C 91 )
«.laai mede wachten, tot dat hem de Heilige Geest zyne zonden en ellende ontdekte, en eene begeerte naar •verlosiiing daar van in hem werke, als mede .een ver.trouwen tot onzen Heere Jefus Chriftus, die alleen een verloeren zondig mensch zalig maaken k m. Zoo zy zulks niet deeden, maar eenen Heiden daarom om dat hy veel weet, en met het hoofd gevat heeft, doopen ■wilden, zonder daarop te zien, of ook in zyn harte een genade-werk zy; zouden zy daar door geen nut, maar veeleer fchade doen.
I 53-
Wanneer nu de Broeders met het Euangelium ingang vonden onder de Heidenen, en die geenen onder hun, welken hunne zonde tot eenen last was geworden, daar rover treurden , en naar de genade , welke hun in Chriftus aangepreezen wierd, begeerig geworden waren, doopten ; zoo openbaarde zich de kracht van den Doop op eene magtige wyze in hun. Zy verblydden zich, dat zy eenen genadlgen God hadden, wierden vervuld met vrede, kreegen Jefus Chriftus lief, waren begeerig naar de zuivere melk van 't Euangelium, wierden geregeld in hunnen wandel, en waren verheugd , dat zy • waardig geacht wierden , om Chriftus
wii te Iyden i en inderdaad hadden zy veel te ly-
den 'er kwam ook in hun een yver en vuur,
om anderen den zegen, dien wy in Chriftus vinden, aan te pryzen.
Maar toen ftonden 'er lieden op, welke voorgaaven, hun Doop was niet recht, om dat zy niets van buiten -geleerd hadden enz. *), Dit
*) Zie Oidendorps Misfions-gcfchichte,p. 560 enz,
Spangenberg, Aug. Gottl., "Arbeid der euangelische broederen onder de heidenen.". Loopik, Matthijs van Gouda, 1786-1793, 1790. Geraadpleegd op Delpher op 25-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dpo:3839:mpeg21:0007