Algemeene kerkelijke geschiedenis, der christenen.
III
boek II
Hoofdft, na C. G
Jaar 313 tot 337
NavolgingvanHeiden, fche Godsdienstpracht ei gebruiken.
84 KERKELIJKE
uitwendige den waaren Godsdienst uitmaakte , ten minften deszelfs plaats vervangen kon. De les der voorzichtigheid had wel de Apostelen, • bij de eerfte oprichting en uitbreiding van de Chris' ten-Kerk onder de Jooden, geleerd, om zich, in onverfchillige zaken, naar hunne gebruiken te fchikken, ten einde de Jooden te ligter tot de leere van het Euangelie te bewegen; op gelijke wijze waren zij te werk gegaan omtrent de Heidenen, zoodat paulus fchreef, dat hij den Jooden een Jood, den Heidenen een Heiden, was geworden, om eenigcn te winnen (*). Doch, in het één en ander geval, hadden zij altijd gezorgd, niets toe te laten, of over te nemen, het welk eenigzins met den geest van het Christendom onbegaanbaar was. Maar, zedert de tijden van konstantyn , fcheen het Heidendom in het Christendom , alleen met verandering van naam, over te gaan, en, als men het dus noemen mag, verchristelijkt te worden. De naam, gedaante , pracht, en gedeeltelijk zelfs de inrichting van de openbare vergaderplaatzcn, werden van de Heidenfche Tempelen ontleend, en allengs Altaren , beelden, waschkaarsfen, wierook, kostbare kerkvaten, en eene ftaatlijke plegtigheid bij den eeredienst
in-
' (*) II Korinth. IX. 20. Wij hebben in ons III. Deel, Bladz. 227. een voorbeeld gevonden in gregorius den Wonderdoener, die het volk zekere Heidenfche gebruiken liet behouden, ten einde hen niet van het Christendom afkeerig te maken.