en beproefde Gedagten, over de Leer aangaande Geesten
°™ C^ZSendeis, van J. CH. uenninGS , Hofraad enHoog-
La , te %ma. Uit het Hoogduitse!, vertaald. Tweede Stuk.
TTl£cril \ by A. Fokke Simonsz., 1788. In octavo,
406 bladz.
Tn beantwoording aan 't oogmerk des Hoogleeraars ', met het F vervaardigen van dit Gefchrift, voor eemgen tyd gemdd «, * ^T'dit tweede Stuk* het nafpooren der bronnen der zoemde fpookverfchynzelen in 't eerfte afgeloopen zynde, ge" £-zo-k der bewysredenen voor de mogelykbeid en wee,
fn,vSd van zulke verfchynzelen. Dan, dit vereisen?
zenlyVr.n benaalende omfchryving van 't geen men door een V,ror te eS ebbe ; het welk zyne bezwaarlykheid beeft ; sa X waaromtrent de Autheur oordeelt, dat eene enkele omSn beoogde voldoen zal. „ Zo veel, zegt hy, fcW Steyrfdat men het denkbeeld van een Spook, naar " 11 vèrr Kringen, die men het zelve — te regt of te onregt " S S is oe te fchryven , door middel van aficheiding " ™en moet: en gaa ik deezen weg , dan vmde ik geene " IS kenmerken, om een Spook te kenlchetzen, dan deze. " fU het een voor de uiterlyke zinnen merkbaar, en ongewoon " Tvremi verjchynzel is, het welk, juist wegens 't ongewoone, " ten Znfclel vrees aanjaagt, en tot de werkende oorzaak noch " Zh goede En Jen, noch een hier beneden leevend mensch
" maar mstans, uit hoofde der verrigtingen, een eindigen
" rtt Zier™ Onder zodanig eene omfchryving vallen de weéze lykê denkbeelden van alle de zodanigen, die, boe zee Z olanders mogen verfchillen, in ernst in Spookcn gelooven;
m Zie N. d's- Vadert. Lnteroef. \l D. bl. 254— P 4
'20 J- CH. HENNWfiS
'er wordt tot een eigenlyk Spook een Weezen een denkend Weezen — veveischt. En hier op is dan de Vr5 „ Is het mogelyk dat een eindig, denkend Weezen, van eenê „ aan deeze zyde des grafs leevende ziel , van goede Fn^ipn „ en van God verfchillend, op een mensch zinneTyk We ke en „ wat voor een Weezen zou het wel kunnen zyn -»
Zulks leidt den Hoogleeraar ter onderzoeking» van verfchei den vooronderftelhngen, waar van zommigen veelen in ons Va derland vermoede yk vreemd zullen voorkomen, maarzo vreemd" met zyn in 't nabuurige Duitsehland, daar nog etlvke ondrrn]t reeds, verfleeten denkbeelden .van S,iakï5fl^£ffiff den ; weshalvcn onze Schryver, dit ftuk volledig wi ende af handelen , dezelven met onopgemerkt kon laaten : ze zyn de volgende. « Zyn 'er eUmtntaire(Hoofdftoffelyke) geesten die op den aardbodem kunnen verfchynen? 3.) Komt het fpoókcn van een AttraaU of Geftarnte geest'? 3.) Leveren dc Chvm fche bewerkingen van v'erlèheiden deelep de!f SsïlykeS cnaarns, inzonderheid van het bloed, fpookverfcbynzelsuit> 40 V'erleenen de Zaaddiertjes van den Man. of de zielen in de «eren der Moeder, (lof tot fpöóken? 5 ) Zonder^ de Zielen van gekorven Dieren ook fpooken, óf zinnclyk gevoel baar £n pen verfchynen > 6) Kunnen de Zielen van gefto.'ven mén" fchen, naa den dood, op de zinnen der leevende werken' X Kunnen de Zielen van leevende menfchen aan afgelegen Blaar zen verfchynen? 8.) Zouden ook Menfchen, inD&S veranderd kunnen fpooken ? g.) Kan de Satan fpookS te aanneemen (f ). 10 ) Of kunnen eirfdelyk andere hSceS^
Iww ,S x/ldreKgeeS^n' e,'"d^e Gee"tcn' tusfchen de goel S e" Menden, (derzelver beflaan vooronderlleld zynde hetwelk de Hoogleeraar gereedlyk erkent,) zinnelyk verfchy nen? —- Ieder deezer Vraagen beantwoordt de Autheur af zonderlyk, met aanwyzing van de blykbaare ongegrondheiden de hand astelyke ongerymdheid van verre de meeste dier voo onderflelhngen : dan met dit alles wil hy de rtlogelykheidf der verfchynmgen, of van het bewerken van fpookvtfchySlen met ontkennen, nech ten aanzien van afgefcheïden Zielen „och met opzigt tot den Duivel, noch met betrekking tot dê laaS
be-
derd volgens 2 Per U- , • Vin'j. • aanoanS tha»s v»n de aar e vei wy.
en ondciden. W^-,,L> "o^1 «wtadeqde, boremken der dwalingen
OVER DE GEESTEN. 22*
beoogde Middengeesten ; zo ver de vraag alleen de_ magt om zulks te kunnen doen , of het mogelyke, buiten eenige andere bedenkingen , nopens het al of niet waarfchynlyke en voegzaame, betreft; waaromtrent hy zich integendeel voor de ontkennende zyde verklaart. „
Intusfchen meenen veelen, dat ze door deeze toegeftaane mo-relykheid reeds veel gewonnen hebben; dan, t is, gelyJc de Hoogleeraar voorts opmerkt, wel verre van daar; overmits de fchredevan de mogelykheid tot de weezenlykhe.d een zeer gevTarlvke Long zyn zou. „ Wil men," dus vervolgt hy dcsweSs, ,,'t beftaan van zulke verfchyningen buiten tegen Ipraak T le en, dan moet het, of door middel der Heihge Schnit, of door 1 uitreden, gefchieden; en in dit laatfte geval zoude ,k mvne wevlugt of tot het denkbeeld van dergelyke geesten,
of tot de ondervinding myne eigen e of van anderen —--
.roeten neemen." ■ En hierop verledigt hy zich tot het
mgaan der bewyzen, welken men, voor de weezenlykheid der
^ewyS^delSlgè Schrift, te weeten de Canonieke Schiften/vorderen hier de eerfte plaats. Het euangehsch verhaal nopens de vrees der Apostelen, in de verbeelding dat zy SVS of geest zagen, Matth. XIV: 26. Mare. VI: 49. en I mp XX'lV' a7. levert hier geen voldoend bewys; en van geen meer kragt 'is dé verichyning van Mozes en Elias op den berg M^rh XVII- 1—9. »e plaatzen, die zommigen uit de Schriften des Ouden Verbonds, ter begunftiginge van dit hun gevoelen, bybrengen, zyn insgelyks ver van gewigtig genoeg ter overtuiiringe. Hier toe behoort het gezicht in den droom , Job I V: \7'L-I7 • de verklaaring die men maakt van de hoogmoedige ktnJren lob XXVIH: 8; van de vergelyking eens nydigen bycon Stook', 'Spr-XXIIt: 7; mitsgaders van ée geldduivelen, Jer.-JUlI: 21 XXXIV- 14, volgens de vertaaling van Luther; cn euideivk het wedervaaren van Sm/, by de Tover esje te Endor, 1 Sam.
XXVWl 6 — 20 De Hoogleeraar, de gemeende kragt
der eerstgenoemde plaatzen kortlyk ontzenuwd hebbende, laat zich breeder uit over het geval van Saul, om dat veelen daar 00 fterkst aandringen. De merkwaardigfte verfchillende uitlcgBine'en der Geleerden van het zelve bybrengende , verklaart hy lich voor het gevoelen van hun, die de geheele zaak voor een enkel menschlyk bedrog houden, waaromtrent hem de aanmerkingen van den Hoogleeraar Michaèiis zoo wel voldoen, dat hy dezelven overneeme , cn met eenige bygevoegde ophelderingen
VeOprhetCSgaan der bewyzen, uit de Heilige Schrift ontleend,
' CS) Zit Wchaeüs, over 1 Sam. XXVIII. in zyne Nieuws Overzetting des 0. T. ? 5
223
J. CH. HENNINGS
komt verder in overweeging , of verfehyningen eter Geesten uit
de Rede beweezen kunnen worden ? Heeft men daar
mede het oog fop fluitreden, gegrond op , en afgeleid uit, het enkéle denkbeeld van een Geest of Spook , dan is de zaak, volgens den Hoogleeraar , zeer kort af te doen. Het is toch, gelyk hy» op het voorige zich beroepende, zegt, duidelyk, dat hieruit niets meer volgt, „dan dat 'er, waarfchynlyk, midden. „ of hoogere Geesten tusfchen God en de menfchen beftaan; „ maar, dat ze den menfchen in fpook en menfchèn gedaanten „ moesten verfchynen. .daaromtrent zwygt de rede,'gewis, te
„ eenemaal." Het komt dan, vervolgt hy, nog aan op
de ondervinding, — eige of van anderen: met welker nafpooring hy zich deswegens voorts in dit Stuk bezig houdt. Edoch, ter betere overweeging van 't geen waarop men zich indiervoege beroept, agt hy het raadzaaip eenige regels vooraf te laaten gaan, „ naar welke de waarheid der gefchiedenis, raakende de , verfchyning van een Geest, beoordeeld moet worden." Deeze zyn de navolgende. ,, i.) Men moet het natuurlyke zo „ lang vermoeden, tot dat het tegendeel ten vollen is bewee, zen. 2.) Alle verhaalen , waarin onveréénbaarc dingen za, mengevoegd worden , verdienen geen geloof. (Deeze regel „ fluit'byzonderlyk in zich , (a.) dat alles onwaar is , wat te„ gen waarheden, in andere weetenfchappen ten vollen bewee'„ zen, aanloopt, en 'er niet mede beftaan kan: als mede (&.) , dat alles ,' wat met de Godlyke Openbaaring ftrydig is,, den ' ftempel vsn onweetenheid vertoont, en van geene waarde is.)
3.) Gefchiedenisfen , van een historisch bewys ontbloot; of • wier waarheid door geene geloofwaardige getuigen word be" kraehtigd , verdienen, geene toeftemming. (Volgens deezen " regel eischt men met het hoogfte regt: (a.) dat de getuigen " veVftandige volwasfen , en niet bygeloovige bevreesde, of met '-■ eene fpoorlooze verbeelding bezette menfchen moeten zyn. " b. I Zy moeten ook niet aan zulke gebreken vast zyn, wel" ke de gewaarwordingen bederven, (c. Zy moeten ook geen " voordeel trekken uit het verhaal van verlchyningcn der Gees" ten. En (#.) eindelyk , de getuigen moeten niet vuilaartig " zyn, HOCh' mogelyk zodanigen, die anderen flegts tragten te
" bedriegen, of willens zyn vrees en fchrik aan te jaagen." ■
De Hoogleeraar de gegrondheid deezer regelen getoond, en de noodzaaklykheid van derzelver in agtneeming door voorbeelden bevestigd hebbende , gaat hier op over , ter beoordcelinge van zogenaamde geestenverfchyningen , of verhaalen van dezelven , die op ondervinding rusten. Hy behandelt de bérigten deswerrfehs onder drie hoofd rtykels : let eerfte behelst gevallen, die hy of zelf ondervonden heeft, of hem door geloofwaardige lieden verhaald zyn; en waarin, boe vreemd ook het een of ander In den eerften opflag mog'te voorkomen, zyns oordeels, n niets
OVER DE GEESTEN.
223
niets bovennatuurlyks plaats had. Onder het tweede Artykel toetst hy de berigten, welken men van zodanige verfchyningen by de Heidenfclie Schryvers ontmoet: en ten laatften vestigt hy nog kortlyk het oog op de getuigenisfen der Kerkvaderen en Roomschgezinde Kerklyken , nopens dit onderwerp, ben aantal dier verhaalde gebeurtenisfen, die men, in vroegere dagen , vry algemeen, en ook in laater tyd hier en daar, voor buitennatuurlyke verfchynzelen en voorvallen gehouden heeft, brengt onze Autheur' overtuigend onder het fabelagtige , dat geen geloof verdient. Of hy ftelt het verhaalde in een natuurlyk licnj;; op zodanig eene wyze, dat een ieder, die'eenige kennis heeft van het menschlyk hart, en de werkzaamheden van het v'erftand, door vooroordeelen of verbeeldingskragt bezwalkt, hem gereedlyk toevalle, om te erkennen, dat men niet genoodzaakt zy , om 'er iets buitennatuurlyks in te Hellen ; daar alles zich zeer wel natuurlyk laat verklaaren. Byzonder laat hy zich in 'X breede uit over'den merkwaardigen brief van Pliniüs Secundus, welke een drietal van verfchyningen meldt, die het Spook, geloof van Plinius verfterkte : cn met opzigt tot. het bekende verhaal van het voorgevallene by 't geroep van den Stuurman Thamus, ,, de groote pan is dood!" 't welk hy als fr.belagtig wra kt, deelt hy de bondige wederlegging van den Eerwaarden Vader Honore de fainte Marïe mede. Wy maaken hiervan te eerder gewag, om dat deeze twee Stukken by veelen nog bovenal opmerking verdienen; doch ons beftek laat niet toe, het deswegens aangevoerde alhier tc plaatzen. Een korter ftaal zy in deezen genoeg, en wel ten opzigte van een geval, dat gewoonlyk in onze Vaderlandfche Gefchiedenisfen nog al gadegeslagen wordt. Zie hier het zélve , benevens des Hoogleeraars oplosling.
„ Dio Casfius Nicaus meldt, in het LV boek der Romeinfche Gefchiedenisfen, voort in 't begitt, dat Drufus alles in Duitschr land wyd en zyd verwoestte , cn tot dc Rivier de Elve was doorgedrongen; doch daar over te gaan was een vrugtloos werk geweest; weshalven h^z-i^, naa behaalde zegetekenen, te rug begeeven had. Wat hém daartoe inzonderheid bewoogen zoude hebben, word aan eene verfcheene, zeer groote, vrouw, tocgelchreeven, welke hem, van den overkant tot op de helft der Rivier, te gemoet gewaad, en hem gezegd bebbe: waar heen Drufus? Kunt gy uwe begeerte tot overwinning gansch gecne paaien zetten ? Het lotgeval ftaat u geen paallooze onderneeming toe; gaa te rug; 't einde uwer daaden en uwes leevens is naby. Drufus, dit hoorende , ging voort te rug , fiervendq nog onderwegen, voor dat hy aan den R#W_kwam. 'Er zouden ook nog meer wonderbia-e dingen voor zyn dood voorgevallen zyn, die hy nogtans niet hadt geteld. Daartoe behoort, dit twee jonge lieden door de verfchanzing gerVedèn waren;.
dat
324 ƒ. Cf!. HENNINGS
dat een vrouwengehuil gehoord ware geworden, enz. ■ , Nu ter oplot,finge.
De verfcheene vrouw met haare aanfpraak neem ik als waar aan; doch geloof niet dat het een fpook geweest is, maar een natuurlyke groote vrouw, welke zig ook wel door booge hielen en ander optooizel zo groot heeft gemaakt, dat ze een buitengemeene grootte fcheen te hebben. De Generaals moeten wel t wanvoeglyke en gevaarlyke begrypen, dat 'er uit zoude volgen , wanneer men over de Elve wilde trekken , en , daar zy Drujus , door geene verftandige voorfiellen , van zyn voorneemen konden afbrengen, zy mogen wel hunne toevIu»t tot zulk eene vrouw en bewerkte verfchyning hebben eenomen Het geheele geval was dus menfchen-bedrog. Hoe zeer die verrchyning aan Drufus , wanneer ze als eene geestverlcbynine wordt befchouwd, verdagt zy, kan daaruit opgemaakt worde* dat de Dichter, welke een lykdicht op Dru/us dood maakte, mets daar vsfc gewaagt, daar hy anders veele voorbeduidzels aangaande Dru/us dood , te berde brengt. Want daar zouden Harren , en vooral de morgenftar, met eene ongewoone vaart, aan den Hemel zyn verichootcn ; de wolven zouden zig met een ysiyk gebm rondom 't lipmeinfche leger hebben laaten hooren , twee onbekende gewapende Jongelingen zouden, midden door het verfchanfte Leger en door de Wagtcn, zyn gcreeden, enz maar van liet Spook, dat Drufus zou verfcheenen zyn maakt de Dichter geert het minfte gewag , daar dit tog vee merkwaardiger geweest zou zyn, dan die de andere opgaaven G). Inmiddels hebben veelen hunne Item, aan deze Fabel van Drufus fpook, als een waarheid, gegeeven; en, daar men on een Romemfchen penning eene vrouw, met het omfehrift Ger mama , vondt, zo heeft men deze als eene afbeelding van het Spook willen opgceven. Waarby men nogtans had moeten overwegen, indien die penning al de voorgegeeven beduiding hadt gehad , dat egter tot de wezenlykheid der zaake niet mlg beflootcn worden En was het dan, mogelyk, by de Romeinen jets vreemds, dat ze de Landen in de gedaante eener Vrouw voortelden ? Maar dat Drufus werklylc ftierf, en dus de voorfpelhng der verfcheene vrouw Waar maakte , kon een toevallig gevolg zyn ; waartoe ook wel de ongemakken in het veld zo l?JTf\ on£er,epIde leevenswyze, onttrekkinge van llaap, pBZ- he JlT6 5eb,ben Wyle de Graaf Hendrik van
£«v3v e} l°rdeelt T d,C Zaak dus- »Z° v^ >ls '"en nopens dit Spook vermoeden kan , heeft het of eeniglyk van een inval van een Romemfchen Dichter zynen oorfprong genomen • dewelke , toen hy m de Romeinfche Historie vondt, dat een
der-
G) PM. £'4 i p. 88. v. iot. fiJfi D,o, VI, 55. pag. 548. <.■>■» !■*<'■'■ fchen Kayfer mid RclchshistorU, I fit. f. i54.
«VER DE GEESTEN. . 225
ftreelyke vrouw in -Afrit* aan Cmiü/Rufui, maar aan. Br«eén zwarte Geest verfeheen , en den dood aankondigde, dTaruitgelegenheid nam , om van Drufus, die by 't Romein, fche volk zonderling bemind was, dusdanig eene te verd,gten. Of 't is misfehien eene vinding van Drufus zelf geweest, die. daarom voorgaf dat hem eene Godheid verfcheenen was , om da hy zich over de Ehe niet waagen, en evenwel beletten w.1X dat zv.1 te rugtogt, misfehien, niet door het Leger, welk 'er'lust toe hadt, als eene ontydige blohartigheid mogt worden Steeleed ■ wyl dergelyke bedriegeryen by de Romnvjche Gene■ jpt' vreemd waren. Ook kunnen wel eenige van zyne Zo daa en verzonne^ en uitgeftrooid hebben, dat hunnen VeldneerTom'hem daardoor te eeren) niets dan de magt der Goden , van het te onderbrengen van meerder Duitfche Volken, afgehouden hebbe."
CeMnedenis van Karei van Burghcim en Emilia van Rofenau, Sr T m. miller. Uit het Hoogduinen vertaald Derde Vierde en Vyfde Deel. Met Plaaten. Te Utrecht, hy G T. van Paddenburg, en te Amfierdam, by M. Schalekamp, 1787. Jn octavo.
TTet geen we, by de afgifte der twee eerfte Deelen van dee- ' H. IZ Roman, nopens deszelfs bewerking geoordeeld hebben f*, houdt naar ons inzien, ftand, in de verdere uitvoering, ' rot aan het' afloopen deezer gefchiedenisfe. Behoudens alle de ïarin" die wv voor de wcezenlyke verdienften van den Heer MlUr 'hebben,'kunnen wy niet nalaaten, van deezen zynen ar- ■ be d als te fomber en te langwyhg te befchouwen. Dan met illes heeft dit Werk zyne nuttigheid, daar het boofdbedoelf; en dc byzondere lotgevallen van Karei den Leezer befllndiè derwaards leiden, om de Jeugd behoedzaamheid, tegen de verleidingen der Ondeugd, in te boezemen. Om dit, by 't «elukkig afloopen deezer Gefchiedenisfe, met de Huwelyksver!en -ing van Karei en Emilia , des te duidelyker te doen bemerken zo plaatst de Heer Miller aan t flot nog een Brief van Karei als aan hem gefchreeven; waarin het oogmerk van't opftrtlan deezer Gefchiedenisfe voorgedraagen wordt; zynde naamivk onbedagte Jongelingen opmerkzaam op zichzelven en hunne beftemming te maaken; hen te waarfchuwen tegen de " aevawen der jeugd; en dus mede te werken , om hen we" derotn in den'arm der rede, deugd en Godsdienst, de eeni" ae waare leidsvrouwen, tot een eeuwigduurend geluk, terug
(*) Nimvs Algem. Veitrl. Lttteroef. I Deel, bl. 350.
226
J. M. MILLER's, KAREL EN EMILIA.
„ te brengen." In de hoop dat dit Gefchrift hier toe bevordeilyk zal kunnen zyn, luidt Kareis taal deswegens aldus.
„ ö Hoe gelukkig zou ik zijn, indien mijne dwaalingen voor menig jong gemoed tot eene aanleiding konden dienen, om diergelijke gevaaren en bijwegen te ontgaan > Stel mij aan uwe leezers geheel zoo voor als ik voorheen was , en gelijk gij mij
het eerst leerdet kennen. 'Als een mensch, te weeten,
die de ftem der dwaasheid, jeugd en zinnelijke vermaaken eerst blindelings volgde ; zijn hoogde geluk in de voldoening zijner driften ftclde; rede en Godsdienst als verveelende tuchtmeesters dikwijls den rug toekeerde; en alzoo , aan zichzelven overgelaaten , zich in menigvuldige verlegenheid dompelde, van "de droevige gevolgen der dwaa;heid en buitenfpoorighedên omringd wierd, en ten laatfte, de grootfte wroeging clie men hebben kan, zichzelf veragten , een afgrijzen van zich hebben, en zich als de bewerker van alle zijne ellenden moest aanzien. .Jongeling , die mij in deze onzinnigheden naar-
volgde; die mij in mijn lijden gelijk zijt, en ook met mij de verloorene rust van het gewecten beweent, wordt niet geheel moedeloos! Luister met mij naar de ftem van 't ontwaakt gewecten ! Zie, gelijk ik, naar een deugdzaam vriend , of eene deugdzaame vriendin om. Rijk hen uwe hand toe, als zij u willen helpen. En boven alles fireef naar de onzichtbaare vriendin, dé Godsdienst! Verzoen u weder met haar ! Laat u geheel aan haare leiding over! Wijk geen oogenblik van haare ziide! Zij zal uwe fmerten verzagten, Hemèlfche balzem in uw krank
en gewond hart gieten. De wonden , die gij u zeiven
door uwe eigen dwaasheid geflagen hebt , zullen wel niet terflond geheeld worden; dikwijls zullen zij wel weder openbreeken; dikwijls zulleri nieuwe llagen van het lot, dat gij u zelvcn bereid hebt, zich vernieuwen. Murmureer daar niet tegen en wanhoop niet! De Alwijze, die in den Hemel woont, doet geene wonderen, rukt de gevolgen uwer dwaasheden, als icnakels van den keten van 't geheef, die in zijne handen berust, niet uit denzelven. Ik moet nu nog de gevolgen van mijn misdrijf met LouizA (f) fn alle "haare bitterheid fmaaken , om 'er des te meer affchuw van te hebben. De Magen van bet lot, die op wanbedrijven volgen , zijn flagen van eenen liefderijken Vader, die zijn kind elke afwijking, die hem op nieuw in het ongeluk kon Horten, wil afleeren. Eindelijk zal deugd en Godsdienst, als gij ftandvastig blijft, u brengen aan den eindpaal, daar de beoeffening uwer pligten u een eeuwigduurenden inwendigen vrede zal verwekken."
Ct) Met t,ceze naaï'y'£ ,,ad zig, in vroegere dagen • in een ongcoorloolUen minnehandel ingewikkeld.
Leer»
A. g. meisner's leerryke verhaalen.
22»
leemke Verhaalen en Zamenfp'raaken , in't Hoogduitseh opgefield door a. 0. meisner , op een vryen trant m t N-d?rUuits'ch overgebragt. Tweede Stukje. Te. Haarlem, by F. Bohn. Jn 3vo. iS- bladz.
TV/Iet goedkeuring mogten wy van het Eerfte Stukje van dit lecr*V* zaam Werkje gewaagen (*). Het tegenwoordige biedt een srrooter aantal aan. En wel eerst bbrwig en de Planeet JuITter behelzende eene treflelyke Zamenfpraak voor hun, die on. ^1 vinden dat elk hun verfloof. Vervolgens de Dogte.r
:fl, wllem van albanak, een Edelman, ten wiens Huize alf" Koning van Briitannien, afgedwaald kwam, en verliefd werd op diens Dogter, welke door dien Edelman, op eene zeer vreemde wyze, ter Vrouwe wordt aangeboden. Het fchetst ^en'onverfchrokkendst Character, een Vorst, wederftand bieden-
Jp in de allerfterkfte Drift, en zegepraalende zonderling
!_!_ zeer zonderling. Wyders de Koning in een Bordeel
Klnethel, overgenomen uit het Leeven van Koning karel des U, een list van de Hertogin van portsmoüth , met den Graaf van bhchpster beraamd, om dien Vorst het rinkelrooyen en dc fnoep-
reisies teontleeren natuurlyk ~—- natuurlyk genoeg l
Hier op volgen drie kleine Stukjes, getyteld: De twee &roe.
, . de Nagtegaal en de Kanarie-Vogel, de Redoute,
_' en ten Slot giaffar en abassah , of de Barchcmiden. Geen ver'dichtzel, maar, tot byna de kleinfte byzonderheid toe, de weezenlyke Arabijehe Gefchiedenis, die giaffar onvergeetelvk maakt. Alleen wordt hier en daar iets als zeker verhaald, 't welk de Gefchiedenis enkel als vermoedelyk opgeeft. Deeze ftaat vervolgd te worden. Twee der kleine Stukjes plaatzen wy hier geheel.
De Nagtegaal en de Kanarie-Vogel. Fen zeker Perfoon hadt een Kanarie-Vogel en een Nagtegaal; hv floot beide die Vogels, dagelyks, verfcheide maaien een ftuk/ voor 't welk hy hun wilde leeren. De Kanarie-Vogel vatte het fpoedig, en zong bet volkomen na, maar de Nagtegaal hleef bv zvn ouden zang.
Dat is" riep hy, den vergeeffchen arbeid moede, „ zon. derling Gy overtreft, anderzins, de Kanarie-Vogel zo oneindig , en laat gy u-, in een vreemde zangwys, van hem be-
" fCïsTdaarom," antwoordde de Nagtegaal, „ om dat myn natuurlyke zang de ftem van de Kanarie-Vogel overtreft, daarom is hy in het naavolgen gelukkiger. Weet gy.met,
C») Nieuwe Sgem. VnderU Letieroef. I D. Ifte St. bl. 515.
22? A. G. MEISNER'S LEERRYKE VERHAALEN.
„ dat het naavolgen veel zwaarder valt aan een zelfdenkend „ dan aan een middelmaatig, Vernuft?"
De Redoute.
Een Man, die in eene kleine Stad woonde, en daar welgezeten was, kwam in eene groote Stad, toen men daar de Vastenavonds vermaaklykheden hieldt. Zyn Zoon , een Jongeling van zeventien jaaren, was by hem.
,, Gaa heden met my op de Redoute ! zeide de Vader, op „ zekeren dag tegen zyn Zoon.
„ Op de Redoute?" vroeg de Zoon, ten uiterften verbaasd, „ ik meen gy hebt my dezelve altoos afgefchilderd als een za„ menloop van zotheden.
„ 't Geen ik thans ook niet weder herroep." . „ gn
„ zullen wy mede deel neemen in die dwaasheid ?"
„ We zullen 'er geen deel aan neemen: wy zullen dezelve „ maar enkel aanzien, Zoon ! Weet gy nog niet dat het eene
onontbeerelyke noodzaaklykheid is, zotheden te Jeeren ken„ nen, om aan het tegengefteldc of aan den middenweg te zien" „ wat in de daad verftandig goed is."
Zy gingen 'er twee avonden na eikanderen, en de nieuwheid van het Spel mishaagde den Jongeling gednzins.
,, Wanneer zullen wy, heden, na 't gemaskerde Bal gaan?" vroeg hy op den derden avond, toen het gewoone uur omtrent begon te naderen, en hy zyn Vader zich niet zag gereed maaken.
„ Hoe, houdt gy dat voor zulk een uitgemaakte zaak, dat wy „ 'er heden weder gaan zullen?"
„ Om dat gy zelf het als nuttig aanprees, dwaasheden te be„ fchouwen."
„ Wel onthouden!" antwoordde de Vader,al lachende. „Maar „ voeg 'er eene enkele bepaaling by, die, van dezelve- niet 'al „ te dikwyls aan te zien en by te woonen. Het langduurige ge„ zigt maakt 'er ons aan gewoon, en kan 'er ons ligt toe bren„ gen , dat wy dat geene fraay vinden , 't welk ons, in den „ aanvang, belachlyk voorkwam. Dan heeft het misfehien wel „ draa ten gevolge, dat wy, even als anderen, een geruimen „ tyd, ons ten toon gezeten hebben, ook anderen, eindelyk, „ op onze beurt, even eens ten toon zitten."
NIEUWE ALGEMEENE
VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN.
Bybel der Natuur, ontworpen door den beroemden j. j. scheuchzer. 'iH 't Nederduitsch overgezet, met bygeyoegde Aanmerkingen, uit de beste Uitleggeren. nieuwfte^A'atuur-- en Oudheidkundige Historifche Schriften, Reisbcfehryvingen , en Toegiften , vermeerderd door lvcrfntius meijer, EU van de Holl. Maatfch. der Wceienfch. te Haarlem, en Predikant te Twyzel en Koo-, ten ■ mét een aanfryzenden Brief yan den Hoog Eerw. en Hvoegel. Heer j. nuys klinkenberg, A. L. M, Th. & tk. Doctor, Rooglceraar der H. Godgeleerdheid en Kerklyk'e Cellhiedenisf n , aan het /'thenaum Illuflre, en Predikant te Amfterdam, &c. Tierde Deel. Tc Amfterdam , by M. de Bruyn. In gr. ivo. Behalven de 1/oorreden , 733 bladz.
Hebben wv, by de Aankundaging des Eerften Deels, van dit hoogst nuttig Bybclverklaarend Vv erk, opgegeven bet Plan des Schryvers en des Vertaalers, wy vinden het noodig : dewyl't zelve met dit Dee eenige verandering ondergaan heeft, des een kort verfiag te doen. 't Was de Heer don at , die het op zich genomen hadt, scheuchzfr's Bybelfche Natuurkunde te verkorten, en ?evens met nuttige Aanmerkingen te verryken ; deeze werd vóór de uitgave van bet Eerfte Deel, door den dood deezer wereld ontrukt. De Geleerde busching vat te het Werk toen op, om het, zo'vee mogelyk, op den eVenlten voet voort te zetten, gelyk hy het Tweede: en Derde Deel gedaan heeft. — Onze Nederdintche Vertaaler niets van de verdere voortzetting deezes Geleerden vernecmende, ging hem met eenen Brieve aan; doch ontving ten antwoord, dat hy, wegens zyne hooge jaaren, en zeer veele bezigheden, 'er zelve mets aan doen, ook «een opzigt daar over hebben , kon. De Hoogleeraar michaelis berigtte ook, dat men van dit Werk, m DuSund , geen hoop altoos hadt van ten nnnften
III. deel. n. alg.lett.no. 6. ^ utul
83© bybel pfr natuur.
'door die kundige hand en goede medewerking, de voortzetting te verwagten.
„ De byzondere genegenheid ondertusfchen," fchryft de Eerw. meijer , ,, met welke onze vertaaling van, en onze arbeid aan, dit Werk, by onze Landgenooten ontvangen is , die uit het ruime getal van Intekenaaren blykt, en het herdrukken der Eerfte Stukken reeds noodzaaklyk gemaakt heeft, gelyk mede de goedkeurende aankondigen , bcoordcclingcn, en uittrekzels, daar uit, in verfcheiden Tydfchriftcn , in cn buiten ons Nederland, kan dc, zonder de gevoeligfte aandoening , niet vernoemen.
Hier door bewoogcn en aangemoedigd, heb ik de
voortzetting en voltooijing van het Werk, zoo veel mogelyk, op dien voet, als de voorgaande Deelen, over de Vyf Boeken van mosms, behandeld waren, op my genomen. Onder den Godlyken zegen en byftand heb ik, met lust en voorfpoed, tot hier toe, daar in naar wensch mogen flaagdn , en een aanzienlyk gedeelte daar van reeds afgedaan, zo dat ik nu in ftaat ben, óm dit Deel te leveren."
Naa eene welgegronde aanmerking, over de kostbaare Nedcrduitfche Vertaaling van schkuchzer's Werk, in Vyftien Deelen, in groot Folio, laat de vervaardiger, deitegenwoordige bekorte Vertaaling, zich in deezervoege hooren. In de bekorting van scuicuchzer's arbeid Héb ik dus gehandeld , dat ik zulke zaaken, die in de Godgeleerdheid inliepen, cn niet zo rechtftreeks met het befte'k van dit Werk ft^ookten , ook 't geen onze Schryver zomtyds, by gelegenheid van het een of andere door anderen gezegde, ter hand nam en behandelde , wanneer
liet behandeld wordende onderwerp daar by niet leed, -
kortere aanmerkingen over deeze cn geene plaatferi, die
men niet zelden ook by andere Uitleggers vindt, of
die weinig ter zaake fcheenen te dienen , heb weg gelaaten of bekort. —— Doch , omtrent de Oosterfche nog in zwang gaande naarnon, hebben wy onzen Tekst minder bekort dan door üonat gedaan was; dewyl wy de overecnffcinming der oude Hebreeuwfche of Bybclfche naamen , van Dieren , Aardgewasfen , cn Delfilo'fcn , met dc nog in 't Oosten gebruiklyke naamen van dezelve, gewigtig en dikwyls befiisfende vinden : waarom ook'de Heer michaelis den Reizenden Geleerden, in zyne /lrat bifche Vraagen , zoo dikwyls de oplettenhcid , op de tnaris nog in 't Oosten gebruiklyke naamen, aanbeveelt.
Eu
bybel der natuur t
En dewyl men dit Werk zo min kostbaar als mogelyk was wilde leveren, heeft men de Plaaten van deeze volgende Deelen geheel weg gelaaten: waar door ook derzelver verklaaringen, die wy reeds uit donat's Werk hadden achtergekiaten, voor ons geheel onnoodig waren.
Integendeel heb ik de zaaken , die natuur- , oudheid, of 'tyd-rekenkundige ophelderingen van Schriftuurplaatfen behelsden, onverkort medegedeeld, en wel eens een woord, dat des Schryvers gedagten ophelderen kon, laaten invloeijen, waar door ik mimen Autheur niet dagt te verongelyken, of eene opzetlyke Aanmerking meende te kunnen befpaaren.
„ Myne Aanmerkingen , eindelyk , heb ik, op het voetfpoor van myne Voorgangeren, üi de voorgaande Deelen, daar de ftof ze my aan de hand gal , medegedeeld ; ook zomtyds in eene Toegift, gelyk voorheen, zommige,door scheuchzer overgeflaagene ,dingen, op-
zetlyk behandeld. De noodigc Registers van het
«•chcclc Werk ftaan in het laatfte Deel te volgen. ' ° \Vy danken den Eerw. meijer voor zyn betoonden vver aan dit Bybeltoelichtend Werk befteed, en twijfelen geenzins aan dc pligtfchuldige erkentenis zyner Lando-enootcn; buiten zulks was onze Aankundigmg van het laatst voorgaande Deel, even als die van michaelis, m Duitschland, de Lykreden daar over geweest.
Wat in scheuchzer's en meijer's plan viel, omtrent bet Boek van josua, het Boek der Kichteren, het Boek van ruth , en het Eerfte en Tweede Boek van samüel „ vervat dit Vierde Deel. Wy zullen den Inhoud, als ons te wydloopig, bier niet affchryven, alleen onzen Leezeren verzekerende, dat zy, omtrent de moeilyklte plaatzen , in de gemelde Bybelboeken, zich om geene ophelderingen zullen verlegen vinden ; eer zal zomtyds de groote verfcheidenheid van begrippen belemmering baaien • fchoon deeze wyze van voordragt bet gunftig Voorkomen van onzydigheid bebbe, en de vryheid van verkiezing den Leezer laate , zouden, onzes inziens, lang verouderde en volftrekt geen fteekhoudende begrippen > zonder de onzydiglieid te verkorten, of de verkiezing te belemmeren, veilig agter wege hebben kunnen blyven; de Toegiften van den Eerw. meijer zyn, uit den aart * mm met deeze overlaading, mogen wy het zo eens noemen , belast dan wel andere gedeelten deezes aanpryzens-
q a mm
23»
BYBEL DEK. NATUUR.
waardigen Werks. Het moeit ons, om der langte wille, geen deezer Toegiften te kunnen overneemen.,
Meermaalen trekt de Eerw. meijer de onderfcheide gevoelens der Uitleggeren zamen, of brengt ze onder zekere hoofden; dit doet hy, onder andere, naa sctieuchzer's gedagten, over dc Tuvcresfe te Endor, die hem zo voldoende voorkwamen ,. en zo wel lieten leezen, dat hy het niet noodig oordeelde 'er aanmerkingen by te voegen, omtrent dit vreemd geval , op deeze wyze. Daar zyn
,, h Die dit gefchied-vcrhaal allerftrikst na den letter in den eigenlykften zin der woorden opvatten; denkende dat SAMueL, of deszelfs ziel, in de daad door dit wyf zóu opgeroepen en verfcheenen zyn, en aan saul deszelfs aanltaandc lotgevallen voorfpeld hebben. Zommigc Rabbynen, cn de Roomfche Uitleggers doorgaans, vallen in dien fmaak, en beweeren op hunne wyze, in 't lange en breede, dit gevoelen, 't geen ook by de Schryvers der Algemeene Historie, III D. bl. 529, de goedkeuring heeft kunnen wegdraageu, wordende in de Aanmerking , met verwerping van buikfpraak, goochelaary, geheime verftandhouding, en eene rol door den duivel bier gcfpeeld, voor de letterlyke en eigenlyke opvatting der woorden gepleit. Gelyk ook saurin , Dise. XXXV. p. 511 , j. a. ernesti, Nette 'fhcol. Bibliolh., X B. p. 202, 203, die eene verfchyning, dog in een gezicht van samucls ziel, door nelson , in deszelfs Antideislifciien Bibcf over deeze plaats aangenomen, voor de beste van dc drie gewoone meningen keurt. Dus houdt ook date, in eene Aanmerking op zyne Latynfche Vcrtaaling der Historifche Boeken, die mening, die eene waare verfchyning van samuül , door een byzonder godlyk oordeel, bier aanneemt, niet onderhevig aan zo veele zwaarigheden, met welke die te worftclen heeft, die enkel eene verdichte verfchyning van samuül hier begreep. Dan wat hier voor en tegen gefchreeven en herfchrceven is, last ons niet hier op te geeven'.
,, II. Eene tweede klasfe van Uitleggers meent, dat de duivel hier zo meesterlyk zyne rol zou gefpeeld hebben, dat hy een fpook, ter nabootzing van samuöl , hier op het tooneel zou gebragt, en daar door, als in den perfoon van samul'L gefprooken en antwoord zou gegeeven hebben. En dit gevoelen heeft men ongetwyfeld we! meest daarom begunltigd, om de berichten, aangaande de bezetenen, in de. Schriften des N. T. , daar mede te
on-
BYBEL DER NATUUR. 233
nnderfteunen, en daar uit op tc helderen. Lutherus, en de ^ ste Godgeleerden in de Kerk, die naar hem zien by naame onderfcheidt, begunftigen deeze mening , b. v.
a pfeiffer, t. schmidt , j. f- buddeus , ju. s trau-
'rmus 1. g. carpzovius, breedvoerig heeft ook deyling Obferv. Sac. Tom. II. P- =53, cn lilien thal , IV D. ï% — 77, voor dat gevoelen zich uitggaaten enz Hoewel de laatere Godgeleerden van die Kerk niet meei in dien fmaak, althans dus zoo algemeen niet
"^"'in'EinScS'zyn 'er ook veelen, die in dit gebeele voorval flechts dc bedricgeryen, de listen cn looze k^nst-cepen , van die gewaande Toverheks ontdekken -en;, zoo als onze scheuchzer 'er over gefchreeven heeft, dk verhaal ook begrypen. Dit beeft, onder de lUbbyncn, m ma Sn ook reëels zoo uitgebeeld. A. van dalen , c thomasius, webster en andere, waren ook m die welken j. è. é^nmVM^^j^f Sto^ed^n zynde, aanhaalt: Thefaur Theol -Puhl. at -t t n 6-o faq. Vooral moest hier ook de be?Sn*t&™£l in zyne ^erteWccrad, by" evoegd worden. Terwyl ook > de mev bier voor meest fchynt'te weezen, en d. sciramm, Btbl. Brem Cl.III. rfcqq. h a, turrettin , 0#>. Tom. I. ■?. «I. Lq cHANDLEk, dit gevoelen -omhelsd heelt 't geene ooÏn-Smeyer, CUraclerMH IV D. bl. ii . t- *aouET, Bybelfche Ziekten, bl. 49—57, verdeed!gt , Hb5« en de Heer klinkenberg, in zyne Bvbelverklaanng over deeze plaats, opgeeft, en m. h. f. köcher ,< m ceHe Proeve hier over, Gcra 1780. 3 by doderlein, JJerlefene Th col, Biblioth. I B. VII St. p. 554- Hd om dien voort te zetten, waer door de uitgave van het tweede Deel tot het jaar 1787 vertraegd is. De Boekhandelaers J. Hofhout en Zoon, de verdere gemeenmak'in°' hiervan ten hunnen koste nu overgenomen hebbende * zo is de Autheur voornemens, zyne ontworpen feb'ets te volvaerdigcn; en levert thans in dit Deel het bveenverzamelde over de Leer der Heilige Drieeenheid; naer het eigende plan, het welk hy alvoorens gevolgd heeft in 't vergaderen van 't merkwaerdigfte uit oude en he'dcndaegfche Godgeleerden, nopens de Godgeleerdheid in 't algemeen, de Heilige Schriftuur, en den Godsdienst , mitsgaders over Gods beflaen, namen, wezen cn eigenfehappen.
Canones Synodi Nationalis Dordracena:, ofte Oordeel des ''S-nodi 'Nationalis, gehouden binnen Dordrecht, inden Tlarc 1Ó18 cn 1619. Uitgegeven door , en met eene Voorreden van w. van irhoven , in leven Dr. en Prof. der H. Godgel. als mede der Kcrkl. Gefch. in 's Lands Hoo*c fchool te Utrecht. Tweede Druk. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1788. Behalven het Voorwerk, 146 bladz. In Svo.
Met dc vernieuwde uitgave van dit Gefchrift, ten dienfte van vele Belydcrcn der Nederlandfche Kerkïeere daer 't geheel uitverkogt was, en 'er geene Exemplaren meer voor handen waren, heeft men zich naeuwkeurig aen de voorige afgifte gehouden. „ Doch om het Werkje," (dus luidt het Voorbericht,) ,, mm " kostbaar te maken, en op dat het gevoegd konne worden by het Kerkel. Handboekje," [behelzende ene verzameling van de beroemde Kerkenorden, en daer toe behoorende inrichtingen, zedert het jaar J£#Êf] „ zoo heeft men het in kleiner iormaat cn met eene kleiner " letter gedrukt; zoo echter, dat eenige weinige Excm" plaren°gedrukt zyn op Mediaan fchryfpapier in groot „ Octavo, voor hun die mogtcn goedvinden er aantc„ keningen by tc fchryven.".
Q 4
Brie-
-3Ö j. hervey, brieven.
Brieven van den TFeleêrwaardigen Heere j. hervey, A. M. in leven Predikant te IVeston Fave/l, aan de Hooggeboren Vrouwe frances shirley. Uit het Engelsch vertaald. Tweedè Stukje. Te Rotterdam, by L. Bennet, 1787. In groot Svo. 165 bladz.
De^ Brieven, in dit tweede Stukje vervat, behelzen 's Mans Brieven van 4 Augustus 1753", tot °P zYn laetften 16 December 1758, toen hy, door zyne ongelteldheid, zich reeds van eens anders hand moest bedienen , en na welks afzenden hy den 25 dier maend overleed. Ze toonen ene volkomen gclykmatigheid van zyn cbaraéter, en zyn, wat den algemenen inhoud betreft, van denzelfdcn aert als dc voprgaenden (*). Maer ze zyn voor den Lezer van minder belang, nadien ze veelal gaen over byzonderheden, die grootlyks perfooneel zyn, zo ten zynen opzichte, als van Mevrouw Sliir/<".)', en andere perfooncn. Doch in verzamelingen van die natuur is men 'er veelal op gefield, om dezelven, 't zy minder of meer nuttig, zo als men 't noemt, volkomen of compleet tc maken.
C*) A'- 4k> Vai. Ldteroef. II. D. bl. 435.
Aanmerkingen op de Prysverhandelingen tegen priestley , inzonderJieid op de FerJtandeling van den Hoogg. Heer c. segaar, door paulus samosatenus , 1787. In gr. Svo 159 bladz.
De Opfteller dezer Aanmerkingen, fchoon, volgens zyne betuiging, niet veel op hebbende met het mecrcndcel van de Schriften der zogenoemde Kerkvaderen, en vooral niet genegen zynde, "om hun enig trezag in den Godsdienst toe tc kennen, had egter, reeds voorlange, uit een beginzel van geoorlofde nieuwsgierigheid, en ter uitbreidinge zyner gefchiedkundige kennisfe, 'er zyn wcrk'ïvan gemaekt,^ om dc denkbeelden der vroegere Christenen, over deze en gene ftukken der Euangelielecrc, na te fpooren.^ Uit dien hoofde las by ook gaerne dc. uitkomende Schriften over dit onderwerp; en ingevolge hier van kon 't niet wel anders zyn, of het zo veel
ge-
aanmerkingen op een verhandel. van c. se gaar. 23?
peru°ts makende Gefchrift van den Heer Pricstley van dien&aert, en de Schriften zyner tegenparty in Engeland, waren ter/Hond voorwerpen zyner ondcrzockinge. Mier by kwam, vervolgens, de openlyke afgifte eniger ingeleverde Prysverhandelingen ter wederlcgginge van Pfiestley, welken insgelyks zynen ondcrzocklust niet konden onto-aen - en hier uit zyn, zo als by ons te kennen geeft, ■deze 'zyne aenmerkingen gebooren; In dezelven bepaelt .hy zich, om niet te breed uit te weiden, tot het hoofdftiik over de Godheid van tezus , cn om dacromtrent zyne aendacht meest te laten gaen over de Verhandeling van den Heer carolus segaar, als zynde dezelve, (hoewel hem niet voldoende,) naar zyn inzien, beter
uitgewerkt dan dc twee andere Verhandelingen.
Ovcreenkomftig met dc opgemelde voorname oorzaek van zyn onderzoek, en dus ook van 't fchryven dezer aenmerkinccn, is het buiten zyn tegenwoordig beftek, zich op te "houden met de Godgeleerde bewyzen door den IIoo"leeraer aengevoerd; 't welk hem doet zeggen: ik° wil thans dc waarde van deeze zyne bewysrede" nen niet toetfen: naardien myne bedoeling alleen is, " om in een Gcfchiedkundig onderzoek te treeden , no" pende dc gedachten- -der eerfte kerkvaderen cn der " kristenen van dc eerfte eeuwen; cn om te onderzoc" ken, of de plaatzcn, door den Heer segaar. tegcu '', priestley, aangehaald, dat geen bewyzen, wat de-
" zclven bewyzen"moeten." — Dit Gefchrift is
dcrhalvcn, jgeïyk wc ook voorheen wegens de Prysverhandelingen, cn 't hoofdbedoelde van 't Programma, opgemerkt hebben, (*) niet zo zeer voor hun die zich op°de Schriftuurlyke, en inzonderheid op dc Wederleggende Godgeleerdheid, toeleggen, als wel voor de zodani°en, die lust hebben tot het nafpooren van de gevoelens der Oudvadcrcn; cn zy, die goedvinden zich daermedc onledig te houden, zullen, welke zyde zy ook, in 't Godgeleerde gekoozen mogen hebben, 'er nog al verfcheiden bedenkingen in ontmoeten, die hunne nadere overweging afvorderen, zo ten aenzien van de cgtheid en 't gewigt van zommige ftukken, als met betrekking tot den' zin veler fpreekwyzen , door de Oudvaders ten opzigte van Jezus , als ccn by uitftek hoogvereerenswaerdig Perfoon, gebezigd.
In
(*) Zie N. Alz. Vad. Letterocf. II D. bl. 556.
Q 5
-238
AANMERKINGEN OVER EENE VERHANDELING
In de eerfte plaetze fielt onze Autheur, kortlyk, voor, het oogmerk dat zich de Hoogleeraer, voorftelt; en dit is, ten opzichte van de lecre der Godheid van jezus , waer toe onze Schryver zich aJleenlyk bepaelt, overtuigend te bewyzen, „ dat de leer der kristenen," hebbende dacrmede inzonderheid het oog, op de leer der heerfchende Kerk in Nederland, nopens dit Stuk, thans , „ wat het wezenlyke betreft, over het geheel dezelf,, de is met die van de kristenheid." Nadien 't nu, viit het IX en X Artykel van de Belydenisfe des Geloofs der Gereformeerde Kercken in Nederlandt, blykt, dar zy .zich houdt aen de belydenisfe der Niceenfche kerkverga-deringe cn de zogenaemdc Athananaftaanfche belydenis, zo moet de Hoogleeraer, zal hy aen dit zyn oogmerk voldoen, bewyzen, ,, dat, gelyk door de niceenfche „ vergadering en de zogenoemde athana/iaanfche bely,, denis gelleld is, de eerfte kristenen ten allen tyde ,, geleerd hebben, dat jesus kristus geboren is, uit
den Vader voor alle eeuwen; dat hy God uit God, „ licht uit licht, waarachtig God uit waarachtig God, „, geboren en niet gemaakt, en van het zelfde wezen met ,, den Vader is: kortom, dat de Zoon in alles den „ Vader gelyk, van gclyke godheid, eere en heerlyk-
held is'."
Doch hieromtrent tekent hy in 't algemeen aen, „ dat ,, niet alleen de zogenoemde onrechtzinnigen, maar ook ,, de rechtzinnigen, menige malen ontkend hebben , dat ,, dit het gevoelen der eerfte kristenheid geweest zou
-„ zyn." Wyders merkt hy vooraf nog op } „ dat
,, dc Lieer segaar , gelyk ook zyne mededingers, ve„ lingius en GAvéL, de gevoelens der eerfte kristenen ,, doet voorkomen als eenvormig, en , althans in het we,, zen der zake, met elkander overeenkomftig. Dan dit is, (zegt hy,) van voren befchouwd, reeds zeer on,, waarfehynlyK, en blykt van agteren tegen de ge,, fchiedkundige waarheid te ftryden." Zulks noopt den Schryver op dit Stuk bepaeld ftil te ftacn, cn tc toonen, ■„ dat de eerfte kristenen niet alleenlyk aanleiding had,, den, om op verfchillende wyzen, aangaande den •„ grondlegger des kristendoms, te denken , maar dat zy ,, ook in de daad, omtrend zyn perfoon, onderfcheiden, ,, ja, zeer uit elkander loopende, gevoelens koesterden." .Hieruit leid hy af, dat men verkeerd te werk g'aet, wanneer men het thans geheten rechtzinnige in dit Artykel
de
van c. segaar.
239
de algemene leer der eerfte Kristenen noemt: ,, daar ze „ (zegt hy) intusfchen nimmer eenftemmiglyk om.trend
het bewuste artikel gedacht , en ook nimmer ee-
,, nige vastftellingen, (zodan'igen meen ik, welken het 5, verfchil van denkbeelden verhinderen zouden,) desaan„ gaande gemaakt hebben. En dit blykt, (vervolgt hy,)
nog klaarer, wanneer men zelfs die plaatfen met aan,, dacht naleest, op welken de voorftauders der rechtzin-
nigheid zich meest beroepen, en welken, wel overwo,, gen wordende, in de daad niets meer, dan een cu„ kelen fchyn van zogenoemde rechtzinnigheid vertoo3, ncn."
Na deze voorafgaende aenmerkingen verledigt hy zich voorts, om onderfeheidenlyk na te gaen, of de Hoogleeraer segaar , ten dezen opzichte, meer dan anderen afgedaen hebbe, met de plaetzen, door zyn Hooggel. aengevoerd, ter toetfe te brengen. En dit, zyns agtens, daerin niet befpeurd hebbende, befluit hy zyne Aenmerkingen indezervoege.
Op dezelfde wyze is het, naar myn inzien, met die jplaatfen gelegen, welken de Heeren velingius en gavcl hebben bygebragt. Doch het lust my voor het tegenwoordige niet, daar over my breedcr uit te laten. Myn oogmerk was voornaamlyk, om aan te toonen, dat de ouden doorgaands, met opzigt op den perfoon van jesus, andere gedachten gekoesterd hebben, dan dc Hooggeleerde Heer segaar en zyne medeftanders; cn dat de plaatfen , van welken hy zich , ten bewyze van zyn gevoelen, bediend heeft, niet voldoende zyn..
,, Zo ik dit genoegzaam bewezen hebbe (waarover dc onpartydige lezer bellisfe) ; heb ik aan myn oogmerk voldaan : zo niet , zal het my altoos aangenaam zy;i, beter onderrecht te worden ; mits liet op eene be'fcheb dene en edelmoedige wyze gefchiede."
Al-
24.o fl. josephus werken,
Alle dc Werken van flavius josephus , met Aanmerkingen uilgt'gegeeven, door j. f. martinet, A. L. M. Ph. Dr. Lid van de Hollandfche en Zeemvfche Maatfchappyen , te Haarlem en te Flisfingeu, en Predikant te Zuiphen. Zevende Deel. Met nieuwe Plaaten. Te Amfterdam, by AUart en Holtrop, 1787. In gr. iy$. 510 bladz.
"WTanncer wy het Zesde Deel deezes Werks, het beW gin der Historie, van den Oorlog der Jooden tegen de Romeinen , welke in dit Zevende Deel wordt voortgezet , aankundigden (*) , gaven wy uit eene Aantekening des Eerw. Uitgcevers, by den aanvang des Levens van flavius josephus , op, hoe deeze in den Oorlog gevangen genomen , uit Vleizugt eene Voorfpelling op vespasianus toepaste, die voor hem van de hcuchlykfte gevolgen was, te midden van den druk zyner Land- en Volkgenooten.
liet verhaal hier van, met dc Aantekeningen des Eerw. martinet's, zal thans de Aankundiging van het Zevende Deel vergezellen, en genoeg weczeu om deezen Letterarbeid , van welken wy reeds zo veele keeren fpraken, 'den zodanigen, die des nog onderrigtinge noodig mogten hebben , te doen kennen.
Josephus , in het lang en moedig verdeedigdc Jotapata, nevens nog éénen der Bezcttinge, ovcrgeblccvcn zynde , daar de overigen, het lot werpende, elkander gedood hadden, behieldt, door de tusfehenfpraak van titus by vespasianus, het leeven. Deeze beval egter, dat men deezen Gevangenen wel bewaaren zou, om hem na nero te zenden; doch josephus , dit verftaan hebbende, liet vespasianus weeten, dat hy hem iets voor tc draagen hadt, 't welk hy zelf hem zeggen moest. Vespasianus , hem daar op gehoor verleend hebbende, in dc tegenwoordigheid van titus , en twee zyner Vrienden, werd van hem dus aangefprooken. ,, Gy, ó ves,, pasianus ! meent, dat gy josephus alleenlyk, als een
gevangeu , in handen hebt ; maar ik kome u , van ,, gods wege , eene zaak boodfehappen , die van veel ,, grooter belang voor u is. Buiten dat, weet ik wel,
„ hoe
(*) Zie boven, bl. 109.
door F. MARTINET.
241
hoe 't eenen Krygsoverften der Jooden , die leevcnd " in uwe magt gevallen is , past te fterven. Gy zult " mv na nero zenden; maar waarom dat, naardemaal " zv, die hem tot-on u zullen volgen , niet dan een
korten tyd zullen leeven? Gy, vespasianus , zyt " het, dien ik als Keizer aanmerk, en titus , uwen li Zoon, na u. Doe my dan zeiven als uw eigen gevangen bewaaren; want gy zyt met alleenlyk Heer en " Meester over my geworden ; maar zult het ook wel" haast over de geheele Waereld zyn, en gy moogt my - vry tot een zwaarer ftraf dan gevangenis bewaaren,
indien het ooit,blykt, dat ik dit verüerd, en gods " naam misbruikt hebbe, om u te behaagen.
Op die voorlpellende Aanfpraak des Gelchiedfchryvers, ontmoeten wy de volgende Aantekening van den Heere martinet. „ De Geleerden hebben moeite gedaan, om naauwkeurig te bepaalen, welke Voorzegging des Ouden Testamcnts hier door josephus bedoeld zy-. maar daar in hebben zy tot nog niet kunnen overeenftemmen. Sommin-en denken op Gen. xlix: 10; anderen op Micha V: ï :&eenigcn op Jefi ix: 5> 6, of op fef. ii: 1-5. Maar wordt de bedoelde Voorzegging wel ergens 111 het Oude Testament gevonden ? Of bedoelde josephus de hoofdzaak daar van, naamlyk, dat 'er iemand zou opftaan, die wyd en zyd regceren zou? Of waande hy in de daad den Geest der' Voorzeggingen te hebben , gelyk hy te vooren god daar voor dankte, en wilde hy zynen Overwinnaar met die Voorfpelling vleien ? Dan , in de daad, josephus behoefde die gaaf van voorzeggen met voor te wenden. Hy kende ongetwyfeld de gefteldheid der Romeinfche zaaken van dien tyd zeer wel, en dan was het geene zwaare zaak, daar uit te befluiten, dat vespasianus , en naa hem titus , regeeren zou. Men heeft opgemerkt, dat suetonius en tacitus mede verhaalen, ( dat 'er een groot Perfoonadie , als Heerfcher , zou opftaan , en uit Judea voortkomen, het geen zy mede op vespasianus hebben toegepast, waar in zy mogelyk josephus gevolgd hebben. Dan, deeze Heerfcher zou de Messias weezen.
Nader licht de Eerw. martinet dit ft uk toe, als hy gevorderd is tot de plaats , waar josephus fchryft.
, Maar 't geen hun [te weeten de Jooden] voornaamlyk 11 in deezen droevigen oorlog inwikkelde, was de dub„ belzinnigheid van eene Schriftuurplaats, behelzende,
„ dat
a42 FL.. JOSEPHUS WERKEN,
dat iemand uit hun land te dier tyd het gebied over 'de " o-cuj'che Waereld zou bekomen. Dit verklaarden zy als " of het iemand van hunne Landslieden zou weezen; en " vcrfcheiden, zelfs van de verftandigften, werden 'er. " è ior misleid: want door deeze Profeetfie werd vespa-
sianus betekend, die Keizer werd, toen hy nog in " Judea was. Maar alle deeze Voorzeggingen leidden zy " naar hunnen zin uit , cn bemerkten hunnen misflag
niet, voor dat zy 'er door hunnen ondergang van over-
tuigd werden." — Ten opzigte van deeze plaats
luidt de Aantekening des Eerw. Uitgeevers. „Hier is de vranr»-, waar dccze Schriftuurplaats ftaat. Men denkt op verfcheiden Tckften , by voorbeeld. Ff. XIX: 5. Pf. II: 8. kef. IX: 6, 7. pf II: i-5- Micha V: 2. of Gen. XLIX: io. Dat deeze Tckften op den Zaligmaaker zien, weet men. Tosephus kon ze niet op vespasianus duiden, al hebben suetonius en tacitus eenige redenen daar van opgegeeven. Die Keizer toch zou het gebied over de
ganfche Waereld niet bekomen. ■ Maar wordt 'er in
de opgenoemde Tekften gezegd het geen josephus hier aantekent? Hy zelf , die elders der Jooden algemeene verwagting, op de Godlyke Voorzeggingen gegrond, uit loosheid en vleiery, op vespasianus toepaste, of zich ten minften 't Voorzeggings-vermogen toefchreef, bekent, dat gemelde voorfpelling dubbelzinnig is, en nergens in het Oude Testament woördelyk gevonden wordt. En geen wonder, zegt dc geleerde van der meersch , men kun, de woorden in 't Hebreeüwsch overzettende, onmogelvk dc dubbelzinnigheid behouden, welke hier in beftaat, dat josephus woorden op tweederlei wyzen kunnen verftaan cn vertaald worden. Voor eerst; ,, Dat ie,, mand , omtrent deezen tyd uit hun ('t Joodfche) Land ko1, mende, over de Waereld zou gebieden." Ten anderen;
Dat omtrent dezen tyd iemand van de hunne gebieden ., zoude uit het ( Joodfche ) Land over de Waereld." Volgens dc eerfte overzetting past het op vespasianus , die in Judea zynde , tot Keizer werd verklaard. Volsrens dc laatfte overzetting betekenen dc woorden, dateen Joodsch Vorst uit Judea zynen feepter over de Waereld'zou zwaaijen. ■——- Dewyl dc dubbelzinnigheid dan alleen in de Griekfdie woorden gelegen is, zo blykt het, dat josephus zelf Autheur is van deeze gewaande dubbelzinnige Voorzegging, welke hy enkel verdicht heeft om vespasianus te vleien; terwyl hy tevens 0111 zvr.e
Ge-
door j. f. martinet.
*43
Geloofsgenooten niet al te zeer te ergeren, te kennen geeft, dat zy ook eene andere uitlegging kan hebben, als hy zegt, door deeze Rrofeetfie werd vespasianus betekend : want, door deeze woorden wil hy te kennen geeven , dat 'er insgelyh andere uitleggingen van konden gegeeven worden. Dus verdraait hy de algemeene verwag-
l ting van het Volk, op waare Voorzeggingen gegrond.
| Suetonius en tacitus verhaalen ook, dat 'er in het Oosten eene algemeene verwagting was, wegens de komst van eenen grooten Heerfcher, die, uit Judea komende, regeeren zoude, en zy pasfen het insgelyks op vespasianus toe; josephus buiten^twyfel volgende, gelyk uit
j hunne uitdrukkingen blykt."
Gelukkig liep deeze gewaagde Voorfpelling voor jose-
I phus af: want, fchoon vespasianus, toen hy dezelve Uitte j dagt dat josephus dit fprak, om te gunftiger be-; jcening van hem te ontvangen, en in 't eerst geen geloof aan kon flaan, begon hy, gelyk het verhaal van josephus luidt, „ allengskens 'er toe te neigen: dewyl eoo , die hem tot het Keizerryk beftemd hadt, hem door andere tekenen hoop daar toe gaf, en dat hy josephus waarachtig bevondt in alles wat hy fprak. Want één der o-eenen, in welker tegenwoordigheid hy tot vespasianus gefprooken hadt, hem gevraagd hebbende, hoe 't kwame, indien zyne voorzeggingen vastgingen, dat hy de verdelging van Jotapata, cn zyne gevangenis, ook niet hadt kunnen voorzien, en zich alzo voor dit zyn ongeval gehoed hebben, hadt hy geantwoord: dat hy aan de Inoezetenen van Jotapata voorzegd hadt, dat hunne Stad, naa een beleg "van zeven en veertig dagen, zou ingenomen worden, en dat hy zelf leevend in de handen der .Romeinen vallen zoude. Vespasianus, dit verftaan hebbende, ondervraagde de andere gevangenen heimelyk, of dit zich aldus toegedraagen hadt, en bevondt dat het alzo gefchied was. Toen begon hy te bedenken, dat het geen josephus hem in 't byzonder gezegd hadt, ook wel
! waar 'zou kunnen weezen. Hy liet hem evenwel bewaa,ren, hoewel hy hem, ondertusfehen, met gefchenken van
i kleeding en andere kostelykheden vereerde. Ook. bejegende titus hem met groote beleefdheid. Dit nogthans was flegts een voorfpel van een grooter
i geluk , hem van wegen die Voorfpelling befchooreji.
' „ Want," gelyk hv laater optekent, ,, vespasjanïïjs , tech dooi ?t geluk zo begunftigd ziende, dat fclüer. allés
hem
*44
fl. jossphus werken,
hem naar wensch ging, oordeelde dat het niet zonder byzondere fchikking van god was, dat zyne Voorzienigheid ■hem aldus, door veele omwegen , tot de Heerfehappy over den ganfchen Aardbodem gebragt hadt. Hem kwamen toen "veele voortekenen weder te binnen, en inzonderheid , dat josephus, zelfs by 't leeven van nero,niet o-efchroomd hadt hem te verzekeren, dat god hem tot de Regecring van het Keizerryk voorgefchikt hadt. Het herdenken daar van ging hem zo ter harte, dat hy, zonder ontlieltenis , zich niet herinneren kon, dat hy dien Man nog gevangen hicldt. Hy ontboodt dan muctAnus. nevens zyne andere Krygsoverften en Vrienden, by zich, cn ftelde hun voor, ,, de groote dapperheid van josephus; den moeilyken'arbeid, dien hy zelf door " 'zyn vernuft, in't beleg vmjotapdtii, hadt uitgeftaan; " en hoe hy alleen de oorzaak geweest was , dat die " plaats het zo lang uitgehouden hadt, dat de tyd des" zelfs Voorzegging, dat hy nog Keizer zou worden, 't " welk hy toen "geoordeeld hadt, uit vrees voor 't leeven, " verlicrd tc zyn, bewaarheid had : dat het derhalven " onbetaamlyk 'zou zyn, iemand, dien god hadt willen " gebruiken, om hem zyn toekomend geluk te vooripel-
Ten, langer in gevangenis te houden." Na dat
ïvy aldus gefprooken hadt liet hy josephus haaien , en ftelde hem in vryheid. Deeze edelmoedigheid geviel alle den Krygsbevelhebberen zeer wel: want, dewyl hy eenen Vreemdeling zo gunftiglyk handelde, oordeelden zy daar uit, dat hy zich ook érkentelyk jegens hen voor hunne dienften toonen zoude ! En titus , die 'er tegenwoordig was, zeide tot zynen Vader : „ 't Is eene daad uwer
goedheid betaamende , josephus in vryheid te ftellen , I " cn hem van zyne boeien te ontdaan; maar 't zou ook] J' recht en billyk zyn , hem van dc fchande te bevryden, j " door die aan ftiïkken tc brceken , en hem alzo in den- • 5' zelfden ftaat te herftcllen, waar in hy vóór zyne gevan^cnis was: nadien men aldus gewoon is te docn| " omtrent de zodanigen, die onfchuldig in banden gelei s' oen hebben." Vespasianus keurde dien raad goed,^ en°deedt toen met een byl deszelfs ketenen van een hou- ; wen. Josephus verkreeg, door dc uitkomst zyner Voor-' zëgginge , zulk eene achting, dat elk gereed was geloof te: geeven aan 't geen hy in 't toekomende zeide." ' De Eerw. martinet tekent hier by aan. ,, De acbv tin °- die hy ontving , fproot tevens uit het Romeinsch 0 Bur-
DOOR J. F. MARTINET. 245
TSurgerregt, ten zelfden tyde aan josephus gegeeven, en uit den "bynaam van flavius , dien hy van flavius vespasianus verkreeg."
Verhandeling ovv de Legerziekten, benevens Proeven over de Rotting. Door j. piungle, M. D. Vermeerderd met een Geneeskundige BeftcltTyving der Hospitaalen ; door d. Monro, M. D. Uit het Engelsch vertaald, door l. bikker, M. D. enz. Derde Deel, Te Amfterdam, by P. Conradi, 1788. In gr, 8vo. 288 bladz.
Dit defde Deel, van het uitmuntende Werk des beroemden pringle , begint met Proeven omtrent de verrotting baarende , en verrotting weerende , zelfftandigheden , met Aanmerkingen, betreffende derzelver gebruik in de Theorie der Geneeskunde, in verfcheide verflagen voor» geleezen voor hut Koninglyke Genootfchap. — Dit voor de Genees- en Scheikunde zo belangryk onderwerp is door den alom geachten Schryver 't eerst opzettelyk verhandeld, en hy heeft daar door tot verdere naafpeuringen den weg gebaand. Dan, daar de volgende ontdekkingen en gemaakte vorderingen in de Scheikunde meer en meer licht over dit onderwerp hebben verfpreid , zo heeft de geleerde Vertaaler, tot meerdere opheldering, zeer yeele oordeelkundige Aanmerkingen 'er by gevoegd, waarin hy de denkbeelden van laatere Genees- en Scheikundigen , omtrent dit ft uk, nader ontvouwt en beoordeelt. - Aanmerkingen, die zyne uitgebreide kennis eere aandoen. In deeze Aanmerkingen fzie pag. 119. enz.) herroept de Heer bikker zyn gevoelen omtrent' het beftaan van het Phlogiston, — en wil, dat de Verklaaring , welke hy in de twee eerfte Deelen van dit Werk op dit beginzel, van alle de daar toe betrekking hebbende verfchynzelen , gegeeven heeft, voor geheel ongegrond en onvoldoende gehouden worde, enz. — daar by voegende, dat hy deeze overtuiging verfchuldigd is aan de beknopte, doch zeer klaare, Schets, welke de Heer van marum , van de nieuwe Leer van lavoisjer , omtrent de zuivereLucht, enz., by wyze van een Aanhangzel, geplaatst heeft agter het vierde Stuk van de Verhandeling van
TEVler's tweede Genootfchap. Het verftrekt altoos
een verftandig man tot eere, zyne dwaalingeii te herroepen, en zyne betere overtuiginge der waereld mede te 111. deel. n. alo.lett.no. 6. R dee-
£45 j. pringle, over de legerziekten.
deelen. Dan, daar dc Theorie van lavoisier reedS
7.0 lange is bekend geweest, zo is het eenigzints vreemd, dat ccn man, als de Heer bikker , hier van zo lange is onkundig gcbleeven, te meer, daar hy nog zo kortelings aan dit zelfde onderwerp zo veel arbeid hefteed heeft. , Ook hadden wy gaarne gewenscht, dat hy de gronden zyner nadere overtuiging meerder ontleed en opgenoemd had.
Vervolgens bevat dit Deel een Antwoord aan den Hoogleeraar de haen , en den Heer gaber , behelzende eenige Aanmerkingen, door' hun op het voorgaande Deel gemaakt. En eindelyk eene Geneeskundige befchryving van de Krygs-Hospitalen, door den Heer monro. Ouk in deeze twee Verhandelingen ontdekken wy een fchat van kennis , die door de bygevoegde Aanmerkingen van den Heer bikker nog aanmerkelyk zyn vermeerderd.
Van het groote en fchoone in de Natuur, door h. sander, Profesfor aan de Ulujire Schoole te Karehruhe, en Honorair Lid van het Genootfchap van Natuuronderzoekeren te Berlyn. Tweede Stuk. Uit het Ploogduitsch vertaald , door j. v. m az. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon. In gr. Svo. 351 bladz.
Het Tweede Deel van dit Werkje is geheel op den eigen trant, en naar dezelfde fchikking, ingerïgt als het Eerfte (*), gaande, in de eerfte plaats, over veele wyze inrichtingen der Natuur; en in de tweede wordt de Proeve eener Natuur gefchiedenis van de Zee, volgens toezegging in het voorgaande Deel, voortgezet. 't Geen
wyDtcr aanpryzinge, op de boven aangetoogene plaats onzer Letteroefeningen, gezegd hebben, geldt ook hier ; en is noodloos tc herhaalen. Hebben wy daar een voorbeeld , van 's Hoogleeraars fchryfwyze eens bepaalden voorwerps, ontleend uit de Proeve eener Natuurgefchiedenis van dc Zee; thans zullen wy den aanvang van beide de Afdeclingen affchryven, die zyne denkwyze, over de Ikfchouwing van het groote en fchoone der Natuur, in den volltcn dag haaien ; die met genoegen zullen geleezen worden, en denkensftoffe aan den geest der bedagtzaamen opleveren. _
De
(*) Zie N. Algsw. Fad. Letteroef. I Deels Me Stuk, bl. 328.
h. sander, van het groote en schoone in de nat. Ü47
De Hoogleeraar sander vangt aan. net toonecl deezer waereld biedt den mensch twee voorwerpen ter berchouwinge aan, die .op zich zeiven zeer onderfcheiden zyn. Wy kunnen de werken van God, of het doen en laaten der menfchen, overweegen. Onze uiterlyke zinnen worden door de vrolyke befchouwing van de fchoonheden der Natuur getroffen, maar onze uiterlyke wensch, den wensch der ziele, om gefladig met volkomenheden omringd te zyn , wordt zeer dikwyls door de waarneeming der heerfchende zeden, en gewoonten, gekrenkt. Alles wat Gods werk en inrichting in de waereld is is wys, nuttig, en werkt tot geluk cn genoegen, en leidt tot volkomenheid, het hangt te famen met honderd andere weezens van zynen en anderen aart, cn laat niet los; maar het meeste van het geen de menfchen doen, geeft de enge paaien des verfhuids, en de geheime plooijen des harten, in welke de onreine zanden verborgen liggen te kennen. Hoe weinig weezenlyk volkomens , en voor'andere medefchepzelen zonder fchade werkend goeds, kunnen wy uitrichten ? Hoe veel is 'er niet door menfchen uitgevoerd en daar gelteld , dat geen andere bedoeling fchynt te hebben, dan onze trotfche eer en dwaazen roem te verkondigen! Hoe veel dingen onderneemen wy, die geen waar nut 'aanbrengen ? Hoe befchaamend. is het voor ons, dat wy dikwyls by openlyken en verborgen toele"meer bedoelen andere menfchen ongelukkig tc maaken* hunne wenfchen te verydélen, hunne ontwerpen voor te komen, en hunne hoope tegen te werken! Hoe vernederend voor ons, dat de wyze befchouwer op aarde zo veele inrichtingen ziet, die meer tot verftooring, dan tot verheffing, der menschlyke waarde dient, dat ons weder van den weg verwyderd, op welken wy begonnen na volkomenheid te ftreeven! En wat bewyzen dc ontclbaare twisten en'verdeeldheden in de menfehelyke Maatfchappy anders, dan de mocilykheden, welke men zelfs by een deugdzaam leeven niet ontgaan kan, groot en menigvuldig zyn? De werken van God helpen, draagen, óndeffteunen elkander, en vormen altyd een geheel. Maar het gedacht der menfchen fcheidt zich geftadig in ontclbaare hoopen , en vermoeid zich met ftryden. In dc vreedzaame natuur is de werkzaame Engel der lief ie overal tegenwoordig, maar over de menfehelyke Maatfchappy zweeft de furie van eigenbaat, en de geest van nyd en boosheid breidt zyn Ryk overal uit. Wat wonder, dat de vriend R 2 der
Ê4§ II. sande R
der Natuur by deeze befchouwing niet langer toeven kan? Wie kan bet laaken, dat hy dit wonderlyk en tegen zich zeiven drydend gedacht ontrent, en Gods werken, die altyd liefde en weldaadigheid ademen , weder opzoekt ? Volgens het eenftemmig getuigenis van betere menfchen ten allen tyden, is dit in de daad het zekerst middel om ons vaak tot treurigheid genegen hart weder te vervrolykcn. Men vergeet dc dwaasheden, de kinderlyke bezigheden , de ligtverwelkendc ecrekransfen, om welke veele dikwyls ademloos loopen, wanneer men van de wonderen der Natuur omgecven is. Men verheft zich gelyk de zonncarend met vuur en kracht, en laat alle kruipende Infecten , voor welke het graaven en wroeten in de aarde een wellust is, in ecu onmeetlyken afftand beneden zich. Men drinkt aan den troon van God uit de eeuwig overzygende ftroomen der reinfte vreugde, wanneer "de tweedra gt der menfchen fchicr alle bceken, die het leeven verfrisfehen kunnen, getrocbcld, of in onreine poelen veranderd heeft. Men wordt door het genot van het duizendvoudige goede, dat in het Godlyk Ryk is , dat nooit en nergens geheel kan ondergaan, fchadeloos gehouden voor de drukkende gewaarwording der menigte gebreken en onvolkomenheden in alles, wat wy tot dagelyks gebruik , of tot verligting des levens verkiezen. Men verfterkt, door de zoete bezigheid mqt de Natuur, dagelyks in zich zeiven de vrolyke cn noodige overtuiging van Gods goedheid, welkers uitgietingen in den ruimden omvang geen einde neemen. Hoe meer wy onderzoeken hoe helderder het licht wordt, terwyl wy de hoogde milddaadighcid van God moeten bewonderen. In het zuidelyk deel des Hemels is haast geen groote der, die niet één of meer kleindere wacrelden tot haare gclciddcr heeft. Maijer heeft weder by eenige honderd vaste darren trauwantcn ontdekt! Wacrelden volgen op waerelden , zy rollen en wentelen onder elkander, in tallooze menigte voort, dc zwarte fluier des n.agts is overal met vuurvonken bezaaid , het gewelf des Hemels opent zich, aan het einde des dags, met onbefchryflyke vciTcheidenheid en dille majefteit; het oog vermoeid, cn wenscht nog telkens langer 'te zien, het fchrander bfein vindt daar dof voor de eeuwigheid , en het daamrend kind gevoelt het groote en fchoone van dit tooneel, cn deekt de handjes na de dryvende maan; cn alle deeze waerelden, deeze zonnen, planeeten, vaste Herren, wachters, maanen, ringen, met
al-
VAN HET GROOTE EN SCHOONE IN DE NATUUR. 249
alle haare dampkringen, den Hemel, de Aarde cn Zee , en alles wat daar in is, heeft God in 't leeven geroepen. Zvn vrye wil gaf hun het aanweezen, vorm, bewceging, o-hns en fchoonheid! En met dezelfde vaderlyke liefde, met dc vreugde eens Scheppers, ziet hy nog heden van den eerften Engel tot op den zandkorrel, en van de verfte fterre welker eerfte lichtftraal naauwlyks tot ons gekomen is , tot op het waterwormtjen , dat tegen den vloed kampt , neder. —— Zyne ganfche Monarchie kent, doorziet, regeert hy zelve ! Hy alleen , en zo , dat alles gelukkig moet zyn. Gepreezen zyt gy, edele weetenfchap,die my derwaarts voert! Zyt gedankt, gy allen, die deeze "oedheid cn grootheid van God het eerst hebt keren kennen. Wie ziet nog naar het gewoel der Menfchen, naar den voorhof om, wanneer hy ten tempel Gods ingewyd is ? Juicht den Heere alle gy wacrelden ! Dat de waterftroomen en bergen vrolyk zyn en hem looven
Hoe veel waarheids is in deezen aanhef! Dc Hoogleeraar onderfteunt deeze bedenkingen, in 't begin zyner voortgezette Proeve eener Natuur gefchiedenis van de Ace.
Wie is het dien de zilvertoon der Natuur niet aangenaam klinkt? Is niet de kennis deezer groote werken het edèlfte en waardigfte genoegen, dat den geest verzadigt en uitbreidt ? Is dit niet de verheven bezigheid, die ons te gelyk "'eftadig In 't gevoel onzer voortretlykc waardigheid onderhoudt? Wanneer, onder het gouden fclnld deiNatuur , zo veele duizend Millioenen fchepzelen leeven en
o-clakki"- zyn, kan ook ik dit denk ik zo menigmaal
Th my op de vleugelen der verbeelding boven waereld en zee laat voeren! — van hunnen en mynen Schepper zeer zeker verwachten, dat ik ergens anders, wanneer dit eerfte punt myner bcftaanlykheid voorby zal zyn, in andere hooier kringen volkomen het geluk genieten zal, dat myne ziel onophoudclvk met eene zekere onverzaadelykheid, waar toe zy door haaren aanleg en natuurlyke gronddrirt fchynt gerechtigd te zyn, vordert (f). Heeft de mostöl en zeeégel aan zyn rots alles wat hy noodig heeft om met wellust te keven, en zou ik in 't geheim geftadig door ledige hoop, die nooit vervuld zal worden, verteerd worden? Alks, wat ik bekruip, gryp, en verover, floot
G) Een Christen in de daad kan, ja moet zulks op duchtige gro den, in eene Goddelyke Openbaaring opengelegd, verwachten.
R 3
250 ii. sander , van het groote en schoone in de nat.
my te rug , of verlaat my, of bevredigt my maar half .
Hechts voor weinig oogenblikken, en zou dit onvolkomen behoeftige lccvcn zo tot den dood voortgaan, en agter het duister pad des vervolgers , die my ook'het laatfte goed ontneemt, geen toekomende dageraad, geen lichter oord, geen helderer waereld komen, -— zo is God onrechtvaardig cn cenzydig, zo is hy niet de volkomen wyze, het beste en liefderykftc weczen. De zeefterren verkondigen zyne grootheid, hunne wclfpreekcnhcid is Mcchanismus en geen gevoel. Ik heb nevens het werktuiglyke, dat hy ook my gaf, het vermaak hem te kennen, ik kan hem beminnen, aanbidden, pryzen, navolgen, en kan myn dankoffer brengen. Waar toe deeze kracht, waar toe deeze hoogere bekwaamheid, wanneer ik noch hier, noch daar, myne ziele overvloed en ruste beloovcn mag."
Onder het overfchryven hebben wy mccrmaalen gewenscht, dat dc Vertaaling vloeibaarder cn meer Nederduitsch was. Eene grootcre naaukeurighcid zou, aan dit Werk, ccn nu ontbccrend fraay hebben kunnen byzetten.
Vervolg op m. n. ciïomf.l , Algemeen , Huishoudclyk , Natuur- Zedenkundig- cn Konst-Woordenhoek, door j. a. de chalmot. Verrykt met Kunstplaaten. Vy/de Stuk. Te Campen , by J. A. de Chalmot, cn ie Amfleldam, by J. Yntema, 1788. In gr. Oitartc> , 168 bladz.
Dc leerzaame verzameling van den Heer Chomcl ontvangt door dit Vervolg, by aanhoudendheid, eene vermeerdering , die het gebruik van dit werk beftendig blyft aanpryzen , door dc toevoeging van nieuwe Artykelen , of van nadere berigten, nopens deeze cn geene byzonderheden alvoorens gemeld. Van dit laatfte levert ons de' in dit Stuk voorgeftelde befchryving van den Faizant op nieuw ccn voorbeeld: waarin de Schryver zich inzonderheid bepaalt, tot die foort van Faizanten, welke in ons Land geplant is, en thans aldaar huisvest; die de Heer Nozeman naauwkeurig befchreeven heeft, cn wiens berigt in dezen overgenomen wordt.
Volgens het zelve ontleent deeze Aziatifche Vogel haaren naam van de Stad of de Rivier Phafts in Mingrelie, die 't Kolchifche doorloopt, cn van waar men wil dat de
Griek-
VERVOLG, OP CIIOMEL'S WOORDENBOEK. $$I
rriekfche Argonauten dezelven na andere gewesten overG Lw ?,i Het blykt, dat men deezen Vogel, om Sn^'^S^ ^S^»* oudtyds grootlyks ontdeszelis U\U'CC™L ft. dochdat de Romeinfche lekkerbekken en gefpaard lfl tillg Quder dezeL vemq*-
ÏKtaSSfgai^h andere gedagten was in.laatere ^aakthetoen^ja" ë Saxen , die soo Faizanten
•bgW^bn te onder verbod van ze te vangen, waarop in Saxc Puntte , ldi den. In de Provincie van
ze aldaar fterk ttm wgv» , ^ ,t lecvende ,
vooral langs den ftillen hier en ^.^^Siffclien , metïrisch water DU1Sn 'en ildrnabyheid van Haver en Garstakkers. v^t dat de moechvillige ftrooperyën , door 't Jagtgengt, /edcit datde mou\ s r , hier te Lande
merkclyk teteugld zyn ,^ qi ^g ö . fc
fterk ^fn«mteen^k0nrtfvTugt zyn, om te verhuizen, zo ^'Ïh^WS SunGeflagt overal, daar bosch-S Sccltciïzyn, duinval en zaailand is, worden aan'a8flS Sonder eenige geringe voorzorg voor dce^r •Öeveperhoud, geduurende de grootfle gcOren,
tm ^ren óvci let fraaie der Faizanten, a 't zou met verwonderen oy ci oer zg nooit natuurlyk p.
'Vï'CCT ' on het zien van derzelver gefchildcrde altez,en hadden, ^etfgd voor een Cnkel ftuk van ver-
Wni tóSd^'enUten zou die fchildery, hoe beelding b ü ™ e ^ ^ zo
' K£?dSiVo °el zeiven, en wel inzonderheid den Haan, dra men J^<|*~ zie Wer de nadere béfehiy-
^fSwélkeonsdcHecr Nozcman van deezen fchoonen
VOgDfHaan en Hen zyn omtrent even groot: de eerfte Vs ccn weinig Woeker. De Haan , by voorbeeld, s " lb a^rfio- en dc Hen agt- en- twintig, Rynland-
" SETdïimen ïng\ gemeeten van het fpits des l>eks rf, " ^££'pZtv& den ftaart, regt uit. .Hunne uit" ^breide vlerken maaken eene vlugt van omtrent dertig " duimen De voorwaards omgeboogen en tot onraapen " cun tc Pek is van 't fpits tot aan den hoek der gaa" DS iet t v Jan eene duim lang en trekt daar dc" lWanders eene blaauwiigtige hoornkleur heeft,als de " Vogel wat ouder wordt, naar 't witte. Boven onder de
252 VERVOLG, OP CHOMEL's WOORDENBOEK.
Nebbe , tegen 't voorhoofd aan , ligt een bultig en vleeschagtig Vlies , onder het welke de Neusgaten als bedekt zyn. De Oogkringen zyn uit den geelen, het welk fierlyk afftcckt op het roode Vlies, het welk kaaler dan de harfenpan, van kort onder de Neusgaten af, zich uitftrekt tot even over het gehoor: op de zyden van het welk eenige lange Vederen liggen, welke hy uitzet, als 't opeen vegten tegen een mededinger naar dc Hen, aankomt. Zwart, met eeneiv purperen weerfchyn , zyn de kleine Vedertjes , die op het uiterlle Voorhoofd tegen de bovenfte Nebbe aanliggen. De Kruin en 't opperfte gedeelte van den Hals zyn donkergroen en wonderbaar glanzig, als fatyn, en, naar mate het licht daarop valt. van fterker of llaauwer weerfchyn uit den blaauwen. Purperverwig is de Hals op zyde, gelyk ook de Keef terwyl eeniglyk de randjes van 't gevederde dier deelen, met groen en purper zyn afgezet. Dc Borst en Schouderen zyn bekleed met zeer fraay rosverwig gevederte , zwartiigtig of donker purperagtig gekleurd, cn luisterryk van gloed, naar rede van het daarop vallende licht, hier uit den blaauwen, daar uit den groenen, onder de heerfchende goudkleur, welke dwars 6ver de vederen ligt. De Bovenrug is bedekt met vederen , wel vair dezelfde roode of goudkleur, doch tusfchen beide puntiger, met witte beogjes of hoeken , getekend, die den purpergroenen rand afbreeken. Deeze fchildering neemt over de helft van den Rug af, dewelke voorts, tot over den grond van de Beltierpennen toe, donker rosverwig is. Het blinkend gefchelpte der Borstvederen is verder naar beneden minder digt, de vederen worden daar grooter , en de gloeijend blinkende randen van dezelve ftaan wyder van een; terwyl naar den Aars toe dc rosheid meer en meer toeneemt, en het gevederte aldaar geene afgezette randen vertoont, uitloopende als 't ware in zeer fyne hanige vezeltjes. De Vlerken zyn bekleed met helder bruinügtige vederen, en die aan den Elleboog zyn eenigermate wit van randen. De hovende ed kleine Slagpennen zyn uit den graauwen geblokt, en de grootere Slagpennen insgelyks, doch helderer. Op de Dyen hcerscht de donker rosfe k\c\\v.Ot?onten,Vingercn cviNagc/s zyn graauw en 'er is een kennelyk Tusfchcnvlies, het welk de drie voorvingeren verbindt. De Haanen der Faizanten hebben zeer fcherp gepunte, doch korte en zwarte, spooren. De Staart is weinig korter dan de Vogel zelve. De middenfte van deszelfs agttien Pennen zyn dc langde,. zy zyn rosagtig
bruin,
VERVOLG, OP CHOMEL'S WOORDENBOEK. 253
bruin , naby de fcbaft graauw , en met zwarte blokjes getekend. ^ geenc onzindclyke maar
een' zeer nette Vogel, haart egter in fraaiheden en g angen van kleuren by den Haan niet. Zy is over 't geheel tf™ JteLrwi? Zy heeft eene gelykfoortige roode Plek, dZh bS? wtiiu de Oogen ftaan. Haar ftaart is g^mver en wyder geftriemd of geblokt, dan die van den
HaanT)e Faizanu Haanen gedoogen in hunne nabyheid geene anderen. Dit nayverige z£zo ^f^Sm^Z nen nan«ebooren aart, dat men hen, zelfs m fiauantery-
5 welSaSnderd van eikanderen moge houden. Doorg anl houden zich twee Hennen by eenenHaan Zygg ven ieder iaat maar één broedzel, leggende de wennen TvH ontrent de twintig ftuks Eijcren, van welken fomraigei dooi de Weïeltjens geroofd, en fommigen Geld- of ISeSren wérden. Bezwaarlyk zouden zy 'er meer dan SS te broeden zittende, kunnen bcflaau; en zy fnomèn o'enecnlyk flegts met vier ot vyf Kuikens uit het
6 ZV wSden door de Haanen niet getrecden dan fJ± mLden Maart en April, als wanneer men hen, Imnïviy^ts ligtdyk ontdekken kan uit E «w£y weft zy door het klappen met hunne perken ïemfrzaïen, Zy maaken weinig omflag van het Nest. He: zelve "s zonder konst aangelegd in de ruigte een vriel v&l wat Hooi en dorre Struiken , en de Kuikens VoornaVmeenlyk den twintigften dag uit den Dop. Somn°°rfehiYven, dat de Eijeren der Faizanten geftippe d Zl- dol de Heer Nozeman betuigt aan dat, hetwelk hv in zyne grootte en kleur heeft afgebeeld geene fpikkïls te befoeurcn waren. Ook herrinnert hy zich met, ooit eenigé'anderen gezien te hebben, dan eveneens geko eurd , naamelyk oliefteenverwig. De vermaarde Zmanni moét ook geene andere dan zodanig gekleurde en ongeft"ppelde ontmoet hebben, uitwyzens zyne Hguur, ge-
^%T%ïant% houden, indien zy daar van niet geftoörd worden, hunne Roest- of Verzamelplaats omhoog n het -eboomte der jeugdige Boschjes, die zy zich ter woonn.e gekoozen hebben. De Stroopers befpieden deeze plaatL aan der Faizanten drek, en leggen onder dezelve bv ffille en donkere nagten, eenige (tukken Zwavel ï tanden , waar door de Vogels bedweld worden en
£54 VERVOLG, OP CHOMEL'S WOORDENBOEK.
nedervallcn. Hun Aas vinden zy aan Zaaden en klein kruipende Gedierte, welk zy of op den grond aantreffen , of fchroeffelendc uit denzelven opnaaien; beminnende zy bovenal de Eijcren der Mieren. Men kan dc Haanen verfchalkcn in Paardchaire ftrikken, onder eenige omgebooge takjes opgehangen, agtcr dewelke men een Spiegel fielt : hunne jaloersheid doet hen op hunne eigene bceldtenis in den Spiegel, als op eenen mededinger naar hunne Henne, driftig aanvallen , en zy warren zich in den ftrik."
By dit voorbeeld uit de Natuurlyke Historie, zullen wy nog een ftaal van ccne andere natuur voegen, behelzende eene opheldering der zo gebruikelyke fpreekwyze van iets op zyn elf en dertigst te willen hebben of doen. De Provincie Friesland, naamlyk, wordt beftierd door 's Lands Staaten , welke beftaan uit Volmachten of Gevolmachten, (eigenlyk , zo als men elders zegt , Gekommitteerden,) niet alleen der XI Steden, maar ook der Landen of der XXX Grietenyen , in welken dc drie kwartieren Oostergoo, fVestergoo en Y.cvcnwolden afgedeeld zyn. Uit deeze Regecringsvorm nu leid dc Heer Bochten», (gelyk hier op 't Artykel Elf- en dertig aangetekend wordt, ) in zyne Befchryving der Nederl. II Deel, bl. UQJ , de volgende zeer waarfchynlyke origine deezer fpreekwyze af. ,, De Leezer, die de manier van fprecken, iets op zyn elf en dertigst te willen hebben, of op zyn elf- en derligst te doen, of dCrgclyke, wel menigmaal gehoord, maar nooit gewesten mogt hebben, van waar dezelve herkomftig zy, zal hier den oirfprong daarvan ontdekken konnen : want , vermits de Friefen in dat denkbeeld ftaan , hunne Rcgceringsform , uit de Gemagtigden der XI Steden en der XXX Grietenyen famengefteld, de volmaaktfle te wezen, die men elders vinden mag, zo zal, op zyn elf- en dertigst te doen, niet anders beduiden , dan iets ter juister en volmaakter wyze uit te voeren; van waar die fpreekwyze ook tot de andere Nederlanders overgegaan is."
Op het affchryven van deeze opheldering, dit Woordenboek toe zullende doen, valt ons oog, met het omflaati der bladeren, nog op bet artykel Eertytels, dat verfcheidep aanmerkingen over dit onderwerp behelst: maar 't is te lang om het hier nog plaats te geeven:_ alleen zullen wy 'er eene zeer wel gepaste aanmerking uit over neemen.
„ Monficur en Monfeigncur zyn twee i-ranlche woorden ,
VERVOLG, OP CHOMEL'S WOORDENBOEK. 255
den die men beide door tyyn Heer vertaalt, daar nogthans hunne betekenis hemelsbreedte van elkander verfchilt Een foortgclyk onderfcheid, want juist het zelfde 'durf ik niet zeggen, heeft men in 't Nederduitsch, tusfchen Wel Edel Gebooren Heer en Wel Edel Hoog Gebooren Heer, of, zo men aan Perfoonen van R.cgeering of Amptenaaren fchryft, Wel Edel Geflrenge Heer, het zy het eene tabbaard - pen - of degenvoerende Gejlrengheidx?,: voorts fchryft men Wel Edel Heer, Myn Heer, Monfieur, Meesier, enz. enz. Myne eigenliefde zou my waarlyk onder 't fchryven deezer aanmerking byna hebben vervoerd om te gelooven, dat wy 't, ten deezen opzichte, verre op de Franfchen winnen, met keur van Eernaamen en onderfcheidene trappen van Heerfehap; dan ik herinnere mv ter goeder uure, dat Wel Edel Heer thands zeer veel kans heeft, om alle de laager volgende in onbruik te brengen. Zeker oude Rhetoryker, die op zyn beurt ook wel eens pla* gelyk te hebben, fchreef onder t wapen
van den Baron deeze welluidende vaarzen.
Doen men fchreef eerzaamen en vromen Was 'er nog deucht te bekomen; Doen men fchreef ernfesten en wyzen Was 'er nog veel te pryzen; Maar nu men fchryft Hoog Edel Gebooren Is alles verlooren.
Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanaen. VyfüendeDeel, Tweede Stuk. Bevattende het Ver der Befihryvïnge van Friesland. Te AmjlerdambyV. Schouten, enz. 1787. In groot octavo, 289 bladz.
Tot een flot der bcfchryvïnge van de Grietenyjfymelumeroldcvaart en Noordwolde, geeven ons de: vervaardigers deezer Stukken, by den aanvang van dit tweeTe een naauwkeurig verflag van de en Workum, welker melding m /t voonge Stuk.nog agtero-ebleeven was. En hieraan is voorts gchegt een bevan d negende en laatfte Grieteny van Westerg^ bet B idt Keheeten. Dezelve is een Polder, of verflykte l am us en de uitfteekende. punten van Barradecl en Fei^werderadeel, die ten Noorden aan dc Zee grenst , en Ïf ' Oosten , Zuiden en Westen van Ferwerdcradcel
•56 BESCHRYVING VAN FRIESLAND.
Leeuwarderadeel, Menaldumadeel en Barradeel sefcheiden wordt , door den ouden Zeedyk van den mond derMiddelzee , die weleer, toen het Bildt nog een openbaare Zeeboezem was, het land voor overftroomingen moest beveiligen. Zy heeft maar drie Dorpen , welken in de volgende orde ftemmen: i.) St. Jakobi Parochie. 2.) St. Anna Parochie, en 3.) Vrouwen Parochie; aldus genoemd naar de Heiligen, aan welke de Roomfche bygeloovigheid hen heeft toegewyd. Doch, behalven deeze drie Dorpen, I behooren 'er ©ok toe de buurt de Oude Bildtzyl en een gedeelte van de Leye, met daarenboven eenige gehugten, langs den Ouden Bildtdyk en de Hoeven ten Westen van Jacobi Parochie. Met een verflag van 't merkwaardige nopens deeze Grieteny, loopt de befchryving van Westergo ten einde; en ze wordt, even als die vau Oostergo gedaan is, beflooten, met eene opgave van den ftaat van alle dc Landsfloreenen, op de vastigheden en Landerycn in Weslergo.
Na de befchryving van Oosterqo en Westergo, vol«t natuurlyk die van Frieslands derde of laatfte Kwartier, met naame Zevenwolden; ook wel de Wouden geheeten; om dat dit Kwartier, vooral naar 't Oosten, meerendeels uit hooge Veenen , Bosfchen en Zandgronden beftaat. Het grenst ten Noorden aan Rauwerdcrhem en Smallingerland ; ten Oosten aan de Groninger Ommelanden en Drenthe; ten Zuiden aan Drenthe en Overysfel; en deszelfs Westelyke en Noordwestelyke grenzen zyn eindelyk de Gricncnyen Hemelumeroldevaart cn Wymbritferadeel in Westergo. Uit den naam Zevenwolden denkt men ligtlyk op eene zevenvoudige verdeeling, en vermoedelyk had' ze in vroegere dagen plaats; maar thans telt men 'er tien Grietenyen in.
De eerfte is Ütingeradeel, dat zes Hemmende Dorpen heeft. O ' udehoorn, 2) Nes, 3) Akkrum, 4) Ter Hor-
ne, 5) Ter Kapte, en 6 ASkmaryp. , Hieraan vol°t
de Grieteny ALngwirden, hebbende vier Dorpen , <)Gerfloot, a) Tjallebird, 3) Lunjebird, en ) Ter band of Ka-
tharina-band. ■ Wyders Doniawerflal, waarin men
veertien Dorpen telt. 1) n-oingaryp, «■) Broek, 3) Ouwflerhaule, 4) Om/fier Nyega, 5) Oldouwer, 6^'T)onlaga, " 7 ) Tjerkgaast, 8 > St. Niklaasga , 9) Idskenhuizen , 10) Ter Oele, 11) Dyken of Indyken , 12) Langweer, 13)
Boomzwaag, en 14) Leegmeer. \ Voorts Hasker-
land, dat zeven Dorpen heeft: 1) Westennecr , 2) Snik»
zwaag,
ÏIESCHRYVINC VAN ÏRlESLANTÏ. S57
zvaag, fiHaskerdyken, 4) Nieuwe Haske,5) Oude Hos. ke % Hater Home, en 7 M of de Wr. -— Se vvfde Grieteny is Sehooterland, waarin, behalven het ÜLrfte gedeelte van 't Heerenveen, achttien (*) Dor-
^Bro%lrli%euw Brenger ga oïde KnypeenMildam f\oudtfchoot\ 3) Nieuwe oï Nyefdioot 9) Rottum 10) Si Johlnnisga,*!) Rotflergxast ;ia) *°'fi»^K£> -Rotiel of Nyeea, en 14) Del/lrahuizen. —— By deeze hebbende vyf Dorpen: 0*4»W& S 'hedèri*. 3) 4) Oosterzee, en 5) M>f£
Vervoleens Gaasterland t dat zeven Dorpen heeft: ,ï 2)Sondel oïSindel, 3) itfyf oi Mar.
dum,4) MrrfMi, 5J ^/>m «» Bakhuizen 6) Ha-
Zh'enBalk, en 7) W^&lx ' *° ^ SgPg
liot booten op den gewoonen doortogt uit Overyslel m d! Zevenwoudeir naa? Westergo , de achtfte in rang der ftennuende Friefche Steden en de eenige w£*y3||f
Ac7>venwouden. Voorts heeft men hier de Gnc-
^y%ft^troïUfficrIand9 onder welke dertien DorSn behooren: 1) Beets, a.) Beetfterzwaag 3) PAftMft* ?? O Sigcrwolde, 6) Duurswolde, 7) 0^
tp THemrL 9) Lippenhuizen, 10) Ar ^>
De nc-ende Grieteny \s 'stellingwerf Oosteinde en beftaat uit tien Dorpen: 1) Olde of Oude Berkoop , a) of 5vL flerS, xYMaikinga, ) Donkerbroek, Haule,
S,i Yn? £ —- Ten laatften heeft men hier nog de Ruitte Stellingwerf Westeinde, met twintig Dorpen: ?xAl & i) Noordwolde 3) ^ ^ StegVerden O Peperga, 6) Blesdyk, 7) Nye Holtpade, Z) OaVHoltpadetcifWolviga. 10) «MM-») 0«* ftfc Nye Tr/ne, 13) o>^«, 14) Scherpenzul^d
f*s In de volgende telling heeft men 'er flegts v«rt*«. Voleens het G»™!?/»"/. Ordenboek van Friesland hert men 'er Kif» met afzonderlyk te tellen, Schurega. Nieuw Brongerga «f rfë ff^w en Oldega, of OTtfj*^ welken egter op
zie zelve geen ftem hebben-en welk laatfte Dorp naar luid van 't hfer gegeeven berigt, reeds in H jaar 15-'5 afgebrand en nooit weder opgebouwd is.
258 BESCHRYVlNG VAN FRIESLAND.
Monnikebuuren, 1 ) Oudelemmer, ï?) Nye Lemmer, 18) Ay Holtwoide, i9) ülde Holtwolde, en 20) 2V ƒ<£
Van deeze Giïetenyen en derzelver Dorpen mitsui, ders van de Stad Slootcn, geeft men ons in dit Stuk een voldoenena berigt, met melding der byzonderheden die opmerking verdienen; ook van zulken, i„ welken'een Vreemdeling juist geen belang ftelt, maar die de Ingezetenen van zodanig een Gewest tog gaarne aangetekend ul\~77r ? X' 3fe dceze °PSeiloemde Plaatzen, in het Kwartier-Ze venw den, waarvan verfcheiden haare gevalligheid hebben, is 'er buiten twyfel °eeh dit her oog derzulken, die Friesland doorreizen eSn bezin oen fterke; trekt dan het Heerenveen; uit welken hoSfdë de Landzaaten ook gemeenlyk de Vreemden, die hen bezocken, dcrwaards geleiden, om hen dit aanzienlyk Vlek dat ook wel den naam van 't Friefehe 's Gravenhale draa-n' •vooral te vertooiierf. Wy vinden het des ook niet onei? gen, hier ter plaatze het voornaamfte van deszelfs befchryving over te neemen.
„ Het Heerenveen, (dus luidt het verflag^ ligt on^. veer zeven uuren gaans ten Zuidoosten van Leeuwarden en is zyne opkomst alleen verfchuldigd aan de turfgraavery , hier ter plaatfc begonnen , omtrent het iaarrSi Ct), wanneer de Heer Pieter van Dekema , Ridder e, Raad 111 den Hove van Friesland pn w^a v
Af Heeren Knik nr, V,-l j i •' ynC KompagnoilS ,
de Heeren Kmk en Foits, de hieromtrent liggendS Veenen kochten, die van wegens dit KoopgenSStfchap der Heeren Kompagnons, of der Heeren Vcenen, werden benoemd enuit welke bcnaaming die van 't aln4 aanwasiende Vlek 't Heerenveen is gefprooten
rio-heden' oSS^'t °»dcra^™g aan groote zwaarigheclen ondcihevig , dewyl men geene vaart had om
È^5?3£2 VZTd?i W Seiïm'eene
aoorvaart tc zoeken, omtrent het Dorp Oudehome tot in de Kuincler, om van daar te komen in de Zuiderzee dan dewyl deeze uitwatering te ondiep wierd beenden 'werd
'er
(t) Aan deeze laate opkomst fchrvft men fi«* fn» a.* u . rr nnveen niet aangetroffen wordt od de lv« ir n ' ? Hee' zeker getal van flemgeregtigde h^eïpn n/ D°rpeJ1' die een ben; dewyl het naamlyk in dien? vf eryen,°5der Z^ heb-
van'elk Dorp b^a^er^éf^f^ *™
BÉSCHRYVING VAN FRIESLAND.' 259
iét eene vaart van de Haskerdyken gegraaven tot die Veencn, op welke allengskens het Vlek is gebouwd. Deeze vaart werd in den tyd vau vyf jaaren voltrokken en de turf langs dezelve verzonden , met alleen in deeze Provincie, maar meest buiten dezelve naar Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland cn zelfs Braband; waardoor veelen werden uitgelokt om zich hier ter plaatle neer te zetten tot oeffening van allerhande Koopmanlchap en Handwerken. Hier door is te wegegebragt, dat , binnen eene Eeuw, deeze vaart, van de Haskcr en Tcrbandfter Schans af tot aan de Bontcbok toe, eene lengte van byna twee uuren gaans, aan beide zyden met fraaie Burgerhuizen cn deftige Boerewooningen 19 bebouwd geworden;' ziende men dus, uit het weleer woest en moeraslig Veen , ' fchoone Heerenveen met de Knype te voorfchyn komen. Deeze vaart, van 't Hasker Konvent afgerekend, is ongeveer vyf uuren gaans lang, en loopt tot in het Heerenveen Zuidwaards , en vervolgens Ooftwaards tot in dc Kompagnons Veenen. Wegens den allengskens opryzenden grond , zyn in dezelve, om ze vaarbaar te houden , vier Schutfluizen gelegd^, welker eerfte in t Heerenveen zelve wordt gevonden. _.
Onze Autheur tekent verder, ^°Vn?.W™t®* febiedkundige, aan, het deel dat dit Vlek had in de Oorlogsonlusten, zo in 't jaar 1622 als 1672. En wyders hoe men alhier, eerst in 't Jaar 1613 een eigen Predikant verkreeg , die den Godsdienst in eene Schuur verngtte, tot dat'er,in 'tjaar 1633,eene kerk gefticht werd: welke thans, ten deele tot eene Waag,.ten deele tot eene Nederduitfche School, dient: hebbende de Grietman van. Schootcrland, by gelegenheid van eenige ontftaane onlusten , over den eigendom van den grond dier kerk, tusfchen de Grietenyen van Schooterland en JEngwirden , reeds in 't jaar 1537, binnen zyne Grieteny, eene nieuwe Kerk doen bouwen ; welke aanbefteed werd voor de
fomma van 95°o Guldens. r Het is, naar het hier
aeo-eeven berigt, een deftig Kruisgebouw, uit welks midden een fraaj# en doorlugtige toorn opryst die vier uurwvzers heeft, en met heel en halfuur* Klokkenflag voorzien is. In het zelve vindt men veele wapens, zo van Adelvke als van aanzienlyke Familien, die hier voormaals JeWQond hebben, benevens verfcheiden aanzienlyke geftoelten ; mitsgaders eene pragtige Tombe , van wylen den Heer Martinus van Scheltinga, in leeven Grietman
e.6o MSCHR.WING VAN FRIESLAND.-
van deezen Deele. De Kerkenraad beftaat uit den Predikant, vier Ouderlingen en vier Diakonen. — De Hervormde Ledematen, die in dat gedeelte van 't Vlek woonen, 't welk onder de Grieteny van Haskerland gelegeiji ïs, behooren niet tot deeze Kerkgemeenfchap, maar onder de Gemeente van Haskerdyken en Nieuwe Haske.
De Doopsgezinden of Mennoniten hebben 'er , hunne oude Vergaderplaats niet meer tot den Godsdienst gebruikende, in 't Jaar 1762, eene nieuwe Kerk doen bouwen. Weleer was deeze Gemeente vereenigd met die van de Knype; doch thans is ze met een eigen Leeraar voorzien , die, in de Studiën opgeleid , met één Kerkvoogd, één Ouderling en twee Diakonen den Kerkenraad uitmaakt. —— Voorts ftaat 'er even buiten het Vlek, ten Oosten in het Meer, ook nog eene Roomfche Kerk, welke door éénen Priester bediend wordt.
Het getal der Huizen op 't Heerenveen beloopt thans, zegt onze Berigtfchryver, ruim 400; waarvan 'er ruim 80 onder Haskerland, en ruim 70 onder Jlngwirden behooren , maakende de overige ongeveer 260 huizen, die in de Grieteny van Schooterland (J) ftaan , niet alleen het grootfte, maar ook tevens het aanzienlykfte, gedeelte uit. Men vindt hier, onder een groot aantal fraaie Burgerhuizen , ook nog eenige aanzienlyke Heerenhuizen , waar onder voornaamlyk uitmunten, dat van den IIccr E. A. van Idema, Grietman van ^Engwirden, 't welk met een fraaien toren verfierd is; dat van de Vrouwe Weduwe van Wylen den Heer M. c. van Scheltinga, cn dat van de Heeren van Groveftins, het welk voor deezen ook een
toren had. Verder wordt ons hier gemeld, dat op
het Heerenveen , ter oorzaake van de groote en goeele gefteldheid der plaatze , zedert veele jaaren niet alleen beftendig het Klasfis 'der Zevenwouden, (1) maar ook,
om
(§) „ 't Is aanmerkelyk, zegt onze Schryver wat vroeger, dat de fcbeidlinien der drie Grietenyen , iEngwirden , Haskerland en Schooterland , juist ('amen loopen in 't Vlek 't Heerenveen , 't welk , dus in drieën gefplitst, tot drie verfchillende Grietenyen behoort.''
CO De Hoogleeraar Bachiene tekent in Zyne Kerkelyke Geogra. ■phie. bl 195, deswegens het volgende aan. „ Alhoewel de Stad Shten mede ligt op den bodem des Kwartiers Zevenwolden, was deze ochtans te verre op deszelfs uiterfte grenzen gelegen, om tot eene bekwaame plaats van Vergaderingen dezer Klaslis te dienen.
BESCHRYVING VAN FRIESLANÖ. 2ÖI
om liet zevende jaar, het Synode van Friesland gehouden Wordt; en dat de Leden dier Kcrkvergadenngc zig.aldaar ruim zo gewillig gehuisvest en gulhartig onthaald vinden, als in ééne der Vriefchc Steden.
„ 'tIlecrcnvcen is, (indcczervoege vervolgt Avyders het hier gegeeven berigt,) zo Volk-, Koop- en Neeringryk , dat 'er genoegzaam alles te bekomen is , wat eene Stad kan opleveren. Men vindt hier verfcheidert Scheepstimmerwerven, drie Kalkovens , een Rog- cn Weitmolen , een Rog-, Weiten Pelmolen, een Houtzaagmolen, eene Pottebakkery, een Lynbaanyen eene Boekdrukkkery: ook zyn veele Schippers cii Schippersgezellen hier woonachtig, terwyl veele Kooplieden handel dryven in allerlei Waaren,en de Ambachtslieden allerhande Handtceringen oefenen* De Weekmarkt , die des Saturdags gehouden wordt, is zeer aanzienlyk, zo van wegen'den buiten gewonnen toevloed van menfchen, als toevoer van allerhande Waaren» Op zulke dagen ziet men 'er niet alleen verfcheiden Veerfchepen van veele Steden cn Dorpen i, maar ook dikwerf meer dan tweehonderd Wagens , met Boekweit, Rogge , enz., bekaden , uit Drenthe, Oost- en West-Stellingwerf, en Schooterland. Ook heeft men hier eene fchoone Vleeschmarkt, als mede , in 't Voorjaar, vier, en in den Herfst, zes weeken lang, eene aanzienlyke Beesteinarkt« die beide nog geduurïg tocnecmen ; wordende hier insgelyks niet weinig Boter verkocht. De Jaarmarkt, die op Pinkftcr Maandag en Dingsdag invalt, is, wegens den grooten toevloed van Menfchen, zeer bekend. Behalven dé menigvuldige doorvaart van Schepen, met turf en hout beladen , (trekt niet weinig tot vermeerdering van den bloei des Vleks de menigte van reizigers, die door het zelve van en naar Overysfel, Drenthe, Gelderland enz. j
trekken. Sedert het jaar 1750 heeft dit Vlek niet
weinig in welvaart toegenomen, door 't aanwinnen der
turf*
ncn. Daarom heeft men, by de verdeeling-van alle de Standplaatzen dezer Provincie, tot zekere Klasfen, de Stad Sloten, benéven alle de Dorpen van Gaasterland , van de Klasfis van Ze» vimvolden afgezonderd, en deZelve tot de Klasfis van Sneek gebragt: en is bet Vlek Heerenveen tot de beftendige Vergaderplaats verkooren ; bet welk genoegzaam in 't midden van dif Kwartier ligt.'' Dit Vlek is de tweede in rang der zeven Synodale Vergaderplaatzen , zynde i. Leeuwarden. 2. Heerenveau 3. Sneek. 4. Eotsward. 5. Frariêher 6. Uarlingèn. 7. Dokkuni. III. DEEL. N. ALG. LETT. NO. 6. S
ft6a BESCHRYVING VAN FRIESLAND.
turfgra'averyen, onder de nabuurige Dorpen van Oude- en Nieuwe Haske en St. Jansga. In deeze ftreeken moet de Klyngrond uit de diepte worden opgehaald, ten welken eiiide jaarlyks honderden van vreemdelingen uit Westphalen en van elders herwaards komen.
,, Het Vlek Heerenveen vertoont zich, ten Zuidwesten , met de Knype ter rechterhand, en de Schans [eene buurt van Nieuwe Haske] ter flinkerhand, als eene wyd uitgeftrekte Stad, pronkende met twee torens in 't midden , en een ter flinkerhand. De omtrek van dit Vlek is zeer vermaaklyk, cn voorzien met fraaie wandelwegen; terwyl liet • zelve van binnen, door zyne volkrykheid en fraaie gebouwen, uitmunt, en men zich overvloedig met visfehen en jaagen in de nabuurfchap kan vermaaken."
Onder de hier boven aangeduide wandelwegen is geene van de minfte, die van 't Heerenveen na 't < )rau/ewoud; van welke Lustplaats wy ter deezer gelegenheid nog kortlyk gewag zullen maaken. 'Er ligt, naamlyk een goed halfuur van 't Heerenveen, ten Noordoosten van Oudefch'jM, in de buurt Schooterwoud , digt by Brenger ga, eene vermaaklyke Lustplaats van Z. D. H. den" Heere Prinfe Erfstadhouder , het Oranjewoud gehcetcn , waar van ons hier het volgende gemeld wordt.
,, Dit huis, waaróp Prinfesfe Albertina van Nas fan, gebooren Prinfesfe van Oranje, den meesten tyd van haaren weduwlyken ftaat heeft doorgebragt, na dat zy het Stadhouderlyk beftier aan haar Zoon, Hendrik Kaziinier, had overgedraagen, beftaat uit twee vleugels, die thans door den Kastelein worden bewoond; zynde het Lichaam des Gebouws nooit voltrokken geworden. Ten Zuiden van 't zelve vindt men een grooten uitgeflrekten Tuin, voorzien met allerlei Vruchtboomcn, Plan-ren en Bloemen. Ten Noorden, achter de huizing, is eene Oranjery, waar jn veele fchoone Oranjeboomen gevonden wordenf terwyl men ten Oosten een vermaaklyk Sjterrenbosch en Doolhof ziet. Daarenboven is deeze" Heerlykheid omringd met verfcheiden Bosfchen, waarin veel Wild en zingend Gevogelte wordt gevonden; gelyk ook met fierlyk'bcpïante cingels, aangenaame wandel- cn rydwegen, benevens bckóorlyke Weid- en Korenlanden." «
Voorts wordt deeze befchryving van 't Kwartier Zevenwouden , even als die der voorige Kwartieren, beflooten, met eene opgave van den Staat van alle de Landsflorecnt'n, op de vastigheden en landeryen in 't zelve.
De
w. e, de perponcher J be hkdendaagsché STOlCYN. 46"3
De hedendaagfche Stoicyn-, door den lieer w. e, de perponcher. Tweede Deel. Te Utrecht , by de Ifed. j. van Schoonhoven. In gr. Svo. 308 uladz.
Onze voorige Aankondiging van het Werk, Welks Tweede Deel thaiis voor ons open ligt (*;, heeft genoegzaam de Aanleiding tot, het Plan van, als mede de wyze waar op het wordt voortgezet, ontvouwd; cn bevat ebt Deel een aantal Zedekundige Onderwerpen, op dien eio-enftcn trant uitgevoerd. Alle Gefprekkeil zyn niet even o-ewigti°-, alle Onderwerpen niet even gelukkig , behandeld & De omftandigheden des tyds, waar in de Heer de perponcher dit Deel, gedilurende zyn verblyf te Amersfoort, heeft vervaardigd, is, gelyk hy zelve verklaart 5 niét alleen oorzaak van menigvuldige Drukfeilen en mindere onagtzaambeden; maar ook van gebrek aan genocgzaame uitwerking cn befchaaving. Desgelyks draagen eenbe Gcfprekken merktekens van den invloed dief dagen op° 's Schryvers geest, die, ingevolge hier van, naar de onderfcheidene denkwyze , verfchillend zullen opgevat, van deezen gepreezen, van geenen gelaakt, worden. Een o-root o-edeclte des-Gefpreks , over dc Vryheid m den Burger/laat, is Van dien aart. 't Is onze zaak niet , ons in dien twist tc mengen, fchoon wy deeze aanduiding met Voorby mogten. A n r .
'r Lust ons , als zvnde dit een der kortfte Gefprekken, grootendecls over te neemen, 't Gclprek, t welk. ten Opfchrift voert , hoe de naamen , die wy draagen, naar de betrekkingen, waar in wy flaan, ons onze verf ligtingen moesten herinneren.
Naa eenige algemeene aanmerkingen over de gevoelloos" beid', die tfe gewoonte baart, vraagt philometron: -—„ Welke denkbeelden, welke bezefien, b. v., moet de naam van Mensch, dien wy, uit hoofde onzer allereerlte hoedanigheid en betrekking, draagen, in ons verwekken, wanneer wy denzelven, in de volle kragt der betekenis , overweegen ?
A " Naar onze grondbeginzelen , die van een weezen met zulk een kiezend vermogen begaafd, het welk door verfVand en rede voorgelicht , over alle de overige
Ver-1
f*) Zie N. Alg. Fad. Letter oef. Il D. Ifte St, bh $94.
! S 2
afy w. e. de perponcher
vermogens heerfchende, en zelfs aan niets dan aan den volmaakten en altoos boven alles verkieslyken wil des Scheppers onderworpen, hem, voor wysheid, deugd, en geestlyke, volmaaktheid , vatbaar , en dus waardig maakt, om, in de aardfche fchepping den eerften rang te beklecden, en het beeld der Godhei I te vertoonen.
,, Ph. Maar, zo dit de betekenis zy van deezen naam, moesten wy dan niet, zoo dikwyls wy ons by denzelven hooren noemen , ons ook reeds door deezen enkelen , doch zo veel beduidenden , klank, met het gevoel onzer voortrefféiykheid, doordrongen en aldus verhinderd vinden, van ons ooit gelyk te Hellen, met de mindere geflachten, met het vee des velds, of met het gedierte des wouds, dat ons omringt?
„ A. Voorzeker, want anders verzaaken wy in de daad dien zelfden naam, met denwclken wy willen dat men ons benoemen zal.
,, Ph. Maar welken zyn nu de Character-trekken deezer geflachten , welken'b. v. die van het gedierte des wouds ?
„ A. Woestheid, wildheid, vernielzugt, vertreeding van allen band en teugel.
,, Ph. En welken die van het vee?
,, A. Zorgloosheid, traagheid , bepaaldheid tot den kring der laagfte genietingen.
„ Ph. Maar, zo wy nu met drift, geweld en wreedheid, handelen; zo wy in woeste losbandigheid den gulden teugel der wetten afwerpen, fchudden wy dan niet den mensch uit, en worden aan het gedierte des wouds gelyk? Of, zo wy ons aan vadzighcid, onbedagtzaamheid, gulzigheid, en dc flaaverny der laagere wellusten oyergeeven, doen wy dan niet wederom den Mensch te niet, en worden gelyk aan het vee ?
A. In beide gevallen is dit onweerfpreeklyk.
„ Ph. Maar met den naam van Mensch mogen wy nog den algemceneren naam van Waereld-Burger draagen: wat moet nu deeze ons herinneren?
„ A. Dat wy deelen zyn van het fchoonst en uitgeftrektst geheel, van het alles omvattend Heelal: en wel zulke deelen, die ook, in 't zelve, niet eenen der laagfte, maar eenen der aanzienlykftc, rangen beklecden; als zynde bekwaam gemaakt, niet alleen.om dc volmaaktheid van dat geheel, 'benevens de huishouding der Godheid in hetzelve , tc lecren kennen en bewonderen; maar ook rra
met
de hedendaagsche stoicyn. 205
met vrvwiltigë geneigdheid en keufe, ter volvoering van Ket■ «JSEStwert deezer huishouding mede te werken h Th Maar cischt dan nu niet wederom deeze hpeda«i&rirt St niet de naam, die dezelve uitdrukt, dat
'fnrWnnt het geheel is immers meer dan het deel, de Stad dan de yzondere luwooner, en de volvoering van ¥oron Ontwcp ,'t welk het Heelal bevat, dan de voorSe iS wenfchen of belangen van een enkel bygaande ""V™, Yndelvk, daar wy dit geheel, in deszSrlbo-etokten 5g 'cn aaneeigefcWde oPvoln et bevatten kunnen , moeten wy ons dan met, ra ging, n et &ev£V^ dc befchikking der geenen ,
zorge, gade flaat?
" ph^ïStaan wy nu tot meer byzondere benaamin" 1 P'r Gv myn waarde neosophus ! die nog
fet Sk hebt den naam van Zoon te mogen draagen, ï JuJ ïïtel enis heeft die naam voor u, welke denkbeeldenen^Ss ÏÏwnen 'er in uw hart op, wanneer gy u l,, (irnyVlven hoort benoemen i ■ ,
by Nfüe ecdcrlte, de fterkfte aandoeningen van dankbarheid en liefde, van eerbied, gehoorzaamheid, van de
onbSde"S^ ™f C,T"' Cn
Ses watik zyn, of hebben, mag , verfchuldigd ben.
Ph Zo5 dikwyls gy derhalvcn deezen naam hoort noemen herinner u terftond , dat gy alles , wat gy bezit , l ook u'e /cn zeiven befchouwen moet,veel meer als aan fwen Vader toebehoorende , dan aan u; dat gy, by alle
?°3 ' Sin 7iift" toegeven cn bedekten tnoct;.cn S^fX'el^ ïfc m> beMPÏW «. • « 3
W. E. DE PER.PONCIIER.
alles met hem medewerken, ter bevordering van zynen wclftand, die te gelyk de uwe is, en ü den fteun bctooncn van den ouderdom des geenen, die de fteun uwer kindsheid was.
„ Hebt gy Broeders, en draagt gy ook deezen naam, dezelve hennnere u, dat gy ook omtrent deezen toe°-cevendc , ligt over te haaien , en cendragtminnende zyn moet; Iprcek nimmer met hun dan de taal der broederliefde en vriendfehap ; maatig u niets tegen''--h.cn aan ■ twist niet met hun, over die dingen, die niet tot de behoorlyke bepaaling uwer keuze, maar alleen tot de toevalligheden deezes leevens behooren, op dat men 't u ten goede houde , wanneer gy, ten aanzien der ecrstgemeldcn omtrent dewelken geene tocgecflykheid betaamt, onverzctrelyk blyft, En wat ook is de verkryging van een weinig goud, of zilver, of iets dergelyks, zo gv die ten koste van de welgeregeldheid en kalmte des gemoods en den vrede des Huisgezins moet koopen ?
•>■> Zyt gy Raadsheer eener Stad, gedraag u dan zo als bet eenen Raadsheer, zyt gy een Jongeling, zo als het eenen Jongeling, zyt gy een Grysaard, zo als het eenen Grysaard betaamt (f): want elk deezer benaamingen, wel ingezien cn overwoogen, brengt haare byzondere verpligtingen en betaamlykheden mcê. En deeze kunt gy niet over 't hoofd zien , zonder uw character te verliezen, en U zeiven te vernederen in geheel iets anders dan 't ^een gy zyt en weczcii moet. Want, gelyk een kunftenaar zich zeiven vergeet, ja, ophoudt ccn kunftenaar tc zyn: wanneer hy zyne kunst verkecrdlyk uitoefent, even zo houdt ook gy op een broeder tc zyn,, cn verandert u zei ven in eenen vyand, zo ras gy uwen broeder fcheldt of kwaalvk bejegent. ——- Of denkt gy, dat wanneer gv u, niet als mensch, dat is als een goedwillig, zagt geaard, gezellig weezen , maar veeleer als een looze vergiftige bang, of als een woest en verfchcurend dier, gedraagt gy daarby dan niets zoudt verliezen ? Zou 'er dan "-een ander verlies , geen andere fchade , voor den mensch , bedenklyk zyn dan gcld-verlics alleen? Verliest dc Schilder niets, wanneer hy, door 't duister worden zyner oogen of't bcevcn zyner band,zyn kunstvermogen kwyt raakt? cn zoudt gy dan niets verliezen, wanneer gv u, voor dè betragting van eer, en bctaamlykhcid en menschlykheid
on-
Gj Zie 'F, W. Qf Ep, B. IJ. c. 10. p. 172. &c,
de hedendaagsche stotcyn.
267
•nvatbaar maakt? De Schilder ondertusfchen verliest zyn Kt-vermogen, en houdt op een Schilde,: te zyn door toevallige oorzaaken, en buiten zyne fchuldl; maar t is door uw eigen toedoen, dat gy uw eigen character ver, X, enophoudt mensch te zyn Ook is het geene khaude 'het kunstvermogen van eenen Schilder nooit bezeten of verkoren te hebben, maar de hoedanigheden, die den mensch maaken•, te hebben verkoren, zou dit met even zo fchandlvk als ongelukkig zyn ?
Geloof my, derhalven , niemand geeft zich over aan eenig kwaad , of hy lydt een waar verlies. Want by den verwyfden wellustling gaat de man verkoren ; by den oveSeekr de zedige en vertrouwde nagebuur; by den £4verpramden dc aangenaame, welkevende, ter behandel van zaaken welgefchikte, gezel ; by den bloodaard de befchermer des huisgezins, der zwakken en .des lands: en 't ook even dus gelegen, met den bedrieger , dien elk fchuwt , met den wrecdaart , die den mensch uitfchudt, cn met alk anderen, die eenige verkeerdheid aankleven. Maar zo 'er nu geen ander verlies is dan geld en oxied, dan gaat 'er bv allen deezen mets verkoren, dVlvdt geen hunner eenige fcha le, ja welhgt mogen zy 'ei veel bV winnen, en hun geld en goed vermeerderd zien Doch ten welken pryze? Ten kosten hunner gevoelens van eer, en fchaamte, en trouw en menschlykheid en deugd. En zouden wy dit voor geen verlies rekenen" Waren ons die gevoelens cn neigingen dan niet oo- fprönglyk eigen? Worden wy dan niet, tot onderlinge liefde , en infehiklykheid, en nut gefchaapen? En is het niets, wanneer wy deeze oorfpronglyke mrigting onïes veczens veranderen en doen ontaarden? Wanneer wv in plaats van eikanderen tc beminnen, en gelukkig te maaken, eikanderen haaten en belaagen en verongelyken , cn de beledigingen, door ze te wreeken, eindeloos vermenigvuldigen? ,.
N Maar moet ik dan den geenen, die my yerongelyit en benadeelt, zo maar laaten voortgaan,zonder hem, op myn beurt, tc bcnadeekn ? .
P Ph. Zie dan eerst, waar 't groot en eigenlyk nadeel ln"ek"-cn zy. Herinner u, wat meest, met het wéezen
wfSuks , en dus met uwe grootfle belangen, ftrydt. En '3 w dan» of deeze vraag, in den grond, niet hier rP\elc?&n?t:* „ Wylhy zichzelven benadeeld beeft, „ door my te verongclyken, wil ik nu ool, op myne
SÖ8 W. E. DE PERPONCHER , DE HEDENDAAGSCHE STOICYN.
,, beurt, my zeiyen benadeelen, door hem ongelyk aan te „ doen." Dat is, gy wilt twee maal benadeeld zyn , eens door uwen vyand, en eens door u zelvcn. Gy wilt alle die beweegingen vau toorn en haat, en kwaadwilligheid, die in zynen boezem woeden en den mensch in hem ontcieren, en doen verlooren gaan, ook in uwen eigen boezem doen heerfchen. Eene wclbedagte fchaêvergoeding voorwaar! Kon wel uw vyand zelf u beter, naar zvnen zin , raaden ,,indien hy uw leed nog wilde verdubbeld zien ?
Spetlatoriaale Silionwburg. Zestiende Deel. Te Amfierdam, bv de Erven P. Meijer en G. Warnars. 1787. In octavo, 367 bladz.
JTen drietal van welukgevoerde Tooneelftukken wordt ons
met dit Deel in handen gegeeven. Het eerde , gety-
teld de Neef van Guadeloupcfchctst ons ten leevendigde de'charaóters van vuile eigenbaatieheid en zuivere menschliefde, in twee verfchillende ontmoetingen , van iemand , die , na een aaumerkelyk tydsverloop, uit Guadeloupe wedergekeerd, zyne twee naaste Bloedverwanten op dc proeve fielt. Onder den fchyn van een ongelukkigen Schipbreukeling, zoekt hy hulp by den vermogenden Heer Dórtigni, en deszelfs pragrigc en -verkwistende Huisvrouw; doCb te vergeefs Ji; by vervoegt zich op de eigende wyze, by deszelfs Zuster, Mevrouw de Miieau, die iu bekrompen omftandigheden leeft, en terftond bereidvaardig is, om hem allen baar mogélyken onderftand te bieden; het welk ten gevolge beeft, dat hy de laatde in zyn ongemeeten rykdom doet deelen. en zich met haar in den Echt vcrb'ndt. 'Er heersebt in dat alles een treffend contrast, en de tusfc enkomende Tooneelen leveren een. rvken voorraad van leerzaame voorftellingen: wel byzonder geeft de oirdekking, die Mevrouw Dórtigni wel dra, nopens de weezenlyke gedeldhcid van INcefs o 1 Handigheden, ontvangt, den Opfteller van dit Stuk, aanleiding om het laage der eigenbaatlgheid, haaren
begaanen misdag ziende, in het juiste daglicht te ftellen.
Een tweede Stuk, 't welk ten opfehrift "beeft, de ver'ftrooide Vrouw verbeterd, b'engt ons. als een Hoofdcharacfer van dit Stuk op het 7'ooncel eene Vrouw, die haar Huishouden verwaarloost, door haare onopboudelyke verkeering in Gczelichappen, en veel gclds verfpilt door haare fpcelzicktc; waar van een fchufk, met wien zy ingewikkeld is, misbruik ma kt, die bet niet alleen op haare beurs, maar ook op baare eer toele-d; tegen welk ia'atfte zy egter, door haare kuisheid, gelukkig befppd Isj Haar Man, de Baron cPQlban, van haare zuiverheid in
'? puu.t
SPECTATORIAALE SCIIOUWBURC. 2ÖO
m tSUöi van eer verzekerd, heeft haar zekerlyk lief, dan haare Iffoidheid en verkwisting maak: hem 't leeven b.tter; te Zei daar alle zyne poogingen ter haarer verbetennge van geen vrnot zvn ' welk bem, hooploos doet worden. Dan een zeker Heer by hem huisvestende, diestyds nog een onbekend PerSon maar die zich vervolgens openbaart als zyn Oom cn een Man' van groot vermo.cn,? geeft hem raad en 't opvolgen van fcwenlrengt, onder het bykomende gedrag^van dien Heer
? ^S^SSÏ deharïns Zuteme^ haa cn Mi.maar f bevorderd word: Dit Tooneelfauc S wa e vol Van bykomende omftandigheden, d.e juist met al, tooi recht tuurlvk zyn, en 't ftuk langwyhg maaken, maar t joelde
laatfte Stuk getgd ^ , a!s de
VerdSgl va York, tooit', hoe veel de Vryheidslief,
è*%Sw<*d Hew, de Bevelhebber der Engelfcre I roede vermag- iuy ^ ^ ,„ han-
S^iTtó^Hta^ wil by zich, alle andere pogingen i J La. hedienen van deszelfs Zoon Êiaord, die, Z!^J&E^ït^ Engeland overkomen toevallig ^ zvne magt geraakt is. Hy poogt dien Zoon te beweegen, m w vTderlfke hart te vertederen, en hem van de verdere vè dedtónrdier Vesting te doen afzien; waarin hy eerder hoopt T n, In om dat hfMóngeron.., die, by eene wapenfchorlmg tÖ %f^ureT'S«e?:gefo4inet hen bewilligd had, in zyne verwagtto E,Lrd hoort dien voorllag met verontwa^ dii eiTwyï denzelven moedig van de band. ^ Wil dat diging, cu wjro lor-'eiinL' zvn Boezemvriend, daar toe
8? o^^'diftzSk*^ bedryf wraakende, vindt (n be omftandigheden niets beier dan met zynen Vriend te v uetL om met een Fransch fchip na Frankryk over te ftee, ken ë. aldaar verdere maatregels te neemen Hy trag o.t ook'wèrkftellig te maaken, maar Have verydelt dien aai llag, nn doet beide de Jongelingen gevangen neemen. _ Iniuslchen nadert het uur tot het°bovengemelde gefprek bepaald, en Mm, wrfch nt Höwe wendt alles a n, om d.en Gouverneur, Cor minz ame en veel beloovende voortellingen, tot zvn bedoelde over te haaien; en, dit vrugtloos bevindende, doet hy een Gordyn opengaan; waarop Monggon zynen Zoon, als een Krves-evangen, en wel als ter doodftraffe gefchikt, voor zich Aftaan Dit gezigt ontroert hem, brengt hem in woede, doch hv berftelt zich. In een daar op volgend gefprek verftaan* de dat Hom de overgave de ve tinge eischt opdien Jonge, & za doen fneeven, moedigt hy zynen Zoon, d.e reeds betuigd heeft, den dood net te vreezen, aan tot volhandigheid,
270
SPECTAT0R1AALE SCHOUWBURG.
en men maakt zich gereed om op hem te féhieten. Maar ot» dit tydftip verlchynt Edmund, door zynen Oppaslèr uit de gevangenis losgelaaten: deeze omhelst zynen , riend Editard, en maakt het treffen van Eduord o-mogelyk, zonder tevens hem te ontzielen. I n't brengt Hoyn ten laatlle tot inkeer; en 't Stuk loopt verder af. met het beraamen eeniger fchikkingen omtrent beide de Jongelingen, en 't ve langen der wapenfchorfinge voor jiog vierentwintig uuren In deeze meerendeels zeer treffende Tooneelen, zyn de Characters uitneemend wel uitgevoerd - het ftaatzugtige van Howe, en de Vryheidsliefde van Morgeron mitsgaders het fmertlyke gevoel van Howe, op het leevend bezef van t ha^tlyke van dit zyn Wanbedryf, is bier in volle kragt getekend; en 't edelmoedige gedrag'van Êduard en Ed* mund in een leb.oon bcht geplaatst.
Het Sckouwtooneel voor jonge Lieden , door Mevrouw de gen'lis. Uit het Fransch vertaald. Door e. eekker, Wed. D . Wolft"! Derde Deel. In 's Gravenhage by J. van Cleef 1707. In er Svo, 403 bladz. ^
J?en zesral van Tooneel(lukken, door Mevrouw de Genlis in denzelfden leerzaamen fmaak als de voorigen opgefteld, <*)
levert ons dit derde Deel. Het eerfte" Blyfpel, getyteld
de Nieuwsgierige, boezemt der feugd in, een ïeevendig bezet' van het haatlyke der Nieuwsgierigheid, gewoonlyk gepaard met Praatzugt ; onder eene treffende voorftelfing van de gevaarlyke gevolgen, die zulks met zig kan fleeren. Een daaraanvolgend Tooneclftuk.dat ten Opfcbrift heeft, het hal der Kinderen ot h-t De, fctietst ons een longeling, driftig van gefte!, en uit dien hoofde meermaals onbezonnen? doch tevens zodanig een, die in een bedaard humeur, recht ter harte neemt, de goede beginzels; -welken hem ingeprent worden, door een verHandig Gouverneur, wiens poogingen de Vader, hoe fterk ook met zynen Zoon ingenomen, door eene welberaaden Liefde ten kragtigfte onderfteunt: waardoor de Jongeling, meermaals in zyne on ezonnenheid geftuir, zip der Vadcrlvkc tederhartighei.d fteeds waardiger maakt, het welk den Vader tevens op zyn* hoede doet zyn, en noopt om den Gouverneur in deezer voege aan te fpreeken: „ Beken, dat ly mvne tederheid billykt.. .. „ Maar, myn waarde Vriend, indien ec ter deeze tederheid my „ ooit verblinde dan bid ik u, dat gv my wa rfchuwr. O, 't „ is alleen om myn kinds belang, dat ik hier voor kan vree*
»* zen Bewaar my toch voor het ongeluk, dat ik dan be-
„ gaan zoude , door uw en myn werk te bederven." . De
raam
(*) Zie tf. jttg. re;!. Leneroef. II D. bl. zou
EE GENLIS, SCHOUWTOONEEL VCOR JONGE LIEDEN. 271
naam van Vathek, zynde die des Zoons van den Calïf MorasJem, ftaat aan 't hooi'd van het derde Stuk; het welk ons, byzonder in het gedrag cn de handelingen van e?n Vi-zïr, die zyne verheffing cn 't fortuin zynes Zoons Osmin tragt te bevorderen, door Almanjor, den Gouverneur van Vathek, by den Calif verdagt te maaken, en voorts geheel ten val te brengen, te toonen, hoe gefchikt de Deugd zy om over de Ondeugd, niettegenftaande alle derzelver ihoode listen, eindelyk te zegenpraaien. Zulks ondervond do Vizir ten jaatften , on deed hem betuigen: „ 'Dit is de vrucht myncr Staatkunde, myner listen; zo zegepraal ik dan over Atmonfor..Hy heeft alle myne
| ,, denkbeelden omgeworpen!... Moet dan de eenvoudige beften. „ digc vroomheid altoos de diep^tdoordagte verraderyen vernie-
! „ tigen?... Moet men dan waarlyk, om gelukkig te worden, „ deugdzaam zyn?... Ik heb myn Zoon by den Prins be-
„ dorven; ik zal hem voor eerst van het Hof verwyderen
„ Laat ik by hem gaan Mogt ten minden dit geval hem, zo
zeer als my, door eene treurige ondervinding, leeren, dat de , braave, de eenvoudigo man altoos, in 't eind, loosheid, list
„ en afgunst, haat en valschheid te nicte doet." Het Bly-
fpel , dat ons voorts, onder 't opfchrift de Hinde van Spa, mede■ gedeeld wordt, is, naar luid van 't Voorbericht, in 't wcezenlyke eene waarlyk gebeurde Gefchiedenis; en verleent ons een fchoon Tafreel van een wel armoedig, doch van alle zyden recht deugdzaam, Huisgezin, dat eene edelmoedige onderfteuning ontvangt; by welke gelegenheid de milddaadigheid aangepreezen wordt, wel byzonder uit hoofde van het innerlyke genoe-
! gen, dat de betragtjng deezer Deugd onaflcheidelyk vergooit, _ In het vyfde Tooneelduk, 't welk den naam van
Cecile draagt, brengt men ons onder het oog een voorbeeld van eene aanmerkelyke opoffering van 't eigenbelang, ter bevorderingc van eens anders geluk; 't welk egter, vooral daar gunftigeromltaridigbeden dit betoon van hartlyke genegenheid gantsch onnoodig maakten, afgeweezen wordt, met eene minzaame erkentenis van dc grootheid der beoogde opoffering; welke Cecile beantwoord, met te kennen te geeven, hoe zy niet twyfelt, of haare Zuster zou, in een omgekeerd geval, iubt het zelfde,
ten haaren voordeele, gedaan hebben. Het laatde duk,
getyteld de Bnekverkooper, raakt het onredelyke en fchandelyke van 't drukken en verfprciden van haatlyke hekelfchriftcn; en dient wel inzonderheid, om jonge Schryvers, die gefchikt zyn, om waarlyk roem te behaalen, tc wederhouden van zig te vernederen , door nietswaardige tegenfehryvevs te beantwoorden, en ben te hekelen. De les door den verftandigen en bedaarden Dèfnrmeaux aan den getergden Duval gegeeven, verdient de opmerking van alle oordeelkundige Autrteuren, die zig in
omdandigbeden van die natuur bevinden. ,, Gy hebt, zegt
» by,
272 de genlis , schouwtooneel voor jonge liede»,
„ hy, een werk gefchreeven, dat niet alleen eere doet aan uw „ vernuft, maar dat ons een gunftig denkbeeld geeft van uwe „ zeden, uwe beginfels, uw charakter; dit fchoone gefchrift „ heeft u, cn met reden, de goedkeuring van alle braave lie„ den verwekt, en die zal nog toeneemen, naarmaate de „ kwaadaartigheid u lastert Maar, zo gy u door eene blinde „ wraak la..t verleiden, dan zult gy u in beuzelachtige verfchil„ len wikkelen; zo gy aan uwe vyanden die zelfde bitterheid „ toont, die zy u toedreeven; die onrechtvaaardjge fpotterny „ toekaatst, daar zy zich van bedienden, ö dan zult gy aan „ hunne gefchrifjes nog meer gewigt hechten, en mogelvk in „ gevaar zyn . om de achting van het' volk te verliezen. Myn „ Heer, herinner u de grondregels, die in uw eigen werk te vinden zyn; wilt gy in deezen de giinfuge denkbeelden, die „ wy daaruit omtrent u opmaakten, wegwisfehen< zult gy dan „ reden geeven om te vermoeden, of onze achting voor u wel ,, gegrond zy of gy wel aldus uit uw eigen hart gefchreeven ,, hebt - Vergeef het aan myne jaaren, en aan myne "zucht voor „ u, dat ik zo vry fpreek; maak een beter gebruik van uwe „ talenten. Kunt gy u wel fterker op uwe vyanden maaken, ,, dan door hun niet met eenig antwoord te verwaardigen; dan „ door u boven zulke beledigingen te verheffen; dan door een „ nieuw werk te beginnen, dal uwen roem nog. zeer zal doen ,, toeneemen?" Behalven dit nuttige hoofdbcdoelde dus
ver gemeld , behelst bykans ieder Tooneel deezer Stukken, waardoor dezelven ontvouwd worden, nog byzondere leerzaame zedelyke voorftellingen, die Mevrouw de Genlis .gepast hervoort doet komen, en der Jeugd op eene inneemende wyze voor den geest brengt.
Eerliclingen van Surinaamfche Menrelpoèsy • door p. f. roos. Tweede Deel- Te Amfierdam, by H. Gartman, 1787. Jn gr, Bvn, IC7 bladz»
Aan de gunftige verwagtinge, welke het eerfte Deel deezer Surinaamfche Poè'zv ons ingeboezemd heeft, (.*) voldoet dc dichtlievende Ro s zeer wel, met de afgif e van dit tweede Deel; dat insgelyks een aantal van Mengeldichten van verfchillende foort behelst, die den Dichter tot eer (trekken, en hem verdere aanmoediging doen verdienen. Zyn volgend Tafereel van een Storm op Zee levert bief van een voldoenend blyk. . Terwyl de Noord-Oosten-wiud zyne reis na 't Vader¬
land vertraagde, fmeekte hy den Westen-wind ten gunftigcr geleide van het Schip, (de jonge jan geheeten,) het welk hem voerde; doch zyne fmeekbede was voor eerst vruchteloos, naar uitwyzen zyner volgende dichtregelen.
Maar
(*) Alg, Vatorl. Leiuroef. VI D. 01. 355.
F. roos i MENOELPOeZTt
Maar ach! de Westewind verhoort myn bede niet, Het trouwloos pekelnat vergroot myn zielsverdriet. H Word avond, en ik zie de Lugt allengs verdikken, Een aklig duister doet my voor gevolgen fchrikken. De veege Bruinvisch fpringt en dtbbert op en neêr. De Meeuw, als voorboo van het ongejluimig weer, Piept vreeslyk langs ons boord; ik zie de b.ixmftraUn Slanvswys van 't hooge zwerk in 't water nederdalen : De fchorre donder, met een vreesjelyk gerucht. Volgt ftraks het weêrligt na, en klatert door de lucht, De woeste golf begint zyn kruin met fneeuw te hullen; De winden raken los, men hoord hun loeijen , brullen, En fluiten door het wand, van zwellend zeil beroofd; Defloute Zeeman, door het Jchel geruisch verdoofd, Tst voor 'r aanfchouwen van de hemelhooge baren, Die, flortende over 't Schip, hem niet dan doodsgevaren ^ Voor 't fterflyk oog doen z:en; 'k zit in de Scheepscajuit Al flddrend, en een Zee ftaat al de blinden uit, Zo dat ik my alreeds in 't zilte nat zie zwemmen. De doodvrees nadert, 'k voel het bloed in d adren flmnmen, En leer hier door den ftaat van een die fterven moet. D; kiel, gegeesfeld door het pekel, fchynt verwoed, Enfchut en flingert zig op '£ vreesïykst heen en weder, Nu Itygt zy naar de lucht, dan fnelt de Boegfpriet neder In 't diepst des af gronds, daar het draait en woed en tiert Tot dat het draaijend wêer ten tin der golven zwiert. De donkre nagt komt my een dubble vrees verwekken: Elk goh fchynt my als tot een graf te zullen ftrekken. Roe"zeer in dit gevaar de doodsangst my bekroop, Gevoelde myne ziel zig nog gevoed met hoop Om 't dreigend doodsgevaar met hulp van God te ontkomen, Heb dank, 6 Vormer van de ontembre waterftromenl 't Zuid-Oost klaart zachtjes op; de Wind, allengs geboeid, Word flap en flapper; het gewoel der golven fpoeid Al traag en traager voort; men hoort den Zeeman zingen. En ziet hem, naauw 't gevaar ontgaan, de wevelingen Onentren, en het zeil ontbinden van de Ra. i) Ongelukkig Folk! 'k zie u met deernis na: Wat moet ge op 't zwalpend nat voor 't kostje wroeten, Jlaveni Gelei, 6 Westewind, de jonge jan ten haven.
' Hei
ê74
HÉT LEEVEft
tiet _ Leven van frederik waHI.man, of Leerboek voor fon?e Lieden, ter waarfchouwing voor de gevolgen van een jlegt Le. vensgedrag. Te Am/lerdam by li. Gartman en T. de fonuli" . 1787. In gr. Svo,'2:4 bladz- JUIJS'J,
JTenftemm'g met onze verwagting, by 't doorbladeren van 't eerde Deel, (*) zien wy, in dit tweede Deel, IVahlman van zyne ve regaande bukenfporigheden te rug gekeerd Bv bet afliervcn van den Prefident in IP'ahimans'gQbooneü-id die de fchurkeryen, omtrent hem gepleegd , onderfteund had, en 't aankomen van eenen anderen Prefident, een door en door eerlvk Man, verkreegen de omftandigheden van Wahlmhn wel dra een gunftiger aanzien. De poogingen van den Geneesheer ter zyner Iierftellmge gelukten, en Wahlman belloot eerlang na Amerika te ftevenen. Op de reis derwaards leed hy febipbreuk, en land'de op een Eiland, bewoond door een bejaard Man die een foortgelyk lot, voor etlyke jaaren, mede aldaar gevoerd bad Pot dus ver blyft bet character van IVahlman nog genoegzaam het zelfde; maar de verkeering met dien Man met God dienftige -beginzelen bezield, fchynt hem cenigermaat'e tot nadenken te brengen; dat egter op zyn volgend"gedrag-, na zyne redding van dit Eiland, juist geene fterke Uit werking heeft: den hier toe vereischten invloed op het hart van IVahlman te hebben, was bewaard voor den edelmoedigen Predikant U %lter.., die hem in zyne jeugd onderweezen had; en no°- wel byzonder voor Loüttewelks kuifehe min hy in vroegere'dagen zo fchandlyk opgeofferd had aan de verleftlingen eener dertele Actrice, als uit de verdere ontvouwing zyner lotgevallen blvkt
Kit.-laatfte gedeelte van zynen leevensloop, doormengd
met eene verfcheidenheid van lotgevallen, brengt ons v rlchei den k-hoone c'aracters voort, die 't aantal der flegte charac ters, in t voorige Deel ter baane gebragt, vergoeden - en tevens meldt men ons het ongelukkig einde, dat het ineerendecl dier leburken trof. Hier tegen zien wy IVahlman' met Lauize m den Echt verbonden, tot een geregeld gedrag opge. leid, met haar, en met Walter, by hem inwoonende, een ge-
wenschten gelulcftaat beleeven. De Opfteller van deezen
Roman befluit dit gefchrift, niet ongepast/met de volgende nunipi HUK.
„ Hebt gy dit Boek geleezen, jongelingen' Hebi gv het met opmerkzaamheid en aandoenin ■ geleezen? Leg het niet met de linkerhand weg, zonder uw regrerb.nd op het hart te leggen.
Vergif zult gy uit deeze gefchiedery'a niet trekken - - het
komt er niet op aan welke bloemen 'er in verfp'eiu zyn, maar
C*; Z'.c N. Alg. Vader!. Leturocf. II D. bl. 504. W^
VAN FR. WAHLMAN. *75
wel of op een derzelver een fpln of Bei aast. Om u voor het TLn van de ondeugd te doen fidderen, en de deugd in de Pl g n rP voeren fchreef ik dit Werk. Vergeet nu niet, ffi eder me. cn van moeder Natuur, meer of min, zyn deel
5 MMmSs zwakheden ontfangen heeft Zy meent het daarom ne kwaad met ons. door ons de fterkftc neiging tot liefde >hoe/cmen wilde zy ons in den hoogden graad gelukkig Saato vtS' ffi de vreugd van haare weldaad in geen dolk^e'veranderen, om daarmede uw borst en die van uwe
6 deren te doorboóren. Verban dan de wellust uit uw hart, hènVn den Godsdienst, en kweek de zachte en tedere gevoe, Lr menslievendheid aan: houd de laatde op een waardig
"SStiJSTkhel haar in uwe armen, befchouw met E HeVel en Aarde: omhels haar tusfchen beide, en geniet • , " J hoogde -oed, dat gy van Hen el en Aarde onrfanin baar het hoogue öocu, udi h: bundelen -
hL uit de aarde was, voorkwam. God bewaare u allen,
mvnë geliefden! voor' Chariotm cn Schukkertsl Bzit gy eene If hfdeeline van het Wahlmdnumus, Haat de zachte en edele
neiging VJ1' ' , , f voor en acriter u bereid is gelin&db2vende ? rug verlaat die dood che plaats Eer na geen Sc uftftert.- en ontvlucht de handen van
ve ïèidder. IVahlman dwaalde IVahlman kwam
on den regten weg te rug; laat zyn beeldtenis u voor de oogen ™-ceven wek de fluimerende deugd ,n uwen boezem op, vèrfterk 'dezelve in de omhelzingen eener braave egtgenoote,
herftel het gepleegde kwaad, wasch de ichand-
vTeVken uwes leevens uit, — word een zegen voor de men-
fSkheid denk beevende aan de wellust-te rug, die
niets dan vloek en . dood bereid, - waarfehuw ieder JonSgdie zich op den weg des verderft b geeft, - en God geevé u alle eene Louize tot Echtgenoote, en eenen Walter
tot Vriend s"
SiSfried van Undenberg, uit het Hoogiuitsch vertaald. Ijle S Biel ln " Hage, i/j. van Cleef, 1^7. In gr. 8v*. 389 bladz.
TTa, ha, fchoolmecster hebt gy het beek by u?" " Om u te dienen', met mderdanigsi verlof van uwe Genade; M mnmhtnm venimus err.e 4mum. ... , .
Gy kunt dat Fransch wel weglaaten, ik ben 'er in t geheel p-een vriend van Schoolmeester'."
?Het is Latyn. indien uw Hoog Wel Geboren Genade het my AJler^ftmoedien veroorloven wil. . I, Dat ia bet zslfde, Ik heb 'er zo naauw niet op ge-
_;6
ZTEGFMED VAN LIND2NBERG.
„ Iet. Wy Edelluiden hebben gewigtiger zaaken in bet hoofd»
„ r Eeh mond vol Laryn kan evenwel nog door den beu.
„ gel, voor u meen ik. 't Js, geloof ik, de taal der
„ Schoolmeesters , is het niet ? .Ik zou het ook wel hebben „ mogen toeren, zo de Prediker meende, maar myne Ma„ ma Zaliger wilde het niet hebben, en zo bleef het in den
,, loop. Kpfcbani geef den Schoolmeester een borrel
,, brandewyn, cn dat 'er verder by hoort!"
„ Den Ludimagister wilde het nog niet zo glad van de band fchieten om met voornaame Heeren om te gaan. Toen de Ka-meiviienaar hem het blaadje aanbood, maakte zyn hoed, boek, en doornftok hem verlegen. Hy behielp zig evenwel zo goed zyne omftandigheden het gedoogden; nam het boek onder"den linker arm, klemde zyn hoed tusfchen zyne kniè'n, en floeg de riem, die tot een rottingbandje verftrekte, twee of drie maaien om een knoop van zyn rok; de beide handen, dus vry hebben de, greep hy met de eene het glas, en met de andere een ft uk
gebak. 't li my geoorloofd uw gezondheid allergehoor-
zaamst en o'idrrdanigst te drinkei^ ! zei hy, en maakte een geweidig avantuurlyke buiging met den neus byna op den grond: hy wilde te gelyk, om zyn compliment alle mooglyke fraaiheid by te zetten, den rechten voet agter zig uit ftryken, en dagt niet aan zyn hoed: deeze ontgleed hem, door de overmaat van hoflykheid, en toen hy, vermocdelyk op ingecving van zyn boozen Geleigeest, denzelven met zyne kniën voorden val wiï de behoeden, verloor hy zelf het evcnwigt,en viel, zo lang hy wis, voor de voeten van den Edelman, die in zulk een hevig gelach uitborst,, dat hem de traanen over de wangen rolden. Hiermede was het balftuurig noodlot van den Latynfchen Man op verre na nog niet voldaan; zyn boos gefterntc wilde, dat hy onder het vallen met zyn hoofd tegen den lyfhond van zyne Genade aanbotfte. 7 urk , die een bedorven hondenkind was, nam deezen Schoolmeesterlyken val zeer kwaalyk; zonder veel omftandigheden te ma ken , hppte hy naar den neus 'van den Scboplmon rcb ; gelukkig echter beet hy in zyn ftaatfiepruik, waaraan dat helfche beest zynen vloekwaardigen moedwil koelde.
Onderdinifst excuuj! houd het my t>-n goede' riep de Ludimagister, terwyl hy wederom op den been fcharrclde, het vloervuil van zyn feestgewacd klopte, en de glaslcherven van den
grond raapte, Uw Genade zal het my gelievei te vergeeven4 ■
'c Is wuaraglig met geen opzei gejchied. Fiocv.mbit humi bos'. • Ik ben — ben — ben flechts een bee'je gevallen, enz".
Ziet daar, Leezers, tot een ftaalrje, uit dit fraai, vrolyk en Leerzaam Boek van den verdienftelyken Schryver van de r-i?-r'-n van traldheim, hoe Meester Barthotumeus Sciiwatie zyne opwachting by zyne Genade Siegfried \an Lindenbtrfi maakt. ... Voor bun, die fmaak bezitten voor het wezenlyk comiquc, zal de gegeven proef een genoegzaam volledige recenlie zyn.
NIEUWE ALGEMEENE
VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN.
De Bijbel, door beknopte Uitbreidingen en ophelderende Ainerlingen verklaerd, door j. van nuvs klinkenberg A. L. M. Th. & Ph. Dr. Hoogl. m de H. i.odlet en Kerkl. Gefch. aen het lll.Ath en ?rcdtk™t:m % Gemeente te Amfterdam : mitsgaders Lid van het. tefiZ Genootfchap1 der Wetenfchappen %™fingen> Vijftiende Deel. Te Amfterdam, by j. Allart, i/S7. BeLlven het Voorwerk, 544 bladz. in gr. octavo.
i-KP de verklaring der twee Boekeu van den Propheet O remia, in 't voorige Deel voltrokken, volgt in het tVenwoordige de arbeid van denEerwaerden A7*«to^, tef oSderfnge der Godfpraken van Ezechiel,jmgzms bv iStftek onderfcheiden door de benaming van Menfchenr
°Y , V*\ Bv 's Mans gewoone oplettendheid, m
'/'ontvouwen der Bvbelboeken, ftraelt in dit Deel by Mtftek door zyne byzondere omzichtigheid m 't behandelen Jan dSere onderwerpen; waertoe velen der gezichten vaï Esechiêl hem bovenal aenleiding gaven (t> Met op-
r*ï Dit is, zegt zyn Hoogeerwaerde, in de opheldering van Firh "ff 1, de gewoone naem, met welken onze Propheet, 111 de God i'ke gezichten, die hem werden medegedeeld, zeer• geieenzaem wordt aengefproken. Voor het naest fchijnt dit te gebieden? om hem , ter zijner verootmoediging, de zwakheid v7n z-Se natuur telkens te berinneren, op dat hij zich, op de veelheid en uitnemenheid van gezichten en openbaringen , niet
vcrherTen mogt. ■ Deze zelvde benaming is ook eénmael,
aen Daniël gegeven. Dan. 2: 17."
Cf> De Godfpraken van EzechM zyn naemlyK, (gelyk de Hooeleeraer in zyne Inleiding opmerkt,) in verfcheiden plaetzen, SSeen duister, zo ter oorzake, dat 'er enige woorden en Skwyzen in voorkomen, welke in andere Bybelboeken niet t SS zyn ; als uit hoofde dat men 'er meer breedfprak,ge
UI. DEEL. N. AI.O. LETT. NO. 7« T
s?8
J. VAN NUYS KLINKENBERG
lettendheid gebruik makende, zo van zyne eigene kun» digheden, als van'de hulp zyner goede Vrienden, die hy openlyk dankbaer -erkent, wikt en weegt hy voorzichtig , in verfchciden duistere vootftellingen , de verfchillende gedachten van. anderen; vermydt gewoonlyk als dan den bettisfenden toon;; ja rekent het, als een verftandigMan., zich tot geene fchande, hier en daer zyne onkunde of befluitenloosheid te erkennen; terwyl hy echter geene zwarigheid maekt Van zyn gevoelen open tc leggen, wanneer 'hy oordeelt gelioegzamen grond te hebben,. om "er zyne
gedachten'bepaeld'er op te vestigen. ■ Men ga,
tot eene proeve hier van, na, 's Mans opmerkingen, over den beoogden 'zin der aenbevolen g'rcnsfcheiding en verdeeling van Kanaan ; acnvanglyk voorgefteld , Ezechiel
XLV: i 8, vervolgens voortgezet en ten einde ge-
tragt, Hoofdft. XL Vil: 13 -•• XLVIII: 35.
Zeer verfchillend wordt dit ftuk door dc Uitleggers begrepen. Velen zien den letter geheel voorby, en verklaren alles geestlyk, met betrekking op de gêfteldheid der Euangeliekerk: en de overige Uitleggers, die voor ene lettcrlvke verklaring zyn , onderfcheiden zich in twee foortcn. Zommigen vinden hier ene voorfpelling van 't geen gebeuren zal, wanneer de thans verftrooide Jooden, Jn 't 'laetfte' der dïigefi, in Kanaan zullen wederkeeren. Doch anderen begrypen de zaek ecnvouwig zo; ,, dat de
heer hier een Voorfchrift geve, volgens het welke de
toenmalige Joden, wanneer zy, onder ezra, na Ka',, naan wederkeerden , dit land hunner Vaderen , naer de
hier gemaekte grensfeheiding, bewoonen , cn onder de ,, Stammen verdeden moesten." -——• Dc Hoogleeraer klinkenberg vcrkhiert zich , hoewyl hy betuigt den 'geestelyken zin niet te willen uitfluiten, nopens den lettcrlykcn zin, voor 't laetstgemelde gevoelen,
,, Wij menen, zegt hy, voorheen genoegzaem betoogd te hebben, dat de afteekening van den Tempel, met "al wat 'er toe behoorde , aen ezechiel vertoond werd, Kap. XL— XLVl, eene fchets behclze , volgens welke de Tempel, door zerubbabel, moest herbouwd, en de plechtige Godsdienst, in denzelven, herfleld worden.
Hier
voordellingen en zinbeeldige handelingen in ontmoet, dan ergens elders: waerom dit Boek, met het hoogde regt, voor een der allermoeijvklle gedeelten van den Bybel gehouden wordt; net welk) 'in Vele opzichten, zwaer is om te verflaen,
over den bijbel. 2?9
Mier uit vloeit van zelve voort, dat ook dit bevel, omtrent de grensfcheiding en verdeeling van Kanaan, was ingericht, om den Joden , na dat zij uit Babcl waren wedergekeerd, tot een voorfchrivt te dienen , naer bet welk zii "zich o-edragen moesten. Daerenboven wordt alles, ten asnzieiï der onderfcheidene gedeelten van. Kanaan, voor elke ftam, zo nauwkeurig bepacld, dat mén , natuurlijker wijs, naer den letterlijken zin van zelve geleid worde- cn zouden alle de bijzonderheden, ten aenzien der «aaina, grensfeheiding en onderfcheidene plaets, van het afzonderlijk deel, voor elke ftam gefchikt m eenen geestelijken zin moeten worden opgevat? wat zal elk van deeze bijzonderbeeden beteekencn kunnen i .
Ook kunnen wij ons niet vereenigen met het begrip derVner, die menen, dat de thans verfpreide Joden, in het ïaetst der dagen, het land Kanaan, volgens dc hier semaekte fchikking, bewonen, cn onder dc Hammen verdeden zullen. ■ Hoe zeer wij het daer voor houden dat verfcheidene Godfpraken de wederkeermg der thans verfpreide loden in hun Vaderland, beloven , is het zeer on»cloovbaer, dat als dan zodanig eene verdeeling van Kanaan te pas zal komen. De ftammen zijn, reeds zedert eeuwen, onder elkander verward, en eene onderfcheiding van 't Volk , in XII ftammen, zal , zonder wonderwerk , onmogelijk wezen. i ,H w
Onzes erachtens derhalven Wordt hier, ui dert letterlijken zin, een voorfchrivt gegeven naer het welk zich de toenmalige Joden, in het verdeden van Kanaan, tot het welk het Overjordaansch nu niet behoren zoude , bii hunne wederkomst uit Babel, gedragen moesten, leit dien einde worden Kap. XLVII: 13-20. de grenspalen van Kanaan aengewezen, en daerna wordt de verdeeling van dat land, onder de XII ftammen, nader Voorgefchreven,
Kap XLVIII. Dan 'er zijn ettelijke fchnnbare
bedenkingen, op welke wij kortelijk moeten antwoorden.
Voor eerst, zegt men , dit voorfchrivt hebben de Joden , bij hunne wedérkeering, in Kanaan ,111 t geheel niet gevolgd; behalven dat nimmer alle de XII ftammen,,
* in hun Vaderland, zijn te rug gekomen. Maer
wat zal men hieruit, met reden, benutten anders dan dat het Godlijk bevel niet gehoorzaemd zy ? üt zou men, uit de verdeeling van Kanaan, ten tijde van josua, mogen afleiden, dat dit alles enkel geestelijk te verftaen zy, em dat de nakomelingen van jacob nalatig geweest zijn, 1* % om ?
_8o J. van nuys KLINKEïfBERO
om, door het uitdrijven der oude inwoneren , alle die plaetfen in bezit te nemen, welke aen de onderfcheidene ftammen waren toebedeeld ? . Het is waer, de beide ftammen, Juda en Benjamin alleen , zijn bij de ftaking van de Rabijlonifchc gevangenis, in Kanaan wedergekeerd, en 'er zijn maer weinigen geweest, uit het Rijk der X ftammen, die zich, bij de wederkeerende Joden, gevoegd hebben. Dan dit voorfchrivt voorfpelt geenszins , dat alle de XII ftammen , in hun ■ Vaderland , ftonden te rug te komen, maer dat zij alle daertoe vrijheid hebben zouden; en toen dc meesten, uit de X overige ftammen, nalatig waren, om van deze vrijheid gebruik te maken, kon dc hier voorgefchrevene verdeeling niet ter uitvoer gebragt worden ; voor dezen derhalven diende dit voorfchrivt, om hen onverfchoonlijk tc ftellen. Hier kwam nog bij, dat 'er, ten tijde van ezra en nehemia, onoverkomelijke zwarigheden- waren , welke dc uitvoering van dit bevel ondoenlijk maektcn (§). In volgende tijden
be-
(Jj Men voege hierby des Hoogleeraers aemekening op Hoofdft. XLV1II: i 29.
„ Dc zeer nauwkeurige afmeting van .de ervdelcn , voor elk der onderlche;den Stammen, bevestigt ons in he: begrip, dat hier het eigenlijk gezegde Kanaan bedoeld zij , zo als'het, bij de. wederkeering der Israëiiten in hun Vaderland , onder de Stammen, moest verdeeld worden.
„ 'Er i.i, gelltk wij gezien hebben,'wel een zeer aenmerkelijk verfchil , tusfchen dit vtiorfchrivt , en de oude verdeeling van Kanaan, zo in de ligging der Stammen, als in de cvengroot-
hèid der delen, bij deze bepaling. Maer gans'ch Israël
moest nu, binnen het eigenlijk gezegde Kanaan, wonen, zijnde de Jordaeu de uiterfte grcnspacl ten Oosten. De verdeeling werd gemaekt, naer dc XII Stammen, om dat zij alle de vrijheid krijgen zouden, van, in hun Vaderland, weder te keeren. Het was de onwilligheid van de meesten, dat dit voorfchrivt met is opgevolgd; en hadden alle de Israëliten van die vrijheid gebruik gemaekt, en Kanaan komen bewonen, zouden de wijze redenen van deze Godlijke fchikking nader gebleken zijn.
"„ Maer, zou men nog kunnen'vragen, zou dit plan niet onnitvoerbaer geweest zijn, daer Kanaan , bij het flaken der Bahrjlo!iirehe gevangenis, door vreemde volken, bijzonder door de Simaritanen, bewoond was? Dan, wanen alle' de Isra¬
eiiten in Kanaan wedergekeerd, dan hadden zij de Samaritanen, uit deze hunne wettige ervenis , en kunnen en behoren te verdrijven, gelijk de Joden, roen zij genoeg vermenigvuldigd wa» icn, ten tijde van hyrcanvs, gedaen hebben."
OVER DEN BIJBEL. ' -'I
• 1 IttrkPÜten. uit alle oorden, naar Ka-
b^1oé^eï Sa_l?geS wonen kohde; maer hoe ' ITileT inlTlt vSeeling van Kanaan gegaan zij, kunnen wij ,'bf gebrek van gefchiedkundige berichten, met
bC'PalFene andere tegenwerping ontleent men, uit vs. 14:
gelijke verdeehng va_n Kang r ^ de_eWe onuit.
tan^te^J^^,^ z dat de
voerbaer wa . Dan t ^ de andere; maer,
eene ftam juist zo vai^ ^ zou erye_
*W,j>'ÖT3£^- Ieder ftam zou ztjh f t Zién' 3 üitgeïónderd; even als , onder josoa, deel hebben, „ene a ? h de d
de eene ftam zo w ftammen niet even veel; elk
maer daerom hadden dc lrijkheid> Num.
ervdc meer of ^_naDr£mHEER wil eenvoiïwig dit zeg-
?^kt5aile'dë ftammen, tot de ervcnis van Kanaan, gen; dat aue^ wel als de andere»
^"Iw*^wordïuitgefloten; aen alle, die uit de Niemand mogt woioeii s Vaderland, weder kwa-
^y^;, m ha tntddcnaer ƒ verftae0 WOrden, maer men'wederom, kan niet ïenfehap der Heidenen,
^ft t feuSVlmfntfSn' de heWhe ervenis; ondcO' o„ tót de vreemdelingen, ten.tijde van ezra te mmdci , om t Kanaan, geenszins zijn
cn nehemia, tot aeeiven landverdccling, ondfc
'SoAfJeilSeStoÜ bet midden der ftammen van
^É?SSbgSnszi„ ontkennen, dat dit bevel een "25$ «Sst zii , van de verecniging der bekeerde voorfpel gtweest zii • CIIR1STUs , maer dit was de
*#^Öuï S^Sit Godlijk bevel.-eerfte en «genlnU menu onbepae d,
Men neme wel in aunnc^ ^, vm
i82 j. VAN NUYS KLINKENBERG, QVER DEN bijbel.
van alle vreemdelingen, gefproken worde, maer alleenlijk van de zodamgen, die in het midden van Israël woonden en kinderen gewonnen hadden, vs. 11. JEr worden der' halven zulke Heidenen bedoeld, die lang, onder Israël gewoond hadden , en als het ware genaturalifeerd waren • Todengenoten, Heidenen van afkomst, die den ToodTchen Godsdienst hadden aengenomen, en het Joodfche Volk waren mgelijyd. Dezulke waren dén Joden, als een inboorling, onder de kinderen Israëls, gelijk 'er wordt biigevoegd vs. 22. Zulke Jodengenoten mogten Toodfche Vrouwen trouwen, en hunne kinderen, die, in denToodn lchen Godsdienst, waren opgevoed, werden- voor loden gerekend. De Wet van moses, Deut. XXIII. 1-9 had dc ontmanden, bastaerten, Ammoniten en Moabiten uitgeüotcn, maer den Edomiten en Egyptenaren vermnd om met alleen Joden te worden, maer zelvs, in het der' de genacht, in de vergadering des heeren te komen dat is, bevorderd tc worden tot alle de voorrechten vin de oorlprongclijke Israëliten. Deut. XXIII: 7 s Ten tijde van david, had ornan , fchoon een Heiden'van af komst, zijnde een Jebufiter, een erv en dorschvlo'er in Jcrufalem. 2 Sam. XXIV: 16,18. *Kron. XXI; U \8-2?
■ Daer nu de gemelde vreemdelingen, zo als men
zegt, genaturaliseerde Joden geworden waren, vorderde zelvs de natuurlijke billijkheid, dat zij mede een ervdecl hadden, in die ftam in welke zij woonden, zo wel als de oorlprongclijke Joden, welker Kerk- en Burserftaït zii waren ingelijvd." 0 1
Leerredenen over de gewigtigfte Cebeurtenisfcn, uit het Leeven van jesus Christus, gewoonlyk genoemd Luangehen , door johannes thissbl , Leeraar der Lutlicrjche Gemcenle te Dordrecht. Tweede Deel Te Dordrecht, by A, Blusfé en Zoon. In gr. 8w. 298 bladz.
Tn dc Voorreden van het Eerfte Deel deezer Leerrede, -f nen, hadt de Eerw. thissel eene, zo dra mo°elvke Uitgave van de Drie overige Deelen deezer Verzamelingc beloofd: aan die belofte doet hy, met de afgifte van dit Tweede Deel, gefland, Het is geheel op de leest o-e, ichoeul van t voorgaande, door ons als een nuttig Huis-, bock aaugepree en {*),
f*j A'« 4ft. Vadeü. Lener oef. II Deel, bl. 54. ; EeU
j. THISSEL, LEERREDENEN. ft*3
F en tweede Tiental wordt ons hier aangeboden , over de volgende Onderwerpen en Texten. --- Hovauig ZZ„ ,f Verzoekingen ten kwaade te overwinnen, MatttiV
-2?. ' „ Eenige voorname Grondregelen om wél
Ye 'bidden, Matth. XV: ^if. T4sus |
vfrèeUinè van zyne Vyanden Luk. XI: M-a*. SioiWerlykheid in de gewoone fpyziging der Menfchen
Th VI- i< Ö« Volmaaktheid van jesus C/iö-
, Joh. Vlffi 48 - 59- ~~ *>« natuur derVerpligling u/gÓ0* Vcrheerlyking . Matth. XXI: i-9. — Ü Gewigt der Opftanding van jesus Christus , Matth. VVT' t 8 -■—- Handleiding* tot het waardig gebruik van den Bybel, Luk. XXIV: 13-35. ~J f~ maakt god ons Zalig, niet door zien maar door te geloo-
Tob XX: 19-31. Hoedanig behoor en wy aan
jvsvs Jiefderlyke tederheid en zorg te beantwoorden, Joh.
'X'Laaten6'wy onzen Leeraar hooren, daar hy een Uaivlleidin° geeft tot het waardig gebruik van den Bybel Naa de Gefchiedenis der Emmnusgangeren ontvouwd, en zynen Toehoorderen een denkbeeld gegeeveirte hebben wat - de Bybel is, naamlyk: „ Eene Verzameling van die Openbaarin°en y waar mede god 4 van tyd tot tyd , de Men" fchen begunftigde, gepaard met een verhaal van eenige " voorname gebeurtenisfen, die daar aan verknogt wa" ren ," vaart hy dus voort.
" Wenscht gy M- V. opregtlyk, om u, op ene waardig wvze, te oefenen in het Godlyk Woord, dan zal niets noodzaaklyker zyn, dan u, op allerlei wyze, gezettelvk tot het daagiyksch lezen van t zelve op te wek-
wn Herinnert u , ten dien einde, daaglyks, aan
deszelfs Godlyken oorfprong. ■ Brengt u te binnen '
het onberekenbaar gewigt, en de groote oogmerken, waar
toe u deze Openbaaring gefchonken is. ■ Zy is de
heïderfte lampe op de donkere paden dezes levens. Zy is het «refchiktfte middel om ons hart te heiligen, en 't zelve met ware vroomheid te vervullen. Ook is zy te gélyker tyd de rykfte troostbron onder alle onze rampen. Met één woord, gewent u, dikwyls dit Bock te befchouwen als 't dierbaarfte hand-gefchenk, waar in zich immer de Kinderen der Menfchen mogen verblyden. —
Herinnert u, om u tot het daaglyks gebruik van dit Godlvk Woord fteeds op te wekken , al verder, welk ene fchandclyke ondankbaarheid 't zyn zou, «it Gods-boek T 4 te
S84 j. thissel
te veragten, welk ene fnoodheid het zou influiten, om de Wetten van uwen Ahnagtigen Opperheer, de raadgevingen van uwen besten Vader, niet te willen lezen of te betragten. Dat ook 't voorbeeld van zo veel hei¬
ligen u al mede bevestige in 't bezef uwer verpligtino-e om dit Gods-Woord, daaglyks, te overdenken. De Re^tvaardige wordt ons befchreeven als de man wiens lust het is om van Gods Wet te /preken by dag en nagt. Een david is vol van die zalige geneugten , die Hy telkens fchien uit de betragting van de Godlyke Wetten. Zy verlieten zegt hy, de ogen en zy verblyden het hart! Uwe bevelen zyn my een eeuwig erfdeel'§ want zy zyn de blydfchap myns harten! Ik heb lust tot uwe getuigenis/en, die zyn myne raadslieden t Was uw Woord myn troost niet pèweest in myne elenden , ik wat al lang vergaan !
„ Begeeft u, M. V. E?7e andere Regel ten dezen opZigte, tot 't lezen van Gods-Woord „ nooit anders' dan met een heiligen ernst, en onder een nederig opzien tot God. Smeek Hem, Die uwen geest kan neigen als een waterftroom, vuriglyk, dat Hy u genadig beware voor verltrooingen; ert alle uwe poogingen, onder 't lezen
moge leiden en zegenen. O, dat zy de wensch
van ieder lezend Christen, Heer! de geregtigheid uwer getuigenis/en is eeuwig.' Onderwys my op dat ik leeve! Open myne oogen, op dat ik de wonderen van uwe Wet mag aanfcheuwen! Zo doende zult gy, te gelyker tyd, Gods invloed ondervinden, en uwe aandagt niet weinig zien aan "roeien Terwyl gy Gods Woord zo te eerbiediger leest, zal dé Heer u, te eerder, 't hart kunnen openen, gelyk dat van ene Godvrugtige lydia.
„ Komt, bid ik u, al verder van dat gevaarlyk wanbegrip tc rug, als of het waardig gebruik van dit Godsboek gelegen ware, in 't lezen als lezen zelve, als ware het daar toe genoeg, dat men den gehcclcn Bybel, van 't begin tot 't einde, zo fpoedig doenlyk, doorlas. Dwaze Christenen , die al hun roem meer vinden , in GodsWoord, iii zulk ecu korten tyd, te hebben afgeleezen dan in 't zelve behoorlyk te hebben verftaan: menfchen ' waar van men zeggen mag, zy lezen altoos en worden nooit verftandig! Wat zou 't, b. v. enen Onderdaan baaten, t Bevelfchrift van zynen Koning fpoedig te hebben doorgelezen, zo hy den roem miste van \ zdve duidelyk, te hebben begrepen, veel min naauwkeurig tè hebben gevolgd,
„ teest
LEERREDENEN. 4c>5
Leest M. V. ooi veel liever weinig te. gelyk, dan veel a°'tcr elkander; liever langzaam, zomtyds ftilftaande,
dan fchielyk en met overhaasting. Dan eerst zult
«y 't o-elezene, duidlyk, kunnen bevatten : en terwyl ':t zo dies te dieper, in uwen geest gedrukt wordt, zult o-y 't zelve, zo veel te zekerder, kunnen bewaren.
Leest vervolgends, om 't te beter te verftaan, zulk een klein gedeelte, dikwyls, by herhaaling, Blyft 'er, door nadenken, zomtyds op ftilftaan. En , is er iets dat u byzonder getroffen heeft; een aanmerklyke Ipreuk, die u roerde, dan M. V. is 't vooral tyd om dat gedeelte eerbiedvol te herlezen; en zulk een gezegde als een dierbare fchat, zo diep mogelyk, in uwe ziel te bevestigen.
Al verder. M. V. Leest fteeds met waardige oogmerken! Geenzins tot een enkel tyd-verdryf, of uit loutere gewoonte en zonder enige belangneemmg; geeuzms uit enkele nieuws-graagte, of ook alleen, met het eerzu°tio' doel, om met uwe kundigheden te kunnen pralen. NcenöM. V. Om door 't Godlyk Woord licht in uw verftand, heiligheid in uw hart, en troost in uw leven te erlangen, daar toe zal 't nodig zyn, dat gy fteeds leest met het waardig oogmerk, om er wyzer, beter, godvrugtio-er en o-elukkiser door te worden. Dan, dan eerst zal dat Boek ?t heil uwer ziele bevorderen, dan eerst zult gy dit Woord kunnen noemen, een lantaarn voor uwen voet en een licht op uwen weg. _
Om te beter te vorderen in 't begrip van dit II. Woord, en om die bezigheid voor u tevens dies tc genoeglyker te doen worden; ook daar toe zal t noodzaaklvkst zyn, om dit edel bedryf, daaglyks, cn gezet, te hervatten. En zoudt.gy, zelfs in 't hezigst leven, niet, daaglyks enige oogenblikken, daar toe , kunnen uitvinden? O, M. V. Gy moogt fchynen, 'er iets
door te verliezen, voor de aarde, maar hoe veel, hoe veel wint <*y 'er niet zeker door voor den hemel: terwyl immers de°Algoedheid u dat verlies, zelfs in 't tydlyke, langs duizenderlei wegen, zal weeten te vergoeden. .
Daar gy, altoos, enige oplettenheid nodig hebt, om menschlyke"boeken te verftaan, dnar zal ik u,. zeker, niet behoeven te herinneren , dat gy , om waardig te lezen , fteeds behoort te lezen, met infpanmng en opmerking— Kiest daarom tot dit gewigtig werk, fteeds zulke oogenblikken vau den dag uit, waar in gy, naar de ziel, 't minst door zorgen, en , naar 't lichaam ,' t muist door
t 5 (n-
ft86' J. TSISSEt-
fpyzen, bezwaard zyt; oogenblikken waar in gy de minfte afleiding vermoedt, en gy u dus 't vatbaarfte gevoelt'
voor ftille overdenking. • Zo dra gy, intusfchen ,
bemerkt, dat uw lust en uwe kragten uwe infpanning en opmerking afnecmen, ftaakt dan M. V. voor dien tyd, uwe lezing; veel liever, dan dat gy dit edel bedryf, zo, door uwe fchuld, zoudt doen worden-, te gclyker tyd, nutloos en verveelend.
,„ Ten einde het gewenschte nut van uw lezen te erlangen , zal 't verder zeer dienftig zyn, om onder 't lezen , dikwyls, aan uzelven te denken. Vraagt dan , verftaa ik wel wat ik lees? - Zou ik 'er wel iets aan een
ander van kunnen mededcelen En wat kan ik 'er tot
kering, of waarfchuwing, ter beftraffing, of vertroosting, voor my zeiven uit afleiden? Leest dus,
niet in eens onafgebrooken voort, ook niet onder algemeene befchouwingen; maar, zo veel mogelyk, met toepasfing op uzelven; om zo, naar uwen byzonderen toeftand, voordeel tc doen met het gelezenc.
„ Daar al 't nut van 't lezen blykbaar afhangt van 't goed verftand van 't gelezenc, is het ten dien einde allernoocfzaaklykst , zich toe te leggen , om, 't geen men
leest, behoorlyk, te bevatten. Bedient u daar toe
M. V. zorgvuldig van diezelfde middelen, waarvan gy
gebruik'maakt, om menschlyke fchriften te verftaan. ■
Raadpleegt b. v. telkens den famenhang van 't geen gy leest, dat is, 't geen 'er voorgaat, en 't geen.'er r.k ten dezen opzichte, gene nadere 'ophelderingen van enig we-
zcnlyk belang levcre. Dit Gefchrift is derhalve
niet zo zeer voor hun, die over het duistere in deze Gefchiedenis nog gaernc enig meerder licht verfpreid zagen , ais wel voor de zodanigen, die zich de gewoone denkwyze met genoegen verlevendigen, waertoc'het zelve zeer gefchikt is; dewyl zyn Eerwaerde alles in ene wclingcrigte orde , naer zyne denkwyze, ontvouwt.
Kort
(*) N. Mg. Vad. Letttroef. I. D. bl. 270.
^RAAGB. OVER DB H. CATECH. 289
Kort ontwerp van eenige Vragen, meest naer de leydinge JanTdenWidelbergfchen Catechismus ingengt: en vo Tns goedvTndn van den Kerkenraed der Nederduytfche gereformeerde Gemeynte te W^SS dienfte van de geene die zig tn de Heyltge gaarheden, latei onderwyzeu. Te Haarlem, by de Wed. N. Beets, vtt: BelZlen het Voorbericht, 39 bladz. m-o£lavo.
Ene geregelde handleiding, die zeer wdjf^f*. te beantwoorden aen 't hoofdoogmerk het welk
HS?$2 ïofeene °gSe n^&ng' voor,ctdii" feemees ei en Catechifeervrouwen, die, in 't Onderr Sys ' n eenvoudige en minder vatbaare zig by dee" Te Vrao-en kunnen houden-, en voor zulke, die meer " ïatbaSheid bezitten, naar aanleiding vau deeze zelfde " vïoen de Lecrftukken breeder kunnen behandelen , " en uytbreyden , en dus te gelyk aan minder geoeffeu-
SieHerf vL Hugezinnen; en wel byzonder zou^t
„ Schooien, daai eeni„, 01 > d d komen zou.
„ f even woid^waaiby dan « verfterf van
" heesters aS Se z£ , op eeneVdere School ge*"Ï?S^ wlrSe, wel eenen anderen Meester, maar " eiSr denSfden leydraad, dien zy gewoon waren, » " 't Onderwys zouden vinden.
Nieuwe Troeven omtrent eene waare Kennis der Gal, door JSteuwe troovon n„f*n, in di>. Wvdies>ecrte en Ge-
"ZskTnde. üThTdogduliseh vertaald. Te Utrecht, van Paddenburg,51788.' In gr. Svo. 219 èL
Na eene voorafgaande Inleiding , benevens een gefclSkundig Verhaal, nopens de natuur, de n«ttig^AWiïïSèbbM der Gal, en de trapswyze geyor-
T'.a» Wnis . omtrent dit atgeicneweu vugt «r
SpO S. GOLDWIZ, OVER DE GAL.
lyken Liehaams , — gaat de Schryver, in de Eerfte Afdee* ling, over tot de bcfchouwing van de afïcheidine en beftanddeelen der Gal; hy yvert te recht tegens dezulken welke, uit louter vooroordeel, het voetfpoor der ouden °'evolgd zyn, en in de Gal beflanddeelcn hebben aangenoomen, die by, eene nadere ontleding van dit vocht, niet ontdekt worden; hy toont, door veele nauwkeurige'procven, dat.'er nog Loogzout, nog Olie, nog Lucht, no°Yzer onder haare beflanddeelen geteld moeten worden?
Hierna gaat- de Schryver onderzoeken, welke dari
de waare beflanddeelen der Gal zvn? en hy befluit, uit de bygebrachte proefneemingen , dat, behalven het water , flegts twee Hoofd-ttoffeu als bcftanddeelcn der Gal kunnen aangenomen worden, te weeten het vuur en dc aarde; — dat voor het overige de Gal, gelyk de Hoogleeraar Platner reeds heelt aangemerkt, geen bepaald famenmengfel hebbe; maar daarin van de daadelyke gefteldheid des bloeds afhangc , en by gevolg in een cn hetzelfde individium, en nog meer in een en hetzelfde foort van dieren,
van een geheel onderfcheiden aart kan zyn. In de
Tveidc Ajdet,ling, onderzoekt de Heer goldwiz , de Eigenfchappcm, cn dc Werkingsaart der Gal, nevens derzelver
nuttigheid in het dierlyk Ligchaam. In de Derde
Ajdecling, werpt de Schryver verfcheiden vraagen op, en beantwoord dezelve op eene wyze die zyne kundigheden eere aan doen, en te gelyk aan het onderwerp zeer veel' licht byzetten. Hieruit trekt hy eindelyk zeer nuttige , cn voor de beoefenende Geneeskunst zeer «^wichtige, gevolgen. fa dc behandeling van cfe opgenoemde onderwerpen, ontdekt men een man die zyn zaak wel doordacht, en alles, wat daarover gefchreeven is, met een juist oordeel geleezen heeft. 1 De
ongenoemde . Vertaaler verdient dank by zyne Land- en Konstgenooten, voor de Overzetting van dit wezenlvk . nuttig Werk.
Uria
SIUEVËN, O VER ESSEQÜEBO EN DEMERARY. £91
Krieven over het beftuur der Colonien Esfequebo en Demerary gcmsfeld tusfchen de Heeren aristodemüs en sincVrus i nevens by lagen , betrekkelyk tot deeze pnefmjfeUng en nevensgaande Voor/lellingen van den Neder duit. fchen Uitgeever. Het 7de, ijle, 9* f 10de Stuk. Ie Amfierdam, byW. Holtrop, 1787. ^ gr. oüavo.
On dc zes eerfte Stukken deezer Verzamefinge, welker fnhoud wy onlangs voorgefteld hebben, ( ) volgen , in het zevende een Brief van Aristodemüs, behelzende nnnnS redres in 't beftuur der Colonien; en een l%iVZ Tnclrts gaande hoofdzaaklyk over den SlaavenhaXl- en dienemie wel byzonder ter wederlegginge ZZ 't 'een de Abt Raynal, en anderen, in navolging nn L" nopens dit onderwerp, ten laste der Eurppelanen ingevoerd hebben. Hierby heeft de NederdmtS Uitgever gevoegd, eenige Nadere Aanmerkingen nn het Bericht van de Vergadering van Tienen, van ol n f 011 de llcqiteste en Memorie van Planters en TniVetenen der Colonien Esfequebo cn Demerary, over "an dezelve Colonien. Hy had naam¬
lek SgE Xoorens gemeld is in het vyfde Stuk op een vroeger berigt deswegens, door de Kamer van AmTerclam opzigze vs ingeleverd, zyne wederleggende aanW weif Seen gemaakt. Toen hem nu, vervolgens, w£K van de Vergadering van Tienen zelve m hanÏS kwam en hy de daarin bygebragte voorftelüngcn t sch niet gegrond oordeelde, heeft hy geagt verphgt Se Sn", om o°ok dit Berigt openlyk te wederleggen-; «q, ? 5Y ™* meer kennèlvk te doen zien, „ dat de Planeintcrs zkh ïï de Soogfte noodzaaklykheid bevinden , " om zich, op eene eerbiedige wyze, tegen de willekeuV rf?e ondernemingen van de Westindifche Compagnie " tP° verzetten'." Het gewigt van 't onderwerp, en de noodzaaklykheid vau 't zelve recht in den grond le behanTZl heeft deeze aanmerkingen dermaate uitgebreid, Slè niet alleen een aanmerkelyk gedeelte van dit, maer ook het volgende geheele achtfte Stuk beflaam In deeze zvne Aanmerkingen ftelt hy zig voor dit Berigt op den VOe\ te' volgen, welks beloop hy indeezervoege opgeeft.
(*) Zie boven, 'bl. 7°k . m .
492 BRÏEVEN
De Vergadering van Tienen heeft goedgevonden aan defl Soaveraiii voor te draagen: „ Een onderzoek of haar Ed, „ Achtb. recht hebben gehad, om by Rsfolutie van 9 „ April. 1782, alle de hooge en laage Bediendens, het
Gouvernement dier Rivieren uitmaakende, en onder „ deeze de Colonie-Raaden te licentieeren, en by Refo„ lutie in dato 5 Oct. 1784. een geheel nieuwen Raad aan
te Hellen, en onder deeze ook drie nieuwe Colonie„ Raaden. (2.) Een onderzoek der verdere bezwaaren „ der Supplianten, en fpeciaal aangaande het heffen dei' „ lasten. En eindelyk (3.) eene zogenaamde clucidatie „ op de principaalfte pointen van bezwaar, by de Memo„ rie en Requesten der Supplianten over onderfcheidene „ zaaken voorgefteld." Naar dit beloop zyne tegenbedenkingen iugerigt hebbende, vertrouwt hy, overtuigend getoond tc hebben: „ (1.) De billykheid van de klach., ten der Supplianten, over de feitelyke omverwerping „ van de wettige conftitutie van hunne Regeeringsvorm;
en dc onwettigheid van het tegenwoordig"v/« facti, in„ gedrongen Beftuur. (2.) De onredelykheid van het }!( vexaloire , van dc belastingen , welke de Compagnie ., in 1784 heeft willen dwingen; en de beguicheling, „ van welke men , onder den fchyn van de Colonief, Hoofdgelden, mitsgaders het Akkergeld en Zegelrecht „ af te fchaficn , zich tracht te bedienen. Als mede, „ het onheil, 't welk zo voor de Colonien als voor het
Vaderland tc wachten ftaat, indien deeze heerlyke Co„ lonien langer onder eene zo onnatuurlyke, zo onge-
fchiktc , zo fchadelyke directie moeten blyven. En „ eindelyk (3.) het ellendige, het jammerhartige, het „ zich zeiven verradende niet alleen van het grootfle ge„ deelte, maar van alle de oplosfingen, welke het Bericht s, over die bezwaaren, die het verkiest aan tc raaken, v gegeeven heeft; en de machtige verlegenheid, om op j, die verdere Argumenten, en bezwaaren, die het Be„ richt onaangeroerd heeft laaten liggen, te antwoor„ den."
De twee nog volgende Stukken deezer Verzamelinge behelzen wyders nog etlyke Brieven van Aristodemüs, en een en ander Antwoord van Sinctrus, ftrekkende ten naderen aandrang van de klagten der Planters, en ter verdeediginge van dezelven, tegen eenige onheufche verdenkingen ; met byvoeginge eener befcheiden voordragt van middelen van redres, die, naar 't oordeel der Planters,
met
OVER ESSEQUEBO EN DEMERARY.
293
met vrugt aangewend zouden kunnen worden , ter herlïellinge van den bloei der Colonien.
In deeze Brieven ontmoet men eene menigte van byzonderheden , welken men met geen onverfchilligheid kan nagaan , als men begrypt, dat het behoud en welweezen onzer Colonien een ft uk van weezenlyk aanbelang is voor ons Vaderland. En 't hoofdonderwerp, daarin overwoogen, blyft nog beftendig een onderwerp van nadenking; daar de Planters en Ingezetenen deezer Colonien nog fteeds by aanhoudendheid, door middel van beredeneerde en ootmoedige Requesten, by de Heeren Staaten Generaal 'er op aandringen , ,, dat Hunne Hoog Mogenden de Suppli,, anten gelieven te laaten jouisfeeren van eene volkomen vryheid, om door Schepen van allerlcie Natiën van de benoodigde Slaaven voorzien te worden ; en wel zo lange, als de Westindifche Compagnie, of andere Ne,, derlandfche Slaafhandelaars, in gebreke blyven van aan ,. der Supplianten behoefte, en aan den inhoud van 't ,, Octroy van het jaar 1732, te voldoen." Wy kun¬
nen ons niet wel ophouden met een of ander ftuk, tot dit onderwerp bepaaldlyk behoorende, zonder te omflagtig te worden; 't welk ons daar van doet afzien. Dan, vermids wy, by eene voorige gelegenheid (*), bygebragt hebben, 't geen de Nederlandfche Uitgeever ter verfchooninge of verzagtinge van den Slaavenhandel aangevoerd heeft; zo agten wy 't niet oneigen, den Leezer ter deezer gelegenheid nog onder 't oog te brengen, de bedenkingen van den Heer Sincerus, (daar hy zig insgelyks over dat Stuk uitlaat,) wegens een tweeledigen voorflag, door verfchciden -Schryvers gedaan, om het haatlyke van de Slaaverny deezer Negers te verminderen, en dezelve trapswyze te doen afneemen.
De eerfte voorflag is, de Neger-Slaaven tot Christenen te maaken. Dan hieromtrent wyst hy den Leezer vooraf tot het geen J. Blom deswegens gezegd heeft, in zyne door ons onlangs gemelde Verhandeling over den Landbouw in Suriname (f), oordeelende, dat men, dit nagaande , de onmogelykheid daarvan ras zal bemerken (§); waarop hy zelf indeezervoege vervolgt.
,, Hoe
(*) Zie boven, bl. 72.76. (f) Zie boven, bl. 149. (§) De Heer Blom geeft 'er ons dit berigt van. „ Hun bijge-
UI. DEEL.N. ALG.LETT. NO. 7. V
Sp4, B R I E'V E N
„ Hoe zullen'Lieden, van hun jeugd opgebragt, om
niets
geloof en rooroordee! is zeer groot en fterk : zij gelooven wel dat er iets grootscii in de Natuur is opgefloo:en , 't geen zij Geilheid of de groote Goden noemen, en die -'t heelal maakt en heftierd ; maar zij kunnen daar verder geen rede van geeven , wat het eigenlijk is; terwijl hunne denkenskragten daar om trend niet verder gaan." Hiernevens voegt hy een kort verflag van hunnen afgodifchen eerdienst, welke egter niet zeer bekend is, dewyl zy hunne zaaken, de Godieid betreffende, zo veel mogelyk, voor de Blanken geheim houden: ,, om reden', Cgelyk hy vervolgt,) dat de Blanken, hunne blinde dwaasheid ziende, hen willen doen begrijpen, hoe dwaas zij zijn, cn tragten ben daar van af tc trekken , en te doen belijden en gelooven , bet geen wij belijden en gelooven; daar zij niets van willen hooren: zij antwoorden daarop, dat zulks wel goed voor ons Blanken kan zijn , terwijl onze Voorouders dat ook gelooid, en ons daarbij opgebragt hebben; cn vraagen , waarom dat zij minder als wij zuilen z:jn , om niet te gelooven cn re belijden , dat hunne Voorouders gedaan hebben, die hen ook daarin hebben opgebragt ? Zij zijn zo fterk aan hunne Hc'dcnfchc bijgeloovighcid verknogt , dat zij nooit naiaatig zijn , mét de minfte plegtigbeid , daartoe behoorend? , fliptelfj< na te komen. Hoe onbëfebaafd en plomp deeze Natie ook is, heb ik nooit geboord, dat zelfs bet allerruwite fchepzel onder haar' heeft gelpot met het geen zij goddelijk noemen.
Da:.r zijn wel Menfchen geweest , die de moeite genomen hebben, om hen vau bet Heidendom tot de Christelijke Religie o\er te brengen : eenige veinsden dan wel of zij daar toe genegefl waren; doende dit alleen om hunnen Meester, die dat van ben vergt , te behaagen ; om daardoor v an werken verfclioond te worden ; terwij! zij in hun hart altoos blijven dat hunne Voorouders geweest zijn. Hoe kan men ook iets anders verwasten van een onbefenaafd Volk, dat, hoegenaamd, geen grondbeginzelen van eenige Religie heeft 1
Zo haast zij iets meer weeren, als zij van hunne Ouders geleerd of overgeéïft hebben . dan worden zij daar ilout op; zij zijn dan hoogmoedig . verwaand , cn onbekwaam tot den arbeid : terwijl zij zich in bet ftuk van werken met de Blanken gelijk willen (lellen, en belehouwcn een Soldaat, Matroos, of A'mbagtsman, om hunnen geringen Rand, met de grootfle minagting. De beste Negers tot den arbeid zijn de geene , die tiaar de Wet of Religie van hunne Voorouders leeven , en van ons niets meer geleerd hebben als werken. Zij zijn nooit zo dom , of men kan hen met de fehop en houweel lecren wcr ' ken: en in dien ftaat leeven zij gcriiit, cn zijn nuttig voor eslie Plumagie."
ÓVER ESSEQÜEBO EN DE ME R AR Y. «9.5
ttiets te verftaan',, dan zaaken, betrekkefyk-tot hith rhy* fick beftaan , eensklaps begrippen krygen van bovennatuurlyke waarheden? Waar by komt,: dat alles, 't welk een oplettende ingefpannenheid vercischt, als zyn alle onfto&clyke zaaken , en die daarenboven nog afwezeml zyn, voor een Neger genoegzaam onmogelyk worden om të begrypen; wyl men 'er zeer weinige vind , die men zelfs tot cxactitude in zaaken voor hunne zinnen vat* baar kan brengen. Hun oor is zeer juist om de maat in dc Muziek te hooren; hun gezigt om een Vogel te fchieten , maar zeer weinig Timmer-Negers zal men vinden , die zes karbelen naast elkander in een Gebouw exact aft fchryven, en inwerken; om dat zy hunne attentie niet aanhoudend op één zaak vestigen. De Auteur, des Gom Jtderations St. Domingue, zegt ook wel, ,, dat zy gemak-* ,, lyk genoeg alle foorten van Handwerken leeren;" doch hy voegt 'er by-, ,, daar zyn 'er, die wel bedreeven zyn ,, in het Horlogiemaaken en 't Goudfmceden , maar "zy zyn liet zeldzaam.
,, Hoe mocielyk, ja onmogelyk , nu zoude het zyn, Lieden, aan wien 't byna onmogelyk is oplettendheid in zaaken, onder haare zinnen, in te boezemen, het waare begrip te geeven van de Verborgenheden des Christe* lyken Godsdiensts? En zo men hun over deeze onderwerpen veel kwelde, zoude men niets uitrigten, dan hun bygeloof over de geesten der verftorvenen nog te doen aangroeijen, met hel, duivel, en andere voorwerpen, waarvan zy niets dan misbruik maaken zouden.
,, Doch zy zyn veel meer vatbaar voor zedelyke pligten: regtvaardigheid, maatigheid, kuischheid, menschlievendheid, goedheid, medelyden, zyn alle deugden, die zy zeer wel van de ovcrgcftelde ondeugden weeteu tc onderfcheiden. Echter zoude men niet fiaagen , met hun de eerfte door redenkavelingen aan te raaden, cn de laatfte af te raaden: 6 neen , zulks was verboren arbeid; maar oeffent alle deeze pligten ten hunnen opzigte , en zy zullen a zeer wel toonen overtuigt te zyn , dat gy een deugdzaam Meester zyt. Of zyt onregtvaardig, onmaatig, onkuisch en wreed, en zy zullen wel degelyk van u zeggen, dat gy een ondeugend liegt Meester zyt.
,, Laat ons des alle gedagten verlaaten , van de Negers Christenen te maaken ; maar laat ons Christelyke deugden ten hunnen opzigte betragten , en wy zullen zeldzaam over hunne flegte daaden te klaagen 'hebben;
V a want
*96
BRIEVEN
want ik denke dat het geen verbeelding is, opgemerkt te hebben dat regtvaardige Meesters zeldzaam zwaare misdaaden 'in hunne Slaaven te ftraflen hebben.
Echter noem ik regtvaardige Meesters; want de al te'goede, die wezentlyke ondeugden in hunne Slaaven ongeftraft laaten, brengen dezelven tot het pleegen van no^' «rooter flegtheden: want deeze ongeletterde Lieden neemen goed- en toegevendheid voor lafheid, of gebrek van opmerking in hunne Meesters. En over 't geheel is 't "-een de Heer A. Blom omtrent de behandeling der Negers voorfchryft, te weeten regtvaardige geftrenghcid, 't allerbeste; als men zulks niet te ver uitbreid, en altoos in 't ftraffen de misflagen van onwetendheid ol onoplettendheid wel onderfcheid van onwilligheid en boosaartig-
}lCWat wyders een .tweede voorflag betreft, die zommigen insgelyks welmeenend aangevoerd hebben, om naamlvk de Neger-Slaaven vry te geeven; de Heer Sincerus kan dien insgèlyks niet goedkeuren.
Ik moet,. zegt hy, dezulken voor eerst al weder verzenden na 't geen daar van Auteurs zeggen, die, in de Colonien wooneudc, over de omftandigheden aldaar beter kunnen oordeelen, dan Lieden, die 'er nooit geweest zvu Men leeze maar in 't tweede Deel van den Auteur de< Con/iderations fur St. Domingue zyn Discours III. les Afranehis:, eir hy zal ras bemerken, dat zulks noch de Blanken, noch de Negers zelfs, tot nut zoude ftrekken: cn deeze Schryver is geenfints ecu Vyand der Negers, maat wel 't tegendeel : men leeze maar m het Eer/te Deel zyn Discours over ï Esclavage des Negers, om daar van te worden overtuigt.
Ten tweeden, zal ik hem verzoeken na te gaan, hoe de'Colonien zvn geconftitueert, tc weeten, dat de Landen welke de" Slaaven bewerken, zyn geweest woest, met'Bosfchen bcwasfen, welke door omkappen , opruimen , branden , fchoonmaaken, en met verfchillende voortbrcnffzels , dan die 'er op groeiden , weder beplant zynde, tot vrugtbaare Landftrceken zyn gemaakt. Dat deeze Landen , door deeze gedaane bewerkingen , geworden zyn de eigendom, (de wettigde mogelyk welke uit te denken is van die geene die deeze Landen zodanig op hunne kosten, cn meestal eigen arbeid, (want 't ichikken en hevel voeren over werk is ontwyfelbaar ook arbeid,) hebben doen bewerken; en.dat derhalven redelykerwyze niet
OVER ESSEQUEBO EN DEMERARY. 297
kan worden gevergt, dat aan families van vry geworden
Negers zouden worden voor niet uitgegeeven. Des
blyft 'er voor deeze vrve Negers niets over, dan voor daggeld te arbeiden, welk daggeld ik zelfs wil toegeevcn, dat, hoewel duurder, den Eigenaar niet meer kosten zal, om dat de vrye Negér meerder werk zal doen, dan nu de Neger-Slaaf.
„ Doch zulks is in betrekking tot de gezonde Negers, welke arbeid voor geld doen; doch op welke wyze zullen dan dc zieken, de geulcereerde, de zwakke, de oude, aan dc kost komen ? want de Heer Staart zegt, in zyn VII Capittcl van 't Eerfte Boek, over the Politica/ (Economy, zeer wel, niemand zal een vry mensch eerder voeden , dan de wilde Vogels of Dieren, ten zy hy gebruik kan maaken van 't werk vau den eenen, of van 't vleesch
van den anderen." Men zal zekerlyk zeggen, zulks
is 't zelve ten aanzien van alle vryen in Europa; doch voor eerst zyn de Sociëteiten ouder, en dus hebben zig aldaar de kwaade gevolgen, fpruitende uit 't vry worden van alle foort van menfchen, reeds gefchikt. Ten tweeden zo zyn dc Staaten byna geheel bevolkt door Inwoonders, welke van ouder tot ouder aldaar gebooren en opgevoed zyn, en die 'er ook meenen te fterven ; of komen 'er Lieden van andere Gewesten , zy zetten zig daar neör, met voorneemen , om aldaar hun leven te verflyten. Daar men integendeel van de Colonien zeggen kan , dat zy meerendcels bevolkt zyn, ten aanzien der Blanken, door Reizigers, te wceten, door Lieden, welke meerendeel koomen , met voorneemen , om 'er zo ras doenlyk weder van daan tc gaan. En hoewel veelen dit niet uitvoeren ,
zo verandert zulks hunne wyze van denken niet.
Nu is dit in deeze twee zoorten van Inwoonders zeer verfchillende. De eerfte foort, 't zy van Ouders afdammende , die reeds in 't Land gebooren waren, 't zy die 'er zig voor hun leven nederzetten; onttrekken dezulken zi°' niet, om iets van 't hunne te geeven, tot 't opregten van Diaconien of Huiszitten Armhuizen , Gasthuizen, Oude Mans- en Vrouwen- , Wees- en AalmoesfeniersHuizen. Maar zullen zulks Colonisten doen, die, als 't ware, na ieder gewas verlangen, op dat 't genoegzaam zy, om hun in ftaat te ftellen, van weder na Europa te
ftëvenen. ■ , %, , ■ ,
Ia, zo men ooit den .raad vair den Abt Raynal^ in t vrv maaken der Negers volgde, men zoude een nog veel V 3 groo-
298 BRIEVEN, OVER ESSEQUEBO EN DEMERARY.
grooter ontvolking in de Colonien , te weetcn , onder deeze vry gemaakte Menfchen , befpeuren, dan de Heer Stuurt, volgens myne begrippen, meent in Europa plaats te moeten gehad 'hebben, wanneer de lyfeigendom is af-
gefchaft, en dc algemeene Vryheid ingevoerd. Ja,
'er zyn in onze dagen twee voorbeelden van verfchillenden aart voorgevallen, welke aantoonen , dat de Landbouw in onbebouwde, en dus onbevolkte, Landen, niet dan door middel van menfchen, die, zo al niet Slaaven., immers zodanige zyn, welke op den voet van Slaaven moeten worden aangevoerd, tot bebouwing konncn worden gebragt.
,, Het eene voorbeeld is Caycnne, alwaar, na den Oorlog, welke door de Vrede van 1762 ecu einde nam, een groot getal vrye Lieden uit Frankryk na toe wierden gebragt ; welke, om dat de geene, die van wegens den Koning gefield waren, om huisvesting en voedzel voor die Lieden tc vinden, ten tyd en wyle zy hun eigen kost konden winnen, hunne pligt niet betragt hadden, meest allen elendig zyn omgekomen : het geen zekerlyk geen plaats zoude gehad hebben, indien men-de fchikkingen zodanig had ingerigt, dat de eigenbaat der Directievoerders verbonden was (f) geworden met het leeven cn de gezondheid der overgevoerden naar Cayenne, zo als 't tweede voorbeeld zal aantoonen.
,, Zulks is de wyze, door de Noord-Americaaneu, in
't overbrengen der Lieden uit Duitschland, gebruikt.
De Capiteins of Entrepcncurs , welke deze menfchen van Hamburg , Breinen of Holland aaubragten , ontvongen een zekere fomma voor ieder Man, Vrouw, Jonge ol' Meid, welke zy gezond leverden; cn welke Lieden dan ook verbonden wierden, om den geenen, die hun op die wyze kogt, geduurende zeven of veertien jaaren tc dienen, onder zwaare ftraf, in cas van defertie."
C4-) Deeze opmerking beeft fde Heer Sincerus alvoorens ook ten fterkffe aangedrongen , ter wederlegginge der aangevoerde klagten, wegens de onairtzaambeid omtrent de gezondheid der Slaaven, mitsgaders derzelver mishandeling door wreede ftrafoefeningen, en dergelyken. Eigenbaat, zegt by, maakt den Meestér, als hy zyn intrest vorftaat, oplettend op bet welweezen van zyn Slaaf; en dc grootfte waarborg tegen de mishandeling van den Slaaf, is de eigendom van den Meester, die ligtlyk, by 't omkomen van zyn Slaaf, 6 h 700 Gulden, vau zyn Capitaal verliest. iV ■ ■ \ Ge-
, l
geschiedk. opheld-wegens het edict van nantes. 299
Geschiedkundige Ophelderingen, betref ende de Oorzaaken
■ der herroeping van het Edict van Nantes, en, nopens den Staat der Proteflanten in Frankryk, zedert bet begin der Regeering van i.odewyu de XIV, tot op onzen tyd. Getrokken uit onderfcheidene Handvesten va;/ het
■ Gouvernement. Eerfte Deels, Ijle Huk. Uit het F'ransch vertaald. Te Amfleldam, by J.'Kok Pieterszoon, i?8§. Groot , behalven een kort Voorbericht des Vertaalers, 147 bladz. in gr. 8/0.
\ 11e verftandigc Vrienden van Godsdienst, McnschlieJ\ vendheid , en Rechtvaardigheid , hebben zich oprechtlyk verheugd over bet Beveifchrift des tcgenwoordigen Konings van Frankryk , waar door zyne Majefteit den burgerlyken ftand vau zodanigen haarcr Onderzaatcn, welken geene belydétiis doen van den Rnoinsdi-Katholieken Godsdienst , heeft verzekerd. Men weet , hoe zeer het lot van eene menigte braave en naarftige Ingezetenen , welke te vooren zuchtten onder de zwaarlte verdrukkingen , daardoor ten goede veranderd is. Om flechts één' voorbeeld van derzelver rampzaligen toeftand, in vroegere dagen , by te brengen : de Wet kende in Frankryk geene'huwclykcn, dan welke door eenen Priester met de plegtighedcn der Roomfche Kerke waren ingezegend. ■ De gevoelens en denkwyze der Protcltantcn lieten hun niet toe, zonder kwetzinge van hun geweten, zich naar die plcgtighcden tc fchikken, cn zelfs konden zy derzelver verrichting niet verwerven , zonder zich, ten minften in fchyn , met dc Roomfche Kerke te verzoenen. Ondertusichen werden , zonder eene zodanige Inzegeningen hunne cchtclyke verbindtenisfen befchouwd als enkel boelaadje, hunne kinders, als bastaarden, verfteken van de naïatenfehap der ouderen, gefchandvlckt in het oog der Wet, en verwezen tot armoede cn ellende. Zodanig waren, onder meer andere, dc gevolgen der herroepinge van het Edict van Nantes, door lodewyk den XIV gedaan, in de maand. Octobcr, des jaars iöStfs tot dat dc mcnschlievendheid, Vit' liever de Rechtvaardigheid, des wcrkelyk regeerenden Konings, in het Edict, in de maand November , des voorleden jaars , te Vcrfailles. gegeven , cn, op den 29ftcn January des tegenwoordigen, door het Parlement te Pavys geregistreerd, wel niet den Protcflantcn de vrye en openlyke oefening van hunnen V 4 Gods-
3°0 geschiedkundige ophelderingen
Godsdienst toeftond, maar de niet Katholieken ten nn liften bcvrydde van allen geloofsdwang , hunnen burgerlyken ftand" vestigde, hunne buwelyken wettigde, en hunne kinderen herftelde in de algemeene rechten der burgeren. Hierdoor is wel niet alles gedaan * het geen men hun fchuldig was naar biHykheid; maar zeer veel is evenwel verricht, veelmeer dan men, nog voor weinige jaaren , had durven hoopen.
Eene zo aanmerkelyke gebeurtenis moet natuurlyk de gedachten te rug brengen op het geen in vroegere dagen is voorgevallen , op de onderfcheiden maatregels en middelen, door welke, vooral onder de Regeeringe van lodewyk den XIV, dc vryheid en voorrechten , den Proteftanten door hendrie den IV toegedaan , allengskens beknibbeld, en eindelyk geheel verfchcurd cn vernietigd zyn. Veel weetenswaardigs vindt men wel daaromtrent ,' in het Eerfte Deel der Gcdênkfbhriftcn , van den Abt miélot (*). Maar dit betreft alken ecu zeer klein tydperk , en bepaalt zich tot het geen in Languedoc en de Cevennes voorviel. Zeer veel uitvoeriger is het verhaal, door den Heere benoit gegeven, in zyne Hifloire de PEdit dc Nakies. Maar dat werk , verfcheidenc Boekdeelen in 410 beflaande , is niet zo zeer gefchikt om algemeen gelezen te worden, als een beknopter verilag. "liet behelst , daarenboven , eene menigte van byzonderheden, en breedvoerige verhaalen van veele gevallen , enkele peffoonen of huisgezinnen betreffende , welke, hoe gewigtig in dien tyd, hoe gefchikt, om de fchreeuwende onrechtvaardigheid en wreedheid der behandelinge , den Proteftanten toen aangedaan , te doen blyken/in onze dagen veel minder belangryk zyn. Ook begint die Gefchiedenis met de Regeeringe van hendrik den IV, en eindigt met de herroepinge van het Edict van Nantes. Een algemeen cn beknopt verhaal van het geen den Franfchen Proteftanten, zo onder de Regeeringe van eodewyk den XIV, als naderhand tot op onze tyden , wedervaren is , kan , dcrhalven , niet anders dan aangenaam zyn voor den weetgierigen Leezer, vooral, wanneer de Schryver toegang heeft gehad tot echte (lukken
(*3 Eene Nederduitfehe Vcrtaaling van dit nuttige Werk, met verfchei'dene Aantekeningen vermeerderd , is by de Boekverkoopers yntema.'en tieboel, tc Amfterdam, in het jaar 1779, uitgegeven.
wegens het edict van nantes. 301
ken en befcheiden, welke hem in ftaat Helden om de wnare toedragt der zaaken na te gaan, en de eigenlyke Snen der iebeurtenisfen aan te wyzen. Dat voordeel had de Heer de rulhiere. Want dat zodanig de naam is van den Schryver des Werks, dat wy hier onzen Leer zeren aankondigen, leert ons de Vertaaler in zyn VoorbeS Onder % nukken, van welke hy zich in het opftellen deezer Gefchiedkundige Ophelderingen bediende, zvn de eisene Aantekeningen van lodewyk den XIV zeiTen, cn aiidere, van welke hy op bladz. 3, enz. verflag
d°TTi't het boven aangehaalde Werk van miélot heeft men reeds kunnen zien, dat de Regecring van Frankryk m haare beknibbelingen van het Edict van Nantes cn m deszelfs eindelyke herrocpinge, met naar een welberaamd en doorgedacht ontwerp handelde, maar zich onvoorzichtiefvk verbeeldde, alle haare bedoelingen door Koninglyk oezach op eens, en genoegzaam zonder wederitand, te zullen doordryven- Uit dit Werk, welks Lcrftc Stukje Senwoordig' in het Nederduitsch het licht zie , blykt hetzelfde. De Roomfche Gccstclykheid had wel altoos toUelcid om de Proteftanten te vernietigen, en daartoe .onophoudelvk haare poogingen aangewend , welke niet 'verminderd'waren , zedert dat de laatstgcmelden , ontwakend van hunne vaste plaatzen berooid, en niet meer 111 ftaat waren om in het Koningryk eene party te maaken, welke men te vreezen had.- De Heer de rulhiere merkt aan^ bladz. 35, enz. dat de Geestelykheid m haare Vergaderingen, van vyf tot vyf jaaren, aanmerkelyken 011derftmd aan de Kroon opbrengende, onder den naam vau eene vrywilligc gift, daarvoor ook telkens eenige inkorting van de Voorrechten der Proteftanten bedong. „ Wanneer men, zegt hy, de verzamelingen der ftukken van " de Geestlykheid, deze aanecnfchakeling van Wetten, " o-eduurig ftreneer tegens de Calvynistcn, die zy van " vvf tot vyf jaaren, dat is , by iedere vernieuwing hun" ner Vergaderingen, op dusdanige wyze van 't Gouver" nement kogten, nagaat, zal men aanftonds opmerken, " dat haare eisfehen eenigzins zagt waren, zo lange de " Calvynisten te vreezen waren, maar dat ze tot eene " openlyke vervolging overhelden, zo dra zy (*) zich " Js vi-eedzaame Ingezetenen gedroegen. Ooi; zal men »* ,, ver-
(*) [re weeten it Cahynisten.'] V 5
302 GESCHIEDKUNDIGE OPHELDERINGEN
„ vervolgcnds opmerken, dat het Gouvernement, ziek „ van dag tot dag meer in fchulden fteekende, hen (*) „ van ftuk tot ftuk verzogt, de agtervolgcndc affchaffing „ van alle Previlegiën , welken 't maar mogelyk was, „ zonder een fchreeuwende onrechtvaardigheid hen (f) „ te ontneemens; dat men voor haar (§) geld inwilligde, „ het geen zy in den naam der Religie eischte; en" dat „ dit verachtelyk hulpmiddel zynen loop had, tot op de
fpaarzaame Regeering (|) van colkert , wanneer aï,, les tot hun (**) voordeel verkeerde (\ \)." Doch fchoon de Geestelykheid op deeze wyze aanhoudende bezig was , om den voorrechten der Proteftanten den bodem in te flaan, en dezelven, met recht of onrecht, te onder te brengen, de bekwaamde Staatsdienaaren waren van gevoelen, dat men de Hervormden, zo niet enkel door overtuiginge , ten minften door zachtere middelen dan openbaar geweld, moest wederbrengen tot het geen zy den fchoot der Kerke noemden. Richelieu , een •Staatsdienaar, welke, zo ooit iemand, de Koninglyke magt tot het hoogde toppunt zocht op te voeren, zeide zelfs tot den Koning lodewvk den XIII: ,, 'Er is geen „ Souverain , welke niet vcrpligt is , de bekecringe te
bewerken van die geenen, welken, onder zyne Regcc-
ring, van den weg der zaligheid afgedwaald zyn; maar ,, dewyl den Mensch van natuur een' rcdelyk fchcpfel is, „ zo worden de Vordcn, jn dit duk gerekend, aan hun„ ne plicht te hebben voldaan, wanneer zy alle redeiy., ke middelen aanwenden , om tot zulk een goed einde „ te geraaken, en, de voorzigtigheid laat hen niet toe, „ zulke gevaarlyke middelen aan te wenden, welken het s, goede hoorn ontwortelen konden , door een onkruid ,, tc willen uitroeien , waarvan men bezwaarlyk een Staat
zoude kunnen zuiveren, dan alleen door zagte middc„ ien (§§)." Nog krachtiger zyn de uitdrukkingen , welke dc Schryver elders bybrengt , uit eenen Brief van Mevrouwe de mainïenon , aan haaren Broeder (44 )•
Met
(*) [naamelyk den Roomfcfan Ge en elf Ken.'] (f) [dat is, den Protefianf'h] (%) Tt. w. der Gccstehkheid]
(i) Dit moest eigenlyk zyn Be,fluuring: colbert was Staatsdienaar] geen Koning }
(**) fdat i'., der Proteftanten.']
(ttj bladz. 36, 37. (§§) bladz. 71. bladz. 64, 6j.
WEGENS HET EDICT VAN NANTES. 3°3
Met dit alles werden de Proteftanten, ook van deezen Hnt hard en onbillyk genoeg behandeld, zo veel mogeWk gefloten bniten alle bedieningen, van gunstbewyzcn verfteken; terwyl men de zodamgen, welken zfch, gcïvk mei het noemde, bekeerden , dies te rykelyker in dezelve deed deelen. Zodanig was zelfs het ontwerp het Sn voorgeflagen werd in eene Memorie, opgefteld dooi eSn van des Konings verftandigfte en gemaat,gdfte Amp, r, niaven van welke de Schryver ecu kort verflag geeft ( ).
De ïïeer LIhiere erkent, dit alles. Dit Eerfte Stukje van zyu Werk fchynt hoofdzaaklyk ingericht, om te toonen St men aan het Franfche Hof, tot weinige jaaren IZv de herroeping van het Edict van Nantes, geen bcmald oogmerk had, om eenen zo geweldigen cn onrechtSdiffen ftap te waagen; maar echter niet naliet de zaak Sr Hervo mden, z0Sveel mogelyk , te krenken door byzondeie verongclykingen, hun nllcenlyk ftreug recht k*. Sl^wederSri, en dit nog flechts, wanneer men het ni t met cenigen fchyn wist te weigeren. De Scbiyv ei dnet Toor'ians den Hervormden recht, en fpreekt' hen tv vt dc ïsterlyke befchuldigingen, welke tegen hen SeftröOid werden, .„ In alle gettrengheden zegt hy, Se wy welhaast tegen de Proteftanten zullen zien te *» werk ftellen; in dc vooralfpraaken van zo veele Vei" Swingen , 'Beiluiten cn geftrenge Bevelen , nergens " eSdelvk, vindt men een eenig verwyt tegen hunne gc" trouwheid. In geene der Aantekeningen, in dit tyd" vTSan, en welken in de Jrchiven van het Gou» SS bewaart zyn, fchildcrt men dezelve als een
" SCGeenekderzelvcii vervat de allcrminfte befchuldiging, „noch de minfte Staatzuchtige inzichten: ,~
o-een party die men verzwakken moet: -~- net is z. is " S gevaarlvke Kettcry, welke men wilde uitroeien. % het zyn dwalende Onderdaanen, welke men moet te
" reMnïevSlo*cfde niet, uit alle Provinciën des Ryks, omftandise berichten, omtrend hun getal, rykdommen " en toeftand, in te zenden. Hunne naamen waren daat " hi aangewezen',; als ook hunne famil.cn cn handwerV ken - men voegde daar dikwils nog byzondere aanmerkiiigen by, omtrend het perfoonlyk caracter van ecm-
■ (*■) bladz. 129. I3°-
3©4 geschiedkundige ophelderingen
„ gen onder hen, benevens hunne naauwe verbintenis,, rem ——- In geene dezer opgaaven worden zy van „ eenige heimelyken handel, van eenige kwaade geneio-d „ beid tegen het Gouvernement, noch van eenW veri, dagte zamenlpauning , bei'chuldigd ; maar , dat hun „ kerkhof te digt by dat der Katolyken was • dat ze „ hunne Pfalmen te overluid zongen; dat hunne' klokken „ by het aangaanider Godsdienst, te gelyk met die der
„ katolyken luidden. Die geenen, welke men f*)
„ als gevaarlyke mannen wilde doen voorkomen was en „ kei, om dat men ze voorönderftelde ftyfhoofdi> te zvn „ m hun geloof. Ja men befchuldigde ze zelfs van lief „ daadig onder elkander tc zyn , en zorgvuldig voor „ het onderwys en zeden hunner kinderen te waaken
„ enz. (f)." r-j Men zie ook het geen de Schrv'
ver zegt tot lof der zodanigen uit de Hervormden, welke bedieningen hadden in het bewind of invorderen der geld middelen (§); van de onderdrukkingen der Intendanten (|), waarvan wy niet kunnen nalaaten een voorbeeld in des Schryvers eigen woorden by te brengen. Feu „ Procureur, of een Notaris, welke zich bekeerd"had „ oogenbhklyk zyne kalanten verliezende, en zich van ,, zyn beroep verlaaten ziende, zeide den [del Intendant
" Wn i ?1Ci T,ï ?faadPleeSd werd: „ „ Wanneer men' „ „ 1 echts de billykheid in aanmerking neemt, moet men „ „ de anderen in hunne bedieningen laaten en door „ „ lchadeloosftellingen . voorzien in de benodigdheden „ „ der nieuw bekeerde; doch wanneer men alleeiilyk het „ best der Religie befchouwd, moet men alle de -inde „ ,, ren daarvan ontzetten;"" en op deze redenkavclin°„ werden ze alle van hunne ampten ontltoken " .. Even openhartig erkent de Schrvver de onbekwaamheid traagheid en gebreken der Roomfche Geestelyken vooral m de zuidlyke deelen van Frankryk, niet alleen met de woorden van den Maarfchalk de noailles , maar ook met die van den waarlyk godvruchtigen fenelon (**) Doch allerzonderlingst is ons in de pen van eenen
Roomsch-
C*) [Wy hebben de oorfpronglyke Uitgaaf van dit Werk niet gezien; doch de Nederduitfche taal vorderde zekeiivk, dat de Verraaler bier gefteld had: Dat men eenicen van hun; 'of iets dier gelyks. Die geenen . . . was is geene'taab]
Ct) bladz. 1.22, 123. (O bladz. 134, env.
CO biadz. 140, env. C**) bladz ico, env.
WEGENS HET EDICT VAN NANTES. 3°S
Roomschgezinden Schryver voorgekomen de volgende Snfnede. „ Misfehien zoude de bekeenng der Heidenen (*} zelve, minder moeilyk geweest zyn dan die " der Calwnisten. Misfehien waren hun Afgodendienst " met derzelver offerhanden , hunne boetingen , hunne " vergodingen , minder verwyderd van onze verborgenbeden en onze ceremoniën, dan de Hervormde Gods-
" Jietlsr . Men eischte van de Heidenen met, om
" in hunne gebeden , van het gebruik hunner, moeder" na e af te «aan , noch af te zien , om niet, geduu" rènde hun geheel leven , aan den vDet des Autaars, ï' woorden, zonder betekenis voor hen uit te lpreeken f-n " In het geen hy zegt (§), raakende karel den II Koning van Engeland, kunnen wy hem kwalyk als ernftig fpreekende befchouwen. ■
Uit het gezegde kan de Leezer gemaklyk befluiteu, dat wy dit Werk hem aanpryzen, als gefchreven met alle onpartydigheid, welke 'men in zaaken van deezen aart kan verwachten. Eenen misilag van den Schryver , welke zekerlyk alleen uit nationaale vooringenomenheid is ontftaan , had de Vertaalcr wel in eene Aantekening mogen verbeteren. Op bladz. 95 leezen wy, dat de Franfche Admiraal du quesne, in het jaar 1676, „ drie over„ winningen ter zee , op de grootfle Zeeheld , welke ? Holland ooit gehad heeft, behaalde. — De eerfte Zeeflao-, tusfchen die twee dappere Vlootvoogden, viel voo "op dèn 81'ten Janüary, De Franfche Vloot was veel fterker dan de Hollandfche ; de overwinning verklaarde zich noch voor de eene, noch voor de andere zyde. Maar du quesne , fchoon met nieuwe magt verfterkt, fchuwde het gevecht op de volgende dagen. De tweede Zeeflag gebeurde op den aaften April. In deezen werd de ruiter gekwetst , maar du quesne tot wyken genoodzaakt. Vóór den aanval, welken de Franfche Vloot op den iflen Juny deed op de Hollandfche en Spaanfche, was de ruiter reeds overleden (+J. ^
C*) [De Schryver bedoelt de oude Grieken en Romeinen.] Ct) bladz. 98. (§) bladz.' 74.
(1< Brano Leeven van de ruiter. Wy hebben dit bier te meer aangetekend, om dat men in een Opfchnft , door den oudften Zoon van du quesne , te Laulanne , ter gedachtemsfe van zynen Vader gefield , den Franlchen Admiraal den Over-, winnaar van de ruiter noemt. Zie keyzuhs Razen, I Deel, bladz. 173.
3ö6 GESCHIEDKUNDIGE OPHELDERINGEN
De Vertaalcr zegt, in zyn Voorbericht, dat „ het fterk: „ verlangen der Liefhebbers van de Historiekunde den „ Uitgeever heeft doen bciluiten , het Eerfte Deel in „ twee Stukjes uit te geeven , om des te eerder den „ wcetgiengen Leezer te voldoen," Wy wenschten wel dat dc Uitgcever wat langzaamer ware te werk gedaan* en de Vertaaling wat beter voor den dag gekomen.0"^ cito, fi fat bene, is eene fprcuk, welke men we'l wat meer mogt in het oog gehouden hebben. Het Werk is vol van fouten, tegen de regelen der woordbuiginge, o-eflagten der Naamwoorden , en diergelyke. Terfton^d in het Voorbericht ontmoeten wy: „Voor het overige is „ onzen wensch, dat den oordeelkundigcn Leezcren dit n Werk moge verftrekken ter uitbreiding en verfterking „ zyner kennis, enz." Dcrgelyke vindt men 'er veele Een groot gedeelte van dergelyke misflagen is misichien, te wyten aan al te groote verhaastinge. Want Avy willen met onderftellen, dat iemand, welke uit het Fransen in het Ncdcrduitsch vertaaien , en zulk eene Vertaaling durft uitgeeven , uit onkunde diergelyke feilen zoude begaan.
De Vertaalcr fchynt doorgaans zich vergenoegd te hebben , met het Fransc,h genoegzaam van woord tot woord m het Nederdmtsch over te brengen, zonder behoorelvk te letten op dc onderfcheiden vereischten der beide Taaien. Hieruit ontftaat meermaalen duisternis en verwarring , gelyk de Leezer reeds zal befpeurd hebben uit eene der aangehaalde plaatzen, by welke wy duidelykhcidshalve telkens aantekenden, waar van de Roomfche Geestelykhcid, en waar van de Hervormden gefproken worde Zo leezen wy (*), ,, Zy [de Gefchiedenisfchryvcrsl gee„ ven geen acht'er op, dat zekere gebeurtenisfen ,&om „ onvoorzien tc zyn, des niet tegenftaandc onvermydehk „ zyn. Wy waagen het niet te zeggen, hoe dit eigenlyk moest zyn, daar wy het Franfche niet gezien hebben, doch durven wel gïsien, dat in plaatze van om onvoorzien te zyn, (waarfchynelyk in het oorfpronglyke pour étro imprévm) moest gcfteld zyn fchoon onvoorzien. ——_ Het zoude niet moeilyk vallen, het getal deezer voorbeelden te vermenigvuldigen. Maar wy zullen alleenlyk nös twee of drie aanhaalen, om den Vertaaler te doen opmerken dat hy met kwalyk zal doen, met nu en dan iemand, der
Gc-
(*) bladz.- 5i reg. 6 van ben.
WEGENS HET EDICT VAN NANTES.
30?
Gefchiedenisfen van dien tyd kundig , te raadplccgen. Bladz. 15, reg. 1, ftaat, „ dat Parys den Koning, de
regerende Koningin en het Hof, haare Vesten deed " ruimen." In het Fransch zal het zyn la Reine RegenTe en moest derhalven vertaald zyn de Koningin Regentes of Beftuurftcr des Ryks: want men ïfioet hier verftaan de Koningin, Moeder en Voogdes van lodewyk den XIV. Deeze vlucht gebeurde 111 het jaar 1649, en
de Koning trouwde eerst in 1658. Op bladz. 27
fpreekt deVcrtaaler van den „Kancelier vamhetHospital" als of dit eene byzondere bediening ware, zonder tc denken op den vermaarden Kanfelier de l' hopitiIl , die ten
tyde van kakel den IX in het bewind was. Op bladz.
54 Het gehoor, dat lodewvk den XIV aan den wel-
fp'rekendfte der Staatsdienaars, by deze gelegenheid, " verleende, enz." In plaatze van Staatsdienaars moet hier ftaan Leeraars of Leeraaren. De Vertaalcr heeft niet genoeg gelet op de verfebeidene betekenisfen van het FranfcheÖwoord Miniftre. Het was uu bosc , Leeraar der Hervormden te Caen, welke dit gehoor by den Ko-
nintr had (■*). Op bladz. 51 is waarfchynelyk mau-
va/fé humeur, dat eigenlyk gemelykheid, knorrigheid betekent, vertaald door kwaade gemoedsaart.
Wy voeren daeze duigen enkel aan 0111 den onbekenden Vertaaler, welke met eenen loflyken yver voor nuttige Weetenfchappen fchynt bezield te zyn, tot wat meerdere voorzichtigheid op te wekken, cn van al te groote verhaasting te rug te houden.
l*j Voiez brnoit, Wjl. de l'Edit de Nantes, T. III. P. It p. 103. fuiv.
Be.
3o3
W. COXE
Befchouwing der Maatfchappy en Zeden, in Poolen, Rus. land, Zwecden en Deenemarken, doorvlogten met Foorvallen eenige uitfleekende Chara&ers betreffende. Door WiLLiAM coxe , A. M. F. R. S. Lid van 's Konings Collcgie te Cambridge , Kapelaan des Hertogs van Marlborough, Medelid van de Keizerlyke (Economifche Sociëteit te Petersburg , ah mede van de Koninglyke Academie tc Koppenhagen. Naar den derden Druk uit het Engelsch. Vyfde Deel. Te Amfierdam by J. Yntema, 1788. In gr. 8vo. 164 bl.
Hebben wy den Heer coxe , nevens zyne Rcisgenooten, met groot genoegen, door Poolen en Rusland vergezeld, 't zal ons niet verdrieten, hem door Zweden te volgen, welk Ryk, in dit Deeltje, het Briefswys onderhoud uitmaakt.
Mislukte het de Doorkruisiers der Noordfchc Ryken Lapland te bezien, daar zy na goeden raad "luisterden voor hunne veiligheid, uit hoofde van het Jaarfaifoen' den weg over den Bothnifchen Golf namen, en met veel gevaars dien overtocht volbragten. Dc ontmoeting eens Laplanders, die op de Hooge School te Upfal geftudeerd hadt, en het gefprek met deezen gehouden, vergoedt het cenigermaate. Steklwlm wordt in de heerlykc vertooning , welke het maakt , befchreeven ; van Konin««ustavus den III, met diens Adel en Hofgezin, ontmoeten wy ccn breed-berigt. Terwyl de Befchouwing van het Tuighuis, in de Hoofdftad van Zweeden, coxe •aanleiding geeft, om, de Kleederen, waar in carel de XII fneuvelde, befchreeven hebbende, 't geval van diens dood, waar over zo veel getwist wordt, en dat onder de Gcfchiedkundige onzekerheden behoort, te onderzoeken cn te beoordeelen. ■ De Regeeringsvorm in Zweeden , met de veranderingen , welke dezelve ondergaan heeft, en bovenal de Staatsomwenteling, door den tegenwoordig Regeerenden Koning, in den JaareMDCCLXXII te wege gebragt , leveren zeer leezènswaardige Brieven op. Terwyl de Staatkundige zich voorts kan verlustigen in de befpiegeling van 't Zweedfche Staats-, Finantie- en Krygsweezen. ~~— Upfal onthaalt den Geleerden en Lielhebbers in de Boekcry, de Kabinetten en de Kruidtuin. • Eene Reis van die Stad na Trolhatta, doet
ons een gedeelte des Ryks, toen doorgetrokken, kennen,
en
beschouwing.
3CQ
en by dat Kanaal zien, welke poogingen verfcheide Zweedfche Koningen gedaan hebben, oni eene binnenlandfche Vaart in bet Ryk te vormen. — Gothcnburg verfehaft, als een Zeehaven en Handelftad , aanleiding , om over den Koophandel des Zweedfchen Ryks te fpreeken ; en de Reis van daar ma Carelskroon doet ons den Zweedfchen BoerenItand kennen, als veel gelukkiger cn befchaafder dan die in Poolen of Rusland. De Zeemagt van Zweeden valt, by 't bezi°'tigen van Carelskroon, onder 't ooge. En wordt dit Boekdeeltje beflooten met onderrigtingen, wegens het reizen in Zweden, en eenige byzonderheden, de Landen Lusthuizen betreffende, als mede de groote gelykheid tusfchen de Engelfche en Zweedfche Taaien.
Misflagen van groote en verdienstlyke Mannen aan te wyzen en te verbeteren, is billyk, onze coxe doet het in een aanmerkelyk geval,'het Ryksbeftuur van Zweeden betreffende. Wanneer hy de laatfte Ryksomwenteling, meest met de woorden van zyn Vriend, den Heer sheridan, befchreeven, voorgeftéld hadt, merkt hy op, dat deeze Heer, in zyn verflag van het nieuwe Ryksbeftuur, hoe fchoon het anders zyn moge, een grooten misflag begaan heeft, die, uit de pen van een zo agtenswaardig Schryver gevloeid, vry algemeen in alle vreemde Landen fchynt aangenomen, en te regt gebragt dient te worden. Sheridan , naamlyk, beweert : ,, dat de Koning Van
Zweeden te Stokholm niet min volltrekt heerscht, dan " de Koning van Frankryk te Verfailles, en de Groote
Heer te Con/lantinopo'len," Terwyl zyne Zweedfche Majefteit, fchoon tegenwoordig zeer groote voorregten bezittende, nogthans, in veele gewigtige gevallen, een bepaald Monarch is.
De Heer coxe bewyst deeze Stelling, door de opgave eener Schets der tegenwoordige Regeeringsvorm; ten dien einde merkt hy op:: „ De gehecle Uitvoerende Magt berust , met de daad, in den Koning : want, fchoon 'ér verklaard wordt, dat deeze hem, met den Raad te zamen , is opgedraagen, is hy, egter, volftrekt meester in den Raad, daar hy de Leden van denzelven aanftelde en afzet , en , in 't beftuur der zaaken , alleen hun raad vraagde , zonder verpligt te zyn dien te volgen. De Koning heeft het bevel óver hetXeger en de Vloot, benevens alle Bedieningen in beide, en ook alle Burger-Ampten. Hy alleen bezit de Magt, om de Staaten zamen te roepen en te doen fcheiden, en is. niet gehouden dezelve op een
III. deel. n. alg. letï. no. 7- X vast"
3xo w. coxe
vastgedelden tyd te vergaderen. Hy heeft de Belastin-* gen ftandhoudende gemaakt, trekt een bepaald inkomen, en heeft de geheele befchikking over het Geld des Ryks.
,, Zodanig zyn de Voorregtcn, welke zyne ZweedfcheMajefteit aan zyne Kroon gehegt heeft; doch hoe groot ze mogen fchynen, bovenal, wanneer men ze vergelykt met de geringe maate van Gezag, vóór dat tydperk, den Koning opgedraagen, klimmen ze, myns oordeels, niet op tot volltrekte eigendunklyke Opperheerfchappye. De twee hoofdtrekken , die een Onbepaald Gezagvoerend Vorst, van een bepaalden Monarch onderfcheiden, zyn het onbeperkt geeven cn affchaffen van Wetten, cn opleggen van Belastingen , zonder toeltemming der Onderdaanen : geen van beiden wordt door een Koning van Zweeden uitgcocffend.
,, Ten aanziene der Wetten, huisvest de Wetgceveiv de Magt by hem cn de Staaten, ,, de Koning" dus luidt het Voorfchrift, ,, zal de Magt niet hebben om meer„ dere Wetten tc maaken , buiten kennis en toeftem„ ming van de Staaten; noch eenige oude Wet, voor„ 'heen aangenomen, buiten die kennis en toeftemming, „ mogen affchaffen."
,, Omtrent het opleggen van Belastingen is vastgefteld, dat dc Koning geene Belasting zal heffen , zonder toeftemming der Staaten, uitgenomen by een daadlyken vyandlykcn inval, cn zal hy, den Oorlog geëindigd zynde , de Staaten zamenroepen, om met dezelve de nieuwe
Belasting te vernietigen. ■ By deeze twee gewigti-
ge Bepaalingen komt nog, dat hy, zonder der Staaten toeftemming, geen Oorlog kan verklaaren , of de Geldmunt veranderen, cn moet hy, door hun opgeroepen, als zy vergaderd zyn, rekenichap geeven van 's .Lands geld.
„ Schoon dc Koning aan deeze zeer weezenlyke Bepaalingen onderworpen is , kan men , nogthans , daar zyn gewoon inkomen volduurt, cn de zamenkomst der Staaten alleen van zyn welgevallen afhangt, aandringen, dat hy onbepaald kan heerfchen, zo lang hy geene bykomende onderftandgelden vordert. Maar zeker , deeze wyze van regeeren beklimt den trap van volftrekt gezag niet: want daar hy geene Wetten kan geeven , geen Oorlog verklaaren , of Belastingen heffen , zonder toeftemming van den Ryksdag, moeten 'er gevallen ontdaan, die bet noodig maaken, die Vergadering zamen te roepen, waar
op
BESCHOUWING.
op dezelve bezwaaren kan herdeden , of inbreuken op de Ryksgcdeltenisfe verbeteren.
,, In de daad , zyne Majefteit vondt goed , hoewel niet gepraamd door een buitcnlandfchcn Oorlog , noch. door eenige weezenlyke behoefte gedrongen, zes jaaren, naa dat hy ontflaagen was van de noodzaaklykheid , om de Staaten te doen zamenkomen, dezelve op te roepen; en ontmoette die tegenkanting, welke de Vertegenwoordigers van een Vry Volk kenmerkt. In het Huis der Edelen, by voorbeeld, werd een Vertoog ter tafel gebragt, waar in men beweerde, dat de Regeeringsvorm , in den Jaare MDCCLXXII vastgeftcld, eenigen tyd was in agt genomen ; maar dat zints veelen van 's Konings Vrienden zich beroepen hadden op die van den Jaare MDCXVI, als het eigenlyk voorbeeld , naar 't welk het Ryksbeftuur zich moest fchikken; de vraag, derhalven , was , welk eene Regeeringsgefteltenisfe thans beftondt ? , i— Meer andere voordellen, zeer -haatlyk in 's Konings oor klinkende , behandelde men in dit Vertoog; men hadt ten oogmerke, by de volgende Zitting, 't ztU ve ftaatiyk voor te leezen; doch, om dit voor te komen, ontboodt de Koning d.e Staaten in 't Paleis, en ontbondt de Zamenkomst. Zyne Majefteit verklaarde, in de Aanfpraaken, te dier gelegenheid gedaan , hoe zeer hem de klagten, ten onregte tegen hem ingebragt, griefden, cn voegde 'er nevens , dat de Regeeringsvorm, zo als derzelve in den Jaare MDCCLXXII was vastgefteld , door hem altoos zou aangemerkt worden als de waare; dat hy hoopte 'er nimmer in 't minfte van af te zullen wyken , en dat hy, daar veelen een misverltand hadden zoeken te verwekken , tusfchen hem en de Staaten , beflootetj hadt de Vergadering te doen fcheiden; een volftrekt Op» pergezagvoerend Vorst zou op die wyze niet gefprooken hebben.
,, Met één woord , of de tegenwoordige Regcerings» vorm, waarfchynlyk, zal ftand houden, dan of' dezelve zo fchiclyk zal worden omgekeerd, door eene nieuwe Ryksomwenteling , gelyk dezelve is ingevoerd ; of dezelve met den tyd zal veranderen in eene willekeurige Opperheerfchappy, of dan weder vervallen tot de voor.? gaande Regceringloosheid , ftaat my hier niet tc onderzoeken ; het voordel betrof alleen de Ryksgeftcltenisle „ zo als die tegenwoordig bedaat, die, hoe nauwkeurige? wy dezelve nagaan, ons te minder fchroomvallig maakt, X 3 om
3r>
W. COXE
om te befluiten , dat de Koning van Zweeden een bepaald
en geen volftrekt Oppermagtig Vorst is." Wie
dit verder wil beweezen zien, vervoege zich tot het Werk zelve, waar in de Schryver het toelicht, door eene afzonderlyke befchryving van de Leden der Ryksvergadering, by welke de opperfte Wetgeevende Magt berust, bedaande uit den Koning. met de gemelde voorregten bekleed , en de Staaten, die, wanneer het der Kroon behaagt, zamengeroepen worden: welke Staaten vier afzon-
derlyke Huizen uitmaaken : I. Dat der Edelen , •
II. Dat der Geestlykheid, III. Dat der Burgeren
en IV. Dat der Boeren.
Wy zullen , om nog iets van eenen anderen , in 't algemeen meer bevallenden , aart, uit dit Deeltje, over te neemen, onze Leezers de ontmoeting van coxe ten Zweedfchen Hove, mededeelcn. „ Wy vergezelden den Engelfchen Staatsdienaar thomas wroughton ten Hove , om de eer te hebben, van, aan Koning gustavus den III, voorgeftel 1 te worden. Het geheele Gezelfchap , uitgenomen de buitenlandfche Staatsdienaars, en wy, waren gekleed in Zweedfche Kleeding , onlangs, door zyne tegenAvoordige Majefteit, in dit Land ingevoerd. De kleeding der Mannen geleek naar de oude Spaanfche, cn beftondt in een korten Rok, een Kamizool, een Mantel, en een Hoed met een Pluim a la Henry IV'. een Gordel om den middel, een Zwaard, een ruime Broek, en Schoenen met roozen ; de Mantel is van zwart Laken , geboord met rood Satyn, de Rok en Broek zyn desgelyks zwart, vercierd met roode knoopsgaten en knoopen ; het Kamizool, de Gordel, de Kniebanden, en de Roozen op de Schoenen, zyn van rood Satyn. De Kleeding der Dames beftaat uit een zwart zyden Opperkleed, met opgefplecte Mouwen, afgezet met witte Koorden en geklemde Linten. Dit is de gewoone Hofdragt. Op plegtige Feestdagen, draagen de'Mannen wit Laken of Satyn, gevoerd met rood Satyn , de Dames witte Zyde of Satyn, met gekleurde Linten en Oplegzels. De Mannen, die ten Hove niet voorgefteld zyn, gaan meest allen, geheel in 't zwart, en zonder eenig rood of andere uitfteekende Cieraaden ; de Dames, zich in gelyke omftandigheden bevindende , mogen niet verfchynen met de wit opgefplcete Mouwen; in andere opzigten, is haare dragt gelyk aan de boven befchreevcne.
,, Omtrent half acht, kwamen de Koning en de Koningin,
BESCHOUWING. 313
«in., beide in de Volkskleeding gedost. Zyne Majefteit ging van het eene einde des Kamers tot het andere , en vervoegde zich , met veel leevendigheid ., by verfcheide Perfoonen , cn groette, naar 't Hofgebruik, alle de Raadsbeers Vrouwen. Wanneer wy aan den Koning en de Koninginne voorgefteld waren, deedt zyne Majefteit ons de eer, om met een ieder onzer, eene geruime wy], zeer gemeenzaam te fpreeken. Deeze pligtplccgingen afgedaan zynde, begaven zich de Vorstlyke Perfoonen in een nabv geleden vertrek , en werden gevolgd door een grootgedeelte des Gezelfchaps ; dc Koning fpeelde trente & quarante, met omtrent twintig Perfoonen, cn de Koningin Omberde. Ten negen uuren fcheidden zy uit met fpeelcn, en hielden in een ander vertrek het avondmaal. De Prin'fes sophia albertina was de eenige die met hun aan tafel zat, die eer is by deeze gelegenheid alleen bepaaid tot het Koninglyk Gezin. Tegen over haare Maiefteiten, op een kleinen afftand van het laage einde deitafel ftonden ftoelen voor de Raadsheers Vrouwen, en voor'die der Afgezanten: geene andere Dames mogen "■aan zitten , waarom ook geene van laager rang , dan deeze, immer by zulke onthaalen ten Hove komen.
,, Aan dit Hof "wordt alles, wat tot het plegtige behoort, zeer ftipt in agt genomen, terwyl veele Vorften van Europa zich bevlytigen , om de ftaatlykheden, omtrent de Koninglyke Waardigheid gebruiklyk, af te fnyden, heeft gustavus de lil eene matte van Pragt, en ftiptheid van Etiquette, ingevoerd, gelyk aan die van Verfailles, en tot dus.lang, in dit Land, onbekend. De Koninü bezit te veel verftands , om , in dit ftuk , een flaaffcheflaavoiger der Franfchen te weezen: 't is, derhalven, veel waarfchylyker, dat zyne beweegreden hier toe eenigermaate- Staatkundig is : dewyl de vermeerdering der Koninglyke Voorregten het voegelyk kan gemaakt hebben , den luister van den Throon te vermeerderen. Onder den maaltyd fprak de Koning bykans onophoude* lyk met den Zweedfchen Adel, met de vreemde Afgezanten, en dc Heeren, die zich naby hem bevonden.
By ecu volgenden Hof-avond van dezelfde natuur, deedt zyne Majefteit my de eere, om met my, meer dan een half uur , te fpreeken over verfcheide deelen der Zweedfche Gefchiedenisfen. Hy onderhield my op eene dt ■ „ dezelfde bladzyden, zegt de Aanmerking-Schryver tooiien „ dat 'er onder de Predikanten Knorrepotten zyn, immers als „ onze Auteur dezelve opftellende, wel geheumeurd geweest » 15 « d™ ,zo" lk my by zyn Wel Eerw. niet waagen; als nu „ zyn Wel Eerw. knorrig is dan kreeg ik ligt boeken na den .„ kop: maar wat zonderling is, de Heer van der palm is een „ Schoolmeester, die is evenwel zo korzelig niet" waar zvn „ nu de bewyzen voor de ftelling van den Heer van voorst„ tut deeze twee disfertatien blykt dat er althans een knorrige' „ Domme en een met knorrige Schoolmeester in dit Land isi" Noemt de Heer van voorst de Eigenliefde en e^el Gefchenk van den Schepper. Zyn Tegenfehryver betuigt niet te weeten, hoe hy dit overeen moet brengen met het°ko"t begrin des inhouds van de tweede Tafel der Wet, en met eeniee
grondbeginzelen van Godsdienst (Religie.)" . De on
fchuldigfte en voeglykfte uitdrukkingen lyden zelfs last Heefï de Heer van voorst, van de Kinderfchooltjes fpreekende ge fchreeven : Niet zo ras is van alle kanten het teder kroos't vergaderd , of de Meesteres neemt een gevreesd wapen in de vuist of aan haare zyde. Wie zou hier op wagten: „ Wat cieri'vke „ manier van fpreeken om een Roede of Stokje uit te drukken „ maar wat van beiden het is weeten wy nu nog niet, de „ Heer nahuys fpreekt van Rottingen, fteevige Stok cn Plak „ maar dat is lomp van die Profesfor, de Predikant van CWW „ is vry meer poliet en befchaafd.al wat die Man zegt is beleefd „ als Profesfor nahuvs goedgevonden hadt te zeggen, wa* gè' „ brink men van de Roede moest maaken, zou zyji Hoog Eer* „ waarde mogehk lomp genoeg geweest zyn om te zeWn „ dat men 'er mede op de billen moest flaan; maar de Heer van „ voorst zou dat wel anders uitdrukken, die zou zeg-en mm „ moet 'er het. meeste gevleesde gedeelte der Kinderen LichaamehK „ heid mede lastig vallen^' Zelfs, om geen meer «aai¬
tjes van deeze haatlyke Scnryfwyze op te geeven, kan hy den Heer van voorst met diens Verhandeling reeds lang gedaan hebbende, met in rust laaten. „ lk hou my," fchryft hv ?r heel ongevergd, „ dat als de Heer van voorst eens in JLt' „ dam, Rotterdam, Utrecht en den Haag, of een dier^elvke „ Standplaats zal ftaan, zyn Wel 1,'erwaarde dan nog wei een „ ander ftuk van Geleerdheid dan deeze Verhandeling zal voor „ den dag brengen." 5 Schoon hy voor de Naagedagtenis van den Hoogleeraar naju; ys
OVER HET SCHOOLWEZEN. 3^3
Htm diepe hoogagting betuigt te hebben, en ook diens Naalec,JS„ veel meter behandelt, laat by egter Met naa op te merSn da deS gevoelens van zyn Hoog Eerwaarde (wegens de Onderwvzcrs in het Fransch) van veel meer klem en kragt " zouden zyn, indien wyle zyn Hoog _ Eerwaarde, zoo wel r, Hoogteeraar in de Franfche faal als in de Godgeleerdheid
'" BevreemdT'he't onze Leezers dat wy bun zo lang hebben opeehouden met niets betekenende fchamper- er, baatlykhcden, wy
worden, naei «»u dienen meer gezette leezing dan het
geheel verwerpelyk , en verdienen^m meer dan eens
voorgaande.„De groote za k s, ge'y y ^
^resrS^ogcn,0^ zïmen op^de Schooien dc jeugd in " dl noodU Weetenfchappen kunnen onderwyzen , dan zuilen " 'er zich bekwaamc Mannen aanbieden en andéren 'er ZIeh toe " Km maaken, Geld, dat de Ziel van dc Negotie ,s, is " v d7id vahet Schoolhouden." Hy geeft berekeningen " fteft mddelen ^or om het te krygen: doch zyn Half (w ke fchimpnaam by elders zelve bezigt) tpreekt JkxZïwMitfnedé de Heel Eetyvanrdeas niet irt hun van een middel *^Sg*!^ w W hoe veele Steden va» fCf t LaUndnzrmTn' S^^^'Franse!, Predikant konnen " Jffch^,^^Ik^oor«k« in ieder Stad aan de kosten „ attcnancu, » Disc pelen cn een van \6o zou
" S^afthS^t wederon/een bewys Jn«ftftgfe, " te zoeken wyl bet Werk, dat wy naagegaan hebben ,n die " SM^redrukt ■is en de Ed. Maatfchappy in het Nabuurig " vtslinT* de Verhandeling bekroond heeft, te Middelburg " zeg ikf kan zeker één Fransch Predikant minder zyn : wyl " , g u „/^L inist het zelfde getal Predikbeurten waar„ 'er aldaar dooi d.ie h §ragtimai bediend wordt,
' " irrtn 'wo.Ste'ffllen hetzfIfde als te ft* door I'twee wördT verrigt, dan de jongde bransch Predikant " ƒ Aoo • hebbende, dunkt my was het ,n die Stad reeds "•gevonden, zonder nu van deszelfs Weduwen Iraéiament van " f ?oo -■ te fpreeken. Te VAsfinvn zou men insgelyks de " {ongfte 'Franfche Predikant wel konnen ontbeeren, die heeft " Hoo -- dat ook al weer, aangezien de kleinheid der Stad,
in vergelyking met Middelburg, aldaar genoeg konnen zyn. " Mammoet n de Schooien , zo de Regeerders der Steden m
•
324 aanmerkingen, over HeT schooi wezen.
ons Land zich deeze zaak niet willen aantrekken, op den te. .genwoordigen beklaaglyken voet blyven, zonder eenige de minfte verbetering ? Onze Aanmerking-Schryver oordeelt Neen, en befteedt het
lilde Stuk, om aan te wyzen, hoe die Verbeteringen, fchoon op verre naa zo groot en algemeen niet, noch zo fpoedig cn ge-
maklyk daar te Hellen, kunnen gefchieden. Dan ons Verdac,
reeds breeder dan wy dagten, uitgeloopen zynde moeten wy' de Leezers na het Werkje zelve verzenden,, dat hy der Over-
weeginge niet onwaardig zal vinden. Meer nuts zou .de
Aanmerking - Schryve, gedaan, en meer eers ingelegd hebben , hadt hy zich bepaald tot het eigenlyk Schoolhouden, en meer dan de helft zyns gefchrifts niet doorvlogten met niets ter zaak doende, en, dat veel erger is, beledigende, Aanmerkingen.
Lierzang, na het ten Tooneele voeren van het Treur/pel elfride; de uitmuntende Atlrice Mejuffrouw johanna Cornelia wattier, toegezonden door p. j. kasteleijn. Te Amjteldam, by P. J. Uylenbroek, 1788. in otïavo. 16 bl.
\7olgens dezen Lierzang heeft de Actrice Wattier haar' pügt gedaan, en de haar opgelegde hoofdrol, in het Treuripcl Elfride , zeer goed vervuld. Dat dit zulk eene uitftekende byzonderheid is, willen wy niet hoopen, maar liever vooronder. Hellen, dat de Vriendfehap, in verfcheidene coupletten van dit flukje doordraaiende, deze gelegenheid heeft aangegreepen, om zich, in 't openbaar, te vertoonen. Zie hier 't bewys:
De waarheid zwyge een poos. Zy zal zich openbaaren ,
Als tyd en plicht haar zulks gebied. Toen ge u voor bertuchs telg zoo gunjlig dorst verklaaren, Toen fpande uw eigen hand, of 't waar', voor my de f naar en , En, zonder uwe keuz', waar myne elfride 'er niet.
N I E- U W È ALGEMEENE
V A D E RL A N D S C 11 Ë
L E TT EK * OEFENING EN,
De geest der Hebreeuwfche Poëzyi Door j. c. hêrderi
Uit het Hoog duit sch vertaald. Vierde ftuk. Te Leyden 4
by J. van Tifrelcn en B. Onnekink. 1787. Behalven hei Voorwerk, 330 bladz. in gr. octavo;
In achtervolging van liet Plan ■, het welk de Heer Herder zïah heeft voorgefteld, handelt hy in dit Stuk„ eerst over de Zegezangen der Lsraëliten , en enige verdere overblyfzels uit den vroegeren tyd van Israël: by welke gelegenheid hy ene reeks van byzonderheden ■, met betrekking tot dc oude Poëzy der Hebreeuwen, nagaet, en langs dien weg vcrfchillende foortcn Dichtftukken, tot op°den tyd van Koning David ontvouwt; De gé-» fchiedenis van Bilcam, verfcheiden voorvallen in de dagen der Richteren, de Poëtifche denk- en fchryfwyze , •wel byzonder ten aenzicn van het racdzelachtige, het gebruiken van Naem- en Woordfpelingen, en dergelyken, komen hier in overweging; en de Autheur ftelt daer door verfcheiden plaetzen der Bybelfchriftert iil een nieuw licht; dat fchoon juist niet altoos voldoende, echter gcmeenlyk wel ene nadere befchouwing waerdig
ie. Iiicraen hecht de Heer Herder Voorts zyne
nafpooring wegens de Pfalmen; waerin hy de gefchicde-, nis van David als Pfalmdichter voordraegt ; en nagaet hoe deze foort van Poëzy in aenzicn gebragt zy, mitsga'ders welke betrekking zy op andere Poëzy hebbe. Daer uit neemt hy aenleiding 'om zich uit tc laten , over het verkeerde gebruik, dat men 'er thans veelal vau maekt, en om-enige regels aen dc hand te geVen, die . het nuttige .gebruik kunnen bevorderen. —— Verder ontvouwt: hy ons het voornaemfte dat omtrent de verfchillende Poëtifche inrichting der Pfalmen opmerking vordert; fchetst bet character van David en dat van Afaph; geeft een beknopt verflag van het merkwaerdigftc omtrent de ande-* re Pfalmen, en de fchikking van het geheele Pfalmboek f voegende voorts daerby zyne overweging van de Muziek *
111. deel. n. alg. lett. no. 8, Y êh*
3-6
J. G. HERDER
cn Muziekinirrumentèn der Hebreuwen; en, by manier van aenhangzel, over 't gebruik der Muziek, onder de Ouden, in 't algemeen. Ene hieraen volgende Verhandeling is gefchikt, om ons de Pfalmen uit de voornaemfte Nationale gezichtpunten te leeren bcfchouwen: waer by , als een Aenhangzel, gevoegd is een Gedicht, dat de Autheur opgeeft, als ene Anthologie of bloemlezing uit dc Propheten en Pfalmen; waerin hy de voortrcflykheid des Beftierders van het Heelal nadruklyk afmaelt.
— De laetfte Verhandeling in dit Stuk betreft voor-
naemlyk de toekomftige uitzichten ; en flerkt inzonderheid om te toonen, ,, welken invloed de zogenaam„ de Mesfias- of Koningspfalmen gehad hebben, op „ de ftemraen der Propheten, welker rykc uitzichten zichtbaarc ontwikkelingen van de oude voorzeggingen „ zyn." Aen de ontvouwing hiervan hecht dc Heer Herder 'nog een kort voordel rakende de uitmuntendheid van Moze>, boven andere groote Mannen der Bybelgefchicdenis; mitsgaders ene loffprack van den Mesfias; en eindelyk een Dichtftuk, fchetzende den toekomftigen gulden tyd onder den Mesfias , naer 't uitzicht der Propheten.
Het een en 't ander verleent , even als dc voorige Stukken, den Bybeloefenaren een ruimen voorraed ter toetzinge van 's' Mans bygebragte ophelderingen , om, na ene oplettende overweging van dezelven, het goede te behoaden. Tot een ftael hiervan llrekkc in dezen 's "Mans vöorfM, wegens de zogenaemde Trap- of Opftyging-Pluimen; waeromtrent hy liet volgende aenvoert.
Men heeft die Pfalmen voor Reisliederen by de wederkomst uit Babel gehouden, dewyl deze, Esra VII. 9. een optocht, of opgang, genaamd wordt. De inhoud der mecsten bevestigt bezwaarlyk deze mening. Veelen zyn ongetwyfleld van laatere tyden, en de 137^ Pfalm bezingt duidelyk de gevangenis "in Babel. Doch dc minflen fchynen eene reehtftreekfche betrekking te hebben op de reis naar Judea. Betekent het opklimmen , of opgaan , in het Hebreeüwsch niet ook wel wat anders ? Was het niet de gewoone uitdrukking van hun, die naar Terufalem, inzonderheid naar de nationaale feesten, trókken ? Wat zwaarigheid dan, zo wy ftellen, dat deze Pfalmen niets anders dan zulke Reis- Feest- en Nationaale Gezangen waren, gelyk wy reeds eene menigte van David , Afoph en de kinderen van Koran zagen ? En daide-
■ lyk
DE GEEST DER HEBREETJWSCHE POIZY. $2?
u> zvn zv het. (*) Met dit meer uitgebreide denkbeeld Lt zig in dezelve het grootfte gedeelte verklaaren.
Nu vange ik ongaarne van den iao*e» Pfalm aan; Hy heeft luist het minfte van 't geen de omftandigheden aantoont, waarin hy gemaakt is, en is misfehien geheellyk eene klagte van een enkel perfoon, en tot dien alleen betreklyk.
Klagt over onvreedzaame, onvriendelykeTochtgenootcru
Tot u Jehovah, roep ik in myne benaauWdheid, Ik roep, en gy verhoort my.
Verlos my, Jehovah van des kwaadfpreekers lippen, Van des bedriegers tong verlos my.
„ Wat doet zy u, die bedriegelyke tong ? 5, Wat doet zy u?"
Zy fteekt met fcherpe pylen des krygsmans; Zv brandt als brandende kooien van fpiefenhout.
O - dat ik hier moet herbergen in Rooverstenten! « Hor is als of ik met Arabifche moordenaaren reisae. Set heeft 'my lang verveeld met menfchen faam te woonen, "Die vrede en verdraagzaamheid haaten. S ben zo vreedzaam! en Ceehter) fpreek ik een woord, Zo wordt het kryg. jjet
r*> Over deze foort van Nationale Gezangen voorieffelykheid heeft Autheur zich ^eds b^edu uttg
laten in het derde Stuk bl. 160 ■ te ° dia
mede ZV» ook de gedachten van den Hoogleeraer EiMorn ,^e deze PlSuen insgélyks befehouwt, „ als Rejshederen d, z, baar hier de wederkeering uit Babel bez.ngen, maar de^ an doeningen van vrome Bedevaartgangers na J^iZ^til in ken" die naar de hooge Feesten opgaan." Zie zyne hu. m liet O T. bl. 496.
f« Het Hebreeuwfche woord Mefech betekent een Ve 1, een Er0ve Tentdekking, waarvan het Wilde TentenvoU Vvaarlch.vn gï den naam had. De klaagende Dicfetör zegt da* at
y het voor hem was, als of hy ^^^"T^lSu ïn Mefech en IMor zyn de Israëliten nooit gevangen ge,eest,
ook lagen deze ftreeken verre van malkander, mjggg m ;de. zen Pfalm flechts figuurlyk voor, gelyk de Parallehsmus duiae lyk toont." y ft
32* J. O. H E R D R
Het is een reiziger, die over de onvriendelykheid zyner tochtgenootcn klaagt. Hy woont in tenten, en hy vergelykt hen dus met de Arabifche roovers. De tyd is kort, welken hy met hen zal behoeven door te brengen, en hy verlangt, dat dezelve ten einde fpocde. Verder zegt ons de text niets; en ik kan ook niets verder bepaalen. Trokken deze tentenbewooners naar Jerufalcm ? Legerden zy zig buiten Jerüfalem, gelyk dit dikwils, geduurerrde het feest, wegens de groote menigte, moest plaats hebben ? Ik betuig het niet te weten.
De 121'te Pfalm verklaart zig duidelyker. Daar wordt geen woord van Babel gerept. Het is een tocht naai Jerüfalem,, naar de heilige bergen.
Gelukwensching' Lied voor eene reize naar jerüfalem.
Ik zie, ik zie uit, naar gindfche bergen, Van welken my hulp komt. Myne hulp komt my van Jehovah, Die Hemel en Aarde gefchapen heeft".
„ Hy zal uwen voet- niet laaten glyden; „ Hy zal niet (luimeren; Hy, die uwe hoeder is; ,, Want zie! hy flaapt of fJuimert nooit, ,, de hoeder israëls.
,, Jehovah zal uwe hoeder zyn! „ Jehovah zal uwe fchaduwe zyn, „ die met u trekt, (als vriend) aan uwe zyde; ,, Dat des daags de firaal der zonne, „ des nachts de draal dei' maane, u geene fchade dot?. ,, De lieer behoede u voor allen ongeluk! ,, Hy geve acht op uw leven! „ De Heer zal u behoeden, wanneer gy uirrekt, „ en wanneer gy intrekt, nu en in 't vervolg,"
Men verbeelde zig een jongen Iraëlit, die, als een zwakke vogel uit zyn nest, naar de troostende bergen, wsar van hy hulp verwacht, uitziet. Hy wil op reis, wil Jerüfalem zien, en zyn oude vader geeft hem dezen zegen op den weg mede. Men Helle zig dezen Pfalm, zeg ik, op dien voet voor , en dan is dezelve van Woordtot woerd verklaard. Het is geen uittocht uit Babel:
want
DE GEEST DER HEBREEUWSE HE POeZY. , S29
want wie zoude daar zulke zegenwenfchen hebbe mc£ gegeven? Het is de ftem van een teder affcheid van iemand,' wiens hart zig niet genoeg kan voldoen met den "eliefden reiziger zyne wenfchen mede tc deelen; en wiens mond overvloeit van zegeningen, die uit dat lic dcryk hart opborrelen. Op de reize kondc de Pfalm, 't zy van enkele perfoonen , 't zy van reijen , gezongen worden. Men wenschte malkanderen geluk op de reize.
Dat de volgende ïaa'ië Pfalm een Lied des verlangens van ' een jong Israëlit zy, die, fchoon al eens te Jerüfalem "eweest zynde , zig weder over den aangekondigden toch? dervvaards verheugt, hebben wy reeds opgemerkt. f>) De 123^, i^5;lc, I34,te toonen duidelyk, door hunnen inhoud, 'dat zy van gelyke foort zyn. De 124*', en 129'te zyn Dankliederen over de redding van Israël, zo 'ais men die wel by Nationaale feesten zong, en zo als wy onder de gezangen van Afaph , en der kinderen van Korah vinden, (f) De róé'ta is van gelyken aart, waarfchynlyk in de gevangenis gemaakt, en naderhand, ter gedachtenis des vertrouwens en der vreugde, als nationaal gezang behouden. De 133'te pryst de eendracht der ftammen en familien. De ra8/tff*r»
kwam hem in HXr teB«r^ het welk dermaate Gereformeerd'£^S£{^^9 dat hy bellooaan zyn Wo^ ^b ovev te neemen, met 'er bier en te het zelve gwotlyks ovei hetzelve door
daar enige y^ff^MtSSè&i Gemeenten nutenige byvoegzels voorde wea g^^- tcr be.
tiger te doen zyn. ^ dcel [k uitvocring zo
reikinge van zyn bedoewe, ^ t ter ge-
wel ingengt , dat. zy* arpe^ » tot h Lld_
regelder <^OTWJgJ^J^ Voorbereid begeeren maetlchap der Ngj*gj* vereischte Leerftellige kunte worden. De nie om r f genoegzaclll voorge¬
beden worde£, i di Geiend , .g . . » dragen, en de LeerbnB. wo | verklaring van
flachögheden vermoeid^^ e ^ de d ede
hetGdooting^g des harten; en geeft voorts ene verbonden f&J*™£* pcns de plichten, die ons ora^fïS^-ons "zeiven, te betrachten gent God , deii n ften nQ zyn onderwys,
ftaen: voegende me. oy chl.istendoms , en byzonder
bèti^^b^u^t^. Gclcidl,kheid
van den Doop " Antwoorden gemeenlyk
cn waerheid .isrn ^ ^ Eerwaerde zich
zeer wel m a?t ^ o. , n veelhgt lner
to l^kno^^^JJg onderrichtingen begeren, en daer inog; wel ™ voorgeftelde plan, te vol-
Ten e^^TS^^verfcheSen plaetzen 'er en,ge öocn, heeft de Leeraei op ^ fc Ottöeï.
aenmerkmgen ^v^an make„, en die een opletten-
asa^ftïw^*ftadc kunncn koraca-
33<5 verhandelingen van het geneesk. genootschap,
Verhandelingen van het Geneeskundig Genootfchap, onder de Zinfprcuk : Servandis Civibus. Xlllde Deel. Te Amfterdam, byV. Conradi, 1788. In gr. 8vo. 359bladz.
In dit Boekdeel ontmoeten wy twee Verhandelingen over de voorgeftelde Vraag: „ In hoe verre zou men' „ by gebrek vnn de Apotheek, uit Kelder cn Keuken, de „ vereischtc Geneesmiddelen , ook tegens de zwaarfte „ Ziektens en Kwaaien, zo uit- ais inwendig, kunnen ,, bekoomen; mits uitzonderende de volgende^ middelen „ Kina, Kwik, Opium, Staal, Delfzuurcn , Rhabarber' ,, cn Ipecacnanha?" Dc eerfte deezer Verhandelingen ' aan welken de Gouden Gedenkpenning is toegewezen ' heeft tot Opltcllcr den Heer van der leeuw> Geneesheer te Dordrecht. De Schryver heeft zyne Verhandeling in drie Afdeelingcn gefplitst : tn de eerfte befchouwt hy die Ziekten , die men gewoonlyk met den naam van hcete of kortftondige (acuti) bcltcmpelt: in de tweede onderzoekt hy die Ziekten , welke onder den algemcencn naam van langduurige en kwynende (chronièi) begreepen zyn; en eindelyk, in de derde Afdeeling bepaalt hy zig tot die ongemakken en kwaaien, die'uitwendig aan het Ligchaam voorkomen , cn als zodaniir ook uitwendig voornamcntlyk moeten behandeld worden;
Dc tweede Verhandeling , aan welke de Gouden
Ecrcnprys, in de tweede plaats, is toegekend , is van den lieer van der wacht , Geneesheer te Rotterdam. j\Ta dat dc Schryver vooraf dc waare en eigentlyke bedoelingen van het voorgeftelde wat nader ontvouwd , en door eenige Aanmerkingen opgehelderd heeft, (iets, 't welk | hoe noodzaakelyk ook, te vergeefsch in de voorgaande Verhandeling gezocht wierd,) gaat hy tot dc bclnndeling van zyn onderwerp over,en onderzoekt, in de eerde A/deeling, in hoe verre men, by gebrek van de Apotheek, met dc opgegeeven uitgezonderde middelen, uit Kelder cn Keuken, alle Koortfen kan geneezen , voor zo verre zy genccslyk zyn. In de tweede Afdeeling gaat hy na, in hoe verre men, volgens het gegeeven plan,, de Ontitecking-Zickten , met derzelver gevolgen , alle Gezwellen en Zweeren, benevens de Bloedftortingen, zo uit- ais inwendig kan geneezen. In de derde Afdeelino tracht hy aan tc toonen, in hoe verre de Water-- en WevYockt-Ziekten, benevens die der Zenuwen , up de vast-
SERVANDIS CIVIBUS. 33?
gefielde voorwaarden zouden kunnen geneezen worden. De vierde Afdeeling behelst eene onderzoek, in hoe verre de Ziekten der holligheden, van het Hoofd, van de Korst van den Onderbuik, van het Bekken , van de Kinderen ', cn van de Zwangere en Zoogende Vrouwen, op de bedoelde wyzen en voorwaarden, kunnen herfleld worden In de vyfde Afdeeling poogt de Schryver aan te toonen, in hoe verre de heeling van de byzondere mt**rpnr1i°-e oebreken, enz. voor 20 verre er Heelmiddelen
te nas komen, zou Kunnen uchu« *" de en laatfte Afdeeling, geeft de Schryver nadere overweef waurdigft'e Schryvers en egte Gedenkftukken zamengefteld. Met Plaaten. Twee en twintig ft e Deel, beginnende met den 'jaare i?5«t en eindigende met den Jaare 1758; bevattende het Tydperk van het Gouvcrnant- en Voogdesfchap van haare Koninglyke Hoogheid anna. Ten onmidde/yken vervolge van wagenaar's Vaderlandfche Historie. Te Amfterdam, by j. Allart, 1788. In gr. 8vo. 456 bladz.
W Uitgecver der Vaderlandfche Historie, behelzende -L^ deGekbiedenisfen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der Americaanfche Onlusten, en den daar uit gevolgden Oorlog, tusfchen Engeland en deezen Staat,
tot
VADERLANDSCHE HISTORIÉ» 345
töt den tegertwoordigen tyd , ten vervolge van wagenaars Vaderlandfche. Historie , waar van twee Deelen. het licht zien, en reeds door ons zyn aangekundigd hadt in het Voorberigt te kennen gegeeven, dat het Tus* fchenvak van den Jaare MDCCLI tot MDCCLXXV» ingevolge eener overeenkomfte tusfehen den Schryver en hem, middclcrwyl ftondt aangevuld te worden: en 't is, gelyk hy in een kort Voorberigt , voor dit Stuk ge»
E^laatst, zich uitdrukt, in beantwoording hier van, dat et tegenwoordige als een XXII Deel het licht ziét , waaromtrent hy niets te zeggen heeft, dan by deeze bloote herinnering nog te verzekeren, dat des Schryvers Plan is, in Drie Deelen, van grootte als dit, 't gemel» de' Tydvak te begrypen, cn dus een geheel te leveren.
Aanvanglyk is dus die ongevallige gaaping aangevuld» en dc Berigtcn, in de Nieuwspapieren geplaatst, verzekeren ons , dat de Boekhandelaar allart , van dc Bezitters van het Fonds van tirion , het Regt tot het vervolgen van wagenaars Vaderlandfche Historie , gekoot hebbende , deezen afzien van het eens bekend ge* maakte oogmerk, om die Vaderlandfche Historie te doen voortzetten , weshalven men een van dien kant ongeftoord vervolgen deezes Werks, op den thans aangevano-en voet , te wagten hebbe, en, in Drie Deelen, dit Werk verbonden aan de Vaderlandfche Historie, die een. Nieuw Tydperk in den Jaare MDCCLXXV intreedende» een Eerfte Deel des Vervolgs leverde.
Van het Tydperk, op den Tytel aangeduid, fpreeken» de luidt dc taal des Schryvers, wegens de Schryfftoflèj die'hem te verwerken ftaat, in deezer voege. „ 't Zyft de Lotgevallen en Gebeurtenisfen onzes Vaderlands, onder anna , de Gouvernante en Voogdesfe van den nog kinderlyken Erfftadhouder , welke ons ftaan te boeken» Deeze zyn , in den beginne , noch vreemd, noch veel* vuhli°- , zy misfen dat treffende en uitlokkende, 't welk het blad der Gefchiedenisfe met greetigheid doet leezen» Wy zouden, 't zelve met kleinigheden opvullende » in ftaat zyn van dit.Tydperk een dik Boekdeel te maaken» dóch juist hier door de verveeling vergroöten : zo Veel mogelyk zullen wy die wegneemen , door de keuze def gevallen en derzelver fchikking. De Gefchiedkunde, zal
(*) Nieuwe Algem. Vadtrl. Letteroef. II Deel» tik Stuk, bh 103. en hier boven, bladz. 11 S> 7, a
344
VADERLANDSCHE
ze haare waardigheid behouden, en eene getrouwe Verhaalfter zo wel als eene Leermeesteresfe des leevens zyn, moet het wcezenlyke optekenen, het waare zich ten doelwit ftellen , en zo veel aangenaams, als daar mede beftaanbaar is , 'er by voegen: 't geen meest en best zal kunnen gefchieden , door eene voeglyke behandeling , naar 't belang der zaaken gefchikt, door verfcheidenheid en eenheid, zo goed mogelyk, te paaren. De Leezer zal zich der fchaarsheid in dorre Tydperken moeten getroosten , cn dit ligtst doen , wanneer zyne aandagt niet lang wordt opgehouden, en de menigte vau Gebeurtenisfen, die, om derzelver zamenhang met het voorgaande, of het verband met de volgende, niet onvcrhaald mogen blyven, derzelver klein gewigt vergoedt."
's Lands Gebeurtenisfen , in dat Tydperk voorgevallen, zyn te bekend, dan dat wy, met de opgave van den Inhoud der Boeken, in dit Deel begreepen , onze Leezers zullen ophouden. Met den Oorlog, tusfchen Frankryk en lingelandi worden de zaaken belangryker, en begint dc Schryver het LXXI1I Boek , waarin ze aanvanglyk vermeld worden , op deezen trant. ,, Kunnen de bepaaldfie en afgemeetenfte bewoordingen, in Verdraagen tusfchen de Mogenheden geflooten , wanneer de Staatkunde haare dikwyls zo veel bederfs berokkenende rolle fneclt, in eenen zin geduid worden, rechtftreeks overgeheld tegen het bedoelde, of zodanig gewrongen en verdraaid, dat Onpartydigheid deswegen blooze: wat hebbe men dan niet te wr.gten, wanneer in dezelve onbepaaider uitdrukkingen voorkomen , ingevolge van welke de Vorften zich daaden veroorloven , van een wederzydsch beledigcnden, en op nieuws Oorlog ontfteekenden, aart? VarT laatstgemelde foort was het bepaalde, tusfchen de Doven van Verfuilles en Londen, omtrent merica, op de Vredehandeling te Meti, in den Jaare MDCCXLVIII, ,, Alle dingen in /-.merica zouden gebragt worden op dien ,, voet, op welken zy waren , of behoorden te weezen, ,, vóór den tegenwoordigen Oorlog (f)." Hoogst onvoorzigtig was het gehandeld, een Volk, 't welk ten Staatsregel hadt: Om door meerderheid van Rykdom lot mufdtrhtid van Magt te geraaken, zo veel aanleidings te geeven tot het daadlyk volvoeren dier grondftehinge.
,, Nauw-
CO Rousset, Recueil. Tom. XX. 18c. Wagenaar, VaderL Bift. XX D. bladz. 248.
v historie. 345''
m befcheen de Vredezon het geland'van Eu-
. ,, Nauwlyhs ^tcneen Oorlogswolken verzamel-
ropa, of de ftoft tol m ^ Wercldded,
den zich in <4^*™, om |, begonnen
in h£^nTrhand de zaal Cr n „ te brengen op
gewapendcihanrt «e za ze behoordcn (e wce-
„ dien vSet, ^o^lee ^ de klagten
„ zen. Zo ^ecivu * ft ho£ mcev L0DE_
wyk. ^VchdSj;eïetZee°ne zeer groote fchuld belaauitgeputte Scnamist, i ielde Zeemagt zulks vor-
den , en eene bykan* .pijQ rf fa ^ dei-de hoe meer mem n^ £ Van deezen tyd° ftelde te. In vccla opc aale eicn /^/fcfc Volkplan-
men' voor, da ha ye me e tei ^
tingen m ^^ÏSdSïes In&fchen Ryks, in den losfing der S a«fgrnklen ^ e ^ de ^ vemm..
jongst ^^ SSs Krygsbedryf zou een haatderd. "f£"aL hebben . naa eenen kortelings gefloo-
lyk vÏÏf % zonden deswegen , onder
tel\wendzel van den Koophandel te begunftigen, eene voorwencizei vau t America: het waare
van de Rivier St,
oogmeik was, om i wa„ten cn zoeken was naar
LawtM niteneemcn. h un va ^ ^Wti te cene gelegenheid, om W^** u^ Koophandel van dat ?T?„ d t vS^lddS vernietigd , en 't zelve buiten SS K worden, om eene Zeemagt in Zee te houden, ftaat geltelü wotuct»» ■ Onnerbeerfchappv ter Zee te be-
"it Plan, ftelde de-
T^Uchc Afocfan ten Hove van Madnd alles in het £ i7 om dat Ryk tot Onzydigheid te beweegen; de *Wlen, die sVlie, dooreen meerderen bloei van den voordeelui die 0f« U * ^ breedfte uitmeetende.
Koophandel , ^^SfJ^^ van lo-
1)eWtr Ï SKE *** Matresten
drfes deedt X
:f r,A,Mc%Hften, dienende tot As Gefchüdenh van lodewyk Z 3
S*6 VADERLANDSCHE
Engeland een gunftig tydftip gebooren worden, ter bereiking Van deszelfs doelwit. Het Hof wilde en het Volk ^fchrceuwde om den Oorlog.
cl\ï Ontbrak '™ Engeland ni'et aan Schryvers, die de fchuld van hunne Landsgenooten tragten af te neemen en on de Franfchen te leggen. Zy beweerden, dat IX ryk zyne Bezittingen in America zogt uit te breiden ten £?X5ï f wf ^.VolMantingen f dat het deezen enk tot de .zeekusten wilde bepaalen, en verftceken van allen Handel met de zogenaamde Wilden; dat men ten dien *\nA%r™™nt*1 van Sterkten* hadt gebouwd, van de Rivier Nhsftfippi tot aan Canada, meest op Engelfchen bo*
„ 't Loopt buiten ons bellek, in een onderzoek te treeden, wie der klaageren, wegens overlast en krygsge, weid gelyk hebbe : wanneer men enkel in het oo-e houdt de volkomen erkende flegte gefteltenisfe van het Franfche Staatsbeftuur £**>, en de onmagt, om iets vïï gewigt, ten dien tyde, uit te voeren, en daar mede vergelykt, het m magt en aanzien toegenomen Engeland, dat den voorgeleiden Staatsregel, Hof en Volk zo welgevallig, aankleefde, zal het niet bezwaarlyk vallen te oordeelen , wie der Partyen de meeste fchuld hadt. Wv
moesten dit weinige vermelden, om de aanleidendc oorzaak op te geeven van eene andere gedaante der dingen, ook in ons Vaderland. De rustige dagen voor de Gouvernante namen een einde, en werden, van tyd tot tyd, de Landszaaken, tot het einde haars leevens, met meer cn meer aangroeiende onaangenaamheden, ten haaren onzigte, vervuld. F Ieder der Oorlogende Mogendheden zogt de Staaten der Vereenigde Gewesten op zyne zyde in deezen twist over te haaien. Zy behielden met veel beleids de Onzydigheid. Onze Handel vondt zich aan de Zeeroveryen dCr Engel. Jvhen deerlyk blootgefteld. Herhaalde klagten, door de Kooplieden uitgeboezemd by 's Lands Vaderen en de Gouvernante, fchilderen in 't breede hoe veel zy te lyden hadden : welk alles in 't breede in deeze Gefchiedbladen ontvouwd wordt, met de Gefchiedenisfen daar toe betrekkelyk, die m t verband dienen geleezen te worden t Is den Schryver, in het eerfte gedeelte deezes Deels,
(4J Tjnd.aï) , Vol. IY. by" Qcdenkfchriften doos ivixllot, als boven, bladz. a8.o.
historie. 347
,w T- n.aade gekomen, dat hy, in de Voorreden, ll^tieTfte De:!& Vervoïgs geplaatst, verflag doenT v,n den aart zyns Onderwerps, daar m oordeelde te ïnete betrekken, de Stichtingen, Maatfchappyen, en f Naam, ingerigt om nutte Kunften ,
^fSS*WfflT« warneer den Vaderlande fraaije Wettenlcliappei, befchaafde Maatfchap-
hedZSt*• W* ge ft hem zulks gelegenheid, om te pye ftrekt. nlm™eiA Jechtill n*t ctz^CmAn gebeeten, denzelven tragten t verdonkeren en nimmer in dit hun haatlyk oogmerk *^WiStt hangen, dan wanneer zy de Ingezetenen »fmainy 5 ge ef beftaande uit een Handeldryvend en Sw«ken voortzettend Volk, zonder zugt om KunenWeetenfchappen te kweeken, hebben de fpree? ,aZ bewvzen hunne fmaadtaal menigmaal gelogenkendfte bewyzen nu Nederlanden, fchoon zich
Öer SngS-dcr?VoSken, toeleggende op Uitvinden en vunftcn, die nauwlyks ergens toe kunnen diet f d-u om Bras en Weelde voedzel te geeven, en de Wché de Dwinglandy de weifelende Mode te onder-
f Sp^VoH en van het geheele Menschdom, kunnen fikken Ëene lyst van dusdanige bedryven moet den feSrSa£%enffiréeker doen bloozen, en de Naamen , die de Hoogefchoole van ons Gemeenebest tot CieTaaden dienden, terwyl zy met onbezwalk en lm S bv den onvooringénömenen Vreemdeling, ichirteiep ' by anderen, die door Kunst- en Lettermin uit-
34§ vaderlandsche
het den Landzaat aan Vernuft, Geest, VerftandOordeel, en vlytige Letteroefening, niet ontbrak rif
,, Tot nog toe 't is waarheid, zag men, fade Vereemgde Gewesten, 't geen zeker bevreemding moet Laren geene Geleerde Maatfchappy , 0f Genóoffchjp , 1™' richt, gelyk aan d,e der Buitenlanderen; hoewel het z nts jaaren met ontbrak aan Gczelfchappcn, die zich b„ve al op de Natuurkunde bevlytigden H%\\ cn dc veKldï Werken der buitenlandfche Genootfchappc" , zo Se 1 als by mtgekooze Hukken, uitgegeeveS, een welkom onthaal by den Weetgierigen aantrofen. Dan, het ver" wyt van dit gemis kon ons dit [aar (175.) niet weer daan worden. Haarlem, prat op de Uitvinding derDrSkunle waar het nimmer, zints het herleeven der Geleerdheid aan Liefhebbers en Voorftanders der fraaiie Weetenfchappen ontbrak, hadt de eer, om, binnen haa-
2 mHo)ï2jAe f'"116 MTfchaPPy der Weetenfchappen, de Hollandfche bygenaamd, te zien gebooren worden " Even zo bevlytigt zich de Schryver, om, daar hy " ee. ne Gebreken vcrzwygt, Verdienften regt tc doen! °pv voorbeeld, het geval van dc Broeder* mkkkes , d me? te Nymegen, om Vrymetzelaary , tot geen Leden dè" Kerke wilde sanneemen ; als mede de Ongeregeldheden by het nwyen van een Roomsch Kerkhui^W^mtlanden gepleegd , opgetekend hebbende , vervol-thv • ,, Smert het de Vaderlandfche Gcfcbiedkundc, afs haar blad, waarheid boekende, niet kan naalaaten , Dwaal in* bekrompenheid van Geest, en blinden Godsdienstwet' te vermelden, gelyk hier toe de twee laatfte byzonEeden aanleidmg gaven, zy verheugt zich, wanneer zy bv afwislcling van een uitgebreid Hart, en ccn wel verlicht Verftand ,n den Landzaat mag roemen. En wie zal deeze treffèlyke hoedanigheden ontzeggen aan den Heere jan stolp den dertienden van Wynmaand fnl) Leyden, ,n hoogen Ouderdom overleden. Een Man d e zyn gcheele leeven der Weetenfchappen hadt toe'ewvd meer door zyne uitgeftrekte Geleerdheid, groote 7ie s' vermogens zonderlinge Zedigheid, manlykc Geulsdie ftigheid , dan door Ecrtytclcn , by de Beminnaars van
nuts
■dePU £'/>LndAr ,andCrCn ' J^nELBXRTS Verdediging van dc Eer tgndfche Natie, tweede Druk, bladz. 26.
Voorrl Wada??, MUSSCI,EN3K^ « Beging der Muuthfa,
historie. 349
nuttige Weetenfchappen, en Voorftanders van een redeiTcirZtendor^ bekend. Niet genoeg;oordeekje hyhet, door zvne gefpfekkeu en voorbeeld, Waarheid, Deugd, ■en God dienst voor te ftaan, cn, zo veel m hem was, aïhSidhSfd te hebben; naa zyn dood wens elite hy daar fan uit, beftendig nut, te doen; en heeft van zyne opt ït om de zo noodige kennis van het aanbu delyk 'opp^wIezen in hooger top te heffen, den Godsdienst enllltChristelyke Deugden , vpornaamelyk onder onze Dands-cnooten, aan te kweeken, ccn fchitterendftc blyk leeven Hy befprak, naamlyk, uit zyne naa te laatefe cSrcn/aan Se Hoogefchool. te Leyden eene fomme van tien duizend Guldens, uit welker Renten alle me \an tien _ _ beftaande in een Gouden Pen-
S l"te?waoe^Stweehonderd en vyftig Guldens
g:.;Jnvp;ir worden, aan den Schryver van bet beste tómSS^P^^fgeftddè Vraage Onderwerpen b\trdfende\Xarin hy, by zyn leeven, het grootfte bcw o-eftcld hadt." Hoe de Inrigting moe werken , cn Shf meer tot derzelver nut deedt, vermeldt het Werk,
^^^^^^^ «**te
Vrenoe ncuü . yvolgens het Berigt des UitgeetS, nog dit Jaar het"Ö Deel des Vervolgs te gemoet.
rrïriaméüm van Placaaten, Refululien , en andere /.uV^za^f \JV betrekking hebbende tot de ge-
vervolgens, in het Gemeenebest der Vereemgde hed landen voorgevallen. Eerfte Deel Tetampen , terfntkZryevan JVA. de Chalmot, 1788. In gr. Svo. 318 bladz.
Tn Verzamelingen van deezen aart zyn de groote verI eiTchtenda zy ter goeder trouwe' gemankt worden, t volledï zyn. Omtrent beide is men, zo veel wy kmir nen zkn hn^deeze Verzamelinge oplettende geweest. En bet Si misfehien, nog aan de volledigheid mogt ontbreekeT, kan in bet'volgende Deel of Deelen aangevuld
WVeeie der hier voorkoomende Stukken beftaande uit RefoTuuen en Placaaten van Souveraine Vergaderingen
35° VERZAMELING VAN PLACAATEN EN RESOLTJTIEN»
of uit Gefchriften van Perfoonen van den hoo°ften rang zyn geene voorwerpen van onze beoordeelin°-e, *
In het algemeen vergenoegen wy ons met te zeggen dat de Verzameling, van welke wy nu fpreeken zeer veele ftukken van aanbelang behelst, betrekkelyk tot dc groote Revolutie, in den Herfst des voorleden jaars voorgevallen , en dat de Verzamelaar der Natie eenen weezenlyken dienst heelt gedaan , met dezelve dus in een lichaam te vergaderen. Wy zouden wel kunnen wenfchen dat men eene dergelykc Verzameling vroeger begonnen 'had' van het begin des Oorlogs, tusfchen Engeland en America. De nakoomelingfchap zoude dan nog beter in ftaat gefteld zyn , om alles in zynen zamenhang na te gaan én over het gebeurde een juist en rechtmaatig oordeel te 'vellen. Zy toch is de eigenlyk bevoegde Rechter in diergelyke zaaken. By haar hebben de driften en vooroordcelen geene plaats, welke de oogen der Tydgenooten van eene gepeurtenisfe meestal verblinden.
De Beroerten in de Vcreenigde Nederlanden, van den jaare 1300 tot op den tegenwoordigen tyd ; gefchetst ter waarftchuwinge van derzelver tegenwoordige Burgers en Deden van Regeering. VI Deelen. Te Amfterdam. by P. Conradi, en te Harlingen, by V. van der Plaats 1788. In gr. octavo.
Aanleiding ter vervaardiginge van dit Gefchrift, gaf de n "l ons Vaderland onrustige Herfstmaand des jaars 1786: het diestyds voorgevallene vestigde des Schryvers aandagt, op de heilloozc gevolgen van binnenlandfchc onlusten , en noopte hem, 's Lands gefchiedenisfen, welke hier van veele voorbeelden opleveren, bepaaldlyk uit dat gezigtpunt na te gaan. Zulks heeft hem een Gefchrift doen opftcllen , behelzende een verflag van de merkwaardigfte beroerten in ons Vaderland, zedert het jaar 1300; om den Leezer te leevendiger te doen opmerken , „ hoe zeer opfchuddingen en beroerten het Lichaam fchokken en fchudden, deszelfs deelen uit elkander werken, cn het in gevaar brengen van een volkomen ondergang: ten einde daaruit tc leeren, hoe het, voor elk Lid der zamenleevinge , een-onvermydelyke pligt zy, eene heilzaame eensgezindheid aan te kweeken en te handhaaven , en alle aanleidingen tot opfchudding en geweld zorgvuldig' te ver-
my-
DB BEROERTEN IN DE VEREENIGDE NEDERLANDEN. 351
mvclen » Eenige opmerkzaame voorvallen van dien
nart in de veertiende en vyftiende Eeuw, worden kortivk '-emeld ; die der zestiende en zeventiende Eeuw te-, kent" de Autlieur wat breeder aan ; doch het gantfche tvdbeftek, zints het jaar 1300 tot het jaar 1700, loopt af met het eerfte Deel; waarop het tweede een aanvang neemt met het begin der achttiende of tegenwoordige Eeuw welker gebeurtenisfen , ten deezen aanzien, tot op het afloopen van 't jaar 1750, in 't tweede en derde Deel ontvouwd worden. Eene dertig] aan ge rust, zo van binnen als van buiten , doet onzen Schryver het vierde Deel eerst aanvangen met het jaar 1780, toen de Engelfchen ons den Oorlog verklaarden, en de Keizer ons vervolgens ten ftrengfte dreigde ; geduurendc welken tyd ook de binnenlandfche onlusten ontftonden, die zichin den iaare 1788 openlyk verhieven, cn, hoewel eenigzins gefluit, tot nog niet geheel tot hedaaren gebragt zyn. Ter ontvouwingc van het voorgevallene, geduurende dat tvdsverloop, fchikt de Autheur het overige van dit zyn Gefchrift I en brengt het met het einde van het vyfde Deel, tot op het afloopen van het jaar 1786 ; waar aan bv in het zesde Deel hegt een uitvoerig verflag van de Regeerings verfchillen te Rotterdam, cn het des wegens ^beurde aldaar , „ tot dat, by de inrukking der Iroe° pen van zyne Pruislifche Majefteit, en zedert de gewiotige Omwenteling , die daarop volgde , alles op " den voorgaanden voet herfteld wierdt : welke aanmerkelyke gebeurtenis, met het verder voorgevallene 111 de Nederlanden , in den jaare 1787 , vervolgens nader
ftaat voorgedragen te worden. Men verzamelt
in dit Werk by een , 't geen nopens de Nederlandfche Beroerten, in eene menigte van Gefchied- en Tydfchrftten, opgetekend is geworden: des men het hier en daar deswegens verfpreide gereedlyk kunne nagaan.
35^ j. h. camïe
Volledig I.eerftelfel van Opvoeding, ontworpen door eenige beroemde Geleerden in Duitschland, en uit gegeeven door j. ii. campe. Derden Deels, Eerfte Stuk. Te Amfterdam , by de En m Meijer en G. Warnars en de Wed. J. Bóll, 1787 ln Svo.
Leesboek voor Kinderen , met Plaaten. Tweede Deels, Tweede Stuk. Te Amfterdam, als boven. In Svo. 150 bladz.
Twee Verhandelingen, die tot elkander eene nauwe betrekking hebben, en in het Stelzel der Opvoedinge van het uiterfte gewigt zyn, maaken liet Derden Deels, Eerde Stuk, van dit alleszins hoogst aanpryzens Werk,
uit. De eerfte bevat Voorfchriften van Leefregelen
tour Zwangere Vrouwen. De tweede draagt leef¬
regels voor aan Zoogende Vrouwen. De eerlte is men verfchuldigd nan den Heer j. ch. unzer , door zyn Arts onzen Landgcnooten bekend: de ander aan den Heer k. ï'r. üdbn, cn hebben, naar luid des Voorberichts van den Vertaalcr, deeze Opftellers, Mannen, die in hunne Wectenfchap uitneemenden roem verwierven, elkanders arbeid nagezien, cn dus onderling getragt daar aan de hoogstmogelyke volmaaktheid te geeven. — Men mag zeggen , dat zy daar in geflangd zyn; cn dat de Schoone Scxe , in die beide gewigtige Lcevensomftandigheden , waar toe zy door de Natuur verordend is, hier de beste, duidelykfte, onderrigtingen ontvangt, Lesfen, van Vooroordeclcn cn Wanbegrippen gezuiverd , en rechtftrceks daar tegen aangekant. De tastbaare baarblyklykhcid, waar mede dc gcagtc Schryvers zich tegen deeze Monfters verzetten , zal, hoopen wy, voldoende wcezen, om dezelve, hoe gedugt, te vermeesteren: cn dat zy cvcirgelukkig zullen Aflagen in het beftryden van de grilligheden der Mode , die over de Sexe , in de beide gevallen , haar yzeren fcheptcr heeft opgehceven. Menschkunde, niet min dan Geneeskunde, heeft dc pen deezer Schryveren beft uurd: cn de nutfte Lesfen dezelve doen uitftorten.
De Hooglecraar unzer , van de Hartstogten in zwangere Vrouwen fprcckcndc, neemt de gelegenheid waar, om alleen dat geen te zeggen, 't welk hy veeltyds aan één niet mogt zeggen. Hoogstwaarfchynly'k komt deeze Aankondiging wel onder t oog van de zodanigen, die anders \ dee-
OVER DE OPVOEDING. 3!>S
deezen Arts niet hooren: ten haaren diende, het vol-
SendCtk wil hier geenszins den misnoegden fpeelen, geensrin? de berisper van den tegenwoordigen tyd weezen: en 5 ÏÏ U« »* aan den anderen kant met ook veel vinden, om onze tyden, die zo veel gewonnen , onze Vrouwen , die zo menig vooroordeel verhaten hebben, troemen maar men vergunne my uit enkele_ trekken, we lek maar al te dikwerf, hoewel gelukkig met alle by In za- het beeld tc fchetzen van zulk een Dame, die, let'denwensch om moeder te worden,, zich berooft van Xebcnfcbappen, welke daar toe vereischt worden, en, ^bSSoW driften cn bartstogten, alle de voordeelen "an nauwkeurigfte opvolging der overige voorSiften tot eene geregelde Leevenswyze verbeurt.
Met onregelmlatige begeerten naar dingen waarvan zv gedroomd, en welke zy zelve gefchaapen heelt, met SrfSS welke in haare uitgeftrektheid nooit vervuld zvn nooit kunnen vervidd worden ; met de hoop en het vooruSuen om door haar vernuft of verftand alles naar Taa bedoelingen te leiden, alle haare bedoeken de onverftandigfteh van eene onbedreevene jeugd te bereiken me de dwanze verwagting van een herders-leeven het welk nooit op aarde plaats hadt, of van een reeks van dain van ongeftoordei vrolykheid,welke geen mensch bunnen ten deel vallen, die zich met andere weezens ^xS of met een vertrouwen, dat menfchen, tyd, eleSen en de loop der waereld, zich naar haare begeerfe Sn voege", treedt zy in 't huwelyk. En wanneer ditaÜ nu geheel anders is of wanneer nu zelfs fchiefvk de kennis ontwaakt, dat het nooit weezen zak, gelyk zv l eeft Gedroomd; dan vergiftigt de misnoegdheid alle 1 ei cugren van het leeven en van den moederftaat en oude mynt allengskens dc gezondheid van de geheele FaS Want menfchen, tyd, elementen, en de loop,den waerêld, voegen zich naar de menlchen, cn dus moeten Xkunstgreepen, welke het vernuft aanbiedt opgezogt ï„ nni zich zeiven een tyd lang te bedriegen, en Sd1eren%o"^Serk te noodzaakeu. Dan zien wy ÏL \Li,n, dié in u-laats van een zachtmoedig cn gerust tZ v Ion der'het ?w lke niet één eene gelukkige Moeder z vu kan, hl plaats van natuur en gelykmaatigheul in hlS en de ziel te draagen, haar karakter met duizend ÏÏI dingen zodanig befchilderd heeft, als zy haa*
354 3- «• campe
aangezicht met een zieklyk roode kleur bemaalt die wars van de vervulling van alle haare waare pligten in één oogenblik verzaadigd van bevochtene verftröóiiino'en onverduldig in het verdraagen van de minfte ongëmakkea des ligchaams en des gemoeds , onverdraagzaam iegens alle menfchen, die haar van nabv zien, ongeftadi°- èn ongelyk in daaden, woorden, gebaarden, wenfchen lof berisping, liefde en haat; door eene gemaakte hou'din°-' die zich gcmeenlyk eerst by de dienstboden, vervolgens voor de familie, en eindelyk voor de waereld ontdekt zich cn de haaren alle geneugten ontfteelt, waarmede dl hemel den huislelyken ftaat heeft gezegend.
„ En wanneer nu deeze Vrouw met haare uit duizend grillighedens faamengeflanlte neigingen , en manieren , met flaauwtens en kramptrekkingen , ter bereiking van haare geheim gehoudene bedoelingen, met eene zogenaamde gevoeligheid, met onverftaanbaare woorden, welke alleen door den klank aandoen, maar nogthans ook altvd aandoen, met voorgewende of nagebootfte fchrik bevreesdheid , moed , drift , gevoeligheid, verdriet met traanen, welke men zich door de hebbelykheid lfrtelvfc weet uit te persfen, wanneer men flechts aan eeni°'e aaiidoenelyke lpreekwyzen denkt, met krakeelzugt en wangunst , waar aan men den theaternaam van jaloersheid geeft met eene onbeperkte eigenliefde, welke zelfs niet eens altyd by Keizerinnen en kinderen bevredigd wordt met een mannelyken toorn in het eene, en tedere vaneurs Hl het ander oogenblik; wanneer deeze Vrouw zwanger is, wat zal de vrucht, welke zy in haaren fchoot draaft ■ en met haare in beweeging gebragte fappen voedt, met alle deeze hartstogten beginnen ? Hoe kan deeze plant, welke flechts m rust groeijen moet, en aan welke de natuur tot dat einde de beOootenfte plaats heeft aangeweezen, by alle deeze ftormen volmaaktheid krygen? Want de wind beweegt de plant, hy mag komen van'waar'hy wil, en hartstogten fchokken, zy mogen geveinsd en gemaakt of natuurlyk zyn. Dan wordt niet alleen de maatfchappy bevolkt met kinderen, die zwak en verbleekt daar heenen treeden, die de hun ingeplante wecklvkheid aangeërfde zenuwtrekkingen, en het zaad van alle ziekten , andere geflachten wederom inplanten: maar ook de moeder zelve, (want meenige moeders bekommeren zich niet over zulk eene verre toekomst,) maakt zich niet Hechts het aankweeken van deeze in het ftookhuis uitgebroed
OVER. DE OPVOEDING. 355
broeide vruchten, maar ook den geheelen tydkring van haare zwangerheid en verlosfing lastig. _
D natuur der zaak, en elk onderwys m de Zedeleer', leert ons, hoe veel de"gemoedsrust toebrengt tot het verdraaien van alle bezwaarlykheden; maar hier byzonder, Waar niets met overhaasting, mets met ongeduld, moet verricht worden; hier, waar alle Geneesmeesters Sld, rust en zachtmoedigheid meer aan geneesnuddefen aanpryzen ; waar men uit dagelykiche voorbeelden weet hoe veele onheilen de hartstogten in kraam- en Kinderkamers aanrechten, hier behoorde men, voor dat men moeder wordt, te leeren, zich met alle de voorrenen der wysheid bekend te maaken, dat alleen eene onwrikbaare gelykmaatigheid, eene alle toevallen verduurende Stmoedigheid, en de zo verecrenswaardige waarheid, de waaie moederlyke geftcl.theid khenken.*' ,
nlt deeze taak zo moeilyk niet is als meertige Vrouw mooelyk wel denkt, toont de Hoogleeraar unzer, op eene kranige wyze, die in de Verhandeling zelve moet Set worden: waarin hy „Eene zuivere lugt eene Se keuze in eeten en drinken, omzmhtige herhaalde Keghngen, het vroege flaapen gaan gemakkelyke kleedt ,zindelyjdieid, vermyding van alle hartstogten, onderhouding van eenen natuurlyken afgang , uitgewerkt nminrvst , als de beste voorbereidingen tot het_ uur der vcrlosfm-, het welk niet gevreesd, maar ook met zorgloosmoet vergeeten worden: want ontrusting, gepaard met aS oosheid, is een van de vreefelykfte hartstogten "
Voorbereid tot alles," dus luidt het Hot dier Lesfe " wat bevalling en Kraambed vereilchen, gezond, welgemoed, vol hoop en geduldig, ga dan, gy MedefchepSeTvan een nieuw Weezen, het welk u eerlang Moeder noemen zal, het uur te gemoet, het welk u tot uwe verMdenino- en tot een reeks van nieuwe pligten inwydt.
F en der eerften van deeze Pligten fchetst dc HoogleerW UDEN, als hy handelt, over de noodzaaklykheid aan den kant der Moeders, om zeiven haare kinderen te zoo-
a™ . over de Hoedanigheden der Minnen; over
%-VT eefregel voor zoogende Vrouwen ; met een breedvoerig onderzoek van de meest bekende Voedzels ,naar derzelver «aardv voor zoogende Vrouwen, als mede van de DranIZ liever d% Lugt, de Beweeging, den Slaap, de
Hartstogten; over de gewoone toevallen der zoogende
Vrouwen, en derzelver behandeling. Dewyl de goede be-
35Ö J. H. CAMPÈ
handeling, geduurcnde de Verlosfing en het Kraambed, den gewigtigften invloed heeft op het zoogen, doet hy, des betreffende, een uitflap, welke de oplettenheid van elke Moeder verdienen.
De Schryver geeft ons deeze Algemeene overzlening van de Leefregelen voor zoogende. Vrouwen , welke wy nog moeten plaats geeven, als in 't kort aanduidende, wat breed verhandeld te vinden is in deeze weldoordagte Leefregels. ,, (i) Eene zoogende Vrouw moet zich over 't algemeen onderwerpen aan eenen met het oogmerk overeenkomfligcn leefregel; deeze moet, echter, niet zeer verfchillen van dc leevenswyze, waar aan zy te vooren gewoon was. (a) De fpyzén, welke zy geniet, moeten voedzaam , week, ligt tc verteeren; dc dranken iusgelyks voedzaam, vcrkwiklyk zyn, door de gal kunnen bedwongen worden, noch te veel ruuwe lugt in zich hebben, noch heet en fcherp , of verflappende zyn. (3) Zy moet dus niet te veel vlecsch, geene fcherpe gekookte gezouten fpyzen, geen brandewyn , punsch , (terfc bier, koffy» cn zeer zeldzaam wyn, nuttigen. (4) Zy moetin een zuivere gezonde, niet opgeflootcn , lucht leeven. (5) Zy moet, zo niet werken , nogthans zich veel beweegen; maar zich daar by zo zeer voor verkoudheid als voor verhittingen wachten. (6) Zy moet haare borst zorgvuldig bedekt houden. (7) Zy moet, zo veel als mogelyk, des nagts rust genieten. (8) Zy moet haare hartstogten, zo veel mogelyk is, zoeken te beteugelen. (9) Zy moet, wanneer zy ziek is, het kind met ander voedzel zoeken te onderhouden, tot dat het binnen eenige dagen blyken zal, of zy kan voortgaan met zoogen dan of zy het kind moet fpeenen. (1°) Zy moet, naa dat zy moeiclykheid cn fchrik heeft gehad, het kind niet aan de borst leggen, maar het zog uitmelken. (11) Zy reikt het kind telkens, om de vier of vyf uuren, de borst, en wel zodanig, dat zy het altoos eenige uuren naa den maaltyd aanlegt. (12) Wanneer zy lang heeft gevast, moet zy eerst voedzel neemen, en het kind niet, dan een paar uuren daar naa, aan de borst leggen. (13) Wanneer zy gefchrikt is, of moeilykheid heeft gehad, moet zy (gelyk reeds gezegd is) het zog uitmelken , cn, dewyl zy nu in denzelfden ftaat is als eene zoogende Vrouw, die lang heeft gevast, iusgelyks eerst wederom ligt voedzel gebruiken, cn dan een paar uuren daar naa het kind aanleggen. (14) Is het kind ziek, en de moeder ontvangt om die rede geneesmiddelen,
dan
OVER. DE OPVOEDING.
357
dan moet zy niet voor een uur daarnaa het kind aan de borst leggen. (15) Zy moet het kind nooit in zyne legerftede de borst geeven, maar het 'er uitneemen, om zich en het kind het zuigen' gemaklyker te maaken, en het kind niet te vertroetelen. Is het kind verzaadigd, dan moet zy het zelve wederom in zyne legerftede neêr leggen. Droevige ondervindingen maaken deeze les noodzaakelyk, fchoon dit elk van zelve behoorde te weeten. (16) Zy moet opletten, dat zy dagelyks afgang heeft, en ingevalle dit mogt uitblyven, denzelven door zachte middelen van manna en zout, of door klisteeren, bevorderen. Cl7) Zy moet het niet geheim houden, wanneer zy zich niet wel bevindt, dewyl de meeste ongemakken in den beginne nog kunnen geholpen worden, en eene waare ziekte, welke zy fomtyds onder de leden heeft, zich toch niet laat onderdrukken, maar welhaast en met dies te meer woede uitbarst'; en dan evenwel het fpeenen van het kind, of eene andere bezorging van hetzelve, noodzaaklyk maakt, behalven eenige gevallen, dat wel de eigenlyke Moeder (de Min nooit) dan zelfs kan voortgaan met zoogen. (18) Zy moet alle bygeloovige vooroordeelen vaarwel zeggen, welke voor haar en haaren zuigeling nadeelige gevolgen zouden kunnen hebben. By voorbeeld, dat zy geene winden van winden verwekkende fpyzen te vreezen heeft, zo zy flechts eerst het kind 'er iets van laat proeven , en duizend andere foortgelyke laage en ïchadelyke gevoelens.
Het Leesboek, dat, naar gewoonte, dit Deeltje vergezelt , bevat eene aangenaame verfcheidenheid van Leerzaame Vertoogen , op onderfcheiden trant ingericht. Wy neemen 'er een der kleinfte Stukjes, 't welk ten opfchrift voert: de Trouw van een Vogeltje, uit over.
,, Kom hier, lieve Doortje! ik zal u wat vertellen van de trouw van een Vogeltje, dat u recht treffen zal.
,, Gy weet, dat 'er in den voorigen week een fterk onweer viel, verzeld van hagel. Juist was ik toen ngter in den tuin, op het lustprieeltje, en moest daar de bui afwachten. Voor het venfter ftaat een groote peereboom. Daar in had een vink zyn nestje met vyf jongen. Ik zag met een inwendig genoegen, hoe dat wyfje geduurig af en aan vloog , om zyne lieve kindertjes eeten te bezorgen. Toen het nu begon te regenen, en de hagel in de lucht zo verfchrikkelyk kletterde, kwam het vinkenwyfje, fchielyk, als een pyl gevloogen, ging op zyn
III. DEEL. N. AL O. LETT. NO. 8. A Z nest-
358- j. h. campe , over de opvoeding.
nestje zitten, bedekte de jongen, die angftig onder
zyne vleugelen kroopen, ftak zyn kopje onder de
vecren , en liet het geduurig op zich' loshagelen.
Takken, bladen , alles werd van dc boomen afgeflaagen. Zy bleef getrouw en ftil zitten.
. Toen de hagelbui voorby was, dacht ik: waarom toch het Vogeltje nu niet weg vliegt? Het zat als een muisje zo ftil. Ik ftiet met myn rotting uit het venfter op den tak. Zy bleef even ftil zitten. Toen nam ik een leder, cn klom 'er naar toe.
„ Ach wat zag ik daar, myn Boortje ? Welk een gezicht! Het hart deed my wee in 't lyf. Ik kon my van traanen niet onthouden.
,, De hagel hadt het Vogeltje op de jongen dood geflaagén; en de jongen piepten lustig onder hunne doode moeder. Deeze had dus liever willen omkomen , dan haare jongen laaten fterven. Door haaren dood hicldt zy hen in 't leeven.
„ Wat zegt gy van deeze groote trouw van een Vogeltje ?
,, Zo getrouw meenen het ook uwe ouderen met u. En nog veel getrouwer. Zy bewaaren u, terwyl gy gerust ligt te flaapen, cn als 'er een ongeval ontftaat, draagen zy u uit den flaap naar eene veilige plaats. Zo getrouw zorgen uwe ouderen voor u, op dat gy geene fciiade lydt.
,, Hoe veel hebt gy hen niet te danken! Erken bet met een kinderlyke dankbaarheid en gehoorzaamheid!"
Ontwerp tot eene algemeene Characterkttndc. Uitgegeven door w. a. ockerse , Predikant tc Wijk bij Duurftcde. Tc Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1788. Behalven het Voorbericht, 162 bladz. in gr. octavo.
"VTiettegenftaande de veelvuldigheid van charactermaatige -b^ Schriften, die ons, op eene leerzaame wyze, een groot aantal van Characters, uit verfchillende gezigtpunten befchouwd, voor den geest ftellen , dat ongetwyfeld zyne wcezenlyke nuttigheid heeft; ontbrak het" ons nog aan eene geregelde ontvouwing van de Theorie der C haracterkunde, die gefchikt is, om ons, niet flegts deeze of geene foort van Characters te keren kennen, maar om «sus tot eene algemeene Charactèrkunde , en derzelver
daad-
W. A. OCKERSE, ALGEMEENE CHARACTERKUNDE. 359
daadlyke beoefening op te leiden. Ter vervullinge van dit gebrek, biedt de Eerwaarde Ockerfe in dit Gefchrift de hand, door het mcdedeelen zyner opmerkingen deswegens; welken hy indiervoege voordraagt, dat ze de ernftige overweeging van alle dezulken, die zich op de edele Menfchenkennis toeleggen , by uitneemendheid waardig
zyn. Nadien de geagtc Schryver zelve een Juist
verflag geeft van dit zyn Omwerp, zo hebben wy geoordeeld den Leezer in dit geval den meesten dienst te zullen doen, met hun het zelve, ter kennisfe van 't bedoelde van dit Gefchrift, onder 't oog te brengen : dan, deszelfs breedvoerigheid wederhoudt ons, op eenige byzonderheden , de uitvoering zelve betreffende, ftil te ftaan, waartoe we, zo we vertrouwen, wel nadere gelegenheid zullen vinden , wanneer zyn Eerwaarde deezen hiermede aangevangen arbeid verder voortzet. Na eene voor¬
afgaande ontvouwing van de vereischte kundigheden, die tot de Characterkunde behooren, en 't geen daaromtrent opmerking vordert , verklaart zyn Eerwaarde zich bepaaldlyk over 't geen hy in deezen bedoelt, en de wyze, waarop hy zich voorftelt zyn ftuk ter uitvoeringe te brengen.
,, Wilde ik, dus vangt hy dit verflag aan, wilde ik Characterkundige fchetfen en idealen leveren , ik kon, door middel van geleende kundigheden, eene weidfche gedaante en uitvoerigheid aan mijn werk geven, die mij weinig moeite kosten zoude, doch die tevens ook eene geringe mate van waar Characterkundig vernuft in mij zoude ontdekken, en in anderen verwekken; daar men dezelve denkbeelden , die ik zou moeten voordragen , overal elders aantreft, veelen reeds zoo goed gecharactizeerd hebbende, als men zulks verwachten kan ; en mijn hoofddoel eigenlijk niet is te leeren, welke Characters 'er al beftaan, hoe zij werken, maar, op wat wijs en door welke middelen, men de Characters moet ontdekken, fchiften, vormen en beoordeelen.
,, Het kan zijn, dat in de ontwikkeling van deze Theorie hier of daar eene kleene Characterkundige fchets, ter opheldering gefchikt, zal dienen te worden 'ingevlochten; ondertusfehen beftaat de taak, dien ik mij heb voorgefteld , zaaldijk hierin , dat ik alle de hoofdcharacters, die met de daad aanwezig zijn , uit elkander fchifte , ftukswijs in derzelver uitftekende trekken voordrage, ze rangfehik in bepaalde Clasfen of orden, en langs dezen geleidelijAa 2 ken
3<5o
W. A. OCKERSE
ken weg van het meerdere tot het mindere, van het grootere tot het klcenere, van het algemeene tot het individueele , nederdale. ——. Om den lezer een juist denkbeeld te geven van mijn ontwerp, zal ik hier laten volgen eene korte fchets van den loop der zaken, die ik, zoo ver mijne krachten toereiken, heb voorgenomen te behandelen.
„ Eerfte orde. Het Character deezer Eeuwe, of van het algemeen menschdom in onzen en een naastvoorgaanden leeftijd.
,, Tweede orde. Volks-Charactcrs Hier zal ik-eerst handelen van het geen doorgaans de Characters der volken vormt, en van die bijzonderheden, welke vereischt worden, om het Character van een volk wel te leeren kennen en beoordelen. Vervolgens zal ik ccn cn ander ftaal opgeven van eene nationale Charactérfchè'ts, doch mij bepalen tot Europa, als dat waerelddeel, waar van wij niet alleen de meeste kennis, maar waarbij wij ook het grootst belang hebben. En wel bijzonder zal ik trachten het Nederlandsen Character in ctlijke voorname trekken te tekenen.
,, Dcr/le orde. Characters van kleenere maatfehappijen.
Hiertoe breng ik Eerst plaatslijke Characters, zoo
in het algemeen, als bijzonder, die van het Hof, van de Steden, cn van het platte Land. Ten tweede FamilieCharactcrs, waarvan de hoofdtrekken aan zekere geflachten bijzonder eigen zijn.
,, Vierde orde. Characters, gevormd door onderfcheidene Handen en bezigheden van dit leven. Onder dit opfchrift behooren de Characters door beroep en verkeering. Die door rijkdom en armoede. Die door Godsdienst. Die door Lectuur. Romanesquc Characters.
y, lijfde orde. Behelzende de Geflachtcharacters. Hier zal ik eenige trekken geven van het manlijk cn van het vrouwelijk Character, als zodanig.
„ Zesde orde, Characters uit het verfchil van den leeftijd geboren. Characters van kinderen , van jonge lieden , van mannen cn vrouwen, van oude menfchen.
„ Zevende orde. Perfoneele Characters, die overal, in een bijzonder perfoon , vallen. Ik zal een en ander voorbeeld geven van een goed, van ccn kwaad, van een gemengd, van een ongeftadig, van een gekunflcld Character, en ipooglijk nog vau eenige andere foorten.
,, Hier zoude nu mijn plan ten einde gebracht zijn;
dan ,
ALGEMEENE CHARACTERKUNDE.
301
dan, om al het voorgaande meer vruchtbaar te doen worden, en als in één middenpunt t'zamen te trekken, zal ik trachten in een zeker voorgedragen Character onderfcbeidenlijk te toonen, hoe het zelve uit alle de opgegevene grootere Characters ftukswijs zij t' zaamgefteld, zoo dat het van elk derzelven iets ontleend hebbe, zonder dat daar door het individucelc, dat, na aftrek van al het gemeenfchaplijke overblijft , ten eencmaal worde weggenomen; ten bewijs dat men, om een juist Charactcrkundig oordcelaar te zijn , ieder Character op eene foortgelijke wijs ontleden en fchiften moet.
,, Ik ben zoo wel van de uitvoerigheid en moeilijkheid dezes onderwerps , en tevens van de tederheid mijner vermogens, om het zelve wel te bearbeiden, overtuigd, als iemand door eene langwijl'ge redeneering mij daar vanzoude konnen overtuigen; doch ik vertrouw aan den anderen kant, dat kundige en weldenkende lieden, met de nieuwheid en nuttigheid van mijn plan, en met de welmeenendhekl mijner oogmerken in het zelve, zoo wel bevredigd zullen zijn , dat zij mijne geringe pogingen voor aangenaam houden cn onderlleunen zullen met hunne kundigheden ; waarvan ik belove , indien mij dezelve door briefwisfeling of door de drukpers worden medegedeeld , een dankbaar gebruik te zullen maken."
Agtcrvolgens dit Plan komt , in de eerfte plaats , in opmerking, Het Character deezer Eeuwe, of van het algemeene menschdom in onzen en een naastvoorgaanden leeftijd ; welks ontvouwing hy in dit eerfte vStukje nog mededeelt; waarin hy de voornaamfte byzonderheden daar toe behooreude oordeelkundig gadeflaat, en met alle oplettendheid in een juist licht ftelt; en waarover hy zich ten befiuite aldus uitlaat.
,, Indien men iets naar waarheid van de XVIIIdc eeuw ,, zeggen kan, het is dit: dat zij meer verlicht en meer „ befchaafd is , dan eenige eeuw , die haar voorging.
Maar zij is daarom niet geleerder, niet wijzer , niet „ beter. Integendeel heeft zij de dwaasheden en oh,, deugden van vroegere geflachten of behouden, of te-
gen" nieuwe verruild, of, onder eene bevalliger ge„ daantc, vermeerderd; en hare verlichting en befciia,, ving hebben gediend , om een nieuw licht over de ,, menschlijke dwaasheid en verkeertheid te doen opgaan.
Wij kennen die nu duidlijker dan voorheen, en zien, Aas „ hoe
362 W. A. 0CKERSE, ALGEMEENE CHARACTERKUNDE.
hoe ver wij nog af zijn van de volmaaktheid. —— " Ziet daar het grootfte voordeel onzer tijden 1"
Jttite na de Kust. van Gelukkig Arabie , en van daar , langs de Roode Zee en door Egypte, na Europa; behelzende, onder andete, een kort berigt, wegens eenen aanjlag der Engelfchen op de Kaap de Goedé Hoop : in eene reeks van Brieven ; door henrik rooke , Schildknaap , Majoor onder 't Voetvolk. Uit het Engelsch. Te Amfierdam, by M. de Bruyn , 1788. In gr. Svo. 198 bladz.
"Rvkans elk Reiziger, welke eenigen tocht van aanbelang buiten zyn Vaderland gedaan heeft , oordeelt zich gerechtigd of verplicht, om aan bet Gemeen verflag te doen van zyne ontmoetingen en aanmerkingen. Wanneer ook diergelyke verhaalen met oordeel opgefteld worden , dienen zy tot vermeerdering en verbreiding van nuttige kundigheden. En fchoon men 'er fomtyds niet zeer veel nieuws in aantreffe, laaten zy altoos zich met vermaak leezen , wanneer zy in eenen goeden ftyl zyn gefchreven Van deeze foort is het Boek, waarvan wy hier verflag doen. Al wie eenigzins bedreven is in de Reisbelchryvineen, welke, zedert veele jaaren, van tyd tot tyd, zyn in het licht gekomen , zal 'er, met betrekkingc tot de ligging en gefteldlieid der Landen, de zeden der Volken, welke de Schryver bezocht heeft, juist niet veel in vinden , het geen hem te vooren onbekend was. Maar des Schryvers Aanmerkingen draaaen in bet algemeen het teken van een gezond oordeel, fchoon hy op fommige plaatzen zich niet lang genoeg hebbe opgehouden om eene grondige kennis van al het weetenswaardige, dat zv uitleveren, te kunnen verkrygen. Daarenboven kan het verhaal van eenen tocht, door de Engelfchen, in den oorlog, welken zy voor weinige jaaren onzen Staat zo trouwloos als onrechtvaardig aandeeden , hoofdzaaklyk tegen eene onzer voornaamfte buitenlandfche bezittingen ondernomen , niet dan belangryk zyn voor eiken Nederlander, welke het welzyn des deerlyk getcisterden Vaderlands ten harten neemt. Het Werk beftaat uit Dertien Brieven.
I In den Eerften hebben wy het begin der Reize , van bet vertrek des Eneclfchen Esquaders , onder den Commandeur 1011nston, van Spithead, in het voorjaar van 1781, tot op deszelfs aankomst en verblyf te St Jngo., een der Kaap-Verdifchê Eilanden. Deeze behelst niets het geene men met elders aan-
trCïf De Tweede Brief behelst een ve baal van den aanval, door den Heere de suffsen , met een Fransch Esquader, ondernomen op het Engellche , terwyl hetzelve in de haven van
Tor-
H. ROOtCE, RPIZE.
3Ö3
Porto Praiia ten anker lag. Twee omftandigheden waren oorzaak, dat dezelve niet volkomen gelukte. Het Engelfche Esquader, waarvan een gedeelte aan het Eiland Majo zyne ververfchingen had ingenomen, was nu weder vereenigd: en de Heer de surFren , wiens Vlootdeel alleen uit vyf Oorlogfchepen bcftond, werd door drie derzelven niet naar behooren onderfteund. pits werd het gevecht niet bedisfende, maar had, evenwel, deeze goede uitwerking, dat de Engelfchen , ter herftellinge der bekomen fchade , genoodzaakt waren , langer , - dan zy bedoeld hadden, zich aan de Eilanden van Kaap Verd op te houden; terwyl de Heer de suffren zyne reis vervolgde , en daardoor den voornaamen toeleg onzer vyanden verydeldc.
111. Want in den Derden Brief meldt de Schryver, dat ,by de aankomst aan het Eiland 'Irinidnd, of, gelyk hy fchryft, Triv'dado, de Commandeur het voorwerp van den tocht opcnlyk bekend maakte- Dit was de verovering van de Kaap de lioet.e Hoop. Byster vlamden de Engelfchen op het bezit dier bekoorlyke Vasiigheid. „ Ydel, egter, (zegt de Schryver. bl. 27.) „ was alle onze hoop : de booze geest, die ons op 5:. ,7"."" „ plaagde, kwam ons, op nieuw, in den weg, en belette ons „ het binnen loopen van Baai Fals, zo als het vervolg zal doen „ zien.' Inderdaad , de Heer de suffren moet , in de verbceldinge der Engelfchen, een zeer booze geest geweest zyn. Want, fchoon de Heer rooke te vooren, bladz. 18, bad uitgerekend, dat het Engelfche Esquader meer dan befland was tegen bet Franfche, zo ras de Heer joiinston gewaar werd, dat dit laatfte voor hem in Baai Fals was ingelopen, had hy geenen lust om aan hetzelve een tegenbezoek te geeven , en beflooten
„ geenen aanflag op de Kaap te doen." 12e Schryver
voegt hierby eenige zeer gewigtige Aanmerkingen , over het aanbelang van de Kaap der Goeie Hoop. Deeze Aanmerkingen zvn voor den Ncderlandfchen Leezer het belangrykfte deel des \Verks. Doch daar dezelve vry uitvoerig zyn, en ook vi el elders vorkomen, zullen wy falleenlyk zeggen, dat de bezitring der gemelde Vastigheid , volgens des Schryvers met redenen geftaafd oordcel, de Engelfchen wel ras vollïagen meesters zoude maaken van Oostindie ; terwyl derzelver verlies den ondergang van den Hollandfchen handel op dat gedeelte der Waereld fcbielyk zoude na zich lleepcn, of ten minden denzelven geheel afhangelyk maaken van het wclbehaagen der Britten, i n dat dit niet leeds gebeurd zy, beeft men alleenlyk aan den byflahd van Frankryk tc danken. Want in boe deerniswaardigen 10eftand de Nederlandfche bezittingen in Indië w..ren , voor den laatftcn Engelfchen oorlog, is te bekend om het bier re zeggen.
Ondcrtusfchen veroverden de Engelfchen, in de Salda,nha
Baai, eenige Hollandf'he Oostindischvaardcrs. Op een derzelven vonden zy eenen Indiaanfchen Koning van 'lernate , die, Aa 4 met
364
h. rooke
met zynen Zoon , na eene vyftienjaarige gevangenis op een woest Eiland , na Holland gevoerd wierd. By deeze gelegenheid fpreekt de Heer rooke van de wreedheden , door de Nederlanderen in Oostindië gepleegd. Gaarne wenschten wy onze Landgenooten geheel van deeze de menfehelykheid onteerende vlekken te kunnen zuiveren. Maar me: verontwaardiginge en leedweezen moeten wy de onmogelykheid daarvan erkennen. Alleen kan men ztggen, dat het vooral eenen Engelschman niet betaamde, daarover onze ,Natie te berispen. De menigvuldige, maar doo'-gaans vrucbtelooze, klagten, door Leden van bet Engelfche Parlement zelve , in die Vergaderinge gedaan , de befchuldigin'gén tegen den Heer h«stings ingebragt , welker gerechtelyk onderzoek de Staatsdienaars niet hebben durven weigeren, maar welker uitwerking men , waarfchynelyk, wel zal weeten te verydelen, toonen duidelyk, dat de hoedanigheden van fchraapzuciit, onderdrukking en wreedheid, niet minder by de Engelfchen dan by eenige andere Europeaanen te vinden zyn.
IV. De Commandeur johnston had, twee of drie dagen, na het vertrek uit de Sildanha Baai, met een gedeelte des Esquaders dc terug reis na Engeland aangenomen , en het overige vervolgde zyne reis tot aan de Comma Eilanden , aan welker voornaamst , door den Schryver Joanna genoemd , (misfehien hetzelfde, dat in fommigc Kaarten den naam van Angnvan draagt,") men ter ververfehinge en herfielfnec der zieken zich eenigen tyd ophield. De Vierde Brief behelst eene befchryving van dat Eiland cn van derzelver Inwoonderen. Wy zullen ons daarmede niet ophouden, fchoon het leezenswaarclig genoeg zy. Ma Pimmlvk rdivnt liet tc moeten 7Vn vvfeviv-enip; wsrt de Scbryvcr ,SS Ma^u ju^b tegenkwam den =4 Aprü * SUe* * Aa 5
H, ROOKE
flechts drie ontkwamen, terwyl alle averink* j ■ dorst, en vermoeidheid bezweeicén g " d°°r honzsr>
X. Met het geene de Schryver zegt, van dP Ewlv i ramide, e.r van de overftroominge d N s S'fche Pv' niet ophouden, gelyk mede niet met E lïïfcg."t" °"S
Al. De Elfde levert ons een ftmhm „n,-, a ulul,<«Ken. en fchraapzuchtige kDeTClaary?«tef J^lt^^^ van de lebryver zelve de^^^^^^ gelukkiglyk uit zyne verlegenheid 'geS w ,1' Me°n n oe^dl in het werk zelve leezen Doch e^ne uirdrnL-kr™ i opmerking „ Meer dan andere volkenl^n^M,^6 154, „ ichynen de Engelfchen delfeolK?^?^ „ van deeze foort van plonJeringen, de reden da™ . yn „ ve ik, moet gezogt worden l/^£^&gSi^^£, „ ke zy zich daar aan onderwerpen " Hoe (l „nh Hfierheid met welke dit Volk zich anders Jï ? ♦ ?' met„d,e by zyne nabuurenP ^If^Sf^T^Sa draagen op hunne vryhed.? Of moeien wv hnf ^n&e"cften een voorbeeld van dien algemeenTrSl dXerken a,s ken zich het boogmoedigue 'da r 'zy"
meesters te zyn, doorgaans het laagfte kruipen? wan Z t
overmagt m andere handen is ? Ken voorb^TH 2 ,
gens wordt byge ragt, van iémand ? i I vervolCairo het zegel, hS 'geen ™Sü^Vsï? ""S tC koffers gezet hadden, tl brecken, eer S c^doo "dela^öe gefielde opzieners bezichtigd waren, en dsart™. daaitoevan duizend ponden ftetliS ™^ ^ van knevelaarye, zulk eene daad zoude overal hef™ 7 men, en met reden door zwaare geldboeten^eellrS L^ge"°"
De Twaalfde en Dertiende Brieven bSzS^TÏ91^ wy ons byzonderlyk behoeven op te ££? eTonTuffi? fel is reeds lang genoeg geworden. uittreK.
By wyze van een aanhangfel is 'nog airter hp- ™>,t- „ , een Firman of Bevejfchrift der oKSche den Christenen verboden wordt met bun é vaart gen m f 2 binnen te loepen; of van Juddah op Suez handde drvfe op ftraffe van gevangenisfe voor het febeepsvolk! ed van fchip en goed. ^ ' vcitvurte
De Vertaaling, om hiervan een woord te Zeggen komt nn, voor den Vertaalcr eer te doen. Zy is in eenen f?,n>n • den en onopgefinukten fiyl opgeficla. &S^t^i^lyke met gezien hebben, draagt zy, onzes bedunT,™ u n S' van eene grondiger ken„*fe van be^de Stai?32gS e Overzetters aantreft. Eene enkele aanmerk ng duUe de er" taaier ons ten goede. Op bladz. 116 'ftaat „ Jfdell efd „ dienst, bygeloof en koophandel, zyn ^M^Sdotj^
>, dee-
REIZE» 367
deezer iaarlykfche Bedevaartstogten,» te weeten der Mufu mnnrcTna M^-kka. Wy begreepen eerst niet, wat de IJdel5 lier te maaken bad, tot dat onze gedagten vielen op bet Engelfche woord Idlenefs, dat LedigWbetekent _ Waarfchynêlvk heeft de gclykheid van klank den Vertaaler misleid in een "ogenblik van minder dan gewoone oplettendheid.
BriefwisMinE, tusfchen de Familie en Bekenden, van den Vriend dlf Kinder n. Uit het Hoogduitsch vertaald^ Tweede deels, tweede Huk. Te Haarlem, by F. Bohn, ï?8f. In gyo. i73 bladzyden.
Tn dit Stukie is deeze Briefwisfeling, die wyders op dezelfde 1leerzaaite manier als het voorige ingerigt is, vergezeld van p.' Tooneelfpel in drieBedryven getyteld : de geweren der Jeugd. Het zelve ftrekt. inzonderheid, om der jeugd onder 't oog te brengen, hoe ligtlyk zy zig aan onheilen bloot fielten, wanneer 4* huiten der'Ouderen kennis, zig m minnehandelingen laafon' inwikkelen; al ware 't zelfs met medeweeten of op aane"£ S Gouvernante, die wel eens haaren invloed, op fier vooruitzigt van eigenbelang, fchandelyk listig misbruikt. — Eer oogichynlyk onvoorzigtig gedrag yan Juffrouw °P ïen Bal, omtrent een jong Heer, d.e haarer oplettendheid gef",n', rdlv Was, met eene fchynbaarc veronagizaammg van S £? welke xig mede oP dat Bal bevond, had
dfèn fcherpen toeziener van 't gedrag der Kinderen zynes vnends Se ding gegeeven tot het opftellen van dit Toonee ftuk, het wekly Wouw Lofe zydlings .n handen deed vallen. Het dier iónge fuffrouw was intusfchen geenszins van d en S leweest als de Heer Spiritus vermoedde; maar zyne bej: ^terdo-t, op bet Bal, had haar aangezet, om een rol, Tc zv als eene grap aangevangen had, voort te fpcelen; en yvne aaarop vblgendé agte houdendheid, d.e eenige dagen duurde wé ke de jonge Juffrouw niet goedvond voor de vuist te, T"gaan baarde eene anders geheel ongewoono koelheid , wens elkander: tot dat het vinden van 't opgcmelde TooneelSf bv een daaruit voortvloeiend gefprek, dezelve een einde Ed neemen. Dit gefprek naamiyk bragt eene Wederzydfche wrklaarin" te wege, cn had eene verzoening der gemoederen verKiadFii^ hprDft,ect den Heer Spiritus baar verdatrt gebouT ffhebbèn datze zig te vee! van een lallen melkmuil zou faTten im ct "en; en bet |eet Juffrouw Lotfl dat ze in 't geheele nèval wat al te los te werk gegaan was. —— Zy verK? Se gebeurtenis in een Brief aan haaren Broeder, en ma kt 'er een leerzaam gebruik van, dat ook bejaarden £|
3Ö8 BRIEFWISSELING.
wel eens mogen herinneren. Aan 't einde van haar ver¬
haal komen .ie, vervolgt zy in deezer voege.
„ Hy [de Heer Spiritui} verzogt my honderdmaal verOhoon.ng over zyne agterdogt, en ik hem over myne onbedagtzaamheid. Voorts deed ik door myn vriendlyk aandringen hem ook beloven, dat hy my zyne waarfchuwingen, die ik altoos mee de gronfte dankbaarheid, als de kragdgfte bewyzen zyner Vriendfehap, en zorge voor my'nen wezenlyken welftand erkennen zoude, nooit weder door eentgen agterdogt of wantrou wen, maar door rondborftige openhartigheid, en niet zydelings ot door dubbelzinnige onderrigtingen, geliefde te kennen te eeven. cn dat ik hem dan altoos rekenfehap geven kon, cn niet ligt hierin mistasten zoude. ,
„ In inderdaad dit is, waarde broeder, altoos myne manier van denken, en ik ben verzekerd, dat menii-e partyfehappen cn menige verkoeling in vriendfehap, alleen uit dergelyke misvattingen ontftaan; als men namelyk niet regt voorde vuist zegt zo als men het meent. Zulk iöort van mokken , pruilen "én mompelen, of zo als men "t neemen wil, vergelyk ik by let gedrag dier twee oude wyven, die elkander in 'r donker in een bosch ontmoeteden. De een hield de ander voor een toverheks of fpook, en dus wilden zy elkander niet voorby gaan, voor dat het dag wierd. Hadden zy elkander toegeroepen, „ wie „ zyt gy, waar moet ge heen, of hoe komt ge hier'" dan hadden zy geweten wat zy aan elkander hadden, en elk had gerust zyns weegs konnen gaan.
„ Eenigen tyd"geleden, was zekere Dame uit de ftad by ons' die onze moeder kwam fpreken, en die, door foortgclyk mokken of pruilen , met eene harer vriendinnen in onmin geraakt was. Deze was namelyk in een winkel gekomen, waar zy een ftuk zyden ftof zag, daar zy grooten zin in had, des zy'heen gaande belloot, om , des anderen daags, daar van een kleed voor haar tc kopen. Hare vriendin komt toevallig op dien morgen wat vroeger in dezelfde winkel, en kiest, daar zy van het voornemen der andere geen woord wist, juist dat zelfde ftuk De eerfte, wederkomende, vindt dat het ftof verkogt is, cn Ziet met lang daar na hare vriendin te yoorfcnyn komen met dat kleed aan. Hierop beeldde zy zich vast in, dat de andere, iets van baar voornemen geweten hebbende, ha r dit hei mclyk ontfutleld had. In plaats van hare vriendinne hier over te onderhouden, begint zy te pruilen, laat haar bezoek telkens afwyzcn, is ftckelig tegen haar in gezelfchappen : kortom men houdt in t ge eel op, elkander te zien, en leeft in volflagen yyandlehap, zonder dat de eene dc oorzaak hiervan ontdekken kan. tot dat eindlyk de perfoon, die zich beledigd aebtede dezelve aan myne moeder openbaarde; die daarop aannam de' andere hierover te zullen onderhouden, en dus komt dc gar-
febe
briefwisseling. 39
fchap ontdaan, Jf^g^ de Se ondLftlg geuit,
5ff haddie SS^XnxIe andere op haar verftoord was dan had die gtwuuj, Neem d t voor u zeiven ook
of Zy, ^é^Ö^yS^^tór. oek wel een wei-
5" aCht'n 2 Serte hinken , en dat deugt onder broeders en mgje df ^r [e n iik , ^ ^ . voof
zusters in 't geheel niet. l d s
hand — wy nenw. fmooren zeer ligt eenige
^tti^^Sffi^^' WC,kE d0°r berouw «rvSSn , of door eenige warmte Weg te nemen is.
K*rfl van karelsberg, of Tafereel van de Menschlyke Ellende n r c g sALtzMAN. I7fc /«et Ho^dmtscU venaud. Vyf de
K,^^ * * ^J-Dolu 1787- 1,1 OCInyo'
382 fcZrtdz.
TV/Ter de gefchiedenis van KaM en zyne bémlnZje 0ike^ rdt1n dit Deel nog al geen voortgang gemaakt ; Kar l ï f J t and om SW«««i. die by meent gefcnaakt te ^£SéÜiïi8*W bevindt zg intusfchen op zyn f ndVned&St 4; alwaar eene fnapagtige Huishoudfter haar Landgoed Aateisuer^, wantrouw en een
ohvoorzigtrg aaAeflto* f ^eXn7 ' welk haar dit verblyf
™ weder van daar te haatlyk maakt^ en «>i ontbreckt het, naar de meermaals
vertrekken. V00: : over B j^, 00k in dit Peel
9Pgemerkte W^tótf ^oSipoffi& • die ™erendee,s aak gk6n vvëlkK? Ssc5ke ellende verzwaaren, onder 't ^^^^Wehooféi in deezen ook wel byzonder °°l toirf e in de zaaken van 's Lands beftuur, d.e
TCtwer ten voorbed kanTekken. Zynen" Vriend « fen berrgf gegeeven hebbende, van het oogmerk zyner re.ze na een "erii^ ë, & Brief indeezervoege.
^T«t'S?X^ zeer goed, om dat derwaards eene ^J' r ïo d/ M ar' zo dra kwam ik niet buiten K»fc/»' . of ?achaus£ heeft gelyk u bekend is, een einde, en ik gerak £me?myn pï&lo aiep in de modder, dat het onmogelyk
37° G. G. SALTZMAM
was om verder te komen. Zo leed als het n» enkel feheutie van het gezaaide te vertïppe? *g L25 f" boer zo veel moeite en inlpanning van krSen kt t L * my thans evenwel genoodzaakt, om over het bezaa de' v fi £ knielen" Z° * * S ^ E
„ Maar ik had naauwlyks eenige honderd Happen eeree ÏPn of een man greep myn paard in den teugel, diedffchS fte vloeken en bedreigingen uitbraakte. Wat d 1Chnkke, '
daï'hetonmL^vVl^r^0!?- Maar ^ ziet immers wel, dat het onmogelyk is, om 'cr aoor tc k H _ Z?!
lergS ?" ^ m°dder- Ma" e" Paa; d «octeifhler InnS
daarenboven fchatting en ongelden betaaJeffr' vE dan geen mensch: hebt gy geoogst of niet geoogst? Wan3
tt#g^.&*** b°-! j---iitS:"n^
,, Ik. D it is alles waarheid : maar wannwr u~ vrucht behouden wil moet hy o'ok b«crl"ntzo-gen^" rs» ; h l ' Wai bcfommert ach de boer over de wcéen te kómen . :/ ™ E"' « ko» van delak
„ Ik. Wat moet ik deen?
„ Hy. Te rug ryden naar Zinkkvcn , en negen Guldens boete aan den Schout betaalcn. mó negen Guldens boete betaalen. Maar wat zal k m r nen?_ Myn Heer is immers vreemd, ^t wiiVgy'n y ^ ,, Ik. Een halven daalder. J 3 ëCLVeil ■
„ Hy. Geef hier! (Toen hy het geld had.) Ryd nu in Gods mam recht uit! Daar by de galg komt een X 1^ maar links om, en volg het fp&f <Ë^jRff^??
Ik.
karel van karelsberg. 37 1
,, Ik. Maar op die wyze zal ik immers nog meerder vruchten bederven? ,, Hr. Wie kan dat nu helpen ?
„ U. Moeten de boeren dan alle jaaren zo veel fchade lyden?
Hy. Alle jaaren. ' Ik. Maar waarom verbeteren zy de wegen met?
Hy Dit is de zaak van den Landsheer. In den herfst bezaaijen zy de akkers, in het voorjaar P-oeKenzy dezelven
wederom. _ Dit is nu reeds zo lang gefehied als ik veld-
bewaarder geweest ben.
Ik Maar wanneer gy nu de reizigers tegens de betaaling van eenen halven daalder vergunt, om te paard en met wagens over de akkers van de boeren te ryden , wat nut bebben dan de boeren van uw ampt'. „ Hy. De boeren hebben 'er zekerlyk geen nut van. .. Ik. En wie dan? '■ \ ' .
Hy Wie dan anders, dan ik zelf? Zie je, myn Heer! Ik "ben éen Invaliede. In den flag by Mollau heb ik deeze drie vingers verboren, die moeten my immers betaald worden. Ik Kan de Vorst u die dan niet betaalen? " Hy Dan moest de Vorst een ruime beurs hebben , wan neer hy'alle'de geenen zou willen onderhouden , die in zynen dienst "kreupel worden.
Ik Maakt hy ze dan alle tot Veldbewaarders? > " Hy Neen myn Heer'! dat niet. Maar zie je, wat buitenlanders zyn , die ontvangen hun affcheid , en gaan dan het lieve brood bedelen. Maar de onderdaanen worden bezorgd. De een wordt Poortier, de ander Opziener over de Accyzen, de derde Opziener over het Vleesch, de vierde \ eld bewaarder, en zo voorts. Op die wyze worden alle onvermoogencie Soldaaten bezorgd, zonder dat het den Vorst een koperen duit kost.
" Ik 'reed weg , en verkropte-alles, wat ik zo gaarne zou
WDenHewgZiiebbragt, door de flegte gefteldheid van den weg, niet zonder gevaar van zyn leeven, het diestyds niet verder dan tot Inieveld; alwaar een gefprek met een Burgemeester en den Stadsféhrvver hem duidelyk deed bemerk, n, dat het den landsheer aan 'behoorlyk beftuur , on den Ingezetenen aan zugt voor 't algemeene welzyn, mangelde.
Eduard en Eleonnra, Treurfpel, Gevolgd naar het Eng'lsch van den Heer James thomson , door izaak de clercq h. z. Te Amfterdam, by P. J. Uylenbroek, 1787. In Svo. 80 bladz.
Het origineel van dit Treurfpel wierdt, in den jaare 1736, door den Engelfchen Dichter Thomfpn, den Schouwburg te Londen
372 EDUARD EN ELEONORA. TREURSPEL.
den aangeboden; doch, om onbekende Staatkundige redenen od denzelven niet vertoond. De Gefchiedenis, daarin ten grond flag gelegd, is genomen uit de Kruistogten naar het H. Land" alwaar Eduard, omtrend den jaare 1272, dooreen Moorder od ■welken h. zich betrouwde, wierdt omgebragt; doch denze'ven met dezelfde vergiftigde ponjaard, ook 1 er leven benam In het Treurfpel wordt zy op de volgende wyze voorgefteld-'
De Engelfche Kroonprins Euuard. zyn Leger voor Jnffa, eene Stad op de Kust van Palestina, nederge/lagen hebbende, wordt aldaar, door eenen afgezant van Sultan SJim, met een vergiftigde dolk in den arm gewond. Schoon deze daad den Vcrraader het leven kost, brengt die wond echter ook den Vorst tot op den rand des Grafs, alwaar men niets dan zynen dood te gemoete zier. Eene gevangene Arabifchc Princes, üaraxa , Minnaresfe van Sel>w, en vertrouwde van ILduards Echtgenoote, É/nüora geeft, in deze zorgeiyke omftandigheid , den verfebrikkelyken raad, het verfpreidend gif uit de wond te zuigen, als het eenige middel om den Engelfchen Vorst te behouden. Ekonora zelve ftelt dit in 't werk, daar toe den ilaap yaa Eduard te baat neemende; waarop het verfpreidde vergif tot haar overgaat, en haar jn even zulk een toeftand brengt, als Eduard ontkomt; het welk verfcheidene gevoelige Tooneelen oplevert. Selim, door den dweepzuchtige!] Moorder misleid, die daad willende herftellen, komt in de kiceding van eenen Dervis, in Eduauts Leger: geneest' door de hulp van Daraxa, de reeds ftervende Vorftin , en ontdekt zich daar na , zo wel op de grootmoedigfte als verrasfendfte wyze aan Eduard: welke daad de ontknooping' van dit Treurfpel uitmaakt.
Op de Tooneelfchikking zyn eenige Aanmerkingen te maakenzelfs vindt men eene gaaping tusfchen het PyfUe en Zesde 1'oonee'l des Vierden Bedryfs: dan lbortgelyke feilen kunnen niet opwee. gen tegen de edele gevoelens, die overal in dit Stuk doorftraa. len, dat met deze Verfen, door Selim, geflooten wordt.
De hoog/Ie Wysheid, die niets zonder oogmerk doet,
Wrocht zulk een onderfcheid in 't menfchelyk gemoed,
Dat hy, die blindling zich geen denkwyze op laat dringen,
Verfchiltend denken moet met andre ftervelingen •*
Het oordeel lyd geen dwang; het houd zich altoos vry.
Dat dit dan ,t middenpunt van overeenkomst zy:
Men bami vervolgzucht en geloofshaat uit de zinnen;
't Verjland moog' twisten, maar het hart moet vrede minnen;
En 't gantfche menschdom vinde alom zyn heil en vreugd
Jn de oefening van recht, van menfchenliefde, en deugd.
NIEUWE ALGEMEENE
VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN.
De Vriend der Jonge Heeren , door den Eerwaarden Heere T. foRDYCE , Doctor m de Godgeleerdheid. Lil hei Engelsch vertaald. Derde Deel. Te Amfierdam , by T. Yntema, 1788. Behalven het Voorberigt en de, Voorreden, 225 bladz- in 8vo'
Toen Neerlandsch JongHngfchap het dierbaar Gefchenk ontving van den vertaalden Vriend der Jonge Heeren door den Eerw. fordyce , reeds met zo veel lois heke'nd door zynen Vriend der Jonge Juffrouwen, mogt men uit het flot van de Voorreden des Schryvers, zich beloóven , dat men meer Redenvoeringen van dien zelfden {tempel te wagten hadt , indien het den Hemel behaaede hem tyd en vermogens te fcheïiken. Dc Uitgeeve?s& dier Twee Deeltjes beloofden , in den Jaare 1780, dezelve , zo ras ze in 't Engelsch waren uitgegeeven, eene Nederduitfche Vertaaling daar van te zullen bezoiffen in dat tydsverloop is 'er ons niets van voor¬
gekomen ; en mogen wy , uit de Voorreden des Eerw. Schryvers, in dit Stukje, befliuten dat men geen meer Redeïivoeringen van hem te wagten hebbe. „ Door ziek„ wÈK? van gefteltenisfe heeft hy zich genoodzaakt „ gevonden , het gewoone werk zyns Beroeps te ftaa-
" Hoe'komt, vraagt men derhalvcn , billyk, dit DerdeDeeltje daar aan toegevoegd? Op het doorbladeren cn het leezen des Voorberigts van den Vertaalcr, is ons gehleeken' dat dit Derde Deeltje op dezelfde wyze zamen«refteld is, als men een Derde Deeltje by de twee eerfte, van den Vriend der Jonge Juffrouwen , toegefchikt heelt, 't Zelve beftaat, naamlyk, uit een en ander klem Werkje van die keurige hand , in deezen Bundel verzameld, voor de verftrooijinge bewaard. ,
Het Eerfte , 't geen wy ontmoeten , is eene Redenvoering , over de Dwaasheid, Schande , en Elende van
UI. df.f.l.n. ai.G.leït. no. o. Bb A.W
374
J. fordyce
Zondig Vermaak, over salomo's zeggen, Spreuk. VII: 6. door fordyce , op eene Algemeene Vergadering der Kerke van Schol/and, uitgefprooken, waar de Leeraars zich bevlytigen, om meesterftukkcn van Welfpreekenheid op te leveren ; en mag deeze Redenvoering daar onder geteld worden. Luid. de keuze van zulk eene flofFe vreemd by eene Kerklyke Byeenkomst , de Eerw. fordyce keurde ze niet onvoegelyk, ,, in eene Eeuwe als
deeze, waarin de Wellust, als 't ware, ten Throon ,, zit. Eene E^euw, waarin , te midden van de
heerlykfte vorderingen in Kunften en Weetenfchappen, „ en betooningen van Burger- en Krygsdcugd , maar al ,, te veel befpeurd wordt van die Weelde cn Verwvfd„ heid , welke eenige deftige Schryvers onder de Cha-
ractertrekken deezer Eeuwe tellen." Zy behelst , gelyk de Vertaaler te regt opmerkt , om zo te fpreeken, ,, de Toepasfing vau alle de Redenvoeringen,
tn de twee voorgaande Deelen den Jonge Heeren voor,, gehouden."
Het Tweede Stukje, in dit Deeltje, en verre het grootfle , beftaat uit zes Aanppraaken aan de Godheid. De eerfte loopt, over een Gezigt der Zee. — De tweede heeft ten ondcrwerpe, de Behoudenis door christus , en dient ten vervolge van dc voorgaande. — De derde,
over de Befpiegeling , is uit beide voortgevloeid.
De vierde cn vyfde gaan over de Voorzienigheid, •
en tot de zesde gaf de Dood van samuel johnson, een Vriend van fordyce , aanleiding. Deeze laatde , voor onze Nederduitjche Leezers, die den Heer johnson niet, of niet genoegzaam, kennen, wordt toegelicht door den Vertaaler , die in zyne Voorreden een verflag geeft van deezen in Engeland zo bekenden Schryver.
Behalven de aanpryzende Bedenkingen des Vertaalers, over deeze Aanfpraaken, öntmoéten' wy , in de Voorreden des Schryvers zelve, zeer leezenswaardige Bedenkingen, over den aart deezer Godsdienstoefeningen. „ Hy, die
een redelyke en teffettó vuurige Godsdienstoefening 9J altoos aangezien hadt voor de edelfte bezigheid van 's .,, Menfchen Ziele, en de rykfte bron van vordering en
troost, wenschte deeze te bevorderen, door alle mid„ delen, die hy in zyne magt hadt, en hoopt, dat Lee„ zers, vau eenen emfligeii aart , en teffens van eene „ onbekrompe denkwyze , cenigen fmaak mogen vinden
in deeze Aanfpraaken."
De
de vriend der jonge hek ren. 375
De Eerw. fordyce verkoos aan deeze Stukjes liever den naam van Aanfpraaken dan van Gebeden te geeven: om dat, fchoon ze verfcheide Gebeden en Voorbiddingen behelzen , ze voornaamlyk in den ftyl van Bedenkingen zyn in°'eiïgt. ,, Ze beftaan" gelyk hy zich uitdrukt,
uit eene foort van Godsdienftige Bcfchouwingcn, waar **. in de Ziel, werkzaam onder een leevendig gevoel van " de Godlyke Tegenwoordigheid, met ootmoet cn ernst, " haare inwendige aandoeningen en overleggingen , cn ! begeerten over verfcheide onderwerpen, uitdrukt, en " fteeds het oog tot god opheft , als haar Vader en " Reo-ter, wiens goedkeuring haar hoogst geluk uitmaakt: H dewyl Hy alleen haar kan zegenen, door alle tydper'! ken van haar beftaan."
Het Derde, 't welk ons voorkomt, zyn hvee Brieven, en andere Dichtftukjes, over verfchillende Onderwerpen, aan een Kring vau Jonge Vrienden. Deeze werden , naar luid 's Vcrtaalers Voorreden, ontleend uit een Bundeltje Gedichten , door den Heer fordycê , in den voorleden jaare, in 't licht gegeeven. Ze zyn niet van hem overbezet, maar door een zyner Vrienden , der Engelfche Taaie magtig, cn niet onbekend onder de tegenwoordige Nederlandfche Dichteren, die de goedheid hadt, deezen last wel op zich te willen neemen, en uit een vry ruimen voorraad eene keuze te doen van Dichtftukjes, die meest rechtftreeks de Jonge Heeren betreffen, en, in de
daad, een bevallig einde aan dit Werkje maaken.
Iet vreemds, dat de Eerw. fordyce, wien het noch aan leevendigheid van Verbeeldingskragt, noch aan Vinding, noch aan Vuur, ontbreekt, eerst in een vry gevorderden Leeftyd de hand aan het Dichten geüaagcn heeft. 'tGeen zyne Dichtftukjes daar door in leevendigheid, misfehien , verliezen , winnen zy in kragt cn bondigheid. Wy zullen 'cr, ten flot onzer Aankondiging, een Haaltje van bybrengen: doch moeten eerst van het voornaamfte gedeelte van dit Boekdeeltje iets meer zeggen dan de ftraks bloote opgave der Opfcbriften.
De bekrompenheid der Dwceperv , de naargecstigheid van het Byaeloof, de wartaal der Geestdryvercu, de laao-e en laffe Styl, in opftellen van deezen aart, door Lieden , die Smaak en een recht gevoelig Hart derfden, hebben alle het haare toegebragt, om, meest alles, wat den naam draagt, of het voorkomen heeft, van Gebedetoeken , by Menfchen van gezond Oordeel , kiefchen Bb 2 Smaak,
37°"
J. FORDYCE
Smaak, en Voorftauders van een redelyken en zuiveren Godsdienst, op een laagen prys te fchatten, zo niet als onwaardig, en eer den Godsdienst hinderlyk dan voordeclig, te verwerpen; doch zy zullen deeze Aanfpraaken van eene andere gehalte vinden ; en 'er geenzins dien Schoolfchên trant en ftipte orde in aantreffen, welke inde meeste Gebedenboeken, zelfs misfehien in dc beste, heerscht. 't Zyn Uitboezemingen van het Hart, onder 't geleide van -1 gezond Verftand, aangevuurd door Christlyke Godsdiendigheid. Mogelyk zullen ze al te vuurig geoordeeld worden, in eene Eeuw, waarin onvcrfchillige koelheid, en valfchc befchaafdheid, maar al te zeer naar de Mode is. Wat hier van zyn moge, ons hebben ze uitfteekend bevallen , cn op veele plaatzen getroffen. Wy kunnen ze niet opénflaan, of wy ontmoeten iets van dien aart. Laaten wy bezien , of eene en andere Afdeeling (*), uit deeze . anfpraaken, die uitwerking op onze Leezers hebbe.
„ Gunstryke Hemel! " boezemt dc Schryver , in dc Tweede Aanfpraak , uit , „ welke Vooruitzigtcn doen zich op aan myn verrukt gezigt I ,, Alle oude dingen zyn
voorby gegaan, en 't is alles nieuw geworden." Het Licht der Waarheid beftraalt de verduisterde Zielen , gelyk de Dageraad den in 't donker wandelenden Reiziger. De minde Leerling van uwen Zoon, Ilemelfche Vader! is wyzer dan dc grootfle Leermeester onder de Hcidenfche-
JFysgeeren. De aangenaamheden der Vergiffenisfe
daalen in het hart der Boetvaardigen , ,, gelyk de regen
op het verfchrocidc gras." Dc nederigen en opregten worden geroepen, dm zich te verheugen over de zekerheid der Zaligheid. Dc Zielen der Menfchen zyn
vernieuwd door uwen Geest, gelyk het gelaad des Aardryks herleeft by het wederkeeren der Lente. De opwellingen van Lust, en dc dormen der Driften, bedaaren tot eene heilige kalmte. Tweedragt en haat, boosaartigheid, nyd en dwaaze eerzugt, vcrdwynen voor den „Vorst des
Vredes." Kroonen en Schepters worden nedergelegd voor zyfte voeten; alle Bevalligheden voegen zich in zynen doet. De Deugd krygt kragt door 't Geloof,
en haalt van het Kruis de Lauwerkroon der Onftertlykheid. Ik daa verrukt op de bedenking , ,, dat
,, CHRIS-
f*) Afdeelin? fchryf ik: want deeze Aanfpraaken zyn in, met getallen getekende ,' Afdeelingen onderfcheiden, waar van de Eerw. Schryver, in zyne Voorreden, de rede opgeeft.
DE VRIEND DER JONGE HEÊREN. 377
^hukstus "•elvk hv gcftorven is voor onze Zonden, ' oKpgewekt is ter onzer Regtvaatdiging. Hy is de " Opftanding en het Leeven, wie m hem geloof zal lce-
" ven al ware hy geftorvcn." Onze Lichaamem,
'thans"de woonplaatzen van zo veele kwaaien, de bronnen van zo veele verkeerdheden , de veroorzakers van zo veel arbeids en zorgs, en in 't einde een prooy des yerr derfs zullen, ten eenigen dage, een beter en gelukkiger ledaante aanneemcn; op de ftem des Aartsengels, door £ Magt van jesus, het duister en fmaadlyk graf verhaten-en „ wy zullen hem gelyk weezen; dewy wy hem
Vullen ziengelyk hy is." Voor eeuwig m zyne
Verkwikkende tegenwoordigheid verkeeren , — voor eeu-
wio- vry vanfmart, ziekte, verval, ontbinding, s
S onbekend , — de volmaaktfte fchoonheid, door vol? kom onfchuld verzekerd, — en wy, door 's Hed ands goedkeurende uitfpraake, verwaardigd tot een onbefchrytbaar en eindeloos Geluk! • Wat hebben, met zodanige Uitzigtcn vervuld, met zulk eene Hoope: bezield, ó god, uwe getrouwe Dienaars te vreezen, of waarom zouden onze Harten zich ontrusten m leeven ol m dood. "Bewaar my," is zyne taal in de Derde Aanfpraak, Tïcmelfche Vader! voor de hooggeroemde weldaadigheid der geenen, die, terwyl zy Vryheid belooyen van de ketens des Bvgeloofs en des Vooroordce s, zich bevlyfigen, om alfe goede beginzels, door u het Menschdom ingedrukt, als dc grondflagen van hunne Deugd cn
Geluk, om verre te rukken. • Verlos my van de
valfchc voorwendsels der zodanigen, „ wier barmhartigheden wreedheid zyn," die den dikwyls matten geest willen berooven van haare meestvermogende bartfterking, en den Kinderen der fmerte ontzetten van hun kragtigst fteun zei , en dc edelmoedige poogingen van den rechtfchaapen Vaderlandminnaar, de nuttige cn moeilykc nalpeurmgen van den Godvrugtigcn Wysgeer, de geduldig verdraagene tegenheden en heldhaftige opofferingen des Volders van jesus, zonder belooning of hoope laaten. _,_!! Geef dat ik altoos met afgryzen bclchouwe hun Godloos Stelzel, 't geen dit fchoon en heerlyk Heelal m een tooneel van verwoesting hervormt, door uw lehepnend vermogen uit te fluiten, en uw oppcr-tocvoorzigt, *t welk alles"beftuurt, verlcevendigt en bezielt, te ver-
Mnnen i Befchut, bid ik u, elk deugdzaam Hart,
ieder geens kwaads bewust jeugdig Gemoed voor de be1UIC * Bb 3 drieg-
37*
J. FORDYCE
drieglykhetd vau allen, die boosaartig hun best doen van te ondermynen en te verwoesten ,, wat regt, waar en
goed is " onder de Menfchen ; wat hun dierbaar kan maaken aan elkander, als Leden van uw Huisgezin, of hun by u aanpryzen als Qriderdaanen van uw Koningryk; wat hunner waardigheid en hoope voegt als onfterilyke
Weezens. Vervul hun met den uitcrflen en on-
vcranderlyken afkeer van eene fnoodheid, die, niet voldaan met den vrede cn goede orde des Menschlyken leevens te ontrusten, door koele redenkavelingen, voorbedagtc fcherpzinnighcid , of losbandige vrolykheid, dc Ziel, voor den Hemel gefchikt, naar uwen Beeldc gefchaapen, zoeken tc verhagen, en, in 't einde, met alle haare edele bekwaamheden te doen nederzinken in den fchriklyken afgrond van het Niet!"
,, 't Zy verre," bclydt hy in de Vierde Aanfpraak, „ van my, uwe Wyshcid of Regtvaardighcid eenigzins in twyfcl te trekken , wanneer het u behaagt, in uw Opperbeftuur de dingen zulk ecu gang te laaten gaan, dat zy afwyken van het gewoon beloop der Wetten , door u vastgcftcld, om de zaaken der Menfchen kinderen te regelen. Door zulke befchikkingen behaagt het u, de
aandagt des Mcnschdoms op te wekken, hun een gevoel hunner afhangelykheid van u in te drukken, dc onzekerheid te keren, om op tydlyke genietingen te fteunen, cn de noodzaaklykheid, om deel tc erlangen aan goederen boven dc toevalligheden des tyds verheeven. —■— Viel „ de loopprys, altoos den Snellen ten deel; behaalden de
Sterken altoos dc overwinning in den ftryd: bezaten „ de Wyzen altoos Rykdom , en was dc gunst der Mcn„ fchen altoos het deel der Veelweetenden ," wie, 6 hkere ! wie zou u om byftand fmceken, of Wie u danken voor zyn gelukkig Lot? Waar is dc Mensch, die, ten dage zyns voorfpoeds, niet verlokt zou worden, om uwe medewerking te vergeeten, en, in den hoogmoed van zvn opgebhazen harte, tc zeggen, ,, door de kragt
van myne hand, of door dc wyshcid myner raadflagen, „ heb ik' dit verkrecgen?"
En," luidt zyn taal in eene andere Afdeeling der vyfde Aanfpraalce, nooit wil ik ophouden u tc verheer„ lykcn, Beste der Vaderen! ,,Gy zyt aan allen goed, cn ,, uwe barmhartigheden gaan over alle de werken uwer han„ den. Aller oogen wagten op u, en gy geeft ze fpyze ten „ zynen tyde. Gy voedt de jonge Ravens als zy roepen.
Geen
DE VRIEND DER JONGE HEEREN. 379
Geen Muschje valt op den grond zonder u, Hemelfche " Vader! DeHairen onzes hoofds zyn alle geteld!" Niets ?' te iaaf> en zielsgenoegen.
VERHANDEL. VAN TEYLER'S GODGEL. GENOOTSCHAP. 381
Verhandelingen , raakende den Natuurlyken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door teyler's Godgeleerd Genootfchap. Wilde Deel. Te Haarlem, by J. Enfchedé en Zoonen, en J. van Walré, 1787. Behalven het Voorbericht, 388 bladz. in gr. quarto.
Het voorftel van Teyler's Godgeleerd Genootfchap, in dezen behandeld , vorderde , „ ten bondigfte en kraotigfte te betoogen, de dwaasheid vau het Scepti" cismus of der Twyffelaarye , en de onbezonnenheid van het mecsteragtig bcllisfen omtrent Godsdienftige ' voorftellen, met aanwyzing van den middelweg, tusfchen die twee uiterften, te houden." Eene Verhandeling van den Ecrwaerden Heer W. L. Brown, D. D., Predikant der Engelfche Gemeente tc Utrecht, ter beantwoordinge van dit voorftel, heeft den gouden Eerprys weggedragen. Voorts zyn 'er nog twee Verhandelingen over0dit onderwerp ter drukperfe gefchikt, welker Schryvers met een zilveren Eerprys begiftigd zyn geworden; te weeten , de Eerwaerde Heeren G. Hesfelink , toen Leeraer te Bolswaerd, thans Hoogleeraer te Amfterdam, onder de Doopsgezinden, en J. van Voorst, toen Bedienaer des Godlyken Woords tc Zicrikzee, thans Hoogleeraer te Franekcr. Het beloop dezer Verhandelingen is, volgens den aert des Voorftels, natuurlyk drieledï"-, als gaende eerst over de Twyffelary, vervolgens over het meesterachtig beflisfen, en eindelyk over den middelweg , dien men verftandig tc bewandelen heeft, om beiden deze zo fchadelyke uiterften te vermyden. Iéder Verhandeling behelst ene menigte van leerrykc aenmerkingen over dit Stuk, dat wel by herhaling overwogen , en van onderfcheiden zyden recht ernftig befchouwd mag worden; daer men veelal, en zomtyds vry fterk,
tot het ene of andere laekbare uiterfte overflaet. Om
uit de menigte dezer aenmerklngen den Lezer 'cr ene ter proeve mede te deelen, zullen wy ons bepalen tot het geen de Hoogleeraer Hesfelink bybrengt, met opzicht tot de uitvoerige en ingewikkelde famenftcllcn van Godgeleerdheid; waeromtrent hy ons het volgende aen de hand geeft.
Gewag gemaekt hebbende van de verdeeldheid der gemoederen, in 't bepalen van't geen men voor het hoofdssaeklyke des Christeudoms te houden hebbe , flaet hy Bb 5 ga-
38a
VERHANDELINGEN
gade, hoe moeilyk het zy dit verfchil by te leggen, zo lang de menfchen niet dezelfde regels volgen in 't beoordeelen van 't geen het hoofdzaeklyke van den Godsdienst uitmaekt.
„ Sommigen naamlyk, zegt hy, fchyneu te begrypen, dat wel het voornaame van den Godsdienst beftaat in een regt geloof, in regtzinnighcid van gevoelens, daar anderen het zelve in het byzonder zoeken in die waarheden welke regtftreeks en volgens haaren aart ftrekken, ter bevordering der daadelyke Godsvrugt. De cerstgenoemden, als inzonderheid veel werks maakende van de bespiegelende Godgeleerdheid , en dezelve op eenen hoogen prys ftellende, loopen wel het grootfte gevaar. om over min duidelyke leerftukken ftellig te beflisfen. Hoe zulks toegaat, zal ik iets omftandiger aantoonen.
,, Dewyl de voorftanders van den daadlyken Godsdienst, (met welken naam wy hen van de bespiegelende Godgeleerden onderfcheiden,) de waardy eener Godgeleerde ftelling voornaaraelyk beoordeelen naar den invloed, welken dezelve heeft op dc eigeniyke Godsvrugt, op het gedrag der menfchen ; zo beftaat derzelver Godgeleerd famenftcl uit geen groot aantal van waarheden, en wel uit dusdaanige waarheden, die het gemeen menfchen verftand, voorgelicht door dc aanwyzingen der Openbaaring, duidelyk erkent, en waarover dus in1"het algemeen weinig verfchil valt. In dusdaanige leerftellingen, welke in bloote befpiegelingen beftaan, cn minder gefchikt zyn, om de menfchen tot daadelyke Godsvrugt te bewcegen, ftcllen zy weinigcr belang. Maar juist deeze zyn het, waaromtrend noch de reden., noch de Heilige Schrift, ons die klaare onderrigtingen geeft, en die derhalve volgens haaren aart aan de meeste tegenfpraak zyn blootgerteld. Om deeze reden hebben zy minder noodig, en loopen dus ook minder gevaar, om aangaande meer of min twyfrel-
achtige leerftukken ftellig te beflisfen. — Een geheel
ander aanzien heeft dc zaak by dezulken , die vee! ophebben met de bcfpicgelcnde Godgeleerdheid. Dcrzjlvcr famenftellen zyn uit eene groote menigte van Hellingen zo kunftig famengevlogten, dat men niet gevoeglyk ééne van dezelve kan misfen, of 'er ontftaat eene gaaping, en men raakt het verband van waarheden kwyt. In het afgetrokken zyn den befpiegeienden Godgeleerden wel niet alle Hellingen, waaruit zyn famenftel beftaat, even gewigtig; doch de min gewigtige worden hem aangelegen, of zelfs
on-
VAN TEYLER'S GODGELEERD GENOOTSCHAP. 383
onontbeerlyk, om dat hy ze met waarheden van grooter aanbelang in verband gebragt heeft , en de eerfte befchouwt, als verfpreidende een groot licht over de laatfte. Hy pleit dus met dien zelfden yver, voor deeze min gewigtige* Hellingen, als voor dezulke , die den grondfla°- van den Godsdienst uitmaaken. Hy befchouwt dezelve als de famenvoegfels, welke het gebouw doen Haande blyven , en zonder welke het zelve zou vallen , of zeer wankel worden. Dit doet hem met alle kragt yvcren voor alle dusdaanige Hellingen, welke van anderen als min gewigtig befchouwd worden , cn waarover om de, bygebragte reden doorgaans veel valt te zintwistcn. Zou hy deeze Hellingen als twyffelachtige waarheden befchouwen, zonder zig Heilig over dezelve te verklaaren V hy zou zig verbeelden, dat de grondflagen, niet flegts van zyn famenflel,maar zelfs van den gantfehen Godsdienst, ondermynd werden. Hy moet dezelve des op alle moo-elyke wys zoeken te handhaaven , al het duistere en twyffelachtige hieromtrend tragtcn. op te klaaren, en derzelver regtmaatigheid geflrcngelyk bcwecren. Hoe twyffelachtiger deeze leerftukken , en aan hoe meer tegenfpraak zy onderhevig zyn , met des te meer yver moet hy zig daarvoor in de bres Hellen. Het volgende gefprek tusfchen sophron en zynen vriend theoreticus zal het beredeneerde misfehien eenig licht byzetten.
,, De Godgeleerde twisten , voortfpruitende uit het ftelli0- beweeren van twyffelachtige leerflukken , zeide sophron , zouden misfehien met minder hevigheid worden voortgezet , indien men het wezenlyke onderfcheid tusfchen hoofdzaakelykc cn min hoofdzaakelykc waarheden meer in het oog hieldt. Uwe aanmerking,
zeide theoreticus, beeft cenigen fchyn. Maar is deeze onderfcheiding tusfchen hoofdzaakelyke en min hoofdzaakelykc waarheden wel in de natuur der zaak gegrond? Wanneer ik de zaak in het afgetrokken befchouw, is my de eene waarheid wel van meer aangelegenheid dan de andere , naarmaate zy meer invloed heeft op myne gerustheid , en op de verzekering van myn tockomllig heil. Maar dit onderfcheid houdt op, zo dra ik de waarheden in een zeker famenflel befchouw, en het verband nagaa, 't welk 'er tusfchen dezelve plaats heeft; een verband, zo noodzaakclyk , dat ik het zelve niet misfen kan , of de grond van mynen Godsdienst, en gevolgelyk van myHe hoop en myn vertrouwen, valt geheel weg. ■
384
VERHANDELINGEN
Sophron tragtte hem te beduiden, dat het verband, 't welk 'er is tusfchen de hoofdwaarheden van den Godsdienst , wel kan ftaande blyven , zonder zyne toevlugt te neemen tot die vergetrokken befpiegelingen , én fyn gefponncn leerftukken, welke van deezen zo hard verdedigd , en van geenen zo fterk worden tegengefproken, en dat onze gerustheid en vertrouwen hiervan geenszins afhangen. Dat jezus , zeide hy, dc Christus, de Zoon Gods, de Afgezant des Hemels, is gezonden, om ons de leer van het Evangelie, den weg ten eeuwigen leven, en Gods genaderyke fchikkingen voor het menschdom
bekend te maaken, hierin komen alle Christenen
overeen. Is dit niet genoeg om Hem volkomen geloof te geeven, en, indien wy zyne lesfen gehoorzaamen, op Gods genade en bermhartigheid te vertrouwen ? Wat hebben wy meer ter verzekeringe van Gods liefde jegens ons , cn ter onzer gerustheid, noodig ? De verdere befpiegelingen aangaande de natuur des Zaligmaakers, aangaande de wys van zyne vereeniging met den Vader, kunnen deeze onze gerustheid vermeerderen , of ons grootcr vertrouwen op God en onzen Heiland inboezemen?
Dat Jezus de Zoon Gods is, viel de ander hem
in dc reden , is genoeg om in Hem te gelooven. Maaide leer aangaande zyne Goddelyke en menfehelyke natuur ftaat , met een ander allergewigtigst leerftuk der Openbaaring, het leerftuk naamelyk der Verzoening, in een zo naauw verband, dat het zelve zonder het eerfte niet kan begreepen worden : weshalve wy de leer . aangaande de Eenwezigheid van den Vader en den Zoon even fterk moeten ftaande houden , als dat jezus de Zoon Gods is , of het Christendom wordt ondermynd.
Uw begrip , gaf sophron hem ten antwoord ,
aangaande de leer der Verzoening, berust waarfchynlyk op even vergetrokken befpiegelingen, waarmede de eenvouwige leer van het Christendom niets te doen heeft. Waarom blyven wy niet by de duidclyke en doorgaande leer van het Evangelie, volgens welke God, naar zyne genadige toezeggingen in jezus Christus , bermhartigheid betoonen wil aan die geenen, die Hem lief hebben cn zyne geboden onderhouden? Waarom berusten wyniet in dc klaare uitfpraaken der Heilige Schrift, welke zegt, dat God, de tyden der onwetendheid overgezien hebbende, nu allen menfchen alomme verkondigt , dat zy zig bekeeren (*),' tn dat Hy alzo liefde Wereld gehad heeft, dat
B%
C) Hand. XVII: 30.
van teyler's godgeleerd genootschap'. 385
Hy zynen eeniggebooren Zoon gegeeven heeft; op dat een iegelyk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; (|) zonder hierover nadere bepaalingen te maaken ? — zonder deeze nadere bepaalingen , hervatte theoreticus, kan het leerftuk der Voldoening niet begreepen of verdedigd worden; zo dat, indien ik deeze moeste misfen , het zelve my geenen troost of gerustheid zou aanbrengen. Om deeze reden komen my alle leerftukken , die met de leer der Verzoening, en met andere gewigtige waarheden van den Godsdienst, in verband ftaan, als het leerftuk der Erfzonde ,van des■menfchen onbekwaamheid ten goede, gewigtig voor, welke men noodwendig moet ftaande houden, en waar omtrent men niet onverfchillig zyn , of zelfs toegeevendheid kan gebruiken , zonder gevaar te loopen van omtrent de gantfche leer van het Christendom onverfchillig te worden. Uwe gevolgtrekking , zeide sophron , is te fterk. 'Er is een groot onderfcheid tusfchen geheel onverfchillig te zyn omtrend eenig leerftuk , en het fterk dryven van het zelve. De Wysgeer, de Denker, die gaarne in de natuur der zaak wil indringen , kan hierover voor zig zeiven befpiegelingen maaken , en zig een uitgebreid famenrtel van waarheden vormen. Doch deeze zyne befpiegelingen en wysgeerig ftelfel is niet de leer van het Christendom. De Godsdienst van jezus moet zynen eenvouwigen luister behouden en door geene vreemde optooifels misvormd worden.' Dezelve is voor het gemeen menfchelyk verftand gefchikt.
Met het gezegde heb ik alleen willen toonen, dat het' maaken van uitvoerige en ingewikkelde famenftellcn van Godgeleerdheid mede eene voornaame oorzaak is van het fterk dryven en meesterachtig beflisfen van min wczeulykc leerftukken, waarover van de menfchen zo verfchillend gedagt wordt. Deeze Godgeleerde famenftellcn , waarop ik het oog heb, al hadden ze hunne inn'erlyke waarde, zyn toch, met betrekking tot den grooten hoop der menfchen, van geen nut. Dc ongeoeffende geest is niet afgcrigt op fpitsvindige betoogingen, langwylige gevolgtrekkingen envergezogte aaneenfchakelingen van waarheden. Veel minder is deeze fchoolfche Godgeleerdheid in ftaat, om de menfchen ter beoeffening der waare Godzaligheid aan te fpooren. De waarheid , welke invloed
op
(f) Joan. III: 16.
386
v e r h a-n delingen
op het hart heeft, ligt doorgaans niet diep, behoeft geen diepzinnig navorfchen , en brengt in eene welgeftelde ziel zulk eene overtuiging voort, dat de wtj hierdoor dadelyk bewoogen wordt. Die leerftukken, integendeel, welke op fyne onderfchcidingen en vitteryen uitloopen, en waartoe uien niet komt , dan door ingewikkelde redeneeringen kunnen deeze uitwerkfels niet voortbrengen. Deeze liegen in onze ziel als verborgen, en onze aandagt wordt hierop zelden bepaald, of wy moeten 'er opzettelyk over willen nadenken. Ten minften hebben zy niet dien trap van levendigheid, dat zy eenigen heilzaamen invloed op ons gemoed kunnen te wege brengen. Indien het tegenóvergeftelde waar was, dan moest het in het algemeen doorgaan, dat zulk een fchoolsch Godgeleerde een beter Christen was, dan hy, die het naar de eenvouwige leer der Heilige Schrift is. Doch men heeft, naar myne gedagten , reden, om eer het tegendeel te gelooven; want deeze voor dc wezenlyke Godsvrugt niets beduidende fpitsvindiglicden brengen in de daad het Christendom meer nadeel, dan voordeel, aan , daar zy deszelfs soede zanden verflikken, cn oorzaak zyn, dat dezelve geen behoorlyke wortelen fchicten. Laat hy, die hieraan mo°te twyffelen, cn tevens gewoon is uit Godsdienftige begrnfels deugdzaam te zyn, by zigzelve onderzoeken, ofhy wel ooit aan de Leer der Erfzonde, aan jezus plaatsver-, vullende geregtighcid, aan deszelfs twee natuur en , of nan eenige andere foortgelykc befpiegelingen uit de Godgeleerdheid gedagt heeft, wanneer hy zig tot deezen of geenen pligt van den Godsdienst , tot eenig werk van bermhartigheid, weldaadigheid of vredelievendheid tra°tte op te wekken? Laat hy onderzoeken, of, wanneer hem ziekten cn tegenfpoeden trollen , en hy troost by den Godsdienst zogt , hy dan wel ooit zyne toevlugt nam tot zyn zo kundig famengevlogten Godgeleerd famenftel, tot de ydele hairkloovcryen cn fyn gefpbnnen verfchillen? — Wy bedriegen ons geheel , "indien niet de ondervinding het tegendeel bewyst. Het is de overtuiging aangaande het beilaan van God , aangaande eene albeftuurende Voorzienigheid , cn het geloof in eenen tockomfligen ftaat van vergelding ; de overdenking van Gods groote liefde en bermhartigheid , welke Hy ons door Christus jesus beweczeu heeft; het zyn deeze en foortgelyke waarheden , welke eenen regtftreekichen invloed hebben op onzen wandel , ons wapenen
tc-
van teyler's godgeleerd genootschap. 587
te*en de aanvegtingen der zonde, en het verflagen hart oobeuren onder den last der ongelukiten. Indien de menfchen 00 deeze hoogwigtige waarheden meer gewoon waren aan te dringen, en dezelve met alle kragt in te fcher«en zou de waare Godzaligheid hierdoor niet alleen inerkelvk bevorderd, maar ook te gelyk veele aanleidingen tot hevige twisten voorkomen, worden.
ToiiiN gottfrIed eichhorn , Profesfor te Jena, Inkt. din* in het Oude Testament. Uit het Hoogduitseh, vertaald, door y. van hamelsveld. Vierde Deel. Te Amfierdam by j. weppelman 1786. In gr. octavo. 134 bladz.
Uit het herhaald gewag van deze Inleiding heeft men ten overvloede derzelver nuttigheid leeren kennen , en tevens heeft men uit het gemelde beloop van dat Werk, naeiende de menigvuldigheid en verlcheidenheid der daerin behandelde onderwerpen , ligtlyk kunnen nagaen , van hoe veel dienst een goed Register op het zelve konde zvn • te meer daer Profesfor Eichhorn. hoe geregeld hy ook'zyn arbeid inrichtte , onvermydelyk nu en dan op deze en gene byzonderheden ftaen moest blyven , op zodanige plaetzen, daer men ze juist niet altyd gereedlyk zou "zoeken. Aen dit vereischte nu, ter voltooijinge van dit Werk, is ten nutte der leesgierigen in dit vierde Deel voldaen, door de afgifte van drie uitvoerige Registers, gaende het eerfte over de aengehaelde Schryvers en Werken ; het tweede over de aengehaelde Schriftuur plaetzen , en het derde over de voornaemfle zaken; welk laetfte Register dat eigenlyk een ftuk van overleg was, met zeer veel oordeels uitgevoerd is, om den Lezer ene welgeregelde en volledige aenwyzing der overwoogene onderwerpen aen de hand te geven. Het opftellen van zodanig een Register vereischt ene groote oplettendheid; en men is veel danks verfchuldigd aen de zulken die zich tot een arbeid van dien aert willen verledigen ; gemerkt goede Registers den oefengragen in vele gevallen zeer te ftade komen.
Mal-
Ï3«
malchion tegen samosatenus.
Malchion tegen paulus samosatenus. Te Utrecht bf A. van Paddenburg, 1788. Behalven het Voorbericht ui bladz. In gr. octavo.
■Vjadien dc Opfteller der aenmerkingen op de Prvsver±^ handeling tegen Priestley , inzonderheid op de Verhandeling van den Hoogg. Heer Segaar , onder den naem van Paulus Samofatenus gefchreven heeft, zo bedient zich zyn Tegenfchryver, in dit Gefchrift, van den naem van Malchion, den grooten tegenftandèr van dien Bisfchop op de Kerkvergadering te Antiochie, in welke des Bisfchops gevoelen, over den perfoon van Christus, als Kettersch veroordeeld werd. Het voornaemltc in dit Te"-enfchrift aengevóerd, met betrekking tot het wezenlyke der zake, komt uit op ene bcfchuldiging van valfche of flinkiche aenhahngen van dc plaetzen der Oudvadcren, cn verkeerde verklaringen van derzelver denkbeelden , wegens den perfoon van Christus : dat ftoffe ter verdere nafpoormg kan geven, aen zulken , die zich op het lezen en beoefenen van de Schriften der Oudvadcren toeleven.
Alle de Werken van Flavius Jofephtis; met Aanmerkingen uitgegeeven door j. f. martinet , Meesier der vrye Konjlen , Doctor in de IFysbegeerte, Lid van de HollandJche en Zeeuwfche Maatfchappyen, te Haarlem en Vlism fingen , en Predikant te Zutphen. VIII en IXde Deel. Met nieuwe Plaaten. Te Amft. by Allart en Holtrop. Het VIII, behalven den Inhoud en Bladwyzer op de VIII Deelen. 467 en het IX 576 bl. in gr. %vo.
TV/get dc afgifte deezer twee Deelen hebben wy de nieuwe Ncderduitfche Uitgave der Werken van josephus volkomen. Werken , waaromtrent de Eerw. Üitgecver martinet , ten flot der Historie van den Oorlog der Jooden tegen de Romeinen, welks einde wy in het VUIfte Deel aantreffen, verklaart. „ Wy zyn fchuldig eene zonderlinge goede voorzienigheid van god te erkennen , in de vry ongefchonde bewaaring van josephus Werken , vooral Vin die ftukken, waarin hy de geheele Gefchiedenis van Jerufalcms ondergang , zelfs de klecnfte medewerkende oorzaaken , die denzelven verhaast hebben, zo omftandcJyk verhaald heeft. Indien Christenen, die daarin zo veel
be-
FL. JOSEPHUS WERKEN, DOOR J. F. MARTINET.
belang hebben , deeze Boeken van josephus hadden moeten misten; van waar zouden zy dat licht, 't geen zy nn daardoor ontvangen hebben, zo volmaakt en zo onvervalscht, ten muitten zo onëenzydig verkregen hebben ! Josephus blyft dan voor hun een onwaardeerbaar Schryver, meer dan .veelen begrypen." De onderfchei-
de Neder daitfche Uitgaven der Werken deezes Joodfchen Gefchiedboekcrs, en derzelver vertier, 't welk ter aanmoediging van de tegenwoordige moet gediend hebben , ftrekken tot bewyzen, dat onze Landgcnooten dien Schryver op zyne waarde wisten te fehatten.
Het Vill Deel behelst, behalven het laatfte Bock van den Oorlog der Jooden tegen de Romeinen, 't antwoord van josephus aan apïon; de Marteldood der
Machabeen; 't verhaal van philo, aangaande het
Gezantfchap der Jooden, aan Keizer cajus caligula ;
en eindelyk het Gefchrift van philo tegen fi.ak.kus. Noch talryk, noch van veel aangelegenheids zyn de Aanmerkingen des Uitgeevers op dit Deel: en wordt het met een niet zeer breedvoerig Register over de VIII Deelen beflorjten.
Omtrent het IX Deel, 't welk geheel zonder Aantekeningen het licht ziet, luidt des Uitgeevers Voorberigt in deezer voege. ,, Veelen hebben egesippus cn flavius ,, josephus voor denzelfden Schryver gehouden, cn niet onwaarfchynlyk geoordeeld, dat dc eerfte naam uit den tweeden gefmeed zy. Dit wil men daar uit afleiden , dat dc Broeder en Zwaager van herodes den groo,, ten, beiden josephus genoemd, den naam van josippus voeren in de Schriften van deezen pgesippus; ,, welk woord daar naa ligt in dat van egesippus kan ,, verwandeld zyn. Hier laat de Schryver een Jood fpreeken, daar naa is dezelve elders een Christen. Dit zou „ de Opfteller in agt genomen hebben, op dat zyn werk in hoogen eerbied by de Bejyders van het Euangelie „ zou ftaan,wanneer het zelve niet al te duidelyk fcheen uit eene,Joodfche pen gevloeid te zyn; ten ware het ,, vermoeden rees, dat zodanige trekken van een Chris* ,, ten, nevens het Nabericht, door iemand anders mogt ,, zyn ingemengd cn bygevoegd, met de naamsvcrtinde-
„ ring van josephus en egesippus. Ludovicus
,, vives heeft amrrosius , Bisfchop van Milaan, voor „ den Schryver gehouden. Anderen heeft dat min be-
haagd. Hoe het zy, het Werk van egesippus
III. DEEL. N. ALG.LETT.NO. Q. Cc „ÜlOGt
390 fl. josephus werken, door j. f. martinet.
„ moet gehouden worden voor eene ruime vertaaling , „ uittrekzel, of overzetting, van josephus Zeven Boe„ ken, over de Oorlogen der Jooden, doch die niet wel ,, uitgevallen is: waarom zommige dezelve eene kwaade „ en ontrouwe verkorting genoemd hebben: gewis niet
ten onregte. Hierom hebben wy geene Aanmerkingen „ daar by willen voegen, gelyk onder josephus Wer„ ken. Zodanig een arbeid zou toch zeer groot, en van
weinig waarde geweest zyn. En, indien niet egesip„ pus Boeken eene zekere agtbaarheid, doch alleen door
ouderdom, verkreegen hadden, wy zouden ze geheel, „ agtergelaaten hebben."
Befchouwende en Werkende Pharmaceutifche, Oeconomifchc en Natuurkundige Chemie; door p. j. kastelyn, Apo~ thekar en Chimist te Amfterdam, en Lid van de Bataaf, fche en Utrechifche Genootfehappen van Kunften en Wee. tenfehappen. tweede Deel, Eer/Ie Stuk. Te Amfterdam, by Wi Holtrop , 1788. In gr. Svo. 3^2 bladz.
"Vla dat dc Heer kastelyn in het Eerfte Deel (*) van -l^f dit Werk de algemeene gronden der Scheikunde heeft voorgedraagen , gaat hy in dit Tweede Deel over tot de nadere befchouwing der Werkende Scheikunde, en handelt bepaaldelyk in het Eerfte Stukje over de Pharma-
ceutifche, of Artzenymengkundige , Chemie. • Het
is voorzeker moeijelyk , zo als de kundige Schryver te recht aanmerkt, om dit gedeelte der Scheikunde naar een wel ingerigt plan te behandelen : doordien men by de vcrfchillende rangfehikkingen der daartoe betrekking hebbende onderwerpen , zeer verfchillende , en voor den min
geoeffende niet geringe, zwaarigheden ontmoet. En
het komt ons voor, dat de weg, welken onze Schryver heeft ingeflaagen , (om namentlyk , volgens den aart der bewerkingen , cn dc daardoor ten voorfchyn te brengene Geneesmiddelen ,) aan de minfte onvolkoomenheden onderhevig is. De bewerkingen dan, wel¬
ke in dit Eerfte Stuk voorkomen, zyn de volgende: de
gedefinieerde f Pateren; de gedefinieerde we&zentlyke
Oliën ; de brandigc Oliën; de verfyning der bran.
dige OliSn; dc uitgeperfte Oliën ; de Balfemen ; —
de
(*) Zie JV. Alg. Fad. Letteroef. I D. Me St. bl. 540.
p.J.KASTELYN, BESCHOUWENDE EN WERK. CHEMIE. Jjtf
de Harsfen i de Extracten; de vloeibaar e Uittrek.
rels i, de geestrxke Vloeiftoffen; en de door Vitrioolzuur bewerkte Wyngeest. Heer kastelyn, wiens inzichten , zo wel in het bespiegelende als beoefende o-edcelte der Scheikunde, niemand in twytel zal trekken behandelt alle de opgenoemde Onderwerpen met eene ÓVemeene nauwkeurigheid; overal ontdekt men een Mm die met de nieuwltc ontdekkingen in dc Schcilcunde'bekend is, cn de beste Schryvers met oordeel geleezen heeft. De menigvuldigheid der Onderwerpen verbied ' ons bv de behandeling zclven te blyven ffillc ftaan; en daar de Schriften van deezen Heer (zo wy hoopen en vertrouwen) reeds by den beminnaaren der Scheikunde in ons Land genoegzaam bekend zyn, zo oordeelen wy het niet noodig, om hunne aandacht, tot dit voor ons Land zo onontbeerlyk Werk, door eene onnoodige Lotfpraak, nader te bepaalen.
Pefchrijvin* en gebruik van het Tellurium van g. adams, te landen, door h. zijnen, A. L. M. Ph. Dr. Lid van verfcheiden Genootfchappen, en geadmitteerd Leeraar in de Wiskunde en Wijsbegeerte te Amfterdam. Ook, in het Fransch vertaald , door j. h. van Svvinden , Hoogleer aar in de Wijsbegeerte, Natuur., Wis- en Starrekunde aan het Athenccum Illuftre te Amfterdam. Met de afbeelding der Werktuigen. Te Amfterdam, bij W. Holtrop, 1786. Groot Folio in Plano, 19 bladz.
Met het woord Tellurium (afkomftig van Tellus , de Aarde ,) duidt men aan , een Werktuig, het Avelk gefchikt is om de beweeging van de Aarde om de Zon , en teffens die van de Maan om de Aarde, werktuiglijk " te verbeelden; alle dc verfchijnzelcn, uit de dagelijk" fche omwenteling van de Aarde om haaren as, zo wel " als uit haaren jaaflijkfchen loop om de Zon, voort" {muitende , aan het gezicht leevendig tc vertoonen;
en de fchijngeftalten, verduisteringen, en al wat yer" der tot de Maan, en haare beweeging om den Aardnol, " betrekking heeft, op het duidlijkst voor oogen te ftel" 1 n " __L_ Onder verfcheiden nuttige Werktuigen van dien aart, heeft dat van den kunftigen Adams te T onden, bovenal dc aanpryzing van alle Sterrekundigen Wèggedraagen; de Heer Ebellng, te Amfterdam, heeft
391 HET TELLURIUM VAN G. ADAMS.
'er ook daarom zyn beroemd Kabinet mede verrykt; en een aantal van Liefhebbers hebben meermaals met een leerzaam vermaak deszelfs werking befchouwd, onder de duidelyke verklaaring van alles , welke de Heer Mm* hun deswegens geliefde tc vcrleenen. Ter dier gelegenheid is men deezen fchranderen Leeraar voorts fterk aan geweest , om eene juiste afbeelding en befchryving van dit Werktuig te vervaardigen. Zyn Ed. heeft dit verzoek te eerder eenigermaate ingewilligd, om dat de Heer van Beaumont, insgelyks een bekend Liefhebber der Natuurkunde hier ter Stede, die ook zodanig een Tellurium bezit, hem reeds verzogt had, tot het opftellen van zulk een berigt ten zynen byzonderen gebruike. Hier door is deeze gemeen gemaakte afbeelding en befchryving van het 'Tellurium byzonder naar het laatstgemelde ingerigt; doch de Heer JEnca. heeft egter tevens zorg gedraagen , om dc noodige aanwyzing te doen, van het onderfcheid dat tusfchen beide deeze Telluriums plaats heeft. En de Iloogleeraar van Swinden, by uitftek voldaan over des Leeraars arbeid, heeft het der moeite wel waardig geagt, dit Ncdcrduitsch berigt vergezeld, te doen gaan van eene Franfche overzetting , ten gevalle van Vreemdelingen, welken, dit Kunstftuk in 't Kabinet van den Heer Ebeling met veel genoegen gezien hebbende, zulks van zyne "hand verlangden.
De nevensgaande Plaat geeft eene naauwkcurige afbeelding, zo van 't geheele Werktuig, als van deszelfs nog voornaamfte byzondere deelen , of losfe ftukken , die by byzondere proefneemingen gebezigd worden; welk een en ander in de befchryving ten klaarfte ontvouwd wordt. Op deeze befchryving van 't Werktuig zelve, volgt dan wyders een berigt van het gebruik, of de manier , op welke men zig van het zelve bedient, ter verklaaringe en ophelderinge veeier verfchynzelen; waartoe dit WcrKtuig den onderwyzenden Leeraar , of den zigzelven oefenenden Ilemelloopkundigen , van uitneemend veel nuts kan zyn. De Werkftukken , waarin het byzonder van dienst is , zyn de volgende, met welker ontvouwing de Heer /Ene(e een volledig verflag geeft , van 't geen men omtrent ieder van dezelven in agt hebbe te neemen.
,, 1. Om den evenwijdigen ftand (Parallelismus) van den as der Aarde aan zich zeiven , in alle punten van
haa-
HET TELLURIUM VAN G. ADAMS. 393
haaren loopkring om de Zon , door het Werktuig te vertoonen. , ,
II Om te doen zien waarom de Zon, door de jaarliikfehe beweeging der Aarde rondom haar, alle de teekenen des dierenriems moet lchijnen door te loopen; als ook hoe zii, indien de Aarde niet om haaren as wentelde'den Zonneweg, op den Aardbol overgebragt volmaaktliik in den tijd van een jaar door rechtftandige ftraalen zoude befchrijven, en dus als lchijnen te doorwande-
le" ? III Om de beweeging van de Aarde, om haaren eigenen as, en den tijd, waarin zij eene omwenteling volbrengt, tc toonen. _
IV Om alle de vcrfclujnzelen, met betrekking tot de'Verfchillende jaargetijden te vertoonen
V Om alle vert'chijnzelen , welke geduurende de vie'r iaaro-etijden, met betrekking tot den gezichteindcr van eenige bijzondere plaats, moeten voorvallen, op het Werktuig aan te toonen. .
VI Om de beweeging der Maan m haaren weg, den te'ru°-°-ang derKnoopen, en het verfchil tusfchen eene omloops- en zamenftands-maan, op het Werktuig te vertoonen^ ^ ^ toonen hoe de Maan, geduurende haare beweedng om de Aarde, altoos met dezelfde zijde naar haar toegekeerd blijve, en hoe zij dus, tn den tijd van eenen omloop, ook juist om haaren eigenen as rond be-
weege^.jjj^ Om dc fchijngeftalten der Maan te vertoonen. " IX. Om de Zon- en Maansverduisteringen te vertoo-
11 ' X. Om de verfchijnzclen van het hoog en laag water te vertoonen.
Natuurlyke en naar 't leeven naauwkeurig gekleurde Afbeeldingen en Befchryvlngen der Cicaden en Wantzen, in alle vier IVaerelddeelen huishoudende , byeen verzameld en befchreeven door casj^ar stoll. In V Fransch cn Nederduitsch. Te Amfierdam , by J. Ch. Sepp, 1788. In gr. quarto.
De Heer Stoll befluit hier mede deeze zyne agtervolfgende afbeelding en befchryving van de Cicaden cn Eo Cc 3 Want-
594 c* STQLL, CICADEN EN WANTZEN.
Wantzen, waarvan hy in dit laatfte Stuk nog eenigen mededeelt, die hy, naar gewoonte, op de keurigfte manier gemaald, en verder in haare voornaamfte byzonderheden kennelyk voorgcdraagen heeft. Het geheele Werk behelst 172 onderfcheiden zoorten van Cicaden , eene Gahvesp met eenen (Vaterkrekel, cn 298 onderfcheiden zoorten van Wanizen. By de van tyd tot tyd afgegeeven Stukken was het hem niet doenlyk, een behoorlyke rangfchikking agtcrvolgend in 't oog te houden, en ter dier oorzaake zyn de onderfcheiden Gezinnen, op de plaaten en in dc befchryvingen, onder elkander vermengd. Om ener deeze onvermydelyke wanorde eenigermaate te gemoet te komen , heeft hy, behalven dat in de befchryving zelve reeds by ieder zoort, ondSr de Benaaming, ook het Gezin, waartoe dezelve behoort, was aangeweezen, in dit Stuk ccn Register, zo van de Cicaden als van de Wantzen, geplaatst, in 't welke zy allen, met hunne Benaamingeri-, in de vereischtc orde, onder hunne verfchillende'Gezinnen gebragt zyn, met aanwyzing op welke Plaat, en in welke Fig uuren, naar de getekende getalen ieder van dezelven voorkomt. Wyders zyn hier bygevoegd twee afzonderlyke Tituls en Titulplaatcn , de een voor dc U 'antzen , en dc ander voor de Cicaden; waar door dit Werk gcvoeglyk in twee Deelen gefchift kan worden , behelzende het eene dc Wantzen, cn het andere de Cicaden. Voor 't overige geeft de Heer Stoll nog te kennen, hoe hy voornecmens blyft alles aan te wenden , wat ter volmaaking van zyn reeds begonnen Werk der Spooken , Wandelende Bladen, Springhaanen enz. kan dienen; mitsgaders dat hy de zeldzaams Cicaden of Wantzen, welken hy vervolgens nog mogte ontdekken , ook iö dat Werk zal inlyven.
Historie der Reformatie , en andere Kerkelyke Gefchiedenisfen, in en omtrent de Nederlanden, door g. brandt, op nieuw overzien en met eenige Aanteckcningen vermeerderd door y. van hamelsveld , Doctor in de II. Godgeleerdheid, enz. Derde Druk , met nieuwe Plaaten en Porlraiicn. II Deelen. Te Amfierdam, by W. Holtrop,
' 1787; het eerfte van 762, en het tweede Deel van 798 bladz. in gr. Svo.
T7ah een reeds voor zo langen tyd uitgegeven, en allen V beminnaareh der Kerkelyke Gefchiedenisfen van ons
Va-
G. BRANDT, HISTORIE DER REFORMATIE. S93
Vaderland zo bekend Werk, als de Historie der Reformatie van den beroemden geeraerdt brandt , zal de Leezer van ons geen breedvoerige uittrekfels, af aaneeno-efchakeld verflag, verwachten. Een Werk, het geen den arbeidzaamen Schryver zo lang bezig hield, met zo o-roote naauwkeurigheid door denzelven werd uitgevoerd, en behalven dc netheid in het voordraagen der zaaken , door zynen fraaien, krachtigen en onopgefmukten ftyl, maar bovenal door de befchcidenc behandehnge der verfchillende partyen zich aanbeveelt, verdiende ongetwylfcld wel door eenen nieuwen Druk gemecner gemaakt te worden , dan het zedert veele jaaren geweest is. De Hooo-o-elcerde van hamelsveld heeft, derhalveu, door bet 'opzicht over die onderneemingc op zich te neemen , den Nederduitfchcn Leezer eenen nuttigen, en wy durven ze—en, eenen aangenaamen dienst, bewezen. Want, boe zeer dit Werk by zyne eerfte Uitgaave fommigen motfe mishaagd hebben, en heftige tegenfpraak ontmoet, de 7odani«en, welken, door aankleevinge aan byzondere gevoelens niet genoeg verblind werden , om alles , wat tot derzelver voordeel moest dienen, goed te keuren, oi te veroordeelen , wat ftrekte om ze tc keer te gaan; de zodani°en, eindelyk, welken de begrippen weeten te onderfcheiden van de perfoonen , welken ze voorftaan , en hunne afkeuring der eerfte niet laaten overflaan tot haat te-en de laatften, hebben altoos het Werk van brandt wrekend onder de gemaatigdfte en getrouwfte fchnften van dien aart, welke ooit het licht zagen.
Doch fchoon wy onnoodig achten van het Werk zelve te fpreeken, oordeelen wy niet ondienftig, iets over te neemen uit de Voorreden, door den Heere van hamelsveld voor den tegenwoordigen Druk geplaatst, het geen tevens den Leezer bericht zal geeven , waarin dezelve van de voorigen verfchille.
Na met verdienden lof van den Schryver gefproken te hebben (*), zegt zyn Hooggeleerde iets van de fS1^^»
(*-) De Meer vAN hamelsveld beroept zich hier op het getuiEenis van den Profesfor oerdes, in de Voorreden, voor het lilde Deel van deszelfs Historia Reforwatvmis. Deszelfs woorden zvn ons zo aanmerkelyk voorgekomen, dat wy niet hebben kunnen nalaatcn dezelve, uit het Latyn vertaald, hiernevens te voegen Schoon het zeker en bewezen zy, dat in deeze zaaken het ys gebroken is door den zeer geleerden geeraerdt brandt, " Cc 4 » ver-
39°" g. brandt
welke het tweede Deel des Werks by veelen der Contra-" Remonftranten verwekte. ,, Het Noordhollandfche Sy,, node liet zich aan dit Werk "'degen liggen , en gaf ,, twee van deszelfs Leden in last, om het te onderzoe,, ken, en aan het Synode te berichten. Op derzelver voorflag meende de Kerkvergadering ,, ëénige notoire ,, valschhedcn, als ook zeer fcherpe, en injnrieuze ,, cxpresliën in deeze Historie gevonden te hebben , ,, niet alleen tcgens verfcheiden godvruchtige en yvcri,, ,, gc Leeraars der Gereformeerde Kerke , maar ook ,, zelfs tegen de Heeren Princen van Oranje, en te,, ,, gens verfcheiden Leden van de Vergadering der
,, Heeren Staaten van Holland." Om deeze
rede. belloot het Synode, zich met eene Remonllrantie tot Hun Ed. Gr. Mog. te keeren, verzoekende, de Hukken vau brandt's Reformatie, reeds in het licht gekomen, by Plakkaat te verbieden, of ten minnen liet verleende Oktrooi in te trekken, en vooral zorge te dragen voor liet uitkomen van het derde Stuk, enz." Waarop vervolgens de tegenwoordige Uitgeever te recht aanmerkt. „ Jammer is het, dat de Kerkvergadering of „ derzelver Leden zich niet verledigden, om in byzon„ derheden de notoire valscliheden aan tc wyzen, de in,, juriettze cxpresliën konden aan haare plaatze gelaaten zyn , want daar over kan een doorzichtig Lezer zelf ,, veelal best beflisfen, maar niet zo ligt kan dc nakomelingfehap oordcelen, wat waar of valsch mag zyn in
eenig anders wel opgefteld en ingericht verhaal." >
Het is zo ; maar de weg, welken het Synode infloeg, was zekerlyk voor hetzelve gemaklyker. Na vervolgens gefproken te hebben van de Schriften van rul/eus cn leidekker , tegen brandt, befluit de geleerde Uitgeever dit gedeelte zyner Voorreden met te zeggen : ,, Niemand verwachte van my, dat ik op my zal nemen ec„ ne beflisfende uitfpraak tc doen,in hoe verre de hevige
„ be-
„ vermaarden Leeraar der Remonflranten te Amfierdam, en wy dit gaarne cn met genoegen belyden, als erkennende des Mans „ uitfteekende verdienden omtrent de Gefchiedenis der Hervorr, minge in Nederland, twyflelen wy evenwel nic;, dat, wie t, onzen arbeid met denzelven wil vergelyken, gemaklyk zal ge,, waar worden , dat veele ftukken , welke der vergetelheid ,, noodwendig behoorden onttrokken te worden, de naarftige op. i, leuenuheid van den vermaarden brandt omfnapt zyn, enz,"
historie der reformatie.
397
befchuldigingen vau ruil en leidekker al, dan met,
gegrond zyn; zo veei Kan ik zeggen, cn un i oote en Kleine Belt zal men het Reisgezelfchap met genoegen vergezellen : en de Landsgefteltcnis van het Eiland Zeeland en Funen verneemen. Flensburg, Sleeswyk, 't Landfchap Kiel, en veele andere plaatzen, leeren kennen. Terwyl hy deeze Brieven befluit met een verflag vau de geregelde Steenkringen, in Zweeden en Deenemarken voorkomende ; de verfchillende gevoelens der Geleerden deswegen voordraagt, en beoordeelt.
Wy hebben geen oogenblik in twyfel gehangen , wat wy, uit dit Deeltje, onzen Lcezeren zouden opdisfehen. Dc Nieuwstydingen, dat onder Noordfche Mogenheden, Deenemarken mede , gereed is om dc wapenen aan te gorden , bepaalden ons , om Uil te ftaan op de tegenwoordige gefteltcnisfe van dit Ryk, deszelfs Volkrykheid, Inkomften, Land- en Zeemagt. In de daad, de Kryg, in 't Noorden ontftooken , zet eene bykomende waarde by aan deeze Brieven van coxe, de Ryken, in denzelven betrokken , befchryvende.
Aangaande de Volkrykheid , fchryft de Heer coxe :
Deenemarken, met de daar toe behoorende Landfchappen, telt 785,540 Menfchen; op de Eilanden Feroe Helt men dat 'er 4,754 woonen ; in Noorwegen bepaalt men bet getal op 723,141; op Tsland 46,201; in het Hertogdom Sleeswyk op 243,605; in het Hertogdom llolftein, den Koning toebehoorende , op 134,665 , in 't Hertogdom Gluksburg op 10,072, in het Gewest Kiel op 75,000? zo dat het gchcele getal van Zielen , in de Dceufche Hecrfchappy2,023,028 bedraagt.
,, De Inkomltcn van Deenemarken beftaan voornaamlyk in Tollen, en Uit- en Inkomende Regten , in Belastingen op Eetwaaren en iterke Dranken, in Hoofd-, Rang-, Ampt- cn Trouwgeld (f), in Belastingen op Landeryen,
in
(t) De Belasting op het Trouwen is , naa myn vertrek uit Deenemarken, af|efchaft : eene Belasting , welke geene verftanciige Wetgeevende Magt ooit zal invoeren; of, wanneer dezelve onbedagtzaam mogt ingevoerd wcezen, by de eerfte gelegenheid weder herroepen zal w orden , als hoogstnt'deelig voor
de
BESCHOUWING. 4°9
in Taarrenten voor 't gebruik van Koninglyke Landen, in vrykoopingen van het houden van openbaare Huizen, in verdunningen om fterke Dranken te ftooken, in yerlofbekomlngen om te mogen fchieten en jaagen op s Konings o-rond , in opbrengingen van Landhoeven , Zaagmolens0, in de voordeden der Mynen, en in Belastingen op °-ezc°-eld Papier, Snuiftabak, Speelkaarten, enz.
,,° B us c hing , die, gelyk Perfoonen, deezer zaake kundi«- , my verzekerden , heeft een zeer nauwkeurig verfla° "e-eeven van den Staat der Geldmiddelen, in Deenemarken, in den Jaare MDCCLXIX, en berigt ons, dat dc Inkomften 1,252,454 Ponden Sterlings beliepen. De Uitgaven berekende hy op 936,13° Ponden Sterling; waar van voor het Leger 350,000 , cn voor de Vloot 180 000 Ponden Sterling. De Kyksfchulden bedroegen, in het Taar MDCCLXXI , 3,418,009 Ponden Sterling , cn de Taarlykfche Inkomften 131,39a Ponden Sterling , die aan de Taarlykfche Uitgave moeten toegevoegd worden m.
De Landmagt in Deenemarken beftaat uit Deenfciie, Boheinfche , en uit Noorweegfche Troepen. ——-Die van Deenemarken en Holflein worden verdeeld in Geregelde- en Landtroepen. Het Voetvolk beftaat, voor het Srootfte gedeelte , uit Geregelde Troepen ; dc Poeren, die dc plaatzen hunner Landëigenaaren bewoonen , leveren een zeker getal van Manfchap, naar maate van de waardv der Landgoederen. Deeze Boeren worden m kleine Benden , op Zondag en Heilige Dagen , in den Wapenhandel geoefend; en, ééns in t jaar .zeventien dagen lang, te zamen in hunne byzondere Landfcliappên.
dc waare belangen der Maatfchappye. Deeze Belasting werd in Deenemarken gehoeven op zo billyk een voet, als ten aanzien van een zo onoordeelkundig bezwaar kon gefchiedcn; de Boeren en Lieden van den laagften rang moesten dezelve met onbrenaen. , Het talrykfte en armfle gedeelte der Maatlehap-, ovefals de Boeren, de Matroozen, en de Soldaaten, waren " 'er riet aan onderworpen; doch, indien het Huwelyk langs " alle mogelyke wegen behoort aangemoedigd te worden, fs er " alle reden , om het van alle Belasting te ontfiaam Die m '' Deenemarken betaald wordt, is zo gemaatigd, dat ze geen " fterke hinderpaal aan dc Bevolking fielt" Lettres jur ie Dan-
"TsTzie d^verdere byzonderheden by buscuing, Hifl. Mag.
Vol. XIV. p. 1 92. En Erd. bef. Vol. I. p. 134-
Dd 3
4IO w. coxe
De Regimenten der Voet- en Paarden-Gardes zyn alle Geregelde Troepen,
,, De Noorweegfche Landmagt is geheel en al Land,volk , uitgenomen twee Regimenten van Sundenfield en ' Pfordenfield. Naardemaal de Boeren in dat Koningryk vry zyn , worden de Soldaaten aldaar op eene andere wyze dan in Dcencmarken geworven. A'oorwegen is verdeeld in een zeker aantal Districten, ieder deezer levert een Soldaat. Alle de Boeren worden, by derzelver Geboorte , op de Krygsrolle aangefchreeven; en die boven op de Lyst ftaat vult de ledigvallende plaats aan, in het District , tot welk hy behoort. Tien of veertien jaaren gediend hebbende, komen zy onder de Invaliden, en krygen , wanneer zy de oudfte geworden zyn in dat Corps, hun ontüag. Deeze Krygslieden zyn niet geftadig onder de wapenen; maar worden , even als in Deenemarken , nu en dan in den wapenhandel geoefend. Eene vaste wedde is bepaald voor de Officieren, bykans gelyk ftaande met de wedde der Officieren van de Geregelde Troepen ; doch de gemeene Soldaaten ontvangen geene Soldy , of zy moeten daadlyk in dienst weezen, of hunnen jaarlykfehen wapenhandel verrigten.
,, Dc Academie der Land - Cadetten , opgericht door frederik den IV, voorziet het Leger van Officieren. Volgens dcezc Oprichting worden 'er vier cn zeventig Cadets , op kosten des Konings , ondenveezen. Het aantal der Deenfche Landmagt , zo Voet- als Paardenvolk, beloopt 66909 Man.
,, Altoos hebben de Deenen, naardemaal zy een Land bcwoonen door de Zee omgeeven , als een Zeevolk, uitgemunt. In de vroegere Eeuwen , toen de Zeeroovery onder de loflyke Beroepen eene plaats bekleedde, waren zy Zeeroovers , en zeilden uit de Raltifche Zee na Engeland cn Normandye. En fchoon , naa dc verbetering der Zeevaart , door de uitvinding van het Zeekompas, andere Volken een hooger trap van Zeevermogen beklommen hebben , zyn , nogthaus , de Deenen, daar zy eene menigte Eilanden bcwoonen, en een wyduitgeftrékteZee-, kust bezitten, welbedreeven in de Zeevaart, en zo wel de talrykfte als dc bedrecvenftc Zeelieden van het Noorden.
„ Ik heb te Koppenhagen het Dok gezien , en dc Vloot in de Haven ten Anker liggende; myne najpeuringen van
den
BESCHOUWING. 4X*
den Staat der Zeemagt hebben my in ftaat gefield, om u het volgende mede tc deelen.
„ Dc kosten , om een Scheepshol te bouwen , berekent men op aoo Ponden Sterling voor elk ftuk Getchut; en fielt iooo Ponden Sterling voor elk Stuk , wanneer het Schip toegetakeld , zeilree , en voor vier maanden uitgerust is. Holjlein levert wel Eikenhout op ; doch niet genoegzaam tot de Scheepsbouw, waarom het meestal uit Duitschdand gehaald, en het Holfleinfche alleen voor sevaïlen van den dringendflcn nood bewaard wordt. ö „ Ankers, Kanon, Kogels en Yzerwerk, maakt men in Noorwegen zelve. Dc Deenen krygen Hennip en Masten uit Rusland , Pik en Teer uit Zweeden; fchoon zy Zcildoekrederyen hebben, verfchaffen zy niet genoeg voor de Vloot; Rusland en Holland bezorgen het te kort ko-
meiKpfet o-rootfte gedeelte der Deen/che Vloot legt in de Haven van Koppenhagen , binnen de verfterkingen der Stad • het water geen meer dan twintig voeten diepte haaiende, hebben dé Oorlogfchcpen de onderfle Gefchutlaa°'e niet aan boord; maar neemen die buiten de Haven in.° Behalven de groote Magazynen , heeft ieder Schip zvn byzonder Voorraadhuis aan den waterkant , tegen over dc plaats, waar het is opgelegd , en kan dus, in zeer korten tyd, van alles voorzien worden.
Het "etal der op de Lyst gebragte Zeeheden bedraagt bykans 40,000; zy zyn verdeeld in twee foorten. De eerfte beftaat uit die dc Zeekusten bcwoonen , en mo<*en zich , de geheclc wereld door , op Koopvaardyfchepen verhuuren. Zy ontvangen ieder alle jaaren, zo Ian°- zy een getuigenis zenden, dat ze 111 leevenden lyve zyn 8 Engelfche Schellingen van de Kroon; doch moeten ' in geval van Oorlog opontboden zynde, in 't Ryk
verfchynen , om den Zeedienst waar te neemen.
Dc tweede foort beftaat uit vastbepaalde Zeelieden, fteeds in dienst van de Kroon, derzelver getal is omtrent 4000. Zy onthouden zich te Koppenhagen, en werken in t Do!:. Elk hunner, wanneer zy niet in Zee zyn, krygt 8 Schellingen in de maand, behalven een genoegzaamen voorraad van Meel cn anderen Leeftocht; alle twee jaaren een nieuw ftel kleederen , en elk jaar een broek , konsfen , fchoenen cn een muts. Eenigen woonen in Barakken. On Zee zvnde , wordt hunne wedde tot 20 Schellingen • ' D d 4 in
412.
w. coxe
in de maand verhoogd. Dc Zee-Artilleristen maaken 800 Man uit.
„ In den Jaare MDCCLXXIX gaf de Lyst 38 Schepen van Linie op , onder deezen 9 van vyftig , één v«i vier cn veertig Stukken, en 20 Fregatten; doch, indien wy dc afgekeurden , en die alleen ten pronk dienden daar van aftrekken , zal de Vloot niet meer dan 25 Schepen van Linie cn 15 Fregatten kunnen haaien, tot den Zeedienst gefchikt: een getal, nogthans, groot gcnoe°voor Deenemarken, cn mag die Vloot, de uitfteekende bekwaamheid der Zeelieden in aanmerking genomen zynde , voor zo volkomen als eenige in 't Noorden gerekend worden. Een Schip van 90 Stukken is bemand met 850, een van 70 met 700, een van 64 met 600, een van 50 met 450, en een Fregat van 36 met 250 Koppen. Het grootfle gedeelte van deeze Vloot ligt doorgaans te Koppenhagen, uitgenomen vier of vvf Schepen van Linie in dc Havens van Noorwegen, een Fregat te Elfeneur, ecu by 't Eilan d Funen, cn een kleinder op de Elve, behalven twee Fregatten, die 's jaarlyks gaan kruisfen.
„ Dit jaar, in de Jaarboeken onderfcheiden , door het aangaan der Gewapende Onzydigheid, zonden de Noordfche Mogenheden Schepen in Zee; de Vloot, welke Dcc iicmark.cn in 't Voorjaar uitrustte , beflondt' uit tien .Schepen van Linie, vier Fregatten cn twee Sloepen, van 20 Stukken: de kosten deezerUitrustinge werd voornaamlyk gevonden uit eene vermeerderde Belasting van dén ten honderd op alle inkomende, en één half ten honderd van dc uitgaande, Goederen.- Tot het bemannen deezer Vlootc koos men 1000 der vaste Zeelieden uit, 3500 van de opgetekende^, en tooo Zeefoldaaten,
Weleer was de Regeeringsgefleltenisfe des Deen/enen Ryks, verkieslyk en bepaald, doch is dezelve door eene Omwenteling, in 't midden der voorgaande Eeuwe, erfl\k en volftrekt geworden. Een Oorlog', Verwarring, en opeengehoopte Schulden, deeden eene fchielyke Omwenteling gebooren worden, door den Heer coxe in't breede verhaald, eene Omwenteling, die den Adel en Burger beide van Voorregtcn , tot''nog bezeten, beroofde, „ wanneer een Vorst," dus luidt coxe's verflag deswegen , volgens dc uitdruklyke Verklaaringen in de Koninglyke Wet, „ gezegd wordt, Ohafhangelyk op Aarde te
weezen . geen hooger Magt dan god tc erkennen; „ wanneer hy ccn onbepaald Gezag bezit, om dc Wetten
» te
BESCHOUWING.
413
te maaken, te veranderen, ontflag van dezelve te ver" leenen; wanneer hy alleen Oorlog kan verklaaren, en " Vrede fluiten , Verbïntenisfen aangaan , Belastingen " heffen; wanneer hy, met één woord, alle de Regten " en Voorregten bezit, die een erflyk, volftrekt opper-
" magtig en willekeurig Vorst kan bezitten." (j) ■
Wat betekenen dan Voorregten, welke hy, naar welgevallen , kan vernietigen; welk eene kragt hebben Wetten, die hy met een enkel woord kan herroepen? Gelukkiger zou het voor Deenemarken geweest zyn , indien de Magt der Kroone op eene behoofèlyke wyze gemaatigd o-eweest ware; indien men de Voorregten der Edelen niet afgefehaft, maar beperkt hadt; indien het Volk Onderdaanen gebleeven was van eene bepaalde Monnrchy, en niet vcrflaafd aan cigendunkelyken wil en byerh
Wanneer wy de voornaamfte omftandighedei , aanlcidelyk tot deeze Ryksomwenteling, nagaan, kunnen wy niet naalaaten op te merken, dat dc Edelen de Slagtoffers waren van hunne eigene Onvoorzigtigheid en Hardnekkigheid. Hadden zy ten behoorelyken tyde toegegceven, zy zouden veele hunner Voorregten behouden hebben ; doch, dewyl zy niet bukten , voor dat hunne toeftemming nauwlyks meer noodig was, konden zy geene vergoeding vraagen voor 't gemis van 't geen zy niet konden houden Ten met den blykbaarften wederzin overgaven. De Afgevaardigden uit dc Geestlykheid en der Burgeren lieten zich wegfleepen , door hun haat tegen die Order , wier dwinglandy zy zo langen tyd ondervonden hadden, en wier aangroeiende overmagt zy vreesden: daarenboven waren zy dermaate vervuld met bewondering van hunnen Koning , dat zy geene opoffering te groot rekenden, welke "hem van hun vertrouwen kon verzekeren, en tot sètui°,enis ftrekken van hunne Dankbaarheid. Byster vreemde verdwaasdheid! dat zy gcenc middelen konden beraamen, om hunne Onderdrukkers te vernederen, cn hunne eigene Vryheden te bewaaren, zonder het invoeren van eene volftrckte Oppcrmagt! Konden zy de banden, die den Koning bonden, niet gevierd hebben, zonder ze te fcheuren ? 'liet behouden van de Wetgeévende Magt, en het Ryk van Belastingen op te leggen, in de drie Staaten , zou genoegzaam geweest zyn, om de Vryheid des Volks te verzekeren , zo wel tegen de inbreuken deiKroon, als tegen de onbefchoftheid eens trotfehen Adcls.
Maar de. ftem der Rede wordt zeldzaam gehoord te ' ' Dd 5 mid-
f14 w. coxe, beschouwing.
midden van het gefchreeuw van openbaar uit"eborite Verbitteringen, en het oproer der Partyfchappen. Figenbaatzoekende en toelegmaaken.de Perfoonen, die'vooraf hun plan beraamd hebben, als mede de wyze om het door te zetten , bedienen zich van elke toevallig voorkomende gelegenheid; en het groote gros laat zich door blinde drift vervoeren , om dat geen uit te werken 't geen hun naderhand te laat berouwt."
(O Of aIIe deeze opgenoemde Voorregten des Konings niet genoeg waren, wordt 'er, gelyk coxe elders optekent, bygevoegd: „ Indien in alles, wat wy dus verre gezegd hebben, „ van Magt, Uitfteekenheid en Oppergezag, iets mogt overge„ flaagen weezen , of niet uitdruklyk genoemd , zal zulks be„ greepen zyn in de volgende woorden. De Koning van Dee„ nemarken en Noorwegen zal dc Erfbkc Monarch weczen/en „ bekleed met het boogde Gezag, in zo verre, dat alles, wat ,, gezegd of gefchreeven kan worden , ten voordeele van een Christen-Ertlyken, cn volfirekt Oppermagtigen Koning, uitgeftrekt zal worden tot den Erflyken Koning en Koningin „ van Deenemarken." —>—■ Moi;een Vlyr. Xlde De l 2de Siuk. Te Leyden , by P. van der Èik en D Vygh, 1787. In gr. Svo. 132 bladz.
Cchoon geene Prysverfen bevattende , doet dit 2de Stuk des Xlden Deel. , van het Haigfche Genootfchap, de voorde Stukken geene oneere aan. Het daar in voorkomend Dichtduk, op Washington, is fchoon, cn doet ons, gisfende, iets grootsch van het Leydfche Genootfchap vcrwagtcn, 't welk dien Held tot een voorwerp hunner Prysgczangen gekozen heeft, en, voleis de Nieuwspapieren, na eene driemaal herhaalde opgave dier gewigtige ftoffe , eindelyk naar wensch gedaagd is. Onder de daarop volgende Dichtftukken , verdient bet vernuftig Stukje, Vulkaan gefir ft, geen minder lof als overweeging voor de ?>e! derlandfche Moeders , die hunne lieve Dochters nog zo vlytig in balynen borstharnasfen dringen , tegen alle de Natuur- en Ontleedkundige redenen en bewyzen der Eskulaapen aan. VVeshalven de Dichter, ten Hotte, ook wensebt;
Dat
PROEVEN VAN PoëlISCHE MENGELSTOFFEN. 415
Dat eens die plaagen wendden. —— Dat niemand ryglyfmaker was, Dan die de hoogte van, Parnas
Eerst meette mst zyn lenden.
Niet zelden trekken de Dichters party van het Contrast, nadien de menfchen zeer gewoon zyn, om van het eene uiterfte tot het tcgengeftelde over te flaan. Om zodanige dwaasheden belpotlyk te maaken, fchynt het dichtpenfeel by uitftek gefchikt te zyn. Her volgende voorbeeld zal dit bevestigen. Elk waar beminnaar van het fchoone pryst het oude of antieke, zonder het moderne of nieuwe, dat fchoon is, daarom te laaken. Elk waar beminnaar van het moderne doet insgclyks; het nieuwe behaagt hem alleen als het fchoon is ; en de Antieken worden nimmer van hem mispreezen , dan wanneer zy de natuur verlaaten. Doch veeltyds zyn de Kunstbeminnaars zo fterk, of met de Antieken of met de Modernen ingenoomen, dat zy, aan weêrszyden , een van beide pr}«zen of laaken , alleen om dat het Antieken of Modernen zyn: waar door d;m het waare fchoon geheel vergeeten, of in een valsch licht geplaatst wordt. De Heer c. vlieg, een vernuftig Dichter in 's Dage. heeft dus zeer gepast, zulk een Voorflander der Oudheid. op de volgende wyze, in een belagchlyk licht gefteld: laatende het aan een ander Vernuft over , om 'er den Voorflander van het Nieuwe tegen te plaatfen : zullende het waare punt dan zeker tusfchen beide inliggen.
Anticus lacht om al 't moderne, By de ouden is het pit, de kerne,
Anticus is een raare klant,
Verwaand, gelyk een fchoolpedant, Zegt, met een hoege borst: ,, Ik geeuwe By 'f wangefchryf der agttienie eeuwe.
Al wat men daaglyks bakt en brout
Is wat vernis en klatergoud, Is . op de keper recht bekeeken , 't Rampzalig gasthuis vol gebreken.
Wy menfchen zyn niet agter 't fyn,
Geleerdheid , adel, rinfche wyn En de aardewerken der Chineezen Zyn nimmer te oud om goed te weezen.
Al 't nieuwe heeft niets van belang,
'Zelf lachtme iets toe in de oude Slang, 'k Lees Langendyk , ik lees van Merken, 'k Lees Poot en de uitgebreide werken Van Hoogvliet, Smits, van Feitama,
'i Zyn viooije klanken, woorden, ja l
'k Heb
4l6 ROEVEN
,k Heb'd'ouden menig uur ontflolen , Om by die nieuwen rond te dooien;
Door fchade wordt men wyzer vrind,
Was fteeds de fpreuk van Wittekind, Den tydgenoot van Charlemanje; Het nieuws is al de henker franje,
Al 't zaakelyke is uitverkogt,
Heel de oudheid wordt te fchaars bezogt, Dat men met deeze zich verzoene. Men leez' de Mecheljche Pioene,
't Couwoerdeken van Herentals,
6 't Is zo vindingryk! zo mals! 'k Sleet menig nachtje in myne kleéren Om Spiegel te anatomizeeren,
En las, by heldren maanfchyn,
Het Goudsch Cronykske en Ctaa; Colyn. Wat zynwe toch maar fobre zangets By die verftorven Pindusgangers,
Zich baadende in den hengfleplas,
Of Maro aller Vader was. ■ Hy droomde onlangs van Wdleramus, En riep: van Maarland te laudamus '■
Zyn vrouw fchreeude, in den flaap geftoord :
Myn lieve man die wordt vermoord! Neen, riep hy, wyf, ik was vol yvers Voor de agter bank geworpen fchryvers,
Doch zweere by den gulden Troen, i Ten zy men zich met my verzoen', Dat ik hier namaals koome en fpooke Met Anna Byns en Melis Stoke.
Wel dat 's een mislyk droomen Jan,
(Zei Trui) wel ventje ik beef 'er van, 'k Dagt heusch dat jou een fnees Hebreeuwen Ontweldi ;de eenen zak vol zeeuwen.
Maar egter, tot zyn bitter kruis,
(Is Salomon ook altyd t' huis ?) Had hem dit Truitje, ryk in zeden, Volfchoon , met welgevormde leden ,
Onlangs bekoord, doch jong, en kon,
Juist om dit laatfte epitheton , Htm op den duur niet vergenoegen ; Om met dit kalf dan lang te ploegen ,
Wenscht hy zeer flaau dat moog gefchién',
De dood zal mooglyk dit voorzien t Haare ouders trouwens en haar maagen Zyn allen vroeg naar 't graf gedraagen ,
En heeft reeds, zo dit eens gebeurt,
Eene andre byflaap opgefpeurd:
Een
VAN POCTISCHE MENGELSTOFFEN. ^I?
Een maagd vol rimpels boven de oogen, Der dartle jonkheid lange onttoogen,
Die reeds geharde kevels heeft,
In 't herfstfaifoen van Sara leeft, Wier leevensboom begint te dorren, En daaglyks zeer naïf kan knorren,
Reeds met den eenen voet in 't graf,
Dus oud <— en dit doet alles af.
De Toets der Gehoorzaamheid. Teoneeljpel, in drie Bedryven. Te Amfterdam, by A. van der Kroe en A. Capél, 1788. In octavo 76 bladz.
Een Vader brengt hier de gehoorzaamheid van zynen Zoon op den ftcrkften toets; dat men egter eerst in het laatfte loonee), op eene verrasfende wyze, ontdekt. Ernestus naamlyk, een bejaard Weduwenaar , had onder zyne befchcrmjng genomen eene verlaatene Weeze , de Dogter van een armen Boer; zy was door hem, als 't ware, met eene Vaderlyke zorgvuldigheid opgevoed; en had die opvoeding zo wel in agt genomen, dat haare ziel met de edelfte begaafdheden mogt pronken, terwyl haare lichaamlyke fchoonheid zich luisterryk vertoonde. Voor de aantrekkelykheden deezer Charlotte was Karei , de Zoon van Ernestus, niet ongevoelig; hy verklaarde haar eerlang zyne kuifche Huwelyksmin, en kwam wel dra haare bedenkelyke zwaarigheid, uit hoofde van den ongelyken ftand , te boven, daar hy volkomen ftaat maakte op de bewilliging van zynen Vader, die hem tederhartig beminde: waarop Charlotte ook voorts haare toegenegenheid voor Karei niet ontveinsde. Men ftreelde zich des met een aangenaam vooruitzigt ; doch t leed niet lange, of het zelve werd geheel bezwalkt: doordien Vader Ernestus ten fterkfte begeerde , dat Charlotte zich met hem in 't Huwelyk zou verbinden ; en 't geen 't hart van Karei doorfneed, was, dat Charlotte haaren Weldoender wilde involgen. Karei verweet haar haare ongetrouwheid; dan, Charlitte gaf hem te kennen , dat haar hart de vuurigfte liefde voor hem voedde ; maar dat de dankbaarheid het haar als een onvermydelyken pligt voorftelde, die liefde te fmooren, en haaren Wcdoener ten wille te zyn : het welk haar ook noopt om Karei aan te fpooren , dat hy zyne genegenheid voor haar insgelyks aan de Ouderliefde opoffere, en dus den wensch zynes Vaders niet wederftreeve. Zulks heeft verfcheiden aandoenlyke tooneelen ten gevolge; te meer, daar de tusfehenkomst van Goedhart, een Vriend van Ernestus, die de twee Gelieven met medelyden befchouwt, vrugtloos is, om dit netelig geval tot eene goede uitkomst te brengen. Dit wordt te treffender, om dat men,
4l8 DE TOETS DER GFHOORZAAMHEtTJ.
na een vuurig gefprek van Ernestus met Karei, verfiaat Aut Ernestus ach, onder de hevigfte beweegingen, te bedde heeft geworpen, 1 welk voor erger gevolgen Vet vreezen welken men tc meer dugt , na dat de by hem ontbooden /okter be tuigt , dat het met den Patiënt zober gebeld is. Zulk L ,» eene algemeene ontzetting; en Karei, recht gevoelig V00r Va derhefde , genoopt door Goedhart en CLarloïe. bduit I ieron van Charlotte af te zien, en haar, hoe hard het hem ook valk? , zynen Vader ten Echtgcnoote aan te bieden, overeenkom met het geen Ernestus , in zyn laatfte vuurig Wnrek mor r rel, uitdruklyk gevorderd had. Het fchrikkend ffibSS £ hy z,g den dood zyns Vaders te wyten zoude hebben , en de fireelencte gedagte dat hy hem in 't leeven zou bewaaren! brengt hem tot dien gewigtigen füp • maar op de voWoeX bezvvymt hy, en Charlotte, zynen dood dugtende, kan Sare
ontroering met verbergen Dit aahdoenlyfc treurtooneel
is egter llegts voor een oogenblik; nadien Ernestus, te midden deezer ontroennge, zyne toeftemming geeft tot de Huwehksverbindtenis van Karei en Charlotte; met eene kort daarop vol gende verklaaring , dat al het voorige enkel fpel cn veinzerv geweest is , waarvan memand iets geweeten heeft, dan alleen de Doktor, toen hy den rol van een doodlyk zieken fpeelde De reden van dit zyn gehouden gedrag was , gelyk hy voorts zynen Zoon Karei meldt, deeze. * y
„ Het was , zegt hy, alleen uitgedagt , om u, myn Zoon
daardoor eens op den toets te brengen; ik wiide fiecTts
zien of uwe genegenheid voor my zich zo verre wel uitftckte dat gy alles, ja het geen u het lieffle op aarde was, opóteien
kon aan myn genoegen; ook was ik ten hoogten Wn
waardigt over uw gedrag, om dat gy U met Charlotte in een heimelyke minnehandel had ingewi'kkelt , zonder myn voorweten; Ik z,j .ty ; t ontveinzen) Zoon! dit Sde
my , en ik befloot 'er U eenigfints over te ftraten ! dien einde veinsde ik Charlotte te beminnen , ik drong aan on ons huwelyk, alleen, om te zien, hoe gy U in dit geval ?e< >a gen zoudt; en had gy ten eerten toegeflemt in min beglerte had gy my uw woord gegeeven , dat gy , ter liefde van mv voor altoos van Charlotte zoudt afzien f gy had2 1 vè viel verdriets gefpaart, en veel eer gelukkig geweest; -— doch uwe hardnekkige weigering , uw onbezuisde drift liet niena myne gramfebap op te wekken, en ik befloot U tot het uiterfte
te brengen, dus veinsde ik ziek te zyn; voorts wee - év
de gevolgen. Ik heb U veel verdriets veroorzaakt, myn Kinderen ! doch waart gy flechts by de aanvang uwer verkerinJe openhartiger geweest, zo had ik nimmer ftof'gehad van dusda mg met U te handelen: nogthans al uw vorig verdriet, al uw lyden, is niets in vergelyking van het geluk, het geen U beiden
wagt;
T0 0NEELSPEL.
419
wagt; ik zal voortaan altoos de eerfte zyn , om uwe vorige tra. nen op te drogen, en, door eene verdubbelde genegenheid, U het gsvoel van alle droefheid te doen vergeten."
Deeze verrasfende uitkomst heeft zeker haare gevalligheid, maar 't gedrag van den Vader is wat ftreng en fterk, en zyn Vriend Goedhart heeft 'er ongelukkig wat veel deels in. Maar dit alles ziet men, by den gunftigen uitflag, over 't hoofd. Karei cn Charlotte zien hunnen wensch vervuld ; Goedhart neemt 'er zo veel genoegen in , dat hy voorflaa beftendig by Ernestus en 't liefwaardige paar te verblyven , mitsgaders Charlotte, by zyn overlyden, voor zyne volkomen Erfgcnaame te verklaaren. Het een en ander wordt dankbaar erkend cu heuschlyk beantwoord; waarop Karei ten flot zegt:
Dus kan dit voorval elk tot onderrichting ftrekken, ff at zuivre Ouderliefde op 't hart eens Zoons vermag:
Zy wist my aan 't geweld der Uirfle min te onttrekken, En deed my bukken voor het Vaderlyk gezag.
De Armoede, klaagend Zangfpel. Door dirk kuipers, Koimans. Te Dordrecht, by f. wanner, 1788. In klein 8vo. 40 bladz.
TJoe ongewoon het ook heden wezen moge , dat men zinnebeeldige Wezens, gelyk de Liefde, de Wanhoop , de JMyd, enz. op het Tooneel brenge, en die te gelyk met wezenlyke Perfonaadjen, zo als mirtel cLoê, enz. laat werken, zal deze ongewoonheid echter nog overtroffen worden , door de byzonderheid; dat de Dichter zelf, onder den naam van mirtil, hoofdperfoon van dit Zangfpel is. „ De ongelukken hem over„ gekomen; de mishandelingen hem aangedaan;,de vevnederin„ gen die hy in zyne geboorteplaats heeft moeten endergaan ; „ zyn (zegt hy) in geenen boek gefchied; cn kunnen niet wel
„ verduisterd blyven." Al het bevallige der Dichtkunst
mislende, twyffelen wy zeer, of dit Stukje wel eenig meerder licht, over 's Dichters ongelukken, zal verfpreiden ; ten waromen de daar in voorkomende raadgeevingen der Wanhoop, dat mirtil zich zeiven zou redden, door in het water te fpringen, of zich aan een boomtak te verhangen, als nog onbekende waarheden , by de reeds bekende moest voegen. Als een Handfchriftje voor goede Vrienden , van het daar in bedoeld wordend lydend Huisgezin , zou dit klaagend Zangfpel met deelreeming en eenig genoegen gelezen kunren worden: maar voor het algemeen had het geene waarde genoeg, om in druk te verfchynen.
420
r. FEITH", POeTISCH MENGELWERK.
poëtisch Mengelwerk, door Mr. rhynvis feith. Te Amfteldam, by J. B. Elwe, 1788. In gr. Svo. 276 bladz.
/"Milder dezen bedrieglyken tytel verfchynt de Kraay van esopus, die, zo dra alle Vogelen hunne geleende Veêren te rug neemen , zich geheel kaal zal vertoonen. Zommigen hebben reeds een begin gemaakt met hunne Veêren te rug te eiichen , onder welken" wy ook den Heere feith tellen , wiens drie, reeds voorheen uitgegeeven, Dichtftukken, als: Lierzang op het tweede Eeuwgetyde van de Ütrechtjche Unie; '^gezang ter verjaaring der overwinning op de Doggersbank; —.
de Vergangelykheid van 't Heelal; en nog een Stukje in
Profa : aan myn Vaderland , b'i gelegenheid dtr oprichting van
den Oekonomjchen Tak, de'eer van dezen tytel moeten
ophouden. De Uitgeever heeft door de ondervinding geleerd „ dat kleine losfe Stukjes ligtelyk verlooren raaken, om dat ze „ nooit, of zeldzaam , zo algemeen bekend zyn, als uitgebrei„ de Werken," hy heeft , om die reden, goedgevonden , de voorgemelde Stukjes van feith te doen vergezellen door ftukken van Vondel, K. Brandt. C. Bruin, A. Blus jé, de Jufvrouwen Wolf en Deken. als mede van eene andere Efopifcbe Kraay, die, onder den tytel van Leermeester der 'Leden, reeds dikmaals zyne Veeren vernieuwd heeft. De Leezers daar tegen hebben ondervonden, dat de Uitgeever geheel geen nieuws heeft geleverd. Dat hy, in plaatfe van een Poëtisch Mengelwerk van beith mede te deelen, een Mengelmoes van oude en reeds in handen zynde Dichtftukken, goede, middenmaatige en flegte heeft uitgegeeven: welke, naar ons gevoelen, even als de daarin voorkomende Plaaten en derzelver fchikking , de minfte aanpryzing een misdaad doet worden.
IV 1 E V W t ALGEMEENE VADERLANDSCHE
LETTER-OEFENINGEN.
Leerredenen over het Leeven van David. Door VAvtm bonnet, Predikant te Rotterdam, Iwcede Deel. re louerdam, hij P. en J. Holftein, en tc Utrecht, hn A. van Paddenburg en G. van den Brink Jansz., 1788. In gr. octavo 568 bladz.
-r»v de afgifte van liet eerfte Deel een verflag gegeeven JO hebbende , van den aenleg en het oogmerk deezer ï eerredenen (*), zullen wy nu uit dit tWeede Deel, op dezelfde wyze ingerigt, een ftaal der uitvoeruige overtteemen' 't welk den Leezer 's Leeraers manier van verklaren onder 't oog zal brengen. Davids komst en wederva en te Nob°,ai Sam. XXI: 1-9, fe*ké hier van tcf proeve' Zyn Eerwaerde laet zig, na eenige Vooraf gaende aenmcrkmgen, deswegens aldus uit.
David komt te Nob , tot den Priester Achimelech, tt«ho& ontmoetten deeze mannen eikanderen? Achimelech met groote verlegenheid; maar David, met eene houding, welke gefchikt was, om die verlegenheid te verSn en gerustheid in te boezemen. En, zegt het hei* li'o- o-efchi-dverhaid, 'Achimelech kwam beevende David te semoete, en hij, de reden van zijne ontroering te kenneil leevende , zeide lot hem: Waarom zip gij alleen , eh geen
man met u ? Davids ftaat en rang vorderde, dat
hü uitgaande, door een gevolg van krijgslieden en dienaars vergezeld wierd. Zoo was Achimelech gewend David te zien; nu ziet hij hem, alleen. Dit ié vreemd. Dit treft den ouden man. Dit, vermoedt hu , zal wa, kwaads beduiden. Te gereeder viel hij in zoo kommerlijk ke gedachten, doordien hij, ongetwijfeld, wist, hoe gewelddaadig Saul Davids leven belaagde. Des hij, David tot zich ziende komen, hem ontftelt te gemoet gaat , ert met beevende ftem vraagt: Wat, ó, David, zegt dit?
(*) Zie boven bl. 52.
III.deel.ij.alg.lett.no. 10. Ee
421
P. BONNET
gij alleen hier, en geen man met u! Een liefhebber van Vaderland en Kerk wordt in het hart getroffen , wanneer hij in 't vermoeden valt, dat zij, die beide voorftaan en fchraagen , in eenige zorgelijke ongelegenheid zouden geraaken. Achimelech ontmoet David met groote verlegenheid.
„ Dan David ontmoet Achimelech, met eene houding, die gefchikt was, om Achimelechs verlegenheid te verbannen, cn hem gerust te ftellen. En David, dus vervolgt het gefchiedverhaal, zeide tot den Priester Achimelech : De Koning heeft mij eene zaak bevoolen , en hij zeide tot my; L aat niemand iet van de zaak weeten , om dewelke ik ü gezonden heb, en die ik u gebonden hebbe. Dit aiuwoord moest dienen , om Achimelechs bevreemding wech te neemen, en het vermoeden van iet kwaads en
zorgelijks uit 's mans hart te verdrijven. ■ Maar
David , wat daar van zij, hoe komt een man , als gij, zoo alleen? wat moet dit beduiden? De Jongelingen nu, zegt hij , die mij vergezellen , heb ik de plaats van zulk eenen te hennen geg< even; d. i. Ik heb hen op zekere plaats befcheiden, daar ik hen , cn zij mij zullen vinden. Deeze verklaaring moest dienen, om het nadenken bij Priester Achimelech, daar uit ontltaan, dat hij alleen en zonder
gezelfchap kwam, wech te neemen. Dat David
door eenige manfehap, in zijne vlugt, verzeld geweest zij, is uit den aart der zaak zoo waarfchijneHjk, als uit 's Hcilands zeggen zeker (f).
,, Wat moeten wij van deeze houding, van dit zeggen
van David , denken ? Hij was, aan den eenen kant,
niet vcrpligt , den Hoogepriester het geheim van zijne zaaken te ontdekken. Aan den anderen kant , was hij
verpligt, als hij iets zeide, dc waarheid te zeggen.
Ik zeg, hij was niet verpligt het geheim van zijne zaaken den Hoogepriester te ontdekken. Zaaken, welken geheimhouding vorderen, worden best, buiten uiterften nood, aan niemand vertrouwd. Men kan toch gcmaklijker iemand doen hooren , dan doen zwijgen. De vriendfehap zelve verbood het hier David, Achimelech zijnen vertrouweling te maaken. Het geen David nu met dien Priester fprak, en het geen dces aan hem deed, liet hem bij Saul buiten fchuld; maar had David hem het geheim ontdekt,
hoe had hij zich bij Saul kunnen verantwoorden ? •
Hoe
(t) Matth. XII: 3, 4-
HET LEEVEN VAN DAVID.
423
Hoe meeiiig kwam in lijden, door dingen tc wecten,waar van hij veilig onweetend had kunnen blijven!
, Maar aan den anderen kant was David verpligt, als hij iets zeide, de waarheid te zeggen. Heeft David dit gedaan? Neen. Waarheid was het, dat hij gezelfchap met zich had. Voorzichtig was het, dat hij, te Nob koomende, die van zich verwijderde, op dat hij te vrijer met Achimelech fpreeken, en in die Stad te meer onbekend blijven mogte. Naar waarheid kon hij ook zeggen , dat de zaak, welke hij te doen had, fpoed en geheimhouding eischte. Maar onwaarheid was het, dat
de Koning hem gezonden, en hem eenige zaak, nu uit te voeren, gebooden had. Onwaarheid was het, dat de Koning hem verbooden had, iets van de zaak, tvelke hij hem bevoolen zou hebben, aan iemand te zeggen. David
maakt zich hier fchuldig aan leugen. _ Dan, men
kon vraagen: waarom redt de fchrandere David zich niet, behoudens de waarheid? Had hij Achimelechs vraag niet dus kunnen beantwoorden ? Het geen ik te doen heb vorderde grooteu haast: en wat 'er van de zaak en van mijn beleid in dezelve zij, zult gij eerlang te weeten ko-
01 , Dan, behalven dat de fchranderfte man niet alle 00genblikkep even vaardig is, was hier eene omftandigheid ,
welke David in groote verzoeking bragt: hij zag hier
Doëg den Edomijtcr, een van Sauls knegten, den magtigften onder Sauls herderen (§). Dees Doëg heeft niet onkundig konnen zijn, van Sauls vijandfehap tegen David, en van zijne onderneemingen tegen zijn leven. David , deezen man ziende, begreep aanftonds, in welk gevaar zijne vrijheid cn zijn leven waren: — dat Doëg, vermoedende dat hij ging vlugten, hem ligtlijk aldaar kon doen vasthouden, om intusfchen aan Saul kennis te geeven , en dus, dat zijn leven, door Jonathans zorge zoo zonderling gered, door deezen Edomijt in het uiterfte gevaar Hond. Het fchijnt, dat David, om zich te redden, hebbe voorgegeeven, in 's Konings dienst, met een zaak
van groot gewigt cn uiterften fpoed, belast te zijn : •
wilde Doëg nu, bij Saul koomende, kennis vaü het gebeurde geeven; geen zwaarigheid; de kans, om hem te achterhaalen, zou dan vervloogcn weezen. .
Zwaare beproeving, zeker, voor David! Verfchoont 5 dit
C§) Vers 7.
Ee 2
4«4 p* BONNET
dit zijne leugen niet? Geenszins! hij bezondigde zich zeer. En zulks te meer, daar God, deezer dagen, en te Najoth , en door middel van Jonathan, zoo blijkbaar had getoond, dat Hij voor hem zorgde. Zoo ziet men, dat de godvruchtige , ook dan , wanneer hij de meeste reden heeft, om op God te vertrouwen , door eene onverwachte verzoeking verrast wordende , en dan niet met den Heere , maar met zijn eigen vcrlland , te raaden gaande, beklaagelijk in zonden kan vallen."
Dc Eerwaerde tionnet vcrklacrt vervolgens ligt gefprek van Achimelech met David, over de Toonbrooden, en 't overleveren van dezelven , tot voedzel voor hem en zyne jongelingen; dan , om dit Artykel niet te uitvoerig te maeken , zullen wy ons alleen met ééne en andere
byzorieïerheid uit het deswegens gezegde ophouden. .
Nadien het overgeven der Toonbrooden zyne zwarigheid had , zo yraegt veelligt iemand , waerom dit niet voorgekomen ?
., Waarom bragt de Priester zich en David in zulk eene verlegenheid? Zoo hij thans al geen gemeen brood, in of omtrent den Tabernakel, bad, was bet dan in zijn eigen huis niet te vinden? En indien bij het aldaar niet, of niet genoeg in voorraad hadde , waarom het niet inde Stad gekocht ? En zoo de inwooners, elk voor zich zeiven , het brood bereidden ; was dan in gansch Nob
niet ccn brood of vijf voor David te bekomen. —
Dan , men gedenke , dat David alle reden had, om te verhoeden, dat zijne koomst aldaar zeer ruchtbaar wierd. Tot den Tabernakel en den Priester had elk vrijen toegang, en dit kon dus geen opzicht baaren; maar moeite te doen , om fpoedig die brooden bijeen te brengen, moest der menfchen aandacht wekken en navraag'ver-
oorzaaken. ■ Maar vooral heeft David, den" reeds
gemelden Doëg ziende, zulk een haast gemaakt om weg tc vlugten, dat hij, zich als geen oogenblik aldaar vertrouwende- , den Priester geen tijd gunde , om hem op eene andere wijze, al ware zulks mogelijk geweest, van leeftogt te voorzien."
Het laetftc gezegde van David, in 't vyfde vers, volgens onze gewoone vertaling ; ende hel is eeniger wijfe gemeiin [broot,] te meer dewijle heden [ander] in de vaten fal geheijligt worden, is aen vcelerlcie uitleggingen en opvattingen onderhevig. Onze Uitlegger, opgemerkt hebbende, dat 'er, by den aenvaug, naer den letter in 't
HET LEEVEN VAN DAVID.
4*5
Hebreeüwsch ftaet: En deeze weg is onheilig of gemeen; oordeelt, dat men het antwoord van David aldus kan opgeeven.
,, Ja trouwends, de vrouwen zijn ons onthouden geweest', gisteren en eergisteren; ook zijn de vaten der jongelingen, (d. i. hunne gereedfchappen, waarin zij deeze brooden zullen medevoeren,) heilig, alfchoon de weg niet heilig is; doch hoe veel te meer zal het dan heden in de vaten geheiligd worden! Wanneer, bij uitbreiding, de zin deeze zal zijn. De jongelingen zijn rein; en offchoon deeze weg, deeze reize, het bedrijf dat zij on ierneemen , geen godsdienftig, maar een gemeen oogmerk heeft, zal nogthans dit brood, daar het nu van voor 's Heeren aangezicht is wechgenomen, heden in het vat, in welk het zal worden gedraagen, heilig behandeld worden.
,, Of ook dus: Deeze weg is niet heilig; maar hoe veel te meer zal het heden in het vat geheiligd worden, of heilig zijn? Wanneer de zin, bij omfchrijving, deeze zal zijn. De jongelingen, wees daar, ö Priester, gerust op, zijn rein; dit niet alleen, maar ook hunne vaten zijn, van het geen zou kunnen verontreinigen, onbefmet. Het is zoo, deeze weg, wijze of manier, dat wij van dit heilig brood met ons voeren cn eeten zouden, is, ja, niet heilig; maar hoe veel te meer zullen wij bezorgen, dat bet terftond in een rein vat gelegd, cn heilig zal behandeld worden !"
Achimelech laet zich overhalen, geeft David de verzogte brooden, en deze is daer door uit zyne verlegenheid om leeftogt gered. Doch men zou hier mogen vragen. Mogt de Priester dit doen? Mogt David dit brood begeren en tot zich nemen? Volgens 's Heren wet, l.cv. XXIV: 9, was dit brood ter fpyze van den Hoogepriestcr cn zyne Zoonen, die 't mogten eeten, cn wel in eene heilige plaets. Deze bedenking beantwoord de Eerwaerde tionnet aldus.
,, De onfaafbaare Uitlegger der Wet fpreekt cn den Priester en David hier van misdaad vrij (I); en dit is ons genoeg. Doch , om bedenkingen , welken hieromtrent zouden kunnen oprijzen, wech te neemen , zullen wij eenige oogenblikken belteeden ^ om cn den Hoogenpriester, en David, in dit geval te verdeedigen, en 's Heilands verklaaring te billijken.
„ Laat
O) Matth, XII: 5.
Ee 3
V. BONNET
„ Laat ons eerst onze aandacht vestigen, op den grond Van 's Heiiands verdeediging, en dan aantoonen, dat die grond, en het geen uit denzelven vvettiglijk wordt afgeleid, voldoende werkt, tot verontfchuldiging der beide genoemde perfoonen. Dc grond van 's Heiiands vercleedi"'ing is deeze: God wil barmhartigheid en niet offerande (**). Daar God beide in zijn Woord gebiedt, is het zeker, dat God die beide wil; dcrhalvcn is dc zin dier woorden : God wil barmhartigheid boven offeranden. Wanneer, des, de omftandigheden eifchen, dat men keuze doe, om, of met verzuim van godsdienstplechtigheden , barmhartigheid , of met verzuim van barmhartigheid, godsdienstplegtigheden te oefenen, als dan moet de oefening van barmhartigheid de voorkeur hebben. Trouwends, dit was ten allen tijde Gods verklaarde wil (ft). Eene aanmerking van groot gewigt. Het vlceschlijk Israël dacht cn deed anders. Dit is niet zeer te verwonderen. Het valt gcmaklijker , de voorhuid van 't
vlecsch, dan die des harten te befnijden, ■ de handen,
dan het hart en den wandel te reinigen, zijn vee,
dan zich zeiven den Heere op tc offeren. Dan, daar de zedelijke pligten in Gods heiligheid, in 's menfchen Haat, cn betrekkingen tot God, tot zijne medefchepfelen, en zichzelven, gegrond zijn, is het buiten tegenfpraak, dat God niet alzoo godsdienstplegtigheden cisoht , als wel zedcpligtcn; en dat, in gevallen, waarin men tusfchen de eene en andere keuze moet doen, der oefening van zedepligten den voorrang toekomt. Zie daar den grond van 's Heiiands verdeediging.
,, Maar nu is de vraag, of deeze grond, cn het geen uit denzelven wettiglijk wordt afgeleid , voldoende werkt, tot verontfchuldiging van Achimelech en van David ;1 — Letten wij eerst op David. Hij was zekerlijk in uiterften nood. Men behoeft, om dit te befeffen, geene Joodfche beuzelaarijen te baat tc neemen. Ligtlijk begrijpt men, dat David, zonder zich van leeftogt te hebben kunnen Voorzien, op dc vlugt gegaan, nu moede en mat, en genoodzaakt, zijne vlugt om zijns levens wil fpoedig voord te zetten, zich in den uiterften nood bevond. Het was
thans voor hem , of brood, of de dood. Letten
wij
(»*) Matth. XIr: 7. Ilofea Vb 6.
(ft) Deut. VI: 3. Exod XIX: s- 1 Sam. XV: 22. Pf. LI: j3, 10. Jef. 1: ii, 13. Jer. VII: 21, 22. HofatVl: 6. e.z.v.
het leeven van david.
4^7
wii op Priester Achimelech. Dees hield zich verzekerd, da L?avid in 's Konings dienst, ter bevoordenjig; van 's land" zaaken, genoodzaakt was, met zulk een buitengewóotón fpoed te reizen, dat hij zich geen oogenblik fSer, dan even noodig was, mogt ophouden; weshalvén hi zich, in deeze omftandigheid, oordeelde in het l va 1 yan uiterfte noodzaaklykheid te zyn. Op deeze "ronden meende dc Priester, dat hi David van die toonbrooden mo"t geeven, cn David, dat hi die mogt negr meren e ten — cn zulks te meer, om dat heden, op den Sabbatl , verfche brooden in de gouden fchotclcn , ou de tafel der toonbrooden, gelegd werden, waarzoor de oude brooden tot fpijze werden voor de Priestcien. _ Uit dit alles volgt, dat hier tegen over elkander
{W of de Priester deeze brooden, die naar de
Wet alleen door dc Priesteren mogten gegeeten worden, aan David zou weigeren, en daar door hem en zyn geSïfch p cn de hoogwigtige belangen van het Ryk , in
fP 11 te rite onaele^enheid ftortcn: dan of hy David ,
om uit onhe l voor te komen, deelgenoot van Ut Pries-
fte; weetende, dat God barmhartigheid wilde, boven offeran Ie."
Verzameling van Leerredenen, door a. dryfhout, A. U
M Ph et Th. Dr. Lid van verfcheidene geleerde Maat. SJ^r&ritarii van het Zmf^Gm^dff^r^Schappen te Vlis^*%^^^^ burg. Te Middelburg, by P. Gi bsfen cn Zoon , 17S8. Behalven het Voorbericht, 302 bladz. tti gr. octavo.
TVTacr de inrichting van den Predikdienst te Middelburg, N n oct 'er in de'twee Avondbeurten, op Dingsdagcn Donderfi"- door denzelfden Predikant, één Hoofdftuk S£Kge SdSfri in twee deelen afgehandeld worden ; wier door men alle de Schriften, zo des Ouden als des S?e nven Testamcnts, in den tyd van ongeveer drie-enStT- hren, agtervolgende. den Volke ontvouwt. Van KS&rf*#« lcvcrt ons deze Verzameriit zogenaemu/ Dryfhout 111 dezelve
ling ene proeve, daer cle ^e™'11-™1- , m.inll tt
«■Stag Vier Hoofdft*to, m «ntasg van hel lmE e 4
42S a. dryfhout
zame iri dezelven vervat; het welk zyn Eerwaerde met zulk een onderlcheidend oordeel uitvoert, dat deze zvhe manier van behandeling hare wezc lyke nuttigheid hebbe* des zyne Leerredenen met vrufcht gelezen kunnen worden. . Het inzien en nagaen van 's Mans aenmer-
kmgen, over de aloude voorzeggingen aen Israëls Volk gedaen , bepacldc ons bykans terftond, om dezen tot een ftael zyner denkwyze over te nemen ; en 't komt ons voor, dat derzelver plaetzing van dienst kan zyn, om zommigen onder 't oog te brengen, wat men daeromtrent hebbe gade te ftaen, op dat wy ons, gelyk hy zich uitdrukt , „ noch door losfe befpiegelingen , noch door » yooroordeelcn, noch door 't gezag van anderen, van t lmalle lpoor der waarheid laaten aftrekken: daar het „ toch onze eenige bedoeling moet zvn, de meening van ,, den H. Geest in het woord te treilen." Ter bevordéringe hiervan, laet hy, in zyne eerfte Leerreden, over Jelaia LX, enige aenmerkingen , nopens dit onderwerp, vooraf gaen, welken hy tot zyn bvzonder beoogde aenvoert; maer die tevens van een algemeen nut, in 't lezen der Prophetifchc Schriften, kunnen zyn. Hy fielt dezelven indezervoege voor.
„ / ooreent merk ik aan, dat het voornneimfle en eer/Ie oogmerk dier Voorzeggingen geweest zy, om de Israëliërs zeiven nuttig te zyn in de bevoordering van hunne weezenlyke belangens: om hen aan te fpooren tot een beftaan en gedrag , overeenkomftig het Verbond , dat de Heer met hen hadde opgerigt , en de bedeeling der ^enade waarmede zy bevoorregt waren. Dit is in 't byzonder waar, gelyk de groote LowtH te regt aanmerkt (*), ten aanzien van die Voorzeggingen, dewelke door de aankondiging van de hcilrykfte beloften of ontzaglykfte bedreigingen dienden, om het volk te vertroosten of te verichrikken. Dit vertrouwe ik dat van geenen onbevooroordeelden Leezer kan, of zal, in twyfel getrokken worden. Wanneer derhalven in zoortgeïyke voorfpellingen geene duidelyke kenmerken gevonden worden , dat dezelve op laatere dagen zien , is niets natuurlyker, dan dat men dezelve op der Jooden lotgevallen toepasfe; en wel bepaaldlyk op die, dewelke het naast komen aan den leeftyd van dien Propheet, die dezelve verkondigd heelt: in zq ver ze namentlyk daarop betrekke!yk kunnen gemaakt
wor-
(*) De Poefj S. Hebr. Prsgl. 20. p. 263. Ed. Oxon,
LEERREDENEN. 4^9
-worden. Want veelmaalen neemen de Propheeten, van uitwendige verlosfingcn fprcekende , daaruit aanleiding, om tevens tc handelen van die uitneemende vèrlosfing, die Vorst Mesfias in 't laatfte der dagen zoude aanbrengen , als zynde dit de eenige grondflag van alle weldaaden , die God immer aan zyn volk beweezen heeft.
„ Ten tweeden merk ik , op het voetfpoor van denzelfden o-rooten l.owth (f), aan, dat de Propheeten, in zoortgefyke voorzeggingen,- om het volk te vertroosten of fchrik in te boezemen , zig veelal bedienen van verfcheidene beeldtenisfen en het opeenftapelen van uitvoerige befchryvingen, om de blyde en treurige lotgevallen van een volk, op eene zielroerender en treffender wyze, voor te ftellen. Dit heeft in 't byzonder plaats in ftukken, die in dichtmaat gefchreeven zyn, gelyk dit van ons text-cap., onzes erachtens, meer dan waarfchynlyk is; al wilde men dit, aan den evengenoemden geleerden Bisfchop van Londen, niet toeftemmen, met betrekking op 't ganfche boek van Jefaias voorzeggingen. Hieruit volgt, dat men zig in zoortgelyke voorfpellingen niet angstvallig moet verpynigen, om alle uitdrukkingen en fpreekwyzcn van eikanderen te onderfcheiden: dewyl de laatfte.dikwyls dienen; of om de eerfte op te helderen; of om den ftyl verhevenheid, luister, kragt cn achtbaarheid by te zetten. Men heeft dus in zulke Godfpraaken voornamentlyk maar te letten, gelyk de doorkundige Lowman (§) opmerkt, op het oogmerk en dc mcening der voorzegging in't algemeen; en wat het geheel, met zigzelvc vergcleeken , ons bcfchryft. En dit is, zoo het ons voorkoomt, eene aanmerking, welke, mits men dezelve niet te ver uitftrekke, eens ieders goedkeuring zal wegdraagen, die zig ccnig denkbeeld vormt omtrent het vuur van eenen Redenaar; vooral van eenen Dichter; allermeest van eenen Oosterling , wanneer hy het gemoed zyner hooreren of leezeren zoekt tc treffen.
„ Onze derde aanmerking is, dat dc Heer , in eene menigte van voorzeggingen, de heilrykfte beloften, cn de fchrikbaarendfie bedreigingen gedaan heeft aan zyn oud Volk, waarin Hy den bloei van deszelfs kerk- en burgerftaat, op 't allerluistcrrykfte, met de lecvendigfte trekken , afteekent, of deszelfs verwoesting en ondergang met
dc
(O b e.
C§; in zyne verklaaring over de Openb. van Joh. C. XIX, 21. Ee 5
43°
a. dryfhout
de aakeligfte venven afmaalt: die veelal, zoo niet altyd, voorwaardelyk moeten opgevat worden , of fchoon zulks daar by niet vermeld word. Dit zou ik, met den beroemden IVitfius (|), door eene meenigte voorbeelden kunnen ' ftaaven. Dan waartoe hierover uitgebreid, daar de Heer, volgens Jer. XVIII: 7-10, zelf verklaart: In een oogenblik zal ik fpreeken over een volk en over een konlngryk enz.
,, En hier uit volgt onze vierde en laatfte aanmerking: dat, wanneer 'er in eene voorzegging, aan 't Joodfche Volk gedaan, kenmerken gevonden worden, die ons aanwyzen, dat dezelve op hunnen ftaat, in de naast volgende tyden , tocpasfelyk zy, men dezelve niet op laatere dagen, op de tyden van 't Nieuwe Testament, zonder ligtvaardigheid, mag brengen, al is het dat men de juiste vervulling van dezelve, in dien tyd, waarop de kenmerken ons wyzen, niet kan aantoonen. Dit immers kan veroorzaakt worden, of door gebrek aan genoegzaame gedenkltukken van die oudheid: denk, by voorbeeld, aan voorzeggingen, die op de Moabïten i Édomiten en zoortgelyke, volkeren, of op dc tyden der Maccabeen zien; of om dat zulk eene voorfpelling, of fchoon dit niet gemeld ftaat, voorwaardelyk was: wanneer, dit laatfte plaats hebbende, gelyk in zeer veele gevallen, de uitkomst, zoo als bekend is, aan dezelve niet kan beantwoorden. Denk maar alleen aan de prediking van Jonas tc Nincvé: nog veertig dagen, en Ninevé zal omgekeerd werden."
Zyn Eerwaerde brengt deze algemene aenmerkingén byzonderlyk over op zyn Text-capittel Jez. LX, 't welk zommigen verklaren , als Iynrecht flaende , op den heerly. ken kerkftaet in 't laetjle der dagen; terwyl anderen van oordeel zyn, dat men hier hebbe te denken, op dc herftelling van Juda's Kerk- en Burgerftaet, na de verlosfing uit de Babylonifche gevangenis; welk laetlte gevoelen ook onze Uitlegger omhelst, nadien dc daer in voorkomende kenmerken hem , zyns oordeels , hier toe bepalen. Hy brengt ons deswegens het volgende, dat wy echter, om dit Artykel niet te uitvoerig re maken, hier en daer wat zullen inkorten, onder het oog.
,, 1. Elk, die dit Hoofdftuk met bchoorlyke aandacht
leest
CD Vid. in Miscel!. Sacr. L r. C. 15. J.,41. feaq. (**) Vergel. hier mede Ier. XII: 15-17. lef. XLVIII: 1?, 19. Pf. LXXXI: 14. feqq.
LEERREDENEN.
431
leest en herleest, zal moeten toeftcmmcn, dat overal van Jeruzalem, als den zetel van den waar.en en openbaaren Godsdienst, alwaar de Heer alleen zyn volk, de kerk,
vergadert, in 't zelve gefproken wordt.
,, 2. In alle Godfpraaken, niet alleen die op den heerlyken kerkftaat in 't laatfte der dagen zien, maar ook in die, in welke de toebrenging der heidenen, in het begin van de dagen des Nieuwen Testaments, voorfpcld wordt, is overal de belofte, en dit brengt de natuur der zaake mede: dat het licht der kennisje en der waarheid over hen zal obgaan. Dit, vertrouw ik, zal my elk kundig Bybelminnaar toeftemmen. Maar hoe ftrookt hiermede, dat, wanneer de belofte, in dit Hoofdftuk gedaan, vervuld zoude worden; des Heeren licht alleen over Jeruzalem, zyn Volk, zal opgaan; maar duisterheid de aarde bedek' ken . en eene dikke donkerheid de volkeren P vs. 2. Is dat eene belofte aan, en een kenmerk van den heerlyken kerkftaat, of van dien des Nieuwen Testaments? Zie ook vs. 3. Voorzeker dit bepaalt onze aandacht tot Juda's Volk, na de wederkecring uit Babel in Canaan (ff).
,, 3. Op deezen tyd ook, cn niet op eenigen tyd van 't Nieuwe Testament, past, onzes erachteus , vers 9. dat de fcheepen van Tliarfis hunne kinderen van verre zouden brengen: want onder 't Nieuwe Testament is de kerk van Christus nimmer tot eene plaats bepaald geweest. Zie ook vers. 4. en nederwaarts.
,, 4. En dat ik kortheidshalve niet fpreeke van 't geene VS. 7. van de rammcji van Nebajoth; vs. 12. van volkeren . die Juda niet zouden dienen; vs. 13. van de herbouwing des Tempels, getuigd wordt; en verfcheidene andere fpreekwyzen en byzonderheden, die in dit Hoofdftuk voorkomen , welke men niet, dan zeer gedrongen , en oneigcnlyk, van de Kerk onder 't Nieuwe Testament verklaaren kan: zoo wil ik, eindelyk, de beflisfing van deeze zaak volvaardig aan het wel- en onzydig wikkend oordeel myner Leezeren overlaaten , op welk een tydperk des Heeren eigene verklaaring ons wyst, vs. 15. vergel. niet vs. 10. ïs de befchryving vs. 15. in plaatze dat gy verlaatcn en gehaat zyt geweest, zoo dat niemand door u heencn ging: 'is, zeg ik, deeze befchryving njet veel een. voudigcr en natuurlyker, als men dezelve opvat van Je. ruzidem, toen dc Jooden te Babel in gevangenis waren;
dan
(tt) Vergel. maar alleen Pf. CXLVII: 19, 20.
43*
A. DRYFHOUT , LEERREDENEN.
dan van de kerk onder 't Nieuwe Testament, ten tyde van deeze of geene vervolginge V Kan men dan van dezelve geyoeglyk zeggen : dat ze zoo verlaaten en gehaat was, dat 'er niemand door heen ging? Maar in 't byzonder, hoe kan God, ten aanzien vau de kerk, zelfs in eenen weg van de fterkfte beproeving, volgens vs. 10. zeggen: in myne verbolgenheid heb ik u geflagen ? Dit is in volle kragt waar, van 't Joodfche Volk, toen de Heer het aan de Babyloniers heeft oyergegeeven; maar past dit op de kerk onder 't Nieuwe Testament, ten tyde van derzelver verdrukking? Wie zal dit zeggen? Vloeit niet alle loutering van 's Heeren Volk uit liefde voort ?"
Dit alles bepaelt ons, zynes agtens, ten duidelykfte tot het tydperk van der Jouden oplogt uit Babel naer Vanadn: intusfchen betwist hy anderen de vryheid niet, om hier op latere dagen te denken; doch hy ziet 'er geen noodzaeklykheid loc; of fchoon het hem niet mogelyk zy, dc vervulling der belofte, in alle deelen, in dien vroegcren tyd aen te wyzen. Edoch zulks baert geen zwarigheid; dewyl men deze belofte tis voorwaerdlyk heeft te befchouwen; en't goed gedrag der Jooden, terftond na hunne wederkeering, ons genoegzacm doet zien,waerom wy wel de beginzels, maer niet de volkomen vervulling, dezer belofte kunnen aentoonen.
,, Misfehien zal iemand (vervolgt hy,_) hier echter nog denken, (ipenb. XXI en XXII, vinden'wy, in de befchryving van 't Nieuwe Jeruzalem., gcheele gedeeltens uit deeze voorzegging aangehaald. Hieromtrent merk ik flechts aan, voor eerst, dat Johannes zig niet op Jefaias beroept; noch op eene of andere wyze verklaart, dan zal gefchicden, of vervuld worden, 't gene door Jefaias gezegd is. Hy zinfpeelt derhalven maar alleen op 't gene 'hier voorkomt ; cn dus legt 'er geene de minfte kragt van bewys in, dat Jefaias 't zelfde Jeruzalem met Johannes moet bedoelen. Dit zal my een ieder gereedlyk toeftemmen, die de regelen der uitlegkunde eenigzins verltaat. Ten tweeden, het komt my , behoudens beter oordeel, nog 't waarfchynlykfte voor, dat Johannes, in de aangehaalde plaats, niet den heerlyken kerkftaat, in 't laatst der dagen; maar den ftaat der heerlykheid, na de voleindiging tier eeuwen , befchryft."
Ou-
ÖUDE EN HEDENDAAGSCHE GODSDIENSTEN. 43g
Oude en tegenwoordige Staat van de Godsdienstplichten , Kerkzeden en Gewoontens van alle Volkeren der Waereld , van de Schepping tot op heden, Eerfte Deel. yerft er d met fraai je Plaaten. Te Amfterdam , by H. Gartman, W. Vermande!, en J. W. Smit, 1737. Behalven het Voorbericht, bladz. in gr. octavo.
Een beknopt denkbeeld-geven, van den ouden en tegenwoordigen Staet der Godsdienften van alle' Volken , is, naer luid van 't Voorbericht, de voornaemfte bedoeling des Opftcilers van dit Werk. Hier toe vangt hy aen met de Godsdienften van Afia, en handelt, in de eerfte plactze, over den Godsdienst der Aertsvaderen; wacr op natuurlyk volgt ene overweging van den ouden Godsdienst der Jooden, en voorts van den hedendaegfchen Godsdienst dezes Volks. Daer benevens komt wyders ene befchouwing van de Godsdienften der Egyptenaaren, Babyloniers, Karthagcrs en Tyriers; mitsgaders van die der oude Arabieren, Perfiaanen en Meders, Scythen , Tartaren , der Volken der Noordfehe Gewesten en der Chineezen ; als mede van die der Volken in de
Oostindiën en 't Ryk van den grooten Mogol. Na
dus het oog op Afia gevestigd te hebben, doet ons de Autheur de Godsdienften van Afrika gadeflaen , en wel byzonder dien der inwoonders van Nigritie, der Guineezen cn der Beniers; der ingezetenen van Congo-Angola, der Guaguas en der Kaffers; der Mouomotapaanen, der inwooncren van Agag enz. der Sofolaanen, der volken van Qullimanca , Lorango en Quizungo; dien der Ethiopiërs en Socotoraanen; benevens dien der ingezetenen van
Madagaskar cn der Canarifche Eilanden. ■ Verder
fchikt de Autheur zyn derde Boek ter voordragte van de Godsdienften in Europa, plaetzendc aan 't hoofd den ouden Godsdienst der Grieken , gepaerd met dien der Romeinen : waerby vervolgens in overweging komt de Godsdienst der Batavieren en verder Noordlyke Volkeren in Europa. Op het afhandelen van de Godsdienften dezer Volken , gact hy over ter befchouwinge van een meer verlichten en beter gevestigden Godsdienst, gefchikt voor alle Volken over den ganfehen Aerdbodem, te weten , dien door Jezus Christus verkondigd. Een kort verflag van den algemeenen inhoud der Euangelielebre gegeven hebbende, handelt hy over den Godsdienst der eerfte Christenen ,
434 OUDE EN HEDENDAAGSCHE GODSDIENSTEN.
cn hecht daeraen een bericht van de Scheurmakers in de eerfte Christen-Kerk. Ter dier gelegenheid flaet hy ook het oog op Muhamed, als den voornaemften beftrydër cn vervallcher van den Christelyken Godsdienst; te meer daer dc vinding cn uitbreiding dier Lcere ene van de merkwaerdiglte gebeurtenisfen is, welken geduurende de eerfte eeuwen der Christenen voorgevallen zyn. Vervolgens gact hy na, de voornaemfte lotgevallen van den Christelyken Godsdienst , zedert de regeering van Conflantinus den Grooten , tot aen de zestiende Eeuw : by welker ontvouwing hy inzonderheid ftil ftaet op den aenwas van de magt der Roomfche Kerke, en het vermenigvuldigen der plechtigheden in dezelve. Zulks geeft hein aenleiding , om voorts tc handelen over dc Gcestlyke Ordens in dc Roomfche Kerk , waerop hy nog ene "befchryving van de voornaemfte Feestdagen , en een bericht van -de Sacramenten der Roomfche Kerke, ten benutte van dit eerfte Deel, laet volgen. Wanneer
men de uitgebreidheid van dit plan , en de menigvuldigheid der onderwerpen, nagaet, kan men 'er terftond uit afleiden, dat het den Autheur niet mogelyk was, dit alles in een zo kort bellek onderfcheidenlyk te behandelen. Men wagte hier des gene breedvoerige onderrichting , maer alleen ene oppervlakkige befchryving dier Godsdienften , en van ctlyke byzonderheden , daertoe behoorende ; welke hare nuttigheid kan hebben voor dezulken , dien 't niet gelegen komt zich meer uitgewerkte Gefchriften over dit ftuk eigen te maken. — Zie
hier zyn verflag , wegens dc inrichting van de Orde der Jefuiten, door Paus Paulus den III gevestigd , en door Paus Clement den XIV, geheten Gangahélti, vernietigd.
,, De Jefuiten noemden zig , zegt hy, een orde van Priesters, en verfchilden niet van andere Kerkelyken, noch in kleding, noch in levensmanieren. Hunne bedoeling was alleenlyk de zaligheid der zielen te bevorderen. Ten dien einde predikten zy, onderwezen de jeugd, gaven openbaare lesfen , fchrevcn en redentwisttcn tegen dc ketters. Het geheele genootfchap beftond uit vier foorten van leden: naamlyk uit nieuwelingen, leerlingen, geestlyke cn waereldlyke medehelpers , en aangenomene leden. De nieuwelingen bleven twee jaaren in hun ftand, na verloop hier van wierden zy toègelaateri om in de orde te treeden. De leerlingen paarden met hunne letteroefeningen eenige godsdienftige verrichtingen. Dc gees-
te-
OUDE EN HEDENDAAGSCHE GODSDIENSTEN. 435
telyke medehelpers boden de hand aan de aangenomene leden , en volvoerden de amptsverrichtingen. De tydelyke medehelpers deeden allccnlyk geloften, om voor de belangens van het genoodfchap zorge tc draagen. De aangenomene leden moesten vier plechtige geloften aannemen , als kuischheid, armoede, gehoorzaamheid , en naar alle bewoonde gewesten trekken , waar de Paus hen geliefde te zenden. Zy hadden kloosters voor de aangenomene leden, en derzelver medehelpers, collegien voor de leerlingen , en proefhuizen voor de nieuwelingen. De geheele orde wierd door een Generaal beftierd, welke vier byzitters had. Hy was het, die de Rectoren en Superieuren van huizen, provintiaalen , vifitatoren en kommisfarisfen aanftelde.
„ In 't jaar 1543 telde men 80 Jefuiten; 1545 hadden zy 5 huizen; in 1549 reeds 2 provintien; in 't jaar 1555 (het jaar waarin Ignatius Lojoïa , de Stigter der Orde, ftierf',) bezaten zy 12 provintien; in 1608 hadden zy 29 provintien , 2 onder-provintien , 21 geordende huizen, 293 collegien , 33 proefhuizen , en 10,581 leden. De naamlyst, in 't jaar 1709 te Rome uitgegeven , begroot het geheel op 35 provintien, 2 onder-provintien, 33 geordende kloosters , 578 collegien , 48 proefhuizen , 88 kweekfchoolen, 160 refidentien, 106 zendingen , en in 't geheel 17,655 leden.
,, Geen orde onder de Roomfche Geestelykhcid heeft zulk een beroemden naam verworven, als die der Jefuiten , haare zendingen in de Indien, die zo menigmaal van een goed gevolg geweest zyn, haare uitgebreide kunde in alle weetenfchappen, cn het geen haar byzonder vermaard maakte, was de fchrandere ontdekking van de natuurlyke bekwaamheid eencs jongelings: de wiskunftenaar clavius ftrekt daar van onder duizenden ten voorbedde. Deze jongeling, tot alle andere weetenfchappen onbekwaam, ftond op het punt van uit het collcgie geftooten te worden , wanneer een der Jefuiten den inval kreeg , om zyne vatbaarheid voor de Meetkunde te toetzendit was' de waare toon van Zyne neiging aangeroerd, clavius wierd, onder het geleide van zyn Meesters , een der grootfle wiskunftenaars zyner eeuwe.
,, De rede der vernietiging van hunne orde is, zo men voorgeeft, haare indringing in de (taalkunde der Hoven, haare te yverige verkleeftheid aan het Paufelyk gezag, waarin zy geen de minfte inbreuk wilden dulden; of liever
436 OUDE EN HEDENDAAGSCHE GODSDIENSTEN*
ver de haat der overige Geestelyke ordcns, die uit nyd, wegens hunne haar te boven ftreevende geleerdheid, waardoor zy alles tot zig lokten, en de meeste voordeelen gcnooten, onophoudlyk haaren ondergang bewerkten.
,, De waarlyk uitmuntende ganganeli i (*), een man, die de verdraagzaamheid, met zyn uitgebreid verftand, de nedrigheid, met zyn verheven carakter als Paus, en de befcheidenheid, met zyn doordringend oordeel, altoos
gepaard deed gaan: die man, welke zelfs de achting
van zo veele Proteftantfche Geleerden en aanzienlyke Leeraars heeft verworven, vernietigde deeze orde; niet uit overtuiging van haar onchristlyk wangedrag; neen, maar om dc kerk voor fcheuring tc behoeden, en verfcheidene Roomseh-Catholyke Vorftcn, die haare vernietiging hegeerden, niet te beledigen. Hy heeft de vernie¬
tiging dezer orde, volgens dc levensgefchiedenis, die in druk uitgegeven is , niet met genoegen ondertekend ; fchoon die ondertekening, misfehien, de oorzaak van 's mans , voor de verlichte waereld, te ontydigen dood geweest is."
(*) Een keurlyke Verzameling van Brieven deezes grooten Mans zyn nog voorhanden, by den Drukker deezes j. 'Interna, in IV Deelen, in gr. 8vo.
De inwendige Razemy, of drift tot Zelfmoord, ah eene wezenlyke Ziekte befchouwd; met oorfpronglyke Waarneemingen en Aanmerkingen bevestigd, door l. auenbruggek., Med. Doet. enz. Uit het Hoogduilsch vertaald, cn met verfcheide Aantekeningen vermeerderd, door L. nolst , M. D. Lid van het Bataafsch Genootfchap. Te Dordrecht, by]. Krap. A. z. 1788. In gr. Svo. 109£/.
T">e Schryver onderzoekt in dit Gefchrift de oorzaaken, kentekenen, en geneeswyze, deezer inwendige Razerny, voor zo verre dezelve een voorwerp der Geneeskunde uitmaakt, cn dus uit lichaamlyke oorzaaken ont-
ftaat. ■ En in dit opzicht kan dit Werkje voor den
Geneesheer van nut zyn, te meer, daar de Schryver zyne redenceringen, door eigen Waarneemingen, opheldert en betoogt. ——- De Heer l. nolst , Geneesheer te Rotterdam, de Vertaaling van dit Gefchrift op zig genoomen hebbende , heeft 'er verfcheiden zeer nuttige Aanmerkingen bygevoegd; die wy met genoegen geleezen hebben.
V*r-
Verhandeling, van het bataafsch genootschap. 437
Verhandelingen van het Bataafsch Genootfchap der Proef. ondervincfelykc Wysbegeerte tc Rotterdam. Agtfie Deeh Te Rotterdam, by D. cn A. Vis, 1787; Behalven het Voorwerk, 180 bladz. in gr. c[uarto.
Een drietal van Prysverhandelingen, over drie onder's i'cheiden Voorftellcn , maakt grootlyks den inhoud van dit Deel uit. Het eerfte Voorftel betreft de fchaadIvke uitdampingen. „ Welke is (wordt 'er gevraagd) de aart van de verfchillende, fchadelijke en verftikken" dc uitdampingen van Moerasfen , Secreetcri, Rioolen , \, Gast- of Zieken- cn Gevangenhuizen, MijnenPuts ,' ten , Graven , Wijn- cn Bierkelders , doove Kooien -■ etc? En welke zijn de beste middelen en tegengif» 11 ten , om de fchadelijkheid dier Uitdampingen , naar ., haaren verfchillenden aart , te verbeteren en de verflikten te redden?" Het antwoord der Heeren M. van Martini , en A. Paets van Troostwyk , op deeze Vraag *
heeft dc toegezegde Gouden Medaille behaald. Het
tweede Voorftel , raakende de Geneeskonftige Electriciteit, luidt aldus. „ Welken invloed heeft de Natuurlyke Elcctriciteit , en derzelver verfchillende verdeeling in onzen Dampkring op gezonde en ziekelijke Lig, chaamen? In welke ongelteldheden en ziekten is de !' konftigc Electriciteit dienftig tot geneezing of verlig-" ting? Op wat wijze werkt zij tot dat einde? Eit " welke is dc beste manier om 'er zig met dat oogmerk " van te bedienen?'' Dc Heeren A. Paets van TroostIvyk en J. R. Deiman hebben, op hunne beantwoording
dier Vraage , den Gouden Eerprys ontvangen* .
Natuur- en Geneeskundigen vinden , in de Verhandelingen over beide deeze Voorftellcn, eene reeks van opmerkingen en proefneemingen, welken hun in deeze ftukken. kunnen voorlichten, en ter handleidinge tot verdere na» fpooringen ftrekken; waarvan ze zig voorts in 't behandelen veeier Lyderen met vrugt kunnen bedienen.
Een derde Voorftel, hier insgelyks beantwoord, is van een anderen aart; men vraagt: ,, Zijn 'er eenige natuur„ Iijke of andere Ilindcrpaalen, die het ondoenlijk zou* tien maaken, om een Kanaal tc graaven van 's Hesto-, , genbosch af tot aan of nabij de Steden Maastricht of \t Luik , het geen bevaarbaar en voldoende zijn zou« s, ter vervoering van allerlei Koopgoederen , welke irt III. deel. n. alo. lett. no* io* Ff f>
43§
VERHANDELINGEN
„ onze Zeehavens or.tfangen worden ; zoo neen , welk zou daar toe het beste en meest uitvoerlijke Plan zijn; welke „kosten zouden 'er toe vereischt worden; en'welke „ voordeden zouden ons Land en de Koophandel daar „ uit trekken kunnen?" Het hierop ingekomen Antwoord , van den Heer Hendrik Verhees, is, fchoon 'er eenige bedenkingen tegen zyn Plan gemaakt wierden egter geoordeeld, in zo verre aan de eifchen en bedoelingen van het Genootfchap tc voldoen, dat het Genootfchap hem dc Gouden Medaille hebbe toegeweezen. Ter oorzanke van dc bedenkingen, tegen des Schryvers' Plan geópperd!, heeft men wyders goedgevonden, het gevoelen van andere kundigen deswegens te hooren ; en het by die gelegenheid voor en tegen aangevoerde / als een Aanbangzd, by deeze Verhandeling te plaatzen, om dezelve daar door zo veel tc volmaakter en algemeen nuttiger liet licht te doen zien. Laatstlyk wordt ons
hier nog medegedeeld een berigt. wegens de uitwerkingen van den Donder op een Öostindiseh Schip, 't welk de Heer Mr. D, Raaermacher het Genootfchap toegezonden heeft , volgens een extract uit het Journaal van dat Schip. Zyn Wel Ed. Geftrengc merkt'uit dat verhaal byzonder aan , dat meest alle dc Lyders , die 'er van getroffen waren, niet flegts door kneuzingen, beenbreuken en verbrandingen, maar inzonderheid door bloedfpujving en verlammingen aangedaan zyn geweest, „liet „ fchijnt, zegt hy , dat men'deze uitwerkingen niet al„ leen hebbe af te leiden van het verbreekend geweld „ dat door den Electrieken fchök, cn van de branding' die duur het vuur van den Blixem en Donder word „ voortgebragt , maar ook van het ijdd of luchtledige J5 dat 'er geboren word, ter plaatfe, alwaar zij uitbor-
Hen, waardoor de bloedvaten der longen cn hersfenen ,, plotsling van de onderffeunende drukking der lugt be„ roofd, door de fchielijke en geweldige uitzetting van }, het bloed verbroken worden , en dus uit- en inwendi»„ uitftoïtingen van bloed vcroorzaaken." Voorts s-eeft hem dit ongeval aanleiding , om op nieuw het gebruik van Afleiders op onze Schepen aan te pryzen : en daar benevens, op de melding dat een voorafgaande ftortregen het Schip ch Tuig Waarfchynlyk tegen den bram! behoed had, voor tc liaan, om, by een opkomend O'nweder, terltond natte Touwen , van de toppen der Masten , en van de einden der Kaan, tot iu het Water tc laaten af-
hai>
van het bataafsch genootschap. 430
limoen, en vervolgens het Tuig en Schip zo nat te maaken , als doenlyk zy. 'Er is althans , zyns oordeels , reden genoeg, om, in tyd van nood, dat eenvoudig midde tc beproeven: en hy acht het, ter bevestiging van zyn gezegde , niet ondienftig 'er by te voegen het volgende
Extract uit een Brief, gefchreven Uit Lisbon, den it 'April 1787, aan boord van 's Lands Schip thetis. vloten dagen door contrarie wind in Düins gelegen hebbende, liepen wij vervolgens, met eene gunftige geIeïenbèia het Kanaal in , doch twee dagen daarna kreetreil wif weder contrarie wind en ftorm, welke met tusfcheiipoozing van eenen dag elkander volgden , en ons en het Schi? veel dcedeu lijden; dit duurde tot de nagt van den eerften April, wanneer het dood ftil werd, met
eene regenachtige lucht; ■ tegen une uuren m den
n-wt bvnm'er on het alleronvcrwagtst een zwaare Bhxemj hrtnViddeliik ddör eenen verbazenden Donderflag gevolgd, S*lkc onze groote fteng en Bramfteng geheel verbrijzelde onze Mast óp verfcheide plaatfen fcheurde, tusfchen deks in de ftuurboords voorhut alles kort en klem maakte een zwaare knie dwarsch door floeg , en dc yzere bouten meer dan 5 duim uitdreef , een geheel ftuk der WcreVinK mede neemende, vervolgens een gat van 6 voeten "onder en boven de Rust maakte en het geheele Boort aan ftuurboort, ontzette, ftaande onder anderen een houten nagel met zoodanig een geweld uit, dat het kooer waaronder dezelve zat , de figuur vau een bol hoeds kreeg, zijnde 'er, behalven dit, nog al v&tr fcheideh gtS'fn het Schip geflagen. Wij verbeeldden ons allen, dat het Schip zou fprmgen, en riepen elkander reeds het laatst vaarwel toe; wij herftelden ons echter weder; maar de ongerustheid bleef ons bij, Want. dé flink der fmeuling was zoo fterk , dat wij vreesden dat hét Schip in brand ftond, waarom wij ook overal, waar wij konden, lieten fpuitcn, en niettegeaftaande dit, hield de flank no" wel ia a 16 uuren aan. Alle onze Comoasfen waren bedorven , en , hier door in groote verlegenheid zijnde, deeden wij nootfehooten voor een EnSe sch Schip, niet verre van ons zijnde, doch het zelve maakte zoo veel zeil, als mogelijk was, om weg te kotoen ' Dus bleeven wij in het ongeluk, geene gelegenheid hebbende, door de dikke lucht, om obfervatien te Ff a ne»i
U° verhandeling. van hit bataafsch genootschap.
neemen; wij zworven aldus zonder Comoasfen t«w ^ gen; eindelijk ontdekten wij een Schi^Sen Vnfar toe, en noodzaakten het, met het Gcfcïiut, ons te wS ten De Luitenant lemmers gong, fchoon de Zee lefr hol ftond, naar hem toe, alle onze Compasien mecïefecBiende, en bevond niet een goed, maar een zeer Sf
ze refs?enz^°aar d£ ^neD' Cn ^rv&non!
Henr. Jani Arntzenii , Jcti in foro Groningano, Sneci men de Origine et Progresfti Turis Belgici Civills T
155 bladz. m gr. Svo.
jya eene korte Voorreden over de Noodzaaklykheid il/Sct'^S^ CU dfnAF°ongang des Vadlrlant jenen Hechts na tc fpooren, indien men zich wil in ftaat ftellen om onze tegenwoordige Wetten wel te verftaan ' te verklaaren en toe te paslen , verdeelt de ge eerde Schryver zyn Werk m drie Hoofdftukken, waarvan het Eerfte eemge algemeene Aanmerkingen, ter voorbe?eidin-
ge tot de twee overige, bevat. Het ïJ,T 1 ?
tok handelt van de^Oorfprong en ySSjg**
Municipale , of Landrecht. Hft n »a ,
Oorfprong en Voortgang van het
In het Eerfte Hoofddeel geeft de Heer arntzenjus eerst de bepaaling van den zin, welken hy, in S Werkje, hecht aan de woorden •*« C7v//,,0f f^a* S Hy neemt dezelve met in dc uitgeftrektftc betekeSsrnaar* verftaat 'er door die Rechten, welke in deeze UnaSnTnZ field zyn van ellen tyd af dat dezelve gewees fyn nier he gebied van Hertogen, Graaven en de Utrechtlh Zs fcirmen; dus de vroegere Salifche, Ripuarifedie, Frankifche cn Fnefche Wetten aan haare plaats laatende (*) Daarop volgt een kort verflag van de Volken , welke oudtyds deeze Landen bewoonden; derzelver onderwerp in* aan de Franken en vervolgens aan het gebied der Duitiche Keizcren; de verdeeling der Landen in Graaffch" pen en Hertogdommen, welke door Graaven en HmoSfn beftuurd werden, hoewel de laatstgenoemde waardigheid
C*) Bladz. 1, eny.
H. J. ARNTZENIUS, DE JURE BELGICI CIVILTS. 44I
ten tyde van karel den grooten fchyne opgehouden te hebben, en de Graaffchappen alleen te zyn overgebleven (*). Daarna wordt gehandeld van de Magt
der Graaven, van de onderdeeling van groote Graaffchappen en kleinere, en der Graaffchappen in het algemeen in Honderdtalen (f) en Tientalen (§) , en de Rechtsmagt der Honderdmannen en Tienmannen (1). Vervolgens wordt aangemerkt, hoe de Graaffchappen, welke eerst alleenlyk geduurende het welbehaagen der Frank:fche Vorften" en der Keizeren bezeten werden, in vervolg van tyd den Bezitteren voor hun geheele leeven gefchenken , en ten laatften ook van den Vader tot den Zoon overgingen, ja volftrekt crflyk wierden, terwyl ook dc Graaven allengskens eene uitgebreider magt van de zwakheid der Keizeren verwierven, of ongevraagd aan zich trokken. - Verfcheidene kleinere Graaffchappen werden , by wege van koop, gefchenk, huwelyk of erfenisfe, in één gefmoltcn , en vormden dus de grootere Graaffchappen, als Gelderland en Holland, terwyl de Graaven met dit alles nog Leenmannen des Roomfchen Ryks blee-
ven. Het geen van de Graaven gezegd was ,
wordt vervolgens ook toegepast op de Utrechtfchc Bisfchoppen , terwyl dit Hoofdftuk beflotcn wordt met een woord, raakende de Edelen van minderen rang, welken, fchoon Leenmannen van den Keizer of den Graave zynde, in hunne heerlykheden een meer of minder uitgeftrekt rechtsgebied oefenden (**).
Ilct'Twecde Hoofddeel begint de Schryver met aan te merken, dat de oude Wetten der Franken en Saxen in de tiende en volgende Eeuwen allengskens den aart van bejchreveu Rechten verlooren, en gedeeltelyk in onbruik geraakten , gedeeltelyk wel behouden werden, maar onder de gedaante van onbefchreven gewoonten, bekend by de
naamen van oude Costumen, Landrecht, enz. ('ff . ■
? De oorzaaken deezer veranderinge'waren de woestheid cn onkunde der tyden , geduurige oorlogen , verfchil van Wetten, terwyl de Franken in hun land aan de verkiezinge van eiken ingezeten lieten, naar welke Wetten hy wilde leeven en geoordeeld worden. Hier by kwam de toeneemendc magt der Graaven , welken zich allengskens aan het gezach der Keizeren onttrokken. — De Graaven
(*) Bl. 2, env. (f) Centence. (§) Decurice of Decaniat, C') Bl. 9, env. (**) Bl. 11, env. (ft) Bl. 19, env. Ff 3
442-
H. J. ARNTZENIUS
ven hadden de magt niet om nieuwe Wetten tc maaken. Zy zaten enkel als Rechters, én wanneer zy over eenige voorkomende zaaken in twyffel geraakten , namen zy hunne toevlucht tot dc zogenaamde Judicia 'Oei , of Gods Oordeelen, met welken naam men dc proeven met heet of koud water, met gloeiend yzer, cn liet kampgevecht, betekende; of z.y vergaderden eenen raad, wiens gevoelen zy vraagden, of keerden zich om onderrichting tot den Keizer (*), — Dit duurde tot in dc twaalfde Eeuwe , wanneer men weder begon dc Oude Costumeri in gefchrift te brengen , en uit dezelve , zo veel mogelyk', een lichaam van Wetten tc verzamelen , het geen verder uit het Roomsch-Kcizerlykc en uit het Kerkelyke Recht voltooid werd. Doch deeze fchikkingen en byzondere Wetten waren van geene verbindende kracht, ten zy za door het Volk goedgekeurd wierden , terwyl ook fomtyds het Volk zelve _ eenige Wetten voörftelde , maar welke dan de bekrachtiging des Graaven of des Bis-
fchops noodig hadden (Jf); In Friesland alleen,
dat zich toen nog verder ultftfekïe dan het tegenwoordige Gewest van dien naam, kouden dc Graaven, vdór'de. Bourgondifchc tyden , nooit eenen vasten voet krygen. Het Volk zelve deed daar meest alles (§). In de nieuwe Wetten had het Geestelyke of Kerkelyke Recht (1) een groot aandeel, Zaaken , welke, in die tyden , gerekend werden meer tot de Kerkelyke dan Waereldlyke Rechtbanken te behooren, by voorb., alles wat tot dc huwelyketl betrekking had, werden volgens hetzelve beoordeeld. Men gebruikte, evenwel, eenige voorzorg, om te beletten , dat deszelfs gezach , cn de daarmede verknochte magt der Gce