Lieden tot den Dienst, als mede over de Zee-Tactiek; en wyI -ders bedenkingen over het Gefchut voor de Oorlogfchepen. mitsl gaders over 't geen 'er in 't werk gefield kan worden, als men r het Roer verlooren heeft. Verder geeft hy ook nog eene Lyst l van de voornaamfte Boeken , waarin een Zee-Officier de Weeü tenfehappen, tot zyn beroep betrekkelyk, en 't geen hem verder I te flade kan komen , verhandeld kan vinden. En laatslyk hecht f hy hieraan ten befluite nog eene beknopte ontvouwing, van de I vereischten en kundigheden voor een Commandant en Chef; om I jonge Zee-Officieren onder 't oog te brengen, hoe veel applicatie 'er gevorderd wordt, om zich daar toe bekwaam te maaken; en hun te binnen te brengen , dat zy 't nimmer voor hunne Landgenooten verantwoorden kunnen , hunnen tyd in ledigheid : te verfpillen; en dat zy verpligt zyn, alle hunne vermogens in Dd 4 »t
384 J. O. VAILLANT, WERKTUIGKUNDIGE BESCHOUWING.
't werk te ftellen , om die kundigheden te verkrygen , die d«d Natie van hem moet verwaten, wanneer zy iemand uit hur, ten eenigen dage he. Commando over haare'Zeemagt zal tod
vertrouwen. 1 e Heer Saillant geeft zelf te kennen, dat
hy dit Gefchrift niet opgefteld heeft ten dienfte van kundige! Zee-Officieren, maar inzonderheid ten nutte vaneerstbeginnendenj van jonge Lieden, die lust hebben, om zig tot den Zeedienst! bekwaam te maaken ; en voor de zodanigen is het eene zeerj gcfehikte handleiding, waarvan ze zig met vrugt zullen kunnen! bedienen.
Grond'g en volledig Register , over de zes eerfle Deelen van dd Rost van den Neder-Rhyn. Te Utrecht, by G. T. van Padden-I burg en Zoon, 1786. fa gr. oBavo, 312 bladz.
2,eldzaam zeker was'er, zo ooit, eenig Staatkundig Tydfcbriftt van zulk eene uitgebreide nuttigheid als de Post van denl Neder-Rhyn ; daar her veele Leden1" van ons Gemeenebe;t del oogen geopend heeft voor 's Lands weezenlyke belangen . eni hen dezelven opmerkzaam heeft leeren gadeflaan; daar het vee-I len in Nederland geregelder denkbeelden van onze Conftitutiej: heeft doen erlangen, dan zy voorheen bezaten; cn daar het éénf der gefchiktfte middelen is , om deeze en geene bedenkingen A zo ten nutte van 't Vaderland, als tot welzyn van de eene ofb andere byzondere Plaats in het zelve, met vrugt openlyk voorp
te draagen, en aan aller overweeging aan te bieden. 't Isf
uit dien hoofde niet vreemd, dat een zeer groet aantal Leezersl het debiet van dit Gefchrift fteeds kragtig vermeerderd , en del Litgeevers aangemoedigd heeft , om daar mede voo:t te vaa-I
ren. 'Er zyn thans van dit Tydfchrift, buiten 18 Stuks!
Bylagen, 10 volle Deelen in handen, waar van de acht eerfteni reeds met eene beknopte opgave van den inhoud der-Nommers,f en gepaste Vignettytels voorzien zyn. Terwyl men intusfchenJ met de afgifte hiervan, beftendig op denzelfden voet voortgaat,/ en aanhoudend tragt den Lande nuttig te zyn , is men te rade f geworden , op de zes eerfte Deelen een algemeen. Register tel vervaardigen en gemeen te maaken, met oogmerk, om, by hetè uitkomen van het twaalfde Deel, een fbortgelyk Register op dief
zes volgende Deelen het licht te doen z:en. Het thans ■
afgegeeven Register is zeer uitvoerig en naauwkeurig , zo dat [i men al het merkwaardige, hier en daar behandeld, gereedlyk.p onder welgefchikte Tytels, kunne nafpeuren: hierby komt nog p eene Lyst der Brieven, zo als ze agtervolgentie in ieder Deel r gevonden worden; mitsgaders eene voortloopende dagtekening, I ter aanwyzinge van den juisten tyd, op welken ieder Nommer I uitgegeeven is, welk een en ander den Leezer mede te ftadï I kan komen. 2^, }
zedelyke verhaalen.
3»3
\Zedelyke Verhaalen, getrokken uit de Werken van de Heeren d'Arnaud, Mercier, en anderen der beste hedendaagfche Schryvers. Met nieuw geinventeerde Kunstplaaten verfierd. Tiende Deel. Te Amfteldam by A. Mens Jz. 1786. In o?..ivo 3Ó5 bladz.
\/an de drie Ieerzaame verhaalen, in dit Stukje byeengebragt, ' V is de gerchiedenis van üaminville de eerfte, welke or.s onder 't oog brengt, aan de eene zyde, de onvoorzigrige ftappen, en de daaruit volgende onheilen, van't aangaan van een Huwe-, ; lyk tegeu 's Vaders goedvinden; en aan de andere zyde het onI verbid'delvk gedrag van een al te ftrcngen Vader, die egter eindelyk tot inkeer komt. Het tweede verhaal is dat van
I Mondor en C.'urideme. Charideme vindt zig blootgefteld aan e.e 1 mishandelingen van eene Stiefmoeder, die over 't Vaderlyk hart 1 h-erscbt ; 't welk hem eindelyk doet befluiten zyn aflcheid van I 't Oe.derlyk- huis te neemen , met oogmerk om in den Krygsdiensc [ zyn geluk te beproeven. Hy ontmoet Mondor. een bejaard O1T1I cier, die, van den dienst ontQaagen, met zyne Nigt EUze in eene 1 ftille eenzaamheid leefde. Deeze Mondor, alleszins een Man van | een uitfteekend fchoon character, vat zulk een fterke genegenheid I voor Charideme op, dat hy hem ten Vriend neemc, en by zig I boude. By alle voorkomende gelegenheden boezemt hy hem de 1 lesfen van Deugd in 't algemeen, byzonder die der Menschlie1 vendheid, met°de tong cn met zyn voorbeeld in; en Charideme I beantwoordt zo wel aan de goede gedagten van Mondor, dat dceS ze beiden ten naauwfte aan een verbonden worden. 'Er heerscht 3 ook wel dra eene kuifche wcderzydfche liefde tusfehen Charideme 3 enElize, welke Mondor niet tegenftreeft, maar eer begunstigt, 1 met dat gevolg, dat ze eerlang in den echt verbonden worden,
. , De derde of laatfte gefchiedenis is die'van lirmauce. welke,
1 'haare Vader ten gevalle, de liefde voor Lormenil in haaren boe3 zem tragt te fmooren, en een Huwelyk aangaat met Daramant ; j een mensch vaneen opvliegend en ouftuimig chara&er; en daar] enboven in den hoogften trap minnydig. Erntonce, hoe onfchul", di", hoe opmerkzaam op haar gedrag, om alle kwaad vermoeden ' voor tc komen of af te wenden, kan egter de woedende gevoljj gen dier haatlyke geestgefteldheid van Datainant niet ontgaan. Dec1 ze doorfteekt, in eene vervoering van drift, op een gansch ongeï grond ve.moeden, in een geval van de zuivere onfchuld, zelfs ; zvnen Vriend Blinford, die binnen weinig dagen aan de hem I tóeeebragte wonde overleed, Daramant wordt geregtlyk gevat, zvn vonnis ftaat eerlang uitgefprooken te worde'n, en hy op 't fchavot een fchandelyken dood re ondergaan. In die omtla: dikheden laat Ermance Zig, door haaren Schoonvader, overhaalcn, om haar eigen eer voor 't oog der menie, en te bezwalken, met zig zelve openlyk egtbreukig te ,pêfyden; ten einde daardoor Da.
ra-
386
ZEDELYKE VERHAALEN.
ramant nog te behoeden, en de fehande, zo van de Famiile, als van het kind, 't welk zy by Daramant had, af te weeren. Daramant had niet, dan door zynen Vader gedrongen, deezen flap van Ermance bewilligd; en 't leed ook niet lang, of hy maakte, op zyn flerfbedde, zyn eigen vergryp en de onfchuld van Ermance openbaar; met eene gerégtlyke verklaaring, die door de wetten bckragtigd werd: en.naauwlyks had hy deeze foort van openbaare bekentenis ondertekend, 'of hy gaf den geest, en de gunftigfte befchikkingen voor haar hechtte het laatfte zegel aan de bekentenis van haaren man. Zins dien tyd leefde Ennanc zeer afgezonderd , en was naauwlyks voor iemand , dan voor haare Vriendin Eugenia en haaren Vader Saletfey, te fpreeken. De opvoeding van haaren Zoon was haar eenige vermaak; doch dit was van geen langen duur; een onvoorziene dood treft da: kind in haare armen. Intus.chen had Lormcnii, (die nooit aan haare onfchuld getwyfeld had, en haar even vuurig als voorheen be-' minde,) de gelegenheid gevonden, om by haar te komen, en haar te fpreeken: doch zy gaf hem ten nadruklykfle te kennen, dat zy te over reden had, om te melden, dat hy alle hoop op haar perfoon'vaarwel moest zeggen. Te vérgeefsch poogden è>'alencey en Ermance haar tot andere gedagten te brengen; en zy befloot, om zig van allen naderen aanzoek te ontllaan, in ftilte haare toevlugt tot een Klooster tc neemen. Haar verblyf in 't' Kloosrer bleef een geheim, tot dat zy den gewyden fluier onherrocpelyk aangenomen' had; wanneer zy zulks aan haare Vriendin bekend maakte. salencey cn Eugenia, benevens Lorraenil begeeven zig na't Klooster; dan 't'is te laat; zy heeft rnare onverbre-ckclyke geloften gedaan. Met de flerkfle' aandoeningen ter wederzyde getroffen, liep deeze byeenkomst ten einde; en Lermenü, ontroostelyk over zyn verlies , overleefde dezelve maar weinig tyds. Zy beweende hem, en volgde hem ipoedig in 't graf; haar Vader en haare Vriendin bieevcn , zo lang zy leefden, haare gedagtenis lieven en betreuren.
Nederlandjche Dicht- en Tooneelkvr.dige Werken, van het Genootfchap, onder de Spreuk; Door Natuur'en Kunst. Derde Stuk. Te Amjlerdam, by W. Holtrop, 1787. in gr. &vo. 95 bl.
JJJet eerfle, dat ons in deezen'bundel ontmoet, is een Toetze van C. Groenevelds Nederduitfche Vertaaling van den Mesfias van Klopjlock. De toetffeen komt ons voor van vry goede deugd te zyn , en het gebrekkige van de gemelde Vertaaling wordt 'er ten duidelykffen door aangeweezen. Menigmaal wordt den Recenfenten toegeduwd, dat het laaken gema'klyker valt, dan het verbeteren; doch dit verwyt heeft geen vat op den
Schry^
jvederl. dicht- en toöneelkundige werken. 38?
Schryver van deezen toets; want 'er volgt eene zeer goede Vertaaling van de eerfte 156 verfen der Mesfiade; en het blykt 'duidelyk\ dat de Heer Klopjtock , by den Nederlander, meer eer in zou leggen , indien zyn Kunstwerk door die handen i-vertaald was , dan door die van wylen den Heer C. GroeneEfg _ in den Brief over Gesners Dood van Abel, en den
(-jofeph van Bitaubé, is zeer veel gezonde oordeelkunde.
fÖok is de Verhandeling over de All'enfpraaken niet minder de
j aandacht van de beminnaars des Tooneels waardig. Pa-
li'emon (geene Verbeelding) Herderszang, is niet boven het mid-
delmaatige. De Verhandeling, over het Navolgen, behelst
rde nuttigde lesfen voor jonge Dichters, en is derzelver leezing t en herleezing overwaardig. —— De Beoordeeling van de Henriette, of Twee Brieven, Treurfpel, beflist niets, en maakt alleen den Schryver belachelyk. Wy' hebben de Henriette nog niet geneezen, maar-indien dezelve zo flecht is, als wy uit de beoorI'deeling opmaaken , dan is het Stuk beneden de gramfchap van
[de Schryvers der Dicht- en 'looneelk. IVerken. Voor de
drie Anecdotes in dit Stukje , mag wel een plaats befproken wor5 den in de Almanachen voor 1788. Hoe komen de bladzyden
\i6t, en 264 in dit-Werkje? Maar het vervolg van het
jDichtlt.uk, Gods Wysheid, vergoedt-dezelve rykelyk, door overi, vlocdige fchoonheden.
I De Amfleldamfche Burgervader cornelis pietersz. hooft , in I eene Redenvoering ge'lchetst, door g. brender a brandis. Te Amjlerdam , by J. Sluytman van der Meer , 1787. In groot L 8vo. 5ö bl.
De yverige Heer Brandis, die men van verfcheide kanten in een zeer gunftig licht moet befchouwen , ten zy men I 's Mans verdienden onrecht wil doen, komt in dit Stukje als 1 een Redenaar voor. De Burgervader C. P. Hooft is het on1 derwerp zyner Redenvoering. Z. Ed. fteït hem voor als een 1 yveraar tegen den opdragt van het Graaflyk gezag aan Willem &n Eerflen; als een tegenftreever van de valfche Aanflagen van 1 eenen Leicester ; als verdeediger van een gevangen en veracht |'Burger; als berisper van heerschzuchtige Geestlyken en inhaa| lige Regenten ; en als de Voorfpraak der Stadsregeering voor I'eenen Maurits. Indien de Heer Brandis dit Stuk den naam i van eene Historifche Befchryving of iets diergelyks gegeeven 1 hadt , gelooven wy , dat hetzelve beter aan zynen naam voldoen zou. . Onzes' achtens , is de ftyl over het algemeen niet I ho°g« niet kragtig genoeg voor eene Redenvoering. Juist niet, •1 dat de ftyl kruipend is, of zenuwloos door overmaat van cieI raaden ; ver van daar, de ftyl komt naast aan die der Gefchie-
de-
•goo G. ÏRENDER a BRANDIS, REDENVOERING.
denis. Hadr de Heer Brandis zich geheel niet bezig gehoudeii met de afkomst van Burgervader Hooft. dezelve als genoegzaam beend onderftellende, en hem met weinig woorden terftond ten Amfterdamfche Rechtbank ingevoerd; wy hadden Hooft niet alsa kind, niet als jongeling, gezien. De- Redenaars pligt is , zyn voowj werp alleen van de groote zyde te doen kennen. Wat heeft ookcl de Redenaar te ftellen met den byzonderen dag van een maandjJ daar zelfs het neemen van een jaartal zyn redenvoering eenigziraJ het voorkomen van eene Gefchiedenis geeft. Zcu het mindeiJ klemmend, by voorbeeld, geweest zyn, indien de Heer Brandis\l Cbladz 14,, gezegd iiadt: In een tydjlip, van deezen dag, donï den uj/iand van twee Eeuwen, gefcheiden , waarin Nederland, Lfl Jians het wi.lekeurig gezag ontworfteld , gereed Jiondt , om, om nieuw, het Graaflyk Bewind te omhelzen, werdt onze Burger-A yrien'i toe Raad in de Amfierdamfche Vroedfchap verkoozen: ed wat laager , Willem de Eerfte ftond op het punt om Graaf van JHoll nd te worden. Het aanbod van welke waardigheid zynA goedlzuring • reeds een geruimen tyd te vooren, bekragtigd hadt.» dan wy tegenwoordig in zyn gefchrift leezen : „ 'n den Jaanl „ 1584, wefd onze Burgervriend, tot Raad, in de Amfteldami „ fche Vroedfchap verkoozen : een tydftip, dat omtrent twed „ hieuwen, enz." en verder: „Willem de Eerfte ftondt op het puni „ om Graaf van Holland te worden. Hy had de aanbieding daanl „ van den i4den van Oogstmaand , des Jaars 1582, met zyJ ,, goedkeuring bekragtigd." 't Is iets anders de dag van een Jaaj te noemen, waaraan de Toehoorders van een Redenaar oogenblikj kclyk een denkbeeld hegten als by voorbeeld: Hadt de geluk! kige 5de dag van Oogstmaand, den Landzaaten den moed, di< aan 't wyken was, niet op nieuw ingeboezemd , of iets diergei ]yks. Als het Stukje herdrukt mogt worden, zou, naar ons gel voelen, de Erfzonde van bladz. 48, wel kunnen rgterblyvenj Woordfpelingen hebben zeldzaam eenig waar vernuft, en kornet! althans niet te pas in eene deftige Redenvoering.
NIEUWE
ALGEMEENE
VADERLANDSCHE
IETTE K-OEFEN ING EN.
iybel der Natuur, ontworpen door de beroemde Geleerden E i. schëuchzeb. en m. s. g. donat, vermeerderd door
Dr' V. A. boschinG, in 't Nederduitsch overgezet, met . aauvulleudeToegiften en Aanmerkingen voorzit n , dooi L.
nKiIBS Lid van de Hollandfche Maatfchappy der tVee-
tenfehappen te Haarlem, en Predikant in 'Iwyzel en koo■ ten. Derde Deels, tweede Stuk. Te Amjlerdam, by M.
dc Bruyn, 1787. gri octavo, 763 bladz.
Dit Stuk behelst ene reeks van ophelderingen veler byzonderheden, in de twee laetfte Boeken van Mozes, Slumeri en Dettteronomium geheeten , verhaeld , welken min of meer hare duistere zyde hebben , en waeromtrent le verfchillende gedachten der Uitleggeren gewoonlyk oorlelkundie voorgedragen worden. Zie hier, tot een ftael jit velen , het hoofdzaeklyke van 't geen men ons aen de ,,„j „^fr wegens de niet verouderde kleedercn der IsraeLi? volgens üeut. VUL 4. XXIX. 5 en Neb IX. 4i. Men kan de verfchillende meningen der Uitleggeren, lover dit onderwerp , gevoeglyk tot drie klssfen brengen. Süe eerde doet de verklaring zeer bv vergrooting uitvallen, Ien voe^t by het geen 'er de Heilige Schryvers van zegieen nog'zeer vele wonderbaerlvke omftandigheden. Dus ■hebben de meeste Joodeu hier gehandeld, gelyk ook zomimi^e Christen-Uitleggers, en het gezag van Justmus Mar. \ï*r heeft zelf Parker ook in dat gevoelen doen overgaen.
■ jn dc tweede klasfe vindt men de meeste, oude en
Snieuwere Kunstrechters. Deeze houden zich eenvouwig lien het verhael van Mofes, zonder de zaek zo verre te irirvveii als de Tonden doen. By deze mening beroept men K voomaemlyk daerop, dat de onderhouding der kleedeK van de Israëlieten, met de toezending van het Manna die onlochenbaer wonderbaerlyk geweest is, vcrgeleD ken en by Mofes van het ene, op dezelfde wys, als van f het andere, gefproken wordt. Velen, zo vroegere als la.
f ILdEEL. n.ALG.LETT. no. io. Ee te-
39°
BYEEL DER NATUUR.
tere Uitleggers flaen in dit gevoelen , en men zie deswe-'j gens inzonderheid deilingh , Obferv. Sacr. T. II. Obf.i XVlf. De miraculofa vestium Israëliiarum confervatione in\
deferlis, ■ In de derde klasfe eindelyk behooren da
verklaringen der genen, die hier geheel geen wonder vin} den , of iets dat buitengewoon was. Dus begrepen hel van der Hardt, Noodt, Clericus en anderen. ■*
Mofes, zeggen ze, zou ongetwyfeld daervan wel in dei voorgaende Reisbefchryving gemeld hebben: nademael dill dan één der grootlte wonderwerken geweest zou zyn, hea welk niet flechts aen énen enkelen mensch, en in éne en-i
kcle zaek, ■ maer aen allen , en dus aen zo veel
honderd duizenden -niet voor éne enkele flechts, ot)
op énige herhaelde keeren, maer geheele veertig!
jaren lang, ■ icderen dag iederen uur eri
im'nute moest gedaen zyn. ■ Hoe zou dan van zulki
een grootst wonderwerk nu eerst, na verloop van veertig! jaren, en dat zo kort, als in het voorbygaen flechts, get-f meld zyn geworden?
Wyders zeggen zy , dat 'er buiten ene hoogde en drin-Ji gende noodzaeklykheid geen wonderen gedaen worden ;|i maer dat men hier in dit geval die noodzaeklykheid in gel nerlei omftandigheden ontdekken kan. Want het is bekend! dat de Israëliërs allerlei, en wel veel, voorraed uit Egipte < hebben medegebragt, het zy van goederen, die zy reeds\
bezaten, het zy ze die van de Egiptenaren leenden.
Daerenboven bezaten en weidden zy in de woeltyne groo-i» te kudden van allerlei vee , welks wol, hairen en vellen i hun tot kleederen konden dienen , wanneer ze van hett vee, het zy tot offeranden, het zy tot fpyze, flachteden.: Ook ontbrak het hun niet aen verftandige handwerkslie-i den, kunflenaren, bekwame vrouwsperfoonen, die fpinnen,: weven , klecdlloffen bereiden , en de huiden ook daertoe i bekwaem maken konden, om 'er kleederen van te krygena: nademael immers dergelyke dingen , doch met veel meetf. kunst en vernuft bewerkt en gereed gemaekt, tot den op-j( bouw van den tabernakel geleverd waren. Saurin rekentj: onder dien voorraed mede den buit, dien zy, by de overi winning over de Amalekieten, gekregen hebben.
Eindelyk moet hier ook in aenmerking komen de han-j; del , dien de Israëliërs met de Ismaëllers en Amalekieteni gedreven hebben ; want zy konden onmogelyk , vooralj wanneer ze zich lang op ééne plaets ophielden, by de nsJ buurige en omliggende volken onbekend blyven.
BYEEL DER NATUUR.
I Mofes, en vervolgens ook Neliemia, zeggen ze yoorts, hadden , met hunne melding van deze gebeurtenis , bedoeld , om Gods genadige zorg voor zyn volk en deszelfs onderhoud te vertoonen , nademael ze aen den enen kant door het manna uit den hemel en het water uit de fteeurots, voor honger en dorst beiden bewaerd waren; en aen den anderen kant ook geen gebrek aen kleederen gehad hadden , en daerdoor niet in de onaengename noodzaeklykheid geweest waren , van naekt , min eerbaer of yer-
achtelyk om te loopen dat hun ook in dit opzicht
niets ontbroken had. En dat ze in deze, anders zo fchrale , woefiyn , even zo min aen kleederen gebrek gehad hadden , of zich met oude , afgelleeten en verfcheurde kleederen zouden hebben moeten behelpen , als wanneer Ze in volkryke lieden , daer alles in overvloed te krygen Bas , geleefd en verkeerd hadden. .
Nopens deze laetfte mening getuigt de Heer Lilienlhal, dat ze ene gansch ongedwongen verklaring behelst , en flechts daerom kwalyk vernoemd was, dewyl ze van zulke Uitleggeren opgegeven of omhelsd was, die anders weilig eerbied voor de Heilige Schriften openbaerden : gelyk b. V. van der Harch, Clericus en dergelyken: of, omdat zé zelf van openbare vyanden der Godlyke Openbaringe , ivan enen Peyrerius, Toland , Morgan , en huns gelyken , bepleit wierd, die anders geen zwarigheid vinden, om de Lybelfche Historie met allerlei ongerymdheden te overtelden, derzelver wonderen te ontzenuwen, of in een belag; chelyk licht te verplaetfen , en juist daerdoor hetgeen ze anders nog voortbrengen, zelf wanneer het op gronden en [ goede reden fteunt ,'ook bedenkelyk en achterdogtig ma|jr.en. —Hy verkiest dus deze mening ook voor zich, ien vind in deze gebeurtenis wel ene buitengewoone, maer wist geen bovennatuurlyke Voorzienigheid van God. Hy 1 antwoord ook op de zwarigheden en tegenwerpingen , die 'er tegen in gebragt worden. Zie zyn IX D. $1110—113: Hl zo ook het geen Helling, ter bovenaengehaelder plaet|ze , aen de andere zyde heeft bygebragt, om de tweede opgemelde mening te verdeedigen, en de daer tegen ingebragte zwarigheden op tc losfen.
! Óp dezelfde wyze heeft de Heer Vaumgarlcn, in zyne 310de Aanmerking op> de Alg. Hist. U D. bl. 453, 'er Kook over gedagt , en 'er zich aldus over uitgelaten. AlI hoewel de Toodfche mening by de Kerkva 'eren , en zo wel i'nieuwere als oude, zo wel Proteliantfche als Roomfehe E e a Uit-
39- BYI5EL DER NATUUR.
Uitleggers zodanig de toellemming gekregen hebbe , da|| ze van de meesten aengenomen en verdeedigd is; zo hebil ben echter verfcheiden aenzienlyke Godgeleerden zeer \vel:|
geoordeeld, ■ aen den eenen kant, dat de wouder-j
werken der Heilige Schriftuur ongelyk nadruklyker kunnen! gered eu verdeedigd worden , wanneer men alle onnoodigei en onacgronde vermenigvuldiging van dezelve , en voorl naemlyk die, by de Joodfche Meesters begunftigde, opl ftapeling van dikwyls ongerymde wonderwerken, zorgvul-t
dig vermyd. En aen den anderen kant, dat op(
deze plaets geen genoegzame grond voor dit voorgewende! wonder te vinden zy.
,, Om nu van deeze verfchillende meningen (zegt dei Heer Scheuchzer,) mijn'oordeel te zeggen , moet ik betuigen , dat de laatlte mij niet önaanneemlijk voorkomt; naardemaal de eer der Godiijke Voorzienigheid daarbij niets; verliest, en de Schriftuurplaatfén op eene voldoende wijzei verklaard worden, lk laat ondertusfehen aan elk zijne vrijheïd , ook om bij den letterlijken zin te blijven. Men kan hierover nazien het geene Joh. Mark en Ant. Bynaus , over de fchoènen der Hebreen , gefchreven hebben, üe laatstgenoemde neemt hier ook geen wonderwerk aan, maar verklaart d^-eze geheele gebeurtenis als eene bijzondere Voorzicnigheid van God , omtrent zijn volk. Hij poogt deeze; plaats op te hel leren uit Jef. XLVIII. 21. alwaar gezegd wor 1 , dat de Israëliërs in de woeflijn geen dorst geleden hadden; hetgeen echter niet anders kan te kennen geven, dan dat ze geen gebrek aan water, om daarmede hunnen dorst te lesfehen, gehad hebben. Want het blijkt uit de befchfijving van hunne reizen , dat ze te Masfa en Meriba wei vrij wat dorst zullen gehad hebben."
Ontledende Verklaaring over Romeinen VIII. en 2 Peir. I. van den IVcl Eerwaard/gen , zeer Geleerden Heer «. SCHUTTE) in leven Predikant te Amilerdam. Uitgegeven dooris, hamerster, Predikant aldaar. Te Amjlerdam, by J. Wesfing VVz. en P. den Hengst, 1787. Behalven de Voorrede, 225 bladz. in gr. oclavo.
T^ne doorlpopende Verklaring der opgemelde HoofdftukJ-< ken, die de Eerwaerde Schutte, naer zyne denkwyze, oordeelkundig uitgevoerd heeft. De inhoud van Rom. VIII. word aldus door hem opgegeven.
„ De
R. SCHUTTE, OVER ROM. VIII. EN 2 PET. I. 393
De Apostel iiflle laatfte helft van 't V^ en in 't gehe'e'le Vlde en Vlll,e Hoofdftuk in 't breede beweezen hebbende dat wij tans onder het N. T. vrij gemaakt zijn van de' zonde die door Adam , en van de wkt die door Mofes, ingekomen is, toont in dit VIH^ Hpofdttük, „dat , daaruit de vrijmaaking vloeide van alle verdoemenis en wezenlijke onheilen , die het leven der ziele , ten opzichte van de heiligheid of blijdl'chap , konden ItremH men ; en de fchenking van alles , wat hen in tijd of „ eeuwigheid gelukkig maaken kon in de gemeenfchap met God in Christus , door de werking van zijnen „ Geest." Hij betoogt deeze Vrijmaaking van alle ver'doemenisfe . en zaligheid van Gods volk in de gemeenfchap van God, uitvoerig; uit de rechtvaardiging en vrede met God zelve, en de vruchten der rechtvaardigmge, die hij kortlijk had opgegeeven, H. V. i-ii. En wel Klist in dezelfde orde die hij daar gehouden heeft. Hij Relt voor, dat''er nu geen verdoemenis meer was voor hun ïdie in Christus Jefus, niet naar den vleefehe, maar naar
Men Geest , wandelden. H. VIU. t. ■ En die Helling
bewijst hij. Uit de rechtvaardiginge zelve of vrijmaaking vau de zonde en de wet ; zijnde door een ge-' Echtelijk vonnis de wet der zonde en des doods afge■chaft en de wet van geest, leven en vrede herlteld. vs.
2J_I»> „ Uit de toeleidinge tot den troon door
Christus Geest, zoo dat zij in de genade vastftonden, cn roemden in de hope der heerlijkheid Gods. vs. 14 — 17*
; I Uit den roem ook in hunne verdrukkingen en
: zwakheden; waarin de hope niet bezweek , en. de Geest
hun te hulpe kwam. vs. 18 — 27. Uit de Liefde
zoo van den Vader als van den Zoon, tot de Gelovigen, ' waardoor ze, onaffcheidelijk aan God verknocht, ook in >God konden roemen, door Jefus Christus hunnen Heer.
; f Nopens^dèn inhoud van 2 Pet. I. ; hieromtrent merkt zvn Eerwaerde (na enige voorbereidende aenmerkingen \ over den Brief in 't algemeen,) op, dat we in dit Hoofdif.ftuk (na de melding van wien en aen welken deze Brief I gefchreven word , met een nevensgaenden zegenwensen I aen de lactften , vs. 1 en 2 ,) vinden ene aenfpoorine tot, en voortgang In ware deugd , en verkryging der eeuwige zaligheid&, door eene rechte en geloovige erkentenis van Christus heerlykheid en deugd.
J)e vermaaning wordt voorgefteld vs. 3 — 11, en ge* *' li e 3 bil-
394
R. SCHUTTE
billijkt vs. 12 — ai. In liet voorlTcl zien we degi
grond , welke alreó gelegd was, vs. 3, 4, als ook denij voortgang in deugd, om tot de heerlijkheid te geraaken,!
vs. 5—n. ■ En deze vermaaning wordt gebillijkt,!
uit hoofde van des Apostels verpligtiug , om die voor tel houden, vs. 12-15; en van de zekerheid, welke zij 'eti van hadden, vs. 16-21."
Tot een byzonder ftael van 's Mans ophelderingen die-4 ne in dezen zyne aenmerking over den heiligen berg, va ral welken Petrus fpreekt vs. 18 , als op welken Jezus ver-j heerlykt is, waar van Petrus benevensJacobus enjoannesl ooggetuigen geweest waren.
,, Dit is, zegt de Eerwaerde Schutte, voorgevallen,! volgens het gcfchiedverhaal van Lukas , kort voor dat del dagen zijner opneminge vervuld wierden , dat is : voor dat! het jaar begon te loopen , waarin jesus ten hemel is op-l genomen. HoofdlL IX. 51. 't Was, naar mijn rekening,! uit vergelijking van Mattheus en Markus aantekeningen ,f een klein jaar voor 's Heilands lijden, gelijk dit doorluch-J tig gezicht ter voorbereidinge voor dat lijden diende.
„ De Plaats, waar dit voorgevallen is, noemt Petrust den heiligen Berg. De Landbefchrijvers zijn 't niet eens,I waar men dien zoeken moet. Volgens eene oude overle-l vering is het de berg Thabor , in den Ham Zebulon inf Galilea. Doch de Heeren Ligtfoot (*) cn Keiand (f)}j denken om den berg Panius of Cefarea Filippi , die Her-} mon heet in de Heilige Schrift, en een gedeelte was vam den Libanon. En inderdaad, zoo men de algemeene over-1 levering verlaaten moet, is 'er niets gevoeglijkcr, niets\ dat beter met de befchrijving van dezen berg, met hetl verblijf van Christus in die landftreek, en van de reize iti|
't vervolg door Galilea , overeenkomt. ■ De Ber^p
wordt ons als een hooge berg befchreven; dit is een cha^i racter dat bijzonder op den Her/non past, en wel in deuf volden nadruk op dien heuvel , welke boven Paneas off Cefarea Fiiippi hing, en de berg Panius genoemd wordt.)! flUronymus (§) fchrijft, dat men dc fneeuw daarvan, desl zomers, tot verkoeling en lekkernij naar Tirus bragt. fafl de Chaldeeuwfche uitbreiding van Num. XXXIV. 8. ene Deut. IV. 48. wordt hij de Sneeuwberg van Cifarea ge-I noemd. En Jofefus (i ) tekent aan , dat de berg Panius I
CO Wor. Hehr. ad Mare. IX. 2. (f) Pal. L. I. C. LI. p. 94» I C§3 Üü jrn. ad VOC. hkrmon, (4) DeBello L, I. C. 16. I
OVER ROM. VIII. EN 2. PET. I.
'ten kruin van 't gebergte is, ë« H^sipet S T~ tot Gezanten, • om van haaren wecC ,
„ of by andere Gemeenten te verrichten , het geen tor' „ aankweeking van onderlinge liefde en vrede konde ftrek- ï
„ ken; of om den gebannen Apostel te bezoeken - l
3» ~ en die nu tot de hunnen weer waren te rug ge- f
s, koo- fc
VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP. A0$
koomen." Zyn Eerwaarde heeft dit denkbeeld tot een vry hoogen trap van waarfchynlykheid gebragt, zo dat het
nadere opmerking vordere. Naast dit Stuk komt
ieen Onderzoek van den Eerwaarden Heer a. 's gravezande , over de oplosling der fchynftrydigheid tusfehen jde Euangelifche Verhaalen van Matth. ÏX. 1-26, vergel. jmet Mare. II. 1-22 en Luc. V. 17-39. Zyn Eerwaarde jbehandelt dit onderwerp met een welwikkend oordeel, e». jftaaft zyne bedenkingen deswegens met alle befcheiden[heid, bovenal, in tegenftelling van 't gevoelen van wylen Iden Eerwaarden Heer r. schutte. Men heeft, volgens [zyn inzien , het waare beloop van zaaken indiervoege te Ibcfchouwen, ,, dat men in tijdorde
,, 1. Eerst ftelle de geneeziug of reiniging van den YMeUiatfclien. Mare. 1: 40-45. Luc. 5: 12-16; en mogelijk ook Matth. 8: 1-4.
„ 2. Dan de gencezing van den geraakten, en de daar jop gevolgde roeping van den Tollenaar. Matth. 9: ib-g. jMarc. 2: 1-14. eii Luc. 5: 17-28.
(Voorts eene reeks van andere tusfehen infehietende gebeurtenisfen, welker nafpeuring niet dient tot mijn tegenwoordig oogmerk: voorkoomende Mare. 2: 23
4: 34. Luc. 6: 1 8: 21, die Mattheus ten
deele H. 8: 5-22, en voorts H. 10-13 verhaald heeft, ten klaaren bewijze, dat Mattheus niet zoo veel , als Marcus en Lucas , de bepaalde tijdorde heeft gevolgd.) „ 3. Daarna de togt over het Galileefche Meir, liaar het Land der Gergezeenen; de geneezing der bezetenen
nevens de terugkoomst bij Capernaum. Matth. 8: 23 9'
IK Mare. 4: 35 — 5: ai. Luc. 8: 22-40.
„ 4. Dat, na die terugkoomst, de maaltijd bij en met de Tollenaaren is gehouden, als mede de gesprekken toen zijn voorgevallen. Matth. 9: 10-17. Mare. 2: 15-22. Luc. 5: 29-39. , ■ ,
,, 5. En eindelijk de koomst en het verzoek van den Overflen Jaïrus; met alles, wat tot dat fluk, als ook tot de tusfehen infehietende geneezing der Bloedvloeijende Vrouwe, behoort. Matth. 9: 18-26. Mare. 5: 21-43. Luc. 8: 40- 56.
„ Van zelve vervallen dus, (gelyk zyn Eerwaarde verI volgt,) de tegenbedenkingen, ja de schijn zelfs van flrijidigheicl. En men merkt ligtelijk, dat alle de drie EuanIgelisten verfcheide gevallen , op twee onderfcheide' tijden
ge-
404
verhandelingen
gebeurd , doch betrekking tot elkander hebbende , als ii eenen adem aan een gcfchakekl, vernaaien. Doch dat zv alleen daarin van elkander verfchillen, dat Marcus en Lu«i cas, ten tijde daar liet verhaal begon, alles, ook hetgeen tot laaier lijd behoort , (als in een Jbort van voorverhaal) uit hoofde van bctrekkinge,) onmiddelijk daar bi| voegen} Terwijl Mattheus wacht met het eerlte te verhaalen , tot dat hij, ter rechter lijd, het laatlle boekt; en bij die gei legenheid het eerjlc, fchoon vroeger gebeurd, als de aam leiding verfcliaffende tot het laatlle, kit waar eerst te boek Itelt."
Ter deezer gelegenheid gaat zyn Eerwaarde ook byzonderlyk na, het geen de roeping van den Tollenaar betreft? volgens Mattheus is de Tollenaar Mattheus zelve, maai Marcus en Lucas noemen hem Levi den Zoon van AU pheus. Zyn Eerwaarde vereenigt zig met hun, die Mat4 thcus voor eenen anderen Perfoon houden, dan Levi; en deezen laafden voor denzelfden met Lebbeus, (een Aposs tel, van Jezus ook '1 haddeus genaamd, als mede Judast Jacobi Broeder, ) en dus een Zoon van Alpheus. Dan, desniettegenftaande beweert hy, dat men hier op geen twee onderfeheiden gevallen hebbe te denken. ,, Zoo het mi| toefchijnt, zegt hy, zijn 'er niet een , maar twee perfoonen, ter zelfdcr tijd geroepen; waarvan de een genaamd was Mattheus, en de ander Levi. een Zoon van Alpheus.; En dat Jefus naderhand , toen hij weder kwam uit het Land der Gergefeenen, ter maaltijd onthaald zij, in het Huis, niet van matthp.cs , (fchoon de onzen het zoo begree-: pen, dewijl zij het woord [mattheus] hebben ingevuld,) maar van levi , welke die groote maaltijd voor Jefus i'm zijn eigen huis had aangerecht." Het gewag maaken van Alpheus geeft hem tevens aanleiding , om , byi manier van eene toegift , nog kortlyk te toonen , dat 'er geene voldoenende reden zyn , om deezen Alpheus voor denzelfden perfooti met Kleopas, Luc. XXIV. 13. en Joh. XIX. 25. te houden; maar 't veel eer te denken zy, dat Alpheus en Kleopas weezenlyk onderfeheiden perfoonen zyn.
Tn eene hieraan volgende Verhandeling , deelt ons dei Eerwaarde Heer H. Royaards mede, zyne Bedenkingen over een algemeen Grondbeginzel, waaruit alle de Voorfchriften van het Natuurlyk R.echt kunnen worden afgeleid. Hieromtrent komt by hem, voor eerst, in overweeging, „ of men, de zaak van vooren befchouwd zynde,
„ ver..
VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP. 405
ft verwachten kan, dat 'er zulk een algemeen beginzel te „ vinden zy?" En getoond hebbende, dat hierin niets 'iftrydigs, en 't derhalven mogelyk zy, zo verledigt hy \z\, ten tweede, om na te gaan, ,, wat de ondervinding t, hier van achteren geleerd hebbe, of waarop men het i, oog wel meest gevestigd hebbe, om zulk een grondbeL ginzel uit te vinden?" Zyn Eerwaarde brengt hier op de voornaamfte aangevoerde grondbeginzels in eene geregelde orde te berde, en leert ons dat de meesten hedenfdaags letten op den Mensch, befchouwd in de geheels patuur, en zyne betrekkingen in dezelve; 't welk dan (egter op verfchillende wyzen verklaard wordt. F ,, Maar de meesten, vervolgt hy, willen hier op de \nrichting der natuur, en de oogmerken der Godheid in Hezelve zien; en daar het zeker is, dat God door die inrichting zynen wil heeft bekend gemaakt, en wil dat ivy volgends denzelven handelen, zoo wordt de orde vau het heelal, en het leven volgends dezelve, dat is , over;enkoomftig de oogmerken der dingen, als het ware begin-
eel van onze daden gehouden. • Volgens deezen
feitflen grond, die de veiliglte is, heeft men te letten op ie geheele natuur, op de orde van 't heelal, alle de bedekkingen gade te liaan, in welke men gefteld is, en rjvereenkoomltig dezelve te leven.
„ Daarin ontdekt zich waarheid; het moet immers Gods vil zyn , dat de Mensch handele naar de inrichtingen
3ods, en bevoorderlyk zy aan deszelfs oogmerken;
riet voorftel Jeert ons aanftonds, in elk geval, de pligten Kennen; daar 'er geen deugd of ondeugd is, welke haare fcvereenkoomst met, of ftrydigheid tegen de Goddelyke topmerken, niet vertoont; het leert ons de pligten kenden, in elke betrekkinge, waarin wy ftaan; en zelfs in Kie orde, volgends welke wy in die betrekking zyn, tot feod, ons zeiven en anderen. Het heeft zyne klaarheid, paar men alleen die orde behoeft tc kennen , omtrent ■welke wy verkeeren, en die openbaar blykbaar is, want {het verborgene kan nimmer een richtfnoer onzer daden feyn; het is een eerst algemeen beginzel, 'er zyn wel bytondere, waaruit het wordt afgeleid, maar 'er is 'ergeen, Eat even algemeen en echter eerder is." F Aan de ontvouwing hiervan, hegt de Eerwaarde Roy. iaards verder eene wederlegging der bedenkinge, dat de mrfcheidenheid van gevoelens, in 't bepaalen van zulk een >|t>eginzcl, deszelfs zekerheid eenigzins benadeelt. Vervol-
f: II, DEEL. N. ALG. LETT. NO 10. F f gen?
4c6
VERHANDELINGEN
gens doet hy zien, hoe het bovengemelde beginzel, niei flegts den Wysgeer, maar ook den gemeenen Man nuttin kan zyn, en een heilzaamen invloed op den wandel kan hebben, indien hy maar eenigzins opgeleid zy om te den ken. En laatstlyk loont hy, hoe dit beginzel in een vol] komen verband ftaa, tot dat', het welk ons de leer del Openbaaring oplevert; om, naamlyk, alles te doen tc Gods Eer, en ten rigtfnoer onzer pligten te houden, dn liefde tot God boven alles, en tot den Naasten als tot onJ zeiven.
By deeze Verhandeling komt die van Dr. A. van So/ingel over den invloed der Zintuigen op de Wysgeerte, i; welke hy ons doet zien, van hoe veel invloeds'dezelven door alle tyden, op de Wysgeerte geweest zyn; welkl nadeeligc gevolgen derzelver onberedeneerde gebruik ge baard hebbe; vau hoe veel nuts eene verftandige inagt neeming van dezelven geweest zy; en hoe fchadelyk eeni uitwerking derzelver verwaarloozing te wege gebragt heb! be. Dit leidt hem tot de vraag: „ welk een weg betaamt „ het, ten deezen opzigte, hem in te liaan/die, dei „ wysheid begeerig, de waarheid tracht te kennen, et
,, den bekoorlyken eertytel van Wysgeer verdient ?"
En 't antwoord is: „ den invloed der Zintuigen te mis-: „ trouwen, en zich nochthans van dezelve ten nutte td ,, bedienen, na ze eerst aan het gezond verftand beproefd „ te hebben , is onweerlpreeklyk de veiligfte weg." Dii heeft, gelyk hy vervolgens toont, plaatsin beide de hoofd■onderdeden der Wysgeerte, te weeten, de NalmirkuncA en Zedekunde; met aanwyzing hoe men dien weg, zo irj 't eene als in 't andere, met een gewenschten uitllag kunne bewandelen.
Hiernevens is geplaatst eene Latynfche Verhandeling vau den Hoogleeraar G. de Wind, over de Zeeuwfche Lugt] met eene daarbygevoegde Nederduitfche vertaalitig van den Heer L. C. Freytag. De veelvuldige klagren over de3 voor de gezondheid, nadeelige lugtsgeftöltenis van Zeel land, hebben den Middelburgfchen Hoogleeraar de Ilïna de pen doen opvatten, om dezelven tegen te gaan. Zynq befchouwing van alles wat invloed kan hebben op den>' Zeeuwfchen Dampkring, in vergclyking van 't geen daaromtrent _ ten opzigte van Holland in aanmerking kan komen; mitsgaders van de daaruit voortspruitende ongefield-l heden; verleent hem een genoegzaamen grond, onTte be^l weeren, dat men de Zeeuwfche Lugtsgefteldheid geens-
van het zeeuwsch genootschap. 4©7
zins als bovenmaate naadeelig hebbe te befcliryveri; en Kt vooral de Hollanders, die in een bykans geljkfoorti■een Dampkring leeven, geen reden hebben, om de Zeeuwfche Lu crijze krijgsman is verfmaadlijk, en de Min, Wanneer hij de ouden treft , heeft boerten m den zin. En al is het dat de jeugd nimmer geneigdheid tot de ] wedde gehad heeft, indien zij ook nimmer opgeleid is, 1 om in de beoefening der weetenfehappen, het zoet genoei "t\\ 't geen in dezelve zo rijkelijk verborgen ligt, elk iia l ziinè gelegenheid, te genieten; wanneer zij nimmer geleerd 1 heeft door verdienen gelukkig te worden, welk een lastiï ge ouderdom moet niet op zo eene ononderweezene jeugd 1 volgen' Een onbebouwde akker draagt distelen en doorI nen en een onbebouwd gemoed brengt in de grijsheid de 1 wrangfte vrugten van zelfverveeling en moeijeljjken omgang 1 voort De gewoone vermaaken des levens met meer kun1 nende gebruiken, hegt zig de ziel aan ean vermaak, dat
4l *. FOKKE
haar nog fchijnt overgebleeven te zijn. Is de mensch met i goederen en fchatten gezegend, die met eene meer dan ge- • oorlotde zorge te bewaaren, is zijne uitfpanning; de draak; van Colchos waakte zo agterdogtig niet bij het gulden vlies,, als de oude giengaart zijne fchatten bewaakt, leder mistrouwt, hij, 'c zijn al roovers, al bedriegers, die rondom\ hem zij», die den behoeftigen Crefus nog het weinieje, dat : hij heeft, trachten te ontrooven. Is de mensch van goe-. deren ontbloot , en brengt hij zukkelende zijn leven ten i einde, de kwaalijk beraaden grijzaart kleedt zijne bekenden i en vrienden uit, zonder eenige dankbaarheid te betoonen; is onvergenoegd op de geheele maatfehappij, klaagt dage.! hjks over de toeneemende zedeloosheid en weelde, berispt alles, zelfs de onfchuldigfte vermaaken der jeugd (*).
,, Zie daar den ouden gefchuwd; de achting, welke de: grijze hairen vorderen, verandert in vrees, en de ongezel-. lige grijze fluit zig zeiven uit allen omgang der maatfehap- . pijehjken levens, en ftrekt zijne huisgenooren tot een last van welke zij wenfehen door den dood ontflagen te worden'.
„ Wanneer wij nu het leven van den zedehjken wijsgeer overzien , zullen wij waarlijk een groot onderfcheid in deszelfs einde bemerken. Van jongs af in alle deugden geoefend zijnde, en geleerd hebbende het fchild der reden tegen alle wisfelbeurten des lots, te beezigen, gelijk ook' een maatig en zedig leven te leiden, brengt hij zijne volkomene geest- en hghaamsvermogens tot in de grijsheid over. Zijn geest is door lange ondervinding en vlijtige navorfchin» verrijkt met een aantal nutte kundigheden, en de ondervinding, dit voorrecht van zijne jaaren , doet hem overal de gezogte raadsman zijn. Zijne minzaamheid maakt hem eerwaardig en geliefd, zelfs bij de jeugd, met welke hij fchuldeloos en vrolijk verkeert. Hij is niet ongemaklijk niet norsch, niet verdrietig, want tegen alle deze aanvallen is
hij
(■*) Horatius tekent den grijzaart, volgens deze fehet;, na de proza vertaahng van vondel, mede in zijne Dichtkunst, aldus af. „ Veel ongeval komt den ouderdom over, 'om
„ dat hij goed zoekt, en elendig zig van het verkreegene ont" '10ludc'' ƒ" vreesc het te gebruiken ; of om dat hij alles be„ ichroomden koeltjens bedient: een uitdeller, groot van hope„ een juffer, en begeerig naar het toekomende, kbrzej, moei„ lijk, een pnjzer van zijn voorleden tijd, toen hij een kind was, „ een bellraffer en bediller der minderjaarigen."
TIJDPERKEN DES MENSCHELÏJKEN LEVENS. tfïf
IÉ door de reden gewapend; een vaste gezondheid, het •gevolg zijner geregelde levenswijze, bevrijdt hem voor de i meeste moeijelijkheden des ouderdoms; en bijaldien hij door 'zwakheid zijns lighaams aan dezelve mogt onderhevig zijn, wordt egter zijn ongemak ongemeen verligt door het geduld, * waarmede hij de onaffcheidbaare moeilijkheden des levens, \met zoete redenen, gelijk horatius zingt, weet te gemoet Wc gaan; de troost, het medelijden en de onderfteuning, ■welke hii vau zijne vrienden of bekenden geniet, helpt mede veel om den drukkenden last der grijsheid gelijkmoedig te draagen; en zijn einde ten laatften naderende,, ziet hij zig omringt van eene fchaare, die om zijn verlies in de üiterfte rouwe gedompeld is (f). ..
Wie nu, die deze twee tafereelen bij elkander vergeseli'ikt zoude niet liever het laatfte boven het eerfte verkiezen'? maar , zal men mij mogelijk tegenwerpen , hier is seene keuze ; zo als de mensch opgevoed is , zo is en blijft de mensch; en de opvoeding, de eerfte bron,. waar uit alle onze goede en kwaade hoedanigheden ontfpnngen, is helaas! niet in onze eigene magt. Dit alles is waar; ester is het niet onmogelijk, dat, wanneer de mensch tot ïaaren van onderfcheid komt , hij zigzelven op het regte Lj kan begeeven, zonder 'er eens door zijne opvoederen nn «releid te zijn. Ja men kan, zo lang het leven duurt, yiiuen weg veranderen, en zelfs nog in den hoogen.ouderdom aan de ftemme der reden gehoor geeven, mits , dat men geduldig onderga de kwaaien en gebreken, welfce in den ouderdom de verwaarloosde jeugd treffen. —— Onze Redenaar hegt hier aan voorts eene nafpoonng der middelen , om de Grysheid geduldig en aangenaam door te brengen , met welker aanpryzmg deeze zyne kedenvoering over de Grysheid ten einde loopt.
m Zulk een ouderdom is het, welken de oude Cato, in de overheerlijke verhandeling van cicero, de Seuectute ,oï over den ouderdom, Beleeft, waar die eerwaardige grijzaart de middelen op-eeft, welke hem denzelven hebben doen bereiken.
Taai-
W*« taal- dicht- en letterkundig magazy^
Taai-Dicht-en Letterkundig Magazyn. Door o. brender brandis Tmeae Deel Te Amjlerdam, by C. Groeneend 170Ö. In gr. ottavo 364 bladz. T
J^aar dc inrigting van dit Magazyn behelst dit Deel wedd t ,.rom' bLiltc" fene verfcheidenheid van grootere en -S Gedichten, benevens etlyfce Stukjes van Cu? en S1 die hunne gcvalhgheid en leerzaamheid hebben, eene Oordeel kundige Verhandelingen van Dr. bla.r, over dc Gediclnen 2 Os tan, den Zoon van mitsgaders eene onSSwS
van het verhand tuslchen dc Kegtsgeleerdheid en de i Koehandel, opgefteld, door Mr. c. V dekker Hier by fel verder nog eene verzameling van taalkundige bedenkingen 1 h wz. brengt ons onder >t oog eenige voorbeeldei der onder■ fcheidene fpelhng van byna gelykluidende woorden, abSSI Gra.ven Grof, Graaven, te Graaven, ten Grave gaan , en meer de gclyken E. s. d g. maakt het hier vry waarfchyn yk c"a het hedendaagsewoord treil samengetrokken is uit het verouderde rrekel, en (laaft voorts nader zyn voorheen opgegeeven Z dagten, wegens het woord Ambt, als door zamentrekkine 2e" grooten utt bet oude woord Ambacht, by kiliaan vcnaakj Ojjicmm, munus, munus publicum: welke zamentrekkin* selvt de Autheur ten flot aantekent, ook te befpéuren s? hf dfbeJ maming van een gedeelte der Groninger Ommelanden, ti£i het Oldambt gehecten, waarvoor men Sudtvds fchiwf * if hecht cn Oldambocht. Van die zelfde hffiffi^ff» ders twee Brieven aan den Heer r l >n nnLllr] y" f
nevensgaande Brieven, door die? Héér LtSfig^ Deeze Bnc-fwsfehng vervat taalkundige nafpoori^fa^Sal twee goede Vrienden elkanderen de behulpzaame 'hand1 b£ I den, ter grondiger kennisfe onzer Nederduitfche taaie; by wé? I ke gelegenhe.d ons m deeze Brieven verfcheiden opheldèrinl gen, wegens de afleiding, betekenis cn kragt veelcrwSn i in onze taaie, medegedeeld worden. Tot een fraai We, van I yerftrekke het volgende, over de betekenis van het voófzeBcï I eer£t^°emdc **' - m antwoorfS „ In het verband van uwe Taalkundige aanmerkingen over de t yoorzetfelser eriher, zoekt gij tc bewijzen, dat het vooraetfel I her een dubbele betekenis1 heeft, naamlijk die van om SSm I en die van ons gebruiklijk ver; doch deeze onderfcheidmg, inlé t bedu.den.sfe van dat woordje, kan ik geenszins goed he«ên I Befchouw het zelve eens met mij oP de keper, en gij zul denk I
ik, overtuigd worden van uwe misvattinge In alle weri!
woorden, die dit voorzetfel her hebben, geenen uitgezonderd; 1
t ' heeft n
taal- dicht- en letterkundig MAGAZYIT. 4Ï0
heeft het zelve de betekenis van wederom, rurfus, denuo, en - nereens de kracht van eene zoo genoemde prapofitio tntenMvu.
■ _ telt eenigen op, waarin her van den zelfden nadruk
lis als ver, gelijk her lenigen het zelfde met ver lenigen, lier\ nieuwen het zelfde met vernieuwen, enz. 't Is waar en ik tem het ook geern toe, her en ver zijn hier voorzetfels van dezelfFdc beduidenisfe, maar beiden komen ze hier voor 111 eenen herI vattenden zin, beiden betekenen ze hier rurfus, denuo, itetum, vereenigen is immers wedereenigen, reccnciliaw. vernieuwen is 'weder nieuw maaken, renovare; en zoo is ver m alle anderen,
Ldie Gy opnoemt, het zelfde met weder. Het voortzetfel
I ver wordt veeltijds gevoegd voor werkwoorden als een tntenftI vum, ook dikwils als een privativum, (als vervoeren, verleiden, [vervliegen, verbranden enz.) en ook nu en dan eens als een I itnativum; en in den laatstgenoemden zin komt het voor, in de I door u biigebragte werkwoorden, als vereenigen, vermaaken, I vervatten, verwijderen. Over de kracht van dit voorzetfel ver [ kunt Gy naaleezen ten katb Aanl. II D. bl. 53- wachter,
I Glosf Germ. en fortman Taalk. aanm. bl. 12 21.- uu-
I lino-s gebruikte men meer woorden van dien aart, die thans I geheel niet meer in zwang gaan, als bij voorb. verkennen, recoznoscere, (herkennen); Brab. Chronycke, bl. 5 a. En Brabort I verwonderde fere, toe die vrouwe wefen mochte, en glimt wien I fcepe op 't flot, ende doen hi daer boven kwam, verkenden fi \ elc den anderen, want fi te famen waren opgewasj'en, maar fi I was veel ouder dan Brabon; verfcheppen, transformare ; Be¬
narde totten Heilighen graat van breidenbach;waert jaecke aat Lucifer hei f elven mochte verscheppen in al fulcke figure ofte Aiedaante, in wclcke die menfche anders niet bekenne mochte, dan
%t 'hij Xpus wair. De Heer van St. aldegqnde noemt
in zijnen Bijenkorf, bl. 59 de Roomfcbe transform.it-e, dc verschepping van brood in vleesch. Hooft Ned. Hist. bl. 08. als
toen verschiep zich de fmook in vlam: verhaalen, repelt-
re, herhaalen, Chronycke van Brabandt; bl. 37 b. Diss
hem Roelant feer J"chemie, ende verhaelde fijn erachten, m Gode vertrouwende aanvoerde fmen viant bider kinnen, die met lansen haire behangen was; ursinus, Schatboek bl. 71. a. Hoewel wii defe questie hierna in den Artijckel van de Wet wederommt 1 verhaalen zullen: Zie ook bl. 17 b. J. carion Chronijke bl.
I 10 die beloefte is Abraham fomichmael verhaelt onze
I Bijbel vertaaling Job IX. 18. Hij en laat my niet toe mijnen I adem te verhaalen. Dit oude verhaalen is, in oorfp.ong, het I zelfde met ons nog gebruiklijk verhaalen, narrare, 't welk de I Latijnen anders uitdrukken door referre, waar in wij het zelf§ de denkbeeld vinden, zie voss. Etymolog. in voce; en 't welk i de Hoogduitfchers noemen Relaèion thun, zie kramern, N. D.
420 TAAL- DICHT- EN LETTERKUNDIG MAGAZYN.
Holl. Wortenbuch. * — vervormen, reformare, vindt men bij bredero. Lucelle, vijfde uitk.
Of fchoon de maen vervormt haer wokken en haer ringen De Meijsjes zijn niet min ook vol veranderinghen.
Fer-i
„ * Dit verhaalen, narrare, komt dus ook in dc kracht van zirnen zin en aanduiding volinaaktlijk overeen met liet oude verti\kh-n ook m-rtirebij kiUan cn mf.ijer Woordenfch. aangetekend; van welk woord daa thans geheel onverftaanbaar zou weezen, men hier eenige voorbeelden Kan zien. Sp. [list. van maerland i. bl. 72.
Daer was een bedde met soude gebort
Met puerprre , en met bis/en (Lijnwaad) gedect ,
Daar noit min, alzc huk vertkect,
Up ne fat, dat was dc ruste (de rustplaats)
Van J,fsnech, als 'l haer lusle. • 1
11 bl. 467.
Wijn onlfccket des menfehen zin. Ende waer re iet heij melk heden in Met fchcmelheden oucr dect, Die Wijn duet, dat men 't vertrect. van velthem, Sp. Hl», bl. 50.
Ilierm feidij in 't gemene
Boren al vertrecken mi ,
Hoe ,t wederwan die deglun yri. Chron. van Brab. bl. 5 a. En fi vertrack hem alle haer Vefckiedetitsf* hoe datje met haren man we Griecken kwam, ende hoe datje oiderwesen-
gelach san eenen fone. die heet Q&auiaan; van Unie zeliesen is Ut
kilian , pradolore partus decunèere', welke betekenis hier leer wel ftrookt. 1 L 1 tttl
De vier wierfte van j. b. houwaert, bl. 2.
Nochtans J'al ick met Codts hulpc vertrEckeiv.
Dit vifioen, en in Rlierorijcke jlelleu. breueko Lucelle, 3 uitk. 2 bede.
Ick lact mij duncken, dat ick mondling haer vertrack
Een deeltje van mijn leet en overgrooie fmarten
Dal haer hel ander deel fouw dapper gaen ter 'harten. Dezelfde in zijn Moortje 4 uitk. 8 bed.
En fal ick niemant dan, mijn vreuchden eens ontdecken?
Och! of hier ijemant waer, die ick. mocht vertrecken. En nog eens in liet Moortje 5 Deel 5 bed.
Doet wijslijck als een man, ick ga na binnen, fieti:
vertreckt de goede man, hoe 'e alles is gefchiet.
Die meer voorbeelden begeert, zie. huyd. Proeve II. bl. 311, daar de Heer lelyvelt in menigte op aantekent. Keuit in zijnen Lijst van zelf» f naaimv. bl. 568 op vertrek, m van- hasselt op dit woord bij kiuaV ] f
TAAL - DICHT-EN LETTERKUNDIG MAGAZYN. 42I
. ytrkomen voor herkomen, tot zichzelven komen, bij denzelf-
< den bredero, Lucelle, inhout van 't fpel: In 't vijfde en
j leste deel, Lucelle en Ascagnes, vermaert voor doot, verkomen , \ luiten alle hoop, in goede gezmtheijt — verkaauwen . remande\re lees ik in een oud H. H. S. (dat zonder Jaargetal is, doch I alle blijken van oudheid draagt) zijnde eene Corte oefeninghe
om te comen tot die Lief te Gods ist dat faeke dat wij defe
voornoemde puntten wel willen aanmerkke, en als rapt en Juuvre
dierkens wel verkauwen.* Zie daar eenige. voorbeel-
| den van oude werkwoorden, -waarin ver de betekenis van wederom heeft, en die wij thands met het voorzet f. her bezigen, en dus een klaar bewiji, dat ver in die woorden, welke gij
[aanvoert, het zelfde met her (wederom, rurfus,,) is;
daar dan ver hier volflrekt aan her beantwoordt en gelijk is, en I her hier eene prrepofüio iterativa is, moet het u klaar blijken, I dat her, in alle dóór u opgetelde werkwoorden, cn in de an¬
deren, die wij van aat uag m vuik u^"<-"i ~v —
tekenis van wederom, iterum heeft, en nooit als een mtenfmtm voorkomt, of anders gebruikt wordt."
* B'i dit verkaauwen, dat ook gefebrecven wordt erkaauwen, merkt dc Heer k. tuinman in zijne Fakkel der N. T. aan, dal de ouden zeiden Vderkaauwen, en wij hiervan door zamentrekkinge ons erkaauwen hebben: de Heer van Hasselt, in zijne aantckeninge op dit woord, bij kilian, I van dezelfde nieeTiing, en bevestigt dit zelfs met een voorbeeld uit een tod H. S. Doch deeze gedachte komt mij zeer vreemd voor; en ik kan niet begrijpen wat eder en ederkaauwen hier zou zeggen willen. De Heer van massbl.t beroept zich op erieken, het zelfde met ederikicn, remandere welke beide woorden bij kilian te vinden zijn; doch het bewijs, uit dit woord "ehaald, doet, mijns oordeels, hier niet af: edenkkeit is met zamensevoesd uit eder en ikken, maar uit ede. en rikken-, m het Ahun. i ijchan knauwen: en dit ede betekent bij ons en onze Taa verwanten wederom, iterum; het M. G. is id, het A. S. eu en liet Alam. itv ; ede-
rikk'h is dus nog eens kaauwen, herkaauwen. Doch het woord, eder is
' bij de Ouden onbekend; anders toch had de groote ten katf, m zijne Anl. tot dc kennis der Ned. Spr. II. D. bl. 58 « zekerlijk ons voorzetzel her, naar welks afkomst hij te vergeefs zoekt, van afgeleid; ederkaauwen kan derhalven in onze taal niet weczen, maar wel cdekaauwcu; dan dit kan nooit erkaeuwtn door verkortinge uitleveren, wijl de r van
zelve niet uit de lucht kan regenen. En wat de piaats, die de
Heer van hasselt uit dc oudheid bijbrengt, betreft, hier kan de affchiijvef zich zeer wel vergist hebben, door ederkaauwen te iclinjven in ftede van edekeauwen of wedirkaauwen"
H. DEEL. N, ALG. LETT. NO. 10.
Gg
Staats-
4"22
BYZONDERHEDEN
ütaats-en Karakterkundige Byzonderheden, betreffende frederik:'| den LI. Koning van Pruisfen. Uit het Hoogduitsch, naar -I den derden Druk. Eerfte üeel. In 's Gravenhage hy I. van il Geef, 1787. Behalven het Voorbericht, 242 liadz. In gr. .1
oclavo.
Otvier dcczen Tytel heeft men byeen verzameld, voor eerst,, eene menigte van byzonderheden, die 's Vorften bedryven 1 en fncdige gezegden, in vcelerleie omftandigheden, betreffen,, welken zyn Charafter ten dnidclykfle ontvouwen; en mem meldt ons in 't Voorbericht, dat men zig op deeze Anecdoten,, als niet zonder keuze, en niet dan op geloofwaardige getui-. gen, geplaatst, volkomen mag verlaaten. Hier by komen, tem tweede, merkwaardige Kabincts - orders , die E rede, ik den III meer byzonder als Ryksbeftierder kenfehetzen: wyders eene: Briefwisfeling tusfehen den Koning van Pruisfen en den Generaal de la 0otte Eti.'iuu; en voorts ook een Aanhangfcl; benei-zende eene Br'elV/isfeling tusfehen zyne Majefteit en den Staatscn Kabinets-Minister , den Heer Graaf van Hemberg: welke: eerfte Briefwisfeling ons den Vorst in zyne Krygsverrigtirgen voordek; terwyl de laatfte hem ons als den Man van Studie cioeti befchouwen. Ten laatlle is hier nog toegevoegd, een uittrek zel uit de aanfpraak des Kom'ngs aan de Pommcrfche Gedeputeerden, in 't jaar 1780; welke aanfpraak zyne beredeneerde goedhartigheid en zugt ter bcrftellingc van 's Volks wclftand open'egt. — De Pruilïfche Vorst komt hier dus in onderfeheiden gezigtspunten voor; en telkens vertoont hy zig. als een Man van uitfteekende bekwaamheden,- waarover men zig veelshands ten hoogden hebbe ten verwonderen; 't welk de leezing van eene verzameling van byzonderheden van dien aart cn gevallig en leerzaam maakt. Een cn ander onderfehei¬
den kort ftaal, uit de veelvuldige hierin voorkomende, zulleni
wy m deezen nog plaaizen.
,, Na de overrompeling by Horkirchen 1758, liet de Koning den 17 van Wynmaand alle Generaals en Stafofficieren by zich komen, en fprak hen op de volgende wyze aan: „ Gy „ weet, myne Heeren, dat de Armee eene jurprife geleden „ heeft. De donkerheid van den nagt heeft 'cr de 'fchuld van. 1 „ Doch gy moet flegts bedenken, waar wy thans ftaan. Wy „ zyn in &>>per- Lausnits. Wy hebben onze goederen, vrou- .
wen cn kinderen, ageer ons. Als wy nog ééns wyken moe-1 „ ten, is dit alles verloorcn. Eene fpoedige Bataiüe is onver- 1
mydelyk. lk zelf wil, eer ik wyk, met het overige van i „ myn lesrer my liever laaten begraaven. Ik geloove, dat elk „