) Vergel. mieris befchryv. van Leiden, IIH.,Ml.386* D 4
56 Herbergen.
ge Duitfchers, Cd) evenals, involgende tyden, de Hoven onzer Graaven dien naam droegen. Buiten dien waren, zeer vroeg, veele Kloosters ter inneeminge van Reizendcn gefchikt. Maar, byzonderlyk federt de Kruistogten; uit welken veel goeds' cn veel kwaads gebooren is en, onder het eerfte, de vryheid der menfchen cn de aanwasch der Steden ; legden zig eenige Ingezeetenen meerder toe, om hunne Huizen tot onthaal der Reizigers te fchikken. In de dertiende eeuw, heb ik 'er, by maerlant, reeds gewag van gevonden en, zo ik my niet bednege, ook elders en vroeger. In de veertiende zyn 'er my, in denHaage, in Hcnegouwe en op andere Plaatfen, eenigen ontmoet, niet flegts voor Edelen of anderen Luiden van aanzien, maar zelfs voor Vorften. Zo leeze ik, in eene Treforiers Rekening, ten tyde van Hertoge albrecht van Beiere, dat twee vreemde Edelluiden, maschart ramsel en staal, „ gequiit" (dat is, vrygehouden ,) wierden vtcr herberghe in den Haghe, in den „ Helm: daer fi, vin daghen, laghen" (6), 't Geen ik te liever aanhaal om dat, in het Noordeinde, ééne der laatst betimmerde Straaten van den Haag, nog heden, een Huis is van dien naam, 't geen in 's Lands Historie bekend is, door dien adriaan van dyk , Schout
van
0?)Vid.CANGii nee non scmLTERlet wachteri, Hereberga et Glosfar., in Herberg,
Cb) Reken, van den Heere van Gomengies , S. Cath. 1390—1391. Art. „groot Foreyn."
Herbergen. 57
van Ryswyk, zig aldaar ophieldt Ca), toen hy een' aanflag hadt op het leeven van Prinfe maurits. Zo wierden ook de Heer en Vrouwe van Hoogltraaten," gequit van nu fë ■> jegens d 1 r c, rnyns' Heren Zoon" (by wien zy, met hun Gezin, ter Her„ berg/ie gelegen hadden, en die een Bastaard fchynt „ van den Hertoge) " als fi tot rnyns Heren brulofte gecomen waren." Cb) " cn zo lag ook „ de Vrouwe," dat is de Graavinne; van Kleef, ten jaaren 1396, te huis in den Haage, by zekeren engelmans Cc). Up gelyke wyze, vihde ik, op het jaar 1408, dat eenig geld aan dircskin, den Schilder, betaelt (wierdt), ,, van cxx clein Scildekinvoir die Herberghe te fettcn, „ als miin lieue Herc tot Cleue ryden foude (^)." 't Geen overeenkomt met de vroegere gewoonte der Vorften en Edelen , om hunne wapenfchilden voor de Gevels der Huizen, in welken zy hunnen intrek namen, te plaatfen.
Rei-
Ca) Le grand 5 Fcibl. ct Cont., Tom. III, pag. 13 , verhaalt, dat men , in de dertiende eeuw, geene Uithangborden aan de Hei-bergen hadt, maar, aan de Deuren derzelven , riep, wat er te krygen was, b. v. „Excellent „ VinX" Hy haalt aan albert. trium Font., ad ann. 1235. Ik weet niet, hoe dit, in die eeuw, hier te Lande, was. Misfchien ziet ie grand op kleinere Herbergen.
O) Reken, des Joncheren van arkee, van 6 Dec. 1392- 13 Jan. 1394. Art. „grooteforeyn."
Ce) Reken, willaems van den Coujler., van 1 Nov. 1395—1 Nov. 139Ó., Art. „grooteforeyne."
Cd) Rekea. foïken van Waelwyck , van 8 Juny 1408 — 10 Octob. 1409 Art. „ Harnasch en Scilderye." D5
53 gedaante der oud - graaflyke en
Reinout. Woonden onze oude Vorften eti voornaamfte Grooten buiten de Steden ?
Volkhart. Van hunne Wooningen, Burgen of Sloten, heb ik reeds een woord gezegd. Zy hadden 'er veele en op verfcheiden Plaatfen: doch een groot getal is , zo by vroegere inlandfche beroerten als, voornaamlyk, by die, welken onder de min> derjaarigheid van floris den V en, federt, in den Hoekfchen en Kabeljaauwfche tweefpalt voorvielen, om ver geraakt. Die Geftigten Honden, oorfpronglyk, op het platte Land: doch, daar verfcheiden menfchen zig, allengskens, by en om dezelve nederfloegcn, geraakten een deel van die Gebouwen in het midden der nieuw aangelegde Plaatfen. Zo ftondt het, denk ik, in Utrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Vlaardingen, s' Graavezande en elders; Graaven Hof, in den Haage, kan hier van een voorbeeld oplceveren. Het aanzien der Steden en andere Plaatlèn verloor hier, zekerlyk, niet door.
Aleide. Geen wonder: want deeze Sloten zullen, natuurlyk, nog pragtiger geweest zyn, dan die Gebouwen, welken de Edelen en andere aanzienlyken in de Steden betrokken ? Gy hebt ons van de laatfte eenige fchetfe gegeeven. Ei zeg ons ook iets van den aart der Sloten onzer Graaven!
Volkhart. Deezen en, insgelyks, die van den allervoornaamften Adel; welke, in't eerst, niet van den Graave, maar flegts van de Frankifche Koningen of duitfche Keizeren, afhanglyk was; zullen in bouwtrant, naar het verfchil der tyden, ook verIchillend geweest zyn. Of de oudften derzelven
juist
voornaamste sloten hïer te lande. 59
juist rond waren, zo als fommigen meenen, durvc ik niet beflisfen. 't Kan zyn van eenigen, maar Ik zie het niet van allen. De ronde en nog overig zynde muuren van den Burg te Oostvoorn en van dien te Leiden fchynen my niet zo zeer een gedeelte van het eigentlyk Woonhuis, dan wel van eenen afzonderlykenToorcn,terbefchermingevan het Slot dienende, uitgemaakt te hebben. 1 Ik zal iets meerder hier over tragten te zeggen, by het uitgeeven der, nog ongedrukte, Chronyk van den Lande van Voorne, door adriaan terling, in wiens tyd de Kelders en eenige andere Ovcrblyffclcn van dcn„trincipaelen Bürt&* nog te onderfcheiden waren. De Romeinen bouwden, omtyds, vierkant, zo als de grondflagen van het Huis ic Britten aanduiden (a), en eenigen onzer voornaamfte Kasteden ; hoe zeer ik dezelve daarom juist voor geene Romeinfche Geftigten houde (b); zyn ook van die vorme, of wel van langwerpig vierkant, geweest. — Voor het overige, en om u een woord van derzelver maakfel te zeggen, fteegen deeze Gebouwen mede, tusfchen zwaare, hoog opgetrokkene en, aan den Trans, iütgetande Muuren van groote gebakken of gehouwene Cc') fteenen, naar boven en wierden, op
de
Ca) Scriv. , Oud. Batav., bl. u.
Cb) Vergel.MiER. Befchryv. van Leiden,II D. bl. 390,391.
00 Ook aan de oudfte Kloosters, gebruikte men ge ■ bakken en gehouwen fteen. Vid. Sibr. leo , apud matth. Anal., Tom. VI. pag. 175, i77t 184 O en verbondt ze mei fehulpkalk, /. c, pag. 177. De Steen der Gebouwen
4)0 GEDAANTE DER VOORNAAMSTE SLOTEN.
de Hoeken, door, meest ronde, Toorenen, gelierktj ■tervvyl, fomtyds, nog een byzondere Tooren uit de nok van het Dak rees, 't geen met leyen of pannen gedekt was f» Voor het Slot; welkers licht door, diep inftaande, Glasraamen gefchept wierdt; was, gewoonlyk, een ruim Plein, waar uit men naar een tweede ging, over eene, veel al met eene Poort of Tooren overdekte , Valbrugge, onder welke een Gragt liep, die het gantfche Gebouw omfpoelde. Men noemde deeze opene plaatfen het Opper- en Neder-, het Binnen- of Buiten-hof Cb). Het laatfte wierdt befchermd door een' rondom loopenden en zeer fteevigcn Muur of Wal; in welken IVych- d. i. Vegt-huizen gemetfeld waren, zynde een foort van Toorenen, die, in tyd van beleegeringe, met Burgfaaten of andere Krygslieden gevuld wierden , om den aanval op het eerfte of voorfte gedeelte des Slots of Burgs ; anders gezegd den
Voor-
w'ierdt, dikwyls, uit den afbraak van oudere genomen. Zo wierdt de Kerk in den Briel, deels, uit Steen van den Burg te Oostvoorn opgebouwd. Dit bleek my uit de Thefaur. Rekeningen der Stad Briele. Hier om is het niet wel doeniyk, uit de oudheid der Steenen, den tyd van een Gebouw af te neemen.
O) In mindere Gebouwen.en Kerken, bediende men zig wel eens vwflrooie Daken. S l i b r. l e o. apud matth. Anal., Tom. VI pag. 175 197. Als mede van blik. Arnold de Bevergne, l. c., Tom. VIII. pag. 30.
CV) Anal matth., Tom. l.jag. 354? et lom. VIIr. fag. 190.
gedaante dër voornaamste sloten, éi
Foorburg 00 , aftekeercn.- Van agteren hadt men, doorgaans, het gezigt op ruime Tuinen of Waranden.
Aleide. En, waarfchynlyk, zal het binnenfte aan het buitenfte hebben beantwoord ?
Volkhart. Onze wandeling laat, wederom, flegts toe, dit alles even aan te flippen. Aanden ingang van het Gebouw; dat, veeltyds, met Trappen opklom; was, meest, eene, by uitftek ruime, Zaal, en, met dien naam en naar dit Vertrek, wierdt, by ons en door gansch Duitschland, wel eens het gantfche Paleis genoemd. Die foort van Vertrekken diende byzonderlyk tot het houden van voornaame Byeenkomflen van ernst en vreugde, van Regtsplegingen,Landsvergaderingen, plegtige Maaltyden en wat diets meêr was. De Eigenaar van bet Slot bewoonde, fints de vroegfle tyden en de
eeu-
00 Zo vindt men gewaagd van den Voorburg des Kasteels van Tsfelmonde, 't geen, met Muuren en PVyc!:huizen, in de twaalfde eeuwe, was gebouwd. Mattü» Anal. in 8°, 7b»». V, pag. 48, 64, 74; van dat van Koeverden, /. c., pag. 128.: van Tsfelftein, l. c., pag. 251. Zie, verder, eene breede befchryving van een Voorburg, t c., pag. 260 en 312. Zo het Dorp Voorburg; onverre van den Leidfcheu Dam; niet naar het Latynfche Forum genoemd zy, zou men konnen denken, dat het voor fte gedeelte des R omeinfehen Burgs, of van zodanigen anderen , als, op deszelfs grondflagen, nog in laatere tyden, kan gebouwd zyn, zig naar dat Dorp hadt uitgeftrekt, en dat het zelve, van daar,zynen naam bekoomen hebbe.
02 gedaante der. voornaamste sloten.
eeuwe van karel den Grooten , nxest al deszelfs middelde gedeelte: de zyden en Toorens waren voor het Gezin. De Vloeren der voornaamfte Kameren zag men, al in de tiende eeuwe en laater, met glad geboend hout of vcelwerwige fteenen ingelegd, en de Wanden; op welken reeds de Batavieren net waren (a); met keurige Tegelen Cb) en verglaasd Mofaïc (waar van men de konst, eenigen tyd, verlooren, doch, by gelegenheid der Kruistogten, in Griekenland weder ontdekt hadt) of met krytwittekalk, beftreeken, die, daar en boven, veckyds, befchilderd wierdt (c). Die wyze van fchilderen was zeer oud, en 't is mooglyk, dat het Paleis van Ingelheim ; niet verre vanMents, door k arel den Grooten geftigt.
Cd) Tacitus over de Zed. der Germaer., alhier,
ifte B., bl. ■ Cb) Sibr. leo apud matth., in Anal., Tom. VI,
pag. 184, 232.
Cc) In Vita Berwardi , apud leirmtz, Scriptor. Bruns-
mc, Tom I, pag 444 * 445. ^eekt men van „ MufiMtm in pavlmentisweshüWen de uitmuntende. Dccange verkeerdelvk meent. Cm Glosfar., vozzMufivttm opus) dat het MufiefoïMufaïc, niet op de Vloeren gebruikt w'ierdt. Ook denkt de geloerde Man, dat de Europeaan die konst, ter gelegenheid der Kruistogten, in Gtiekerv land voor het eerst, geleerd hebben, 't Kan wel, dat zy, in Duitschland, vervallen was, geduureude de yzeren eeuwen. Maar de Romeinen hadden er, in Duitschland ; tc Trier by voorbeeld; al gebruik.van gemaakt, en karel de Groote bediende er zig van, by het bouwen der Kerk te Aken. Vergel, mei j er, Aach.Gefchicht,H.XU,$%9>
gedaante der voornaamste sloten. 6$
ftigt; 'er reeds mede pronkte, wanneer men leest, dar, aldaar, niet alleenlyk de oude Asfyrifche, Griekfche en Romeinfche Gefchiedenisfen, de Heldendaaden van ninus, van c YRus,van alexander, van romulus, van remus, van hannuïal enz., afgemaald waren, maar ook die der Franken, als van karel Martel; die het eerst de Friezen beteugelde; van pipyn, van karel den Grooten zeiven en van zyne Oorlogen tegen de Saxers Ca). De Hangtapyten; van welken 'er, in de veertiende eeuwe, zeer fraaie, te Arras, in het Nederlandsen Landfchap Artois , gemaakt wierden , en die van veel vroegeren oorfprong zyn (£); mag men veiliglyk veronderftellen , dat mede , nu en dan , de Wanden der Vorftelyke Hoofdgebouweu zullen verfierd hebben. By onze Nabuuren de Franfchen , vinde ik de Buitenglaazen reeds befchilderd, in de twaalfde eeuwe Cc), en die konst, in welke de onzen, naderhand, zo zeer hebben uitgeblonken, fchynt, hier te Lande, ook vry vroeg, bekend te zyn geweest. Of de Beeldhouwkunde; die, even als de Schilderkunst, in de dertiende eeuwe, het hoofd weder oplïak; ook aan deeze Kasteelen haaien by-
tel
Ca) Nigellus in vitaLUDOv. Pii ,apud mencken. Scriptt. Ker. German., Tom. I, pag. 940 et 941. Conf. Acta Acad. Theodoro-Palatin., Tom. I, pag. 300, et feqq.
00 Montfaoc. Monum. de la Monarch. Franc., Tom. I, bl. 35—64. Anal. matth., Tom.1, pag. 342—341? Tom. 111, pag. 416.
CO Melang. d'une gr. Bibl. QQ., pag. 552.
.64 gedaante der voornaamste SLOTEN.
tel geleend hebbe, kan ik eêr vermoeden dan bewyzen. Ifl vervolg van tyden , plaatfte men wel eens Beelden aan den ingang der aanzienlykfte Gebouwen , en welke onkosten philips van Bourgondie, Bisfchop van Utrecht,in de vyftiende eeuw, aan zyn Slot, in Wyk te Duurftede deedt, verdient;, by gelegenheid, in zyn leeven naargezien te worden"(ö). — Indien, ondertusfchen, zodanig een Hoofdgebouw, ten platten Lande, of aan of in eene Stad of bevolkte Plaats, eene fraaie gedaante byzettede, kan men ligtelyk bevatten, hoe fchoone vertooninge het moet gemaakt hebben, wanneer 'er eene meenigte by den anderen gevonden wierden. Dit hadt, b. v., plaats te Akers; anders gezegd Ptohmats of S. Jan cFAcre; in het H. Land, daar veele kruisvaarende Vorften en andere Grooten zig , fints de twaalfde eeuwe, met den gewonnen buit der Mahometaanen, hadden nedergezet CU) en hunne Paleizen, deels in den' Europeefchen, deels inden Afiatifchen, fmaak zodanig hadden gebouwd, dat zy, in pragt, voor weinige Steden der toenmaalige Waereld fchynt te hebben moeten onder doen. — Onder de Steden hier te Lande, fpande ; zo door het Bisfchoplyk Paleis als andere Gebouwen, waar onder de Kerken; de Stad Utrecht de Kroon, die, by een' Engelsch' Schryver, nog in de veertiende
eeuw,
Ca) Matth. Anal., TomA, pag. 172, 223, 224, 237 ref.
Cb) Chronic. Ordin. Teuton., apud matth. , in Anal., Tom. X, pag. 179.
derzelver II u i s r a a d. ég
eeuw; cn toen, by de Buitenlanders, de naam van bet Stigt reeds onder dien van Holland was verfmolten; dc Hoofdjlad van Holland gezegd wordt Ca) : zo sis Leiden, in devyftiende eeuw, by eenTnlandfchen Schryver (7>), „ een tweede Utrecht" wierdt genaamd.
Aleide. Het Huisraad zal, denklyk, aan het aanzien der Gebouwen hebben beandwoord?
Volkhart. Hoe zeer, voor de uitvindin* ge der nieuwe Waereld , zekerlyk zulk eene menigte van goud en zilver in Europa niet aanweezig was, als nu, plagten egter, volgens het getuigenis der Romeinfche en Griekfche Schryveren, de Gallicn en eenige andere Landen eene groote hoeveelheid dier metaalen op te leeveren, en het fchynt van hier te koomen, dat men, reeds in 't begin van de Regeeringe der Frankifche Koningen ; die, door 't regt des oorlogs, ook Erfgenaamen geworden waren van de Romeinfche fchatten; zulk een aantal van goud en zilverwerk vindt, in veele Paleizen, Kasteelen en Kerken. Tafelen van goud of zilver waren niet zeldfaam. Niet flegts karel de Groote, maar ook zyn aangehuuwde KI einzoon, Graaf everhard Cc) ,bezat 'er eenigen, en hildegarde, Egtgenoote van onzen Graave diederik I (J),
fchonk
Cd) Bartholom. de Propriet, rer., Li'B. XV, Cap. io.
Ch) J. A. leidis Annal., Lib. I, Cap. >o,foi. 7.
(c)Testament, everardi,anni 837,apud mira^um, Donat.piar., Tom, 1. ,/>«g.2i.eg iNH.de vitaC.M ,^.33.
Cd) Chron. Egmundan., apud kluit, in Hiftor. erk Holl., Tom. V, pag. 30 et 31.
II. deel. E
66 derzelver huisraad.
fchonk aan de Kloosterkerke van Egmond eene overfchoone Tafel, met goud en dierbaare gefteenten veifierd, die boude wyn van fGraavenhaage (a) breedlyk befchryft, en die de Utrechifehe Historiefchryver heda getuigt, met verwondering, befchouwd te hebben. Zy fchynt, in de Spaanfche beroerten , ik weete niet hoe of waar, weggeraakt en gebleeven. Veel hooger zou ik konnen opklimmen cn u een verhaal doen van de veelvuldige cn elk, fomtyds ,meêr dan honderd pond weegende, gouden of zilveren Schotelen en andere Tafel-gereedfchappen , die, reeds onder Koning Chilperik, in gebruik waren en , in de middel-eeuwfche Charteren en Gefchriften , vermeld worden. Schoon de plunderende invallen der Noormannen onze Grooten zeer uitgemergeld hadden, ontmoet men egter op dit punt, ook in veel latere tyden, nog telkens een foort van overvloed, waar toe trouwens de aangewasfene Koophandel der Ingezeetenen , de veelvuldige tolgelden, ja de gefchenken van gouden zilver; die de Graaven en anderen Landsheeren van deeze trokken, en hen, die reeds ryk van veelvuldige Landgoederen waren, nog ryker maakten; het hunne zullen toegebragt hebben. In de dertiende eeuwe was het goud en zilver Tafelwerk in Frankryk zo gemeen, dat philips de Schoone, ten jaare 1294, het eeten en drinken uit vaaten van dat metaal, by openbaare wet, aan allen ,
die
00 Van deezen, die zig baldewinus de Haga - Comitiétn noemt, zal ik, by nader gelegenheid, fpreeken.
derzelver huisraad. 6V
die geen zes duizend ponden tournoois inkomst hadden, verboodt (ei). Als men nagaat tot welken ftand van welvaaren, toen, de onzen reeds gekoomen waren, en hoe de pragt, onder floris V; die toen regeerde en de Zoon was van een' Duitfchen Keizer; natuurlyk zal zyn toegenoomen, valt hei niet moeilyk op te maaken, dat deeze weelde, ook in de Wooningen der Vorften en voornaamfte Luiden hier te Lande, zal aangegroeid zyn. In het laatfte der veertiende eeuwe en vroeger, vinde ik, te meermaalen , weder gewag van zilveren Schotelen, Platelen en vergulde Scaalen (b), en; dat aanmeikclyker is; in een der Treforier Reekeningen van Hertoge albrecht Cc), leeze ik deeze woorden. „ Item den Goutimit, voer enen Boem „ met Serpentstonghen , die vp müns Heren Tafel >, pleghen te jlaen: daer aen gemaect II Soutvaet. „ Van zilver, van goude en van maecken xvn s, Guld." Die Boom heet, elders, in die Rekenin. gen, de Boem van Credency, en fchynt een voornaam ftuk van het Graaflyk goud- en zilver-Buffet geweest te zyn: nadien zodanig Buffet; dat is, met
kost-
00 Legrand d'aussy1, vie privèe des Franc., Tom I!I, pag. 157. 160. 194. et fuiv.
Q>) Reken, van willem gerbrandsz. van den couster, van S. fan nativit. tot S. Catharina 1390. Art. „ Ju„ weelen en Gulden lakenen"
(c) Reken, pauwels van Haastrecht, van 6 da. gen in uiprille 1393. St. Oor., tot -dlreheyligen avont J394. Art,, root FoQeyn."
E 2
68 Tafel- en Huisraad.
kostbaare ftof, bedekte Tafel, op welke men het goud en zilver eet- en drink- gereedfchap ftelde (V); my voorkomt, oudtyds, in flegt Latyn, Credentia Cb), by de Italiaanen Credenza en, by de Franfchen, Credence gezegd te zyn: zo als onze kiliaan het woord Credentie nog in die beteekenis kent. — Maar! waar loop ik heen? — Ik zal u van de pragt der Bekeren, fomtyds uit een edel gefteente; een' Onyx , by voorbeeld ; bewerkt, niet fpreeken, maar my bepaaien met u te zeggen, dat het overige Huisraad, doorgaans, aan dat van de Tafel beantwoordde. Men hadt, al vroeg, niet flegts Spiegels van ftaal, maar van glas en cristal. Ook hadt men fierlyke ftaande of Vouvvftoelen: hoe zeer men ook Banken, met ryke kusfens of tapyten befpreid, gebruikte. Groote zilveren Kandelaars verlichten den avond, en Ledikanten, met zyden geborduurde ftoffen behangen ; welker Bedden met dekens van het kostbaarst bond, gevoederd met fyne lakenen van verfchillende verwen, gedekt wierden ; ftrekten ten dienfte van den nagt (O- Zo was het reeds , in de veertiende eeuwe en vroeger. In de vyftlende; toen veele Kasteelen en Hoven der
kost-
f» LA CURNE,7b«?.II,/'i7g'.220,222,225',239'-24l,
251, 263.
fb) Vid. dücangeGlosfar.in voceCredentia,mena. ge , Origin. de la Lang. Franc. ,fur Credennce, le grand. Hift. de Ia vie Priv. des Franc., Tom. III., p. 162.
00 Matth. Anal,, Tom. 1, pag. 333. Byvoegf. op wagen., IV. Stuk, bl. 18—21.
vroegere weelde in nederland. 69
JMederlandfche Vorften en Grooten reeds binnen de Steden beflooten waren, en wy onder de pragtige Bourgondifche en opgevolgde Oostenrykfche Regeeringe ftonden; zal dit niet af, maar toe, genoomen zyn.
Reinout. Ik beken zo veel kostbaarheid, in de opgenoemde tyden,niet verwagtte hebben. Maar gy fpreekt alleen van Vorften en Grooten!
Volkhart. Ik wenschte duidlyker gevonden te hebben wat, hier omtrend, ten aanzien der ver. dere Ingezeetenen, plaatsgreep. Men leest, byeen' Schryver der vyftiende eeuwe, hoe, onder de Bourgondifche regeeringe van philips, deeze Landen zo zeer bloeiden, dat men dezelven by het Land van Gelofte vergeleek Ca): dat, by Mannen en Vrouwen, de grootfte verkwisting in kleederen gemaakt wierdt: dat de Gastmaalen en Banquetten grooter en meêr verfpillende waren,dan by ze,ergens,ontmoethadt;dat
het
00 Co mi nes Memoir., Tom. J., pag. 12. Franfche Schryvers van dien tyd hebben geklaagd, dat fchier elk van zilver eeten en zyn Buffet van dit metaal, of ten minfte van Tin, wilde hebben. Dit hadt zo wel plaats by de Burgerlyke Gemeente, als by de Grooten, zie l e grand, Tom. III., pag. 161. 202. De Geeftelyken gaven hun niet toe Hemricourt (Miroir des Nobl. de Hasb., p. 158) verhaalt dat jean le beau , Proost van S. Jan, te Luik, en opgevoed aan het Hof van jan van Henegouwen, Zoon van onzen Graave willem III, gegekleed ging in het kostlykfle bont, op de wyze van een Baanrots (Bannerez); dat hy open tafel hieldt en, uit ai!ver (en VasfeldiArgent), deedt aanregten. » E 3
j!0 vroegere weelde in nederland.
het baaden; waar van ik veele voorbeelden vinde, in de Graaflyke Rekeningen (a),- veelvuldig en zeer onbefchaamdelyk plaats greep, byzonderlyk met Vrouwen van geringen ftaat. Uit al het welk ik zougelooven, dat, ook buiten de voornaamften, andere Huishoudens zullen zyn overgellagen tot merkelyke kostbaarheid , die , onder het Oostenrykfche beftuur, zo zeer toenam, dat onze hadrianus junius (b); in en over de helft der zestiende eeuwe bloeiende; aanteekent, hoe, niet lange voor zyn fchryven, de weelde der tafelen tot den hoogften graad gereezen was , cn verfcheiden Luidtn daar door bedorven waren. En dat dit niet alleen van meerderen, maar ook van minderen, moet worden verftaan, kan mede worden opgemaakt uit de bekende Ordonantie van Keizer karel den V, ten jaare 1531, by welke in het algemeen tegen de weelde enoverdaad wierdt voorzien: en geen wonder, wyl Antwerpen, thans, de' luisterrykfte Koopitad van gantsch Europa was geworden. Junius; omhemnog eens te noemen; zegt verder, dat de dolle fpilzugt, federt eenigen tyd, allengskens aan het wyken gebragt was, en dat nood en fchande fpaarzaamheid hadt leeren oefenen. En waarlyk, hoe zeer onze Natie, in het algemeen, en ondanks de verkwistingen van fommigen onder haar, van ouds her, de fchranderfte blyken van huishoudelyk overleg heeft gegeeven , zou ik egter niet vreemd zyn , te denken,
Cd) Saint-Foix Esfays fur Paris, Tom. I, pag. 272. G>~) Jn Batav., pag. 224.
OOK SPRONG ONZER SPAARZAAMHEID. 71
ken , dat die zo uitmuntende fpaarzaamheid, door welke onze Voorouders zig, voorheen, boven andeie Volkeren hebben gekenfchetst, niet zo zeer een vrugt is van vroegere tyden, dan wel een kind van veriïand en deugd, in hun midden gebooren, onder het uitbreeken en barnen van den oorlog tegen Spanje : toen zy, ryk zynde, vrywillig alles gaven voor de vryheid van Godsdienst en het behoud van duur gekogte Privilegiën, en toen zy, door het best beredend en berekend overleg, door de naauwkeurigfte zorge tegen alle onnoodige uitgaaven , en door eenen nooitverflauwenden, maar, altyd, werkzaamen ja dapperen, yver en vlyt, zig zei ven een' nieuwen en nooit voorheen betreeden weg baanden, om hunne voor de liefdepanden, die een fterveling, in dit leeven, minnen kan, opgeofferde fchatten, met dub beien winst en roem, eens weder te bekoomen.
Reinout. Indien dit zo i s, heb ik 'er hen te liever om. Zeker, dien, die niets heeft, deert geen verlies. Maar voor vryheid van Godsdienst en wettig regt bloed en bezittingen, als 't nood is, op te zetten s en; zo ik u wel begrype; te vrede met eene fpaarzaamer leevenswyze, niet neêrgeflaagen door de drukkende, fchoon, altyd, wyze en fleeds ge-eerbiedigde, wil des Hemels, de moedige hand, die het Vaderland reddede , met het grootst en doorzigtigst overleg onvermoeid werkzaam te doen zyn tot het vinden van nieuwe bronnen voor een eerlyk beftaan, ten verderen fteun van het Land , van eigen' perfoon en van Gezin, reikt, mynes bedunkens , zo al niet boven het menschlyke, imE 4 niers
72 Lof onzer Voor-Ouderen,
mers dan tot den uiterften top van menschlyke deugd en kragten,
Aleide. Hoe ftemt, myn lieve reinout! myn hart met die woorden 1 Lloe dankt het u voor dit Loffchrifc op het, fchier vergeeten, Graf onzer Voorvaderen ! Hoe zal, toen, hun onopgepronkt gewaad, hcc zullen Huizen en Tafels de zuiverheid en deftige eenvoudigheid van hunne ziel niet gefchetst hebben!
Volkhart. Onzen voorbeeldigen Vaderen;die God tot 's Landszegen deedt gebooren worden; kan, na het Opperweezen, nimmer te groote erkentenis door ons, hunne Nakoomelingen, worden beweezen. Ik zal u niet ophouden met de meefterlyke befchryvinge , die de Drost van Muiden, in zynen korten en kragtigen ftyl, van hun geeft: doch, van myne jeugd af, heb ik ik my, altyd, ten aanzien hunner bedryven, deeze zyne woorden in gedagten geprent; ,, dat, veele eeuwen herwaarts geen* „ ftoffe geleeverd hebben,die ryker zy in allerlei lec„ ringen van 't beloop der wereldlyke dingen, ofwon„ derlyker, of waarneemers waarder, tot onder„ wys van Vorften en Volken." Ca) Wilden wy hier over handelen , 'er was ; hoe zeer 'er veele Boeken vol van zyn ; uit egte en ongedrukte befcheiden, die my fomtyds, zyn ter hand gekoomen, nog veel te zeggen, 't geen niet gezegd is; maar; terwyl zig hiervoor, misfehien , wel eens «ene nadere gelegenheid zal opdoen; bepaaien wy ons thans liever tot andere zaaken en tot de oude
00 HooftNederl. Hiftor., I. B,, bf.%
Zomer- en Winter-huizen. 73
gebruiken vóór de zestiende eeuw. Want, van om trend dien tyd af en de regeeringe van Keizer karel den V, veranderde de zeden, in veelen opzigte.
Aleide. Wy fpraken van de Kasteden en derzelver Huisraad.
Volkhart. 't Is zo, cn ik vergat te zeggen, dat men de Kasteden of Vorftelyke Huizen wel eens verdeelde in Winter- cn Zomerhuizen. Zo leeze ik, dat de Graaf van Gelre, ten jaare 1160, beide bet Winterhuis en het Zomerhuis van den Burg des Bisfchops van Utrecht, te Groningen, afbrandde (/O• Doch ik weete niet genoeg, waar in het laatfte beftondt en of het, misfchien, in, of aan het eindt van , den Tuin of Bogaard des Burgs lag. Ook heb ik u niet gefprooken van „ be,, maalde" of gefchilderde Tafelen, waar van men, byzonderlyk in de veertiende eeuwe, veel gebruik heeft gemaakt Cb). Ook is het opmerkelyk, dat; hoe dikwerf men van gouden of zilveren of andere Mes/en en Lepels gewaagd vindt; er,voor de veertiende eeuwe, niet of zeer fchaars, van Vorken wordt gefprooken. Dit hadt ook plaats by anderen Volkeren Cc). In het
Boek,
Ca) Chron. Egmund. apud kluit, Hift. Crit. Holl., Tom. I., pag. '86. Beka in Godefrido, pag. 53.
00 Reken, des Joncheren van ark el: van Jaersdach XV April 1393. Art „ c/een foreyne. „ Enen knecht ge„ geuen die minen Here ene bemaelde Tafel bracht, daer „ der voghel-fproken in gefcreue ftonde, van Heren gheriid „van Bronchorst, ij Gulden."
(O Vie Priv. des Franc., Tom. III., pag. 249. 219, E 5
74 Tafelen. Vorken. Dwaalen. Boek „gezegd den „Hofftaat" van onzen Graave karel den Stouten, leest men van!den Jonker fnyder. ,, Ende behoort de Jonckere te nemene 't Vleesch „ op zyn Mes, ende leggent voor den Prince". (a) Men fchynt zig van geene Seryielten op de Borden bedient te hebben, zo als wy. Men gebruikte dezelve alleenlyk; onder den naam van Dwaalen; om 'er, voor en na 't Geregt, de handen aan te droogen. Ook maakten 'er de Tafelbedienden eenig ander gebruik van, in het voordienen der ipyze (li).
Alei-
'. (aj Apud matth. , Anal., Tom. L, pag. 405., zo leest men, by j- beijaerts , in zyne overzetting van barthoiomeus van Glanvyle (die in de veertiende eeuw bloeide) over de Etgenfchappen der dingen, B VI. Cap XXII, bl. 211. „ Inden Avontmael werden die Tafelen ghe-ordi,, neert ende gefprayt. — Item die Lepelen ,die Mesfen, „ ende die Zoutvaten zal men eerst op die Tafelen leg„ gen , daer nae dat broot: ende den dranck zal daar ,, vluchts mede bi gedaen worden , en daar na zullen vol„ gen veele fpifen." Men weet, dat de Engelfchen zig, ïiog beden, van Mesfen in plaats van Vorken bedienen.
(f) L'Etat du Duc cha ri.es le Hardi,pag. 669—670. et fuiv Men dekte de punten der Mesfen met het Tafellakenof; zo als men toen ook zeide; Ammelaken (Mappe redoublée):l.c ,pag.671.en by matth Anal-, Tom.l, pag.1%5. in 8°. Volgens het verhaal van alain ciiartjer; aangehaald by le grand, Tom. III, pag. 139.; hadt de beroemde bertrand du guesclinj die in't jaar 1380 ftierf; de zeldzaame gewoonte ingevoerd, om het Tafellaken van voor een' der Gasten weg te doen myden,
wan-
Afsnyden van het Tafellaken. 75
Aleide. Daar gy ons zo na aan de Tafels der vroegere tyden gebragt hebt, beken ik nieuwsgierig te worden naar den aart der Geregtcn.
Volkhart. Ik wenschte eenigermaate aan uwe nieuwsgierigheid te konnen voldoen, maar terwyl,
aan
wanneer men deezen aan eenige lafheid fchuldig reekende. Onze Chroniken vernaaien (a leid Chron. België., Lib. XXX, Cap. 50. en Nederd. beka, in matth. Anal., Tom. V, pag. 304) dat men deeze fchande den Graave van Oostervan t, ten jaare 1394, aan de Tafel des Konings van Frankryk, aandeedt» om dat hy den dood van zynen oud-Oom , Graave willem lVvanHenegouwe en van Holland ; die door de Friezen was verflaagen; nog niet hadt gewrooken: ook zegt men, dat Oostervant , van dat tyd punt af, bedagt was geworden, boe dien blaam van zig te weeren. Ik weet, dat mieris dit geval voor een' vertelling aanziet, die, „ op geen recht, geene rede, noch gebruik „ fteuntende, beter in een Roman, of by den fpinrok,dan „ in eene leerzaame Historie zou pasfcn " (Verhandel, over de Hiftor. bl. 38 en 3C9,) ook wil ik voor de waarheid van hetzelve niet Haan, want de Latynfche beka heeft 'er niets van. (vid. ibi, pag. 13 O, ook niet myne twee oude, Nederduitfche, HSS. van beka (van welken het één tot 1393, het andertot i4"2, loopt) en de gelyktydige froissard zwygt 'er niet alleen van, maar verhaalt, dat het befluit van oostervant, om zig op de Friezen te wreeken, hem in 't hoofd gebragt en geraaden was door zynen Vader, alb recht van Beieren Cfr olss art, Kol. IV, Chap. 68- et 1559-)- Doch zo, deeze zaak, al niet indeii perfoon van oostervant zeiven, is voorgevallen,leert egter het aangehaalde uit a la in ch ar tier, dat foortgelyk gebruik, ten dien tyde, niet geheel onbekend was.
7<5 Spyzen." Varkensvleesch. aan de eene zyde, eene lange lyst der, toen meest gebruiklyke, ipyzen verveelend zoude zyn, vreeze ik ook, dat eenigen derzelver uwen fmaak niet zouden ftreelen. Een Hollandsen Keukenboek van, by voorbeeld , de dertiende of veertiende eeuwe, zou, tbans, weinig opgang maaken.
Reinout. Men zal ligt aan zwaardere fpyze zyn gewoon geweest, en ik herinnere my, onlangs, in een nuttig Werk, geleezen te hebben, hoe, in de dertiende eeuwe, het Varkensvleesch een voornaam gedeelte van hetvoedfel der Jongvrouwen eener Adelyke Abtdye in Duitschland uitmaakte. De Schryver voegt 'er by, „ dat wy geen denkbeeld meêr hebben „ van de veerkragt en dienstvaerdigheid der Juf-
ferlyke maagen van die tyden."
Volkhart. Te regt dagt aldus de trcflyke meerman 00, die, thans, met zyne geletterde Egtgenoote, deszelfs derde reize door Europa doet en my naar zyne terug komst en het verflag zyner nieuwe ontdekkingen, nopens de vroegere en laatere zeden der Noordfche Volkeren , zeer doet verlangen. Dan; om ter zaake te koomen; van zeer oude tyden af, was het gebruik van Varkensvleesch, nog meêr dan nu, (F) in zwang. De wetten
der
O) Leeven van Koning willem II, IIID., bl. 44—53.
00 Zie ook le franc q van berkhey, Natuur Hift. van Holl., III D., V. St., Cap. 16, bl. 14-68. In welk Hoofd ftuk de gewoone Spyzen der Natie zeer wel worden befchreeven. Vergel. Engelberts, Al. Hift. der Nederl.. I D.. bl. 63. ,
Zeehonden. Bruinvisschen. enz. 77
der Franken en veele Charteren en Gefchiedenisfen gewaagen , veeltyds , van die Dieren , en fchoon het van zelve fpreekt, dat, aan de eerfte Tafels, verfchot van fpyzen zal zyn geweest, wierdt deeze zeldzaam vergeeten: ook vinde ik de verteeringe in het „ Lardeer" of de Spekplaats, als een gewoone post, op onze Graaflyke reekeningen vermeldt. Van vette fpyzen hieldt men, in 't algemeen, veel. Maar wat zoudt gy zeggen, indien ik u nog een geheel ander foort van Spek fprak? wat, indien ik u zeide, hoe het niet vreemd was, Zeehonden , Bruinvisfchen , Meerzwynen , Walvisfchen en Bevers aan den dicsh der voornaamfte Lieden te ontmoeten?
Aleide! Foei! zulke Zeemonfters? Past dit walglyke by gouden en zilveren Schotelen ? De Wilden van Straat-Davis en Noord-America mogen hier van gebruik maaken, maar nimmer.......
Volkhart. Nimmer.... onze Landgenooten. Niet waar ? — Gy bedriegt u, myne Vriendin. — Men fchaamdezig niet, dit Geregt zelfs op Vorftelyke Tafels te plaatfen,en men moet het, dierhalven; 't zy op zig zei ven, 't zy dat/er drooger vleesch mede doorreegen was; voor een' fmaaklyken Schotel hebben gehouden. En wie weet, hoe het was ? Wy hebben het niet geproefd. Gy ziet my aan, en twyfelt fchier aan myn zeggen. Niets is egter meêr zeker. Schoon 'er onze Schryvers niet van lpreeken, de, zo dikwerf vermelde, Graaflyke Reekeningen; Stukken, die een fchat van zeldzaamheden voor de Landshistorie en het huislyk leeven bevatten;
78 Zel-, Zeel- of Zeehonden.
ten; maaken, te meermaalen, gewag, ten minnen van' gebruik der Zee- of; zo als men toen ook fprak (ei); Zei- en Zeel-honden, Bruinvisfchen en Meerzwynen. Men at ze, denk ik, ook versch, doch kuipte byzonderlyk derzelver fpek in tonnen , en bewaarde het gezouten , tot proviant voor den winter. Als wy 't Huis koomen, ben ik bereid u hier de bewyzen van te doen zien (b). Ondertusfchen moet
u
(a) Men denke niet, dat Zeelhond een ander Dier dan 'Zeehond beteekene. Maerlant zegt, in het HS. der Naturen Bloeme, duidlyk.
„ Canis marinus, dat es mede
„ Van der Zee ene wonderlichede.
„ Die wi lieten den Seelkorit."
Ja; zo dit niet genoeg was; zou ik 'er byvoegen , dat men, in het Vischboek van adr. coenez , een Artikel heeft j van den „ Zeehont of Robbe, by zommigen geheeten den „ Zeelhont", De Deenen noemen hem Salhund, en de Engelfchen Seal of Sealhund. Zie anderson Befchryv. van Groenland, b.. 197. Voor Robbe, zegt men, by de Koorweegers, Raabe. De Yslanders eeten gedroogd Ilaaien-fpek, welke visch tot het geflagt der Zeehonden gebragt wordt. Anders., Befchryv. van Ysland , bl. 85 , 86, verhaalt dat het gedroogd vleesch van derzelver onderbuik gelyk Osfen verhemelte zou fmaaken. Dat welgeftelde Yslandfche Boeren vleesch van Walvisfchen eeten, leert men uit de Brieven, over dat Gewest, van wylen den Bisfchop uno van troil, IX Br., bl. 91. Coenez. zelve noemt den Bruinvisch „ een „ lekkeren Visch."
{b) Reeken. gerbr. v.d. Coufter: van ViUor 1399 tot ViÏÏor 1400. Art. Coken. „ Item vyf cleyn Tonne-
„ ken
DoLPHYNEN. WAL vi ss c hen. ?(?
li dit alles niet verwonderen. De Meerzwynen worden niet alleen gevonden in eene Tollyst, tusfchen margriet, Graavinne van Vlaanderen, en de Stad Hamburg, ten jaare 1252 geflooten, maar uit ARNOULDüfe Villeneuve; een Franfchen Arts van dien tyd, en uit eene andere egte Lyst van denzelfden ouderdom, leert men, dat, toen, in Frankryk, Zeehonden, Do/phynen, Meerzwynen, ja Walvisfehen, deels versch, deels gezouten, genuttigd wierden: welk gebruik, ten aanzien der laatteen, nog in de zestiende eeuwe, aldaar geduurd heeft. D'aussy le grand, in zyn uitmuntend Boek over het Ruislyk Leeven der Franfchen, heeft, ten duidelykfte getoond, dat byzonder de tong van den Walvisch voor iers lekkers werdt gehouden, dat men dezelve,op de Markten, by mooten, verkogt en met boonen at, of aan het fpit braadde. Ook heeft hy, verder, doen zien, dat de Walvisfehen, in vroegere tyden, zig nader by de Vlaamfche Kusten; en dus ook by de onzen; ophielden
„ kun Zeelhontsfpex, j Tonne Maerswyns." Reken, van Vitlor. 1400 — Vi&or 1401. Art. Cost. van der Herberge. „ Item Zeehonden ter Coken behoef, coste 15 fB „ Holl. Fac. xxiii 8, ix $ gr. — Item vin Bruinvisfchen „ ter Coken behoef, 1111 V« Nob." Réken. U. S. art. Coken en Bodenloon. „ Item een tonne Zeekontsfpex, ,, die in 't Lardier geleuerd worde," l. c. „ Item, iegen „ der Vaste, prouiande van Zehonden maken." Reken. pauwels van Haestrecht ,van 16 April 1393—-1 Nov. 1394. Art. Botelrie. „ Item twee Luden van der Wyc bet. van „den Bruinvis m omtrent Meye, xxvh (8 Holl. fac. »tm (ê v S."
8o Walvischvangst by onze Kusten.
den Ca) en aldaar gevangen wierden. Dat men, tusfchen Maze en Zype, Zeehonden en Bruinvisfchen, in de veertiende eeuwe, vong, heb ik, in een ongedrukt ftuk, geleezen (&). De Walvisch fchynt, federt, uit onze nabuurfchap verjaagd en eindelyk vergeeten te zyn, tot dat men, in 't begin der zeventiende eeuwe en by den aanwasch onzer Scheepvaart, de voordeden ontdekkende, die andere Volkeren, met die Visfchery, in de Ys- en Groenlandfche Zeeën behaalden, eeneMaatfchappy, onder begunftiginge der algemeene Staaten, oprigtte, ten einde de vangst, op die vergelegen kusten, te beproevende). Men moest, toen, de handeling niet flegts deezer Visfcherye, maar zelfs het gebruik der Harpoenen, van de Biskaayersleeren, die 'er zeer kundig in waren en, ten dien einde, op de Hollandfche Schepen dienden Cd). Dat men, ondertusfchen, hier en hier om ftreeks, in de dertiende eeuwe, 't gebruik van harpoenen hadt gekend, zelfs omtrend andere Visfchen, blykt uit een plaats, die ik onthouden heb uit het Handfchrift van onzen maerlant, getiteld, ,Dcr „ Naturen Bloeme:"
„ Se-
Ca) La vie privée des Francais, Tom. II,pag.66—77.
Cb) Reeken. geerb r. V. d. Coufter, Art. liodenloon. „Item willem utenbroek toech, van müns Heren „ wegen, tusfchen Mafs en Zyp terftrang, om Zeehon„ den en Eruinvisch te copen." k (c) Wagen. Vaderl. Hift., XD., bl. 67—69.
Cd) Richesfe de la Holl., Tom. I. pag. 273. et fuiv.
Harpoenen, Bevers, Mar- en Meerzwynen. 8 j
,, S s p i a fegliet plinius md,
„ Dat cs een Viscli in die zee,
„ Hye en Suwe *; dats menige contj
„ Vloten ie famen taire ftonr.
„ Wort ** gewont, in enige doene,
„ Die Suwe, met enige Ilarpoene (a)
„ So ftaet haer die Hie te (laden."
Reinout. De plaats is aanmerkelyk en doei het nut zien onzer vroegere Handfchriften. Maar g\. hebt ons, in 't begin, ook Bevers genoemd en 'er federt, niet van gefprooken.
Volkhart. Ik leerde dit weder uit het zelfd( HS van Maerlant. Van den Bever fpreeken de, zegt Hy:
„ Syn ftaert fmaect van den Visfche, „ Bedi etene, fonder wijfche j-, „ De Kerftene , 4 als men vasten fa!. „ Marswyn heet fine, efi niet al. ,, Syn lyf es vleesch.
Reinout. Maar], uit dat zeggen van Maer; lant, blykt immers, dat het Mcerswyn; 't geer hy Marswyn noemt; en de Bever één en het zelfde, en dus een Rivier-, maar geen Zee-, dier beduidt.
Volkhart. Ik beken, dat de klinkletters by de Ouden wisfelletters zyn. Maar alle regel heefi uitzonderinge. Dat Marfayn , by Maerlant. geen Afcerfwyn bcteekent, is daar uit zeker, dal IJy, elders en afzonderlyk, van het Mterfivyi.
of
O) Plinius, Lib. IX, Cap. 29. „ Percusfs Trideh* „ te Foemins Marcs auxiliantur." II. deel, F
* Mannetje en Wyfje
'* Voof indien ge Wond wordt,
•fd. i.zori> der 'er güweetepj of COH* fcientie; van te maaken. iChiiste» nen.
82 Maerzwynen. Bevers.
of Zeevarken gewaagende, hetzelve, in plaatfe van Marfwyn, Maerfwyn noemt. De by voeging van de letter e, in den eerften lettergreep, wyst hier, dierhalven, het onderfcheid deezer twee Dieren aan. Zyne eigene woorden fchieten my weder te binnen. Hyzegt:
Ook waren de Meerfwynen ; die ik u, zo even, zeide, dat men in Frankryk at; geene Bevers. Men verhaalt, dat de Iaatften, voorheen, in dat Land, tot geene fpyze plagten te dienen , maar dat een Geestlyke, in de helft van deeze eeuw, er toevalliglyk de proef vangenoomen hebbende, die Dieren,federt, in den fmaak zyn geraakt, zo dat men ze, ih het zuiden van Frankryk, op veelerleie wyze heeft begonnen klaar te maaken Ca).
Aleide. Ik beken, over de fmaaken is niet te oordeelen. En wat ons Land betreft, andere inlandfche Schotelen (want die zullen 'er immers ook wel' geweest zyn ?) zouden, misfehien, mynen eetlust geprikkeld hebben.
Volkhart. Hier twyfele ik niet aan. Om by den Zcevisch te blyven; men kende en nuttigde, al zeer vroeg, de meefte foorten, die wy nu hebben, met naame de Kabeliau Qi>), Schol, Tongen, Tarbot, andere Zee- en Rivier -bot; zelfs ook die
* Schynt liet te zyn.
»
„ POECUS M A R IN U S llatS P.I A E R S W ï N.
„ Glierebbet, ghefpect, dincT: liet fyn, * „ Na een Sivyn, dat men liet gaen."
men
Qt) Le grand d'aussy, /. c. Tom. II, pag. 135. t» Ration. Car, Audac., in matth. Aml,Tom. I,/». 405.
Soorten van Zeevisch. 83 men uit den grond opgroef en, nog heden, in Zeeland bekend is; Schdvhch, Haring; versch uit het water en gezouten ; Wyting, Bolk, Maker eel, Rog, Lompen («),• op welker ieever men zeer gefteld was ; Robaert of Zeehaes, die men goed van fmaak, maar moeilyk om te verteeren en koortfig, oordeelde (T) ; Pladys, Krabben, Woester en; voor welken wy, thans, OesUren zeggen; Willoxen {c); die ik niet kenne;/l/ö.f/ê/u«,
te-
00 Maerl. Natur. Bloeme. MS.
„ Sorloca * is des Lompen namet ,, Een Visch van vormen onbecame, „ Chehuud cn glad als die Paeldinc. „ 't Etene est een foete dinc: „ Maer die leuere foets, al te voren, „ Boven alle Visfcheri vntvercoren. „ Syn liouet es groet efi fyn mont wyt."
(tb Maerl. der Natur. Bloeme. MS.
Copitoneus, alfic can lefen, „ Dinct mi die felue Visch te wefen, j ,. Die wi hier f Zeehafe noroS; ' „ Efi ware hem mach de name comen, „ Dinct mi bedi fyn, dies ghelouet, „ Om dat hem, ghelyc eens ttafin houet, „ Dat gheuleghcn es, fondec waen, .„ Syn houet gemaect es efi ghedaen, .„ Betamelic es hi, in fyn eten,
Maer onverduwelic wilt men weten. „ Dies comt daer af fomwile de Rede. „ Robaert heet men in fomen Stede." By kiliaan wordt de Zeehacs van den Robaert onderfcheiden. Den laaistgem. naam geeft hy aan den Baib.eel. Zie hera ia Animal.' Nonienclathnc.
00 Reken, gerbr. v. d. Coufter., van FiB. 1400—' ViEL 1.401. „ Betaiit van xc Woes teren en Willoxen., F 2 „ tot
* Lees liorboche.
t d. i. In Vlaanderen.
84 Soorten van Riviervisch.
Gamait, Stohisch. Wat den Rivier-visch betreffe; men at mede, in de bovengezegde eeuwen en vroeger, hier te Lande, de meefte thans bekende iborten. Aan de voornaamfte Tafelen, fchynt men byzonder werk gemaakt te hebben niet flegts van Palink ; die men Paeldinc of Paclderinc gewoon was te noemen; f»maar ook van kleineGrundclen of'Govioenen Cb); by maerlant „ bcquamelic 't et ene eiide ghefont" genoemt; en allermeest van Pricken of Lampreien (Murena fluyiatiles) Cc). Dezelve maerlant verhaalt, hoe men geloofde, dat deeze Visfchen zig met Slangen vermengden of; zo als hy zegt; „ghenootsplieten ", en dat de Slang zyn venyn wel uitfpoog,eer hy „aan den Visch huuivde" maar dat het egter een gevaarlyke Schotel bleef, zo hy met lang genoeg in goeden wyn, met peper en andere fpeceryen aangezet,gekookt was geworden. Zyne eigene woorden hebbe ik niet onthouden. Ik zal ze u, zo gy wilt, opgeeven, by myne t'huis komst (d).
Aleid.
„ tot rnyns Heren behoef geleuert, — thondert xn. gr.'' ook Reken.,van VtSt.1399— Viti. 14CO. Art. Bodeloon. Maerland zegt ergens.,, Endeleghet fcelden.als woefteren plien."
Ca) Reken. Gerbr, v. couster, u, s.
(b) Reken, gerur. van den Coufter, van Vitl. 1399— Vi&or. 1400 „ Item VI, Tonnen Cabbelians. 1111 tonnen „ Paelderincx."
CO Reken, gerer. v. d. Coufter. Art. Coken „ xvi „ Lampreydeh, daer tftic of coste xi gr. en gheleuert „ worden in miins liefs Heren herberghe."
Cd) In der Natur. Bloeme. MS
w Daer mach wel vrefe üf gefcicn
„ Lam>
Opdisschen der Geregten. 8;
Aleit. Wy zyn aan het eer fie Geregt: heb gy ook iets voor het tweede?
Volkhart. Ik hebbe u niet gezegd, dat men, oudtyds, den Visch vóór de Groente en hei Vleesch aan regtte. Ik heb hier ook geen bewys voor, en, gelyl men, m onze tyden, niet altyd dezelfde regel van aan disfehen heeft gevolgd, fchynt men dit ook, in vroe. gere eeuwen, niet gedaan, maar de Geregten, naar d< omftandigheden, verfchikt te hebben. Onze Schryver; zwygen doorgaans van dit alles: wy hebben geei Taillevant,Px.atine of foortgelyke Schryvers ei Werken, die ons hier; zo als de Franfchen; konnei te regt helpen, en alke ma de oordeelde, „ nie „noodig,van de verfcheiden fpyzen en tafelgeregten, „ noch van de orde in het opdisfehen der Ouden, veel t£ „ fpreeken." (ö) Ikleezewel, op het laatst dervyftiende eeuwe, in den Hof/laat van onzen Graave, karel
den
„ Lampiuden etene, eer fi fyn
„ Chefoden lange, in goeden wyn,
„ Met fpscie tn met pipre wel:
., Want bare liumure die fyn fel Ende met den venine ghemanc, *
„ Dies moet liaer fieden wefen lanc.
„ Lampriden bete es gheuenynt.
,, Mer, wien fo lulkc fmarte pynt,
„ Barne te puluere hare houet.
„ Dats die bate. Desghelouet." Dat Plinius reeds van de vermenging der Murinct mer Slangen gefproken heeft (Hist. Nat. LixJb. 9., Cap. 23), is bekend.
Ca) d'Aussy le Grand, Vie priv. des Franc., Tom, U3 fag 210. AlKEMADE Displegt., I D,, bL 106,
F3
I ►
*gemeng
86* Opdisschen der Geregten,
dén Stouten (welk Boek voor ons van belang: is, wyl men veilig mag cnderftellen, dat zyne Huishoudinge, hier te Lande , door de voornaamfte Luiden van dien tyd gevolgd zal geweest zyn); dat „ de Joncker Snydere (Escuyer „ tranchanty alle de Gerechten en deSpyftn, die op de Tafels fyn , behoort te ontdekken , ende „ ftellenfe voor den Prince, het zy Fruit als anderfints. Ende als de Prince heeft gegeeten van der eender, hy geeft hem van der anderen, na fynen „ appetyt. Ende behooren te hebbene discretie te ,, prefenteernc den Prince de Gerechten, gelyct be„ hoort, dats te wetene, de Pottage eer de Scotelen „ ende de Eyeren voor den Visch (»>*" Doch hier uit blykt wel de wyze van voordiening der, reeds opgedischte, Spyzen, maar niet zo zeer, op wat wyze en rang zy wierden opgedischt, fchoon het zeker genoeg is , dat het Fruit niet tot het eerfte Geregt behoorde. Dit alles en die kostbaare Tafel Van karel den Stouten; aan wiens Hof, fchoon
Cjt) Rationar Aulae caroï.iAud.,\a matth Anal , Tom. \. pag 405 in 8°. De laatfte woorden leest men, in de oorfpronglyke Franfche Uitgaave (die men, telkens, met de Nederduitfche moet vergelyken, om dat de laatsgemelde dikwerf duifter en vol feilen is) aldus: „ Doitavoir .,, discretion de pref ent er au Prince les Mets, comme
ils doixent aller :c est aJcavoir, les Potages premiers it que les Plats et lesOeufsavantquelePoisfon" Dat men, toen, onder Potage ook de Soupen begreep, die vol moeskruiden waren, kan men zien by le grand, /. c., Tom. II, pag. 207. ,
Groenten, wild en tam Gedierte. 8?
hy, voor zig zeiven, wyn met water dronk, jaarlyks duizend, ja fomtyds twee duizend, Vaaten verbruikt wierden f»; daargelaaten, zal ik ü eenvoudig zeggen, dat de meefte Groenten en het vleesch der tamme viervoetige Dieren, voorheen, wederom als by ons (fchoon op eene andere wyze; 't geen eene algemeene regel is; klaar gemaakt) gebeezigd wierden, en dat dit ook zo ftondt,ten aanzien van het wilden tam Gevogelte: doch in diervoege, dat, onder het vliegend Wild, ook 'Reigers en Putoor en Qï) gegeeten wierden> Of'men Kraaien enOyëvaérs, hier te Lande; zo alsby nabuurige Volkeren (c); ooit gegeeten hebbe, weete ik niet. Onder het tamme Gevogelte, at men, aan de groote Tafels, meêr Paamven en Zyaanen dan by ons. Wat het loopendWild belange,daar men meêr Bosfchen hadt a's nu,en het jaagen tot een hoofdvermaak der Edelen ftrekte,was ook het eeten van Harten- en wilde Zwynen-vleesch meêr gemeen. Van Raephorst; een Adelyk Huis onder Wasfcnaar, en dus in deeze nabuurfchap; zondt, b. v., bertelmees; d. i. bartholomeus j Heer van die Plaats, een wild Zwyn aan Hertoge m.brecht(^). Zo die Dieren, in de eerfte helft der volgende , d. i. vyftiende, eeuwe, zig nog opgehouden hebben in dat gedeelte van het Haagfche Bosch, 't geen
hier
Ca) Ration. caroli Aud., /. c., pag. 392.
00 Reken, des Joncheeren van arkel , federt. S. Nicolaesdach xcij tot jaersdach anno xciij, „ Artic. cleyne ,, foreyne."
Cc) Le grand d'aussy,/. c. , Tem.ll, pag. 15etfoiv. 00 Reken, des Joncheeren van arkel, van 1393—I3P4* F4
88 Vrouw Jakoba's Prieel.
hiervoor ons ligt, fchynt het de veiligfte vertoefplaats niet te hebben uitgeleeverd voor de ongelukkige jakoba van Beiere: indien het anders waar is, dat zy, aldaar; zo als men, doorgaans, gelooft;,, onder „ de fchaduwe van 't aangename Boeken-loof, wel ,, eêr hare Vorftelyke maaltyt plagt te houden " Ca); om welke reden men die Plaats, naderhand, Vrouw Jacoba's Prieel zou genoemd hebben.
Alei-
f» Ik vo!ge,hier,de woorden van den Geeftigen van heemskerk, in zyne Batav. Arcadia, bl 3. Gel}ktydig bewys herinnere ik my niet, elders gevonden te hebben. Aan de regte zyde van het lleeren-pad, wanneer men, uit den Haag koomende, des Boschwachters Wooning voorby is, en, wyders, nog eens, niet verre van de Veenlaantjes, vindt men, op de eerfte plaats vyf, ep de andere meerdere, ineen' cirkel geplante, niet zeer oude Beukenboomon, welken bejaarde Luiden, met my in den Haage gebooren en opgevoed, my verzekerd hebben, fints hunne jeugd, onder den naam van j a co e a 's Prieelen te hebben hooren groeten: ook fchynt my die ligging met de verdere befchryvinge van heemskerk; fchoon maar van ééi* Prieel fpreekende; niet te ftryden, mits men de, dikwerf, veranderde beplanting van het Bosch niet uit het oog verheze. By guichardin , Befchryv. der Nederl , bl. 33, leest men ,, In dit JVouclt en daer rontom , (in de Franfche Uitgaave van 1567, ftaat" auquel Bois et la (au tour) ,, zyn fommige Antiquiteiten ende oude Ge„ denkenisfen, in Marmerfteen en anders, van ettelyke „ Roomfche Keizers, als van adeuaen, antonin, lucius
severus en andere Roomfche Princen." Een geleerd man meent, dat deezen, gedeeltelyk, in het Prieel of fie Prieelen van jakob a zouden geftaan hebben Zonder
Kalkoenen. 89
Aleide. Ik zou 'er ten minfte vervaard geworden zyn: maar, misfchien, zou men de keuze van jakoba uit haaren heldhaftigen geest en dien der tyden moeten verklaaren. Hoe het zy en daar wy van Geregten fpreeken, zy zal, ten minften, geene Kalkoenen op tafel gehad hebben.
Reinout. Welk een inval is dit ?
Aleide. Een zeer natuurlyke, gcloove ik. Ik herinnere, my dat die Vogel, in het Fransch, Cocq cVlnde heet, en ik heb , onlangs, geleezen , dat hy , vry laat, uit de Indien, tot ons is overgebragt: maar men wist den juisfen tyd niet.
Volkhart. Dat is niet vreemd. De Schryvers zyn het oneens , zo nopens de oorfpronglyke geboorte-plaats van deezen Vogel, als uit welk Gewest en op welken tyd, hy, voor het eerst, in Europa kwam. Niet flegts Historie-, maar ook Natuurkundigen ; voor wien de voortbrengzelen van elk Land moeten belangryk zyn; een aldrovandus , een belon , een buffon en anderen verfchillen hier met elkaêr. Sommigen meenen, dat de Kalkoenen reeds aan Grieken en Romeinen bekend waren. Eenigen haaien ze uit het Oosten : eenigen uit het Westen: eenigen brengen ze hier in de vyftiende eeuw: eenigen laater. C ham pier; een Fransch Schryver,
die.,
der dit te beflisfcn, moet ik egter bekennen , dat de woor. den van guichardin zeer algemeen liggen, en dat, door zyn daar rontom" (au tour), ook de gevondene Oudheden aan den Burg by Voorburg; als niet verre van hier liggende; wel konnen bedoeld of, verward geweest zyn. F5
f)o van waar de kalkoenen.
die, in het jaar 1560, eene Verhandeling over de *DeKeci-Spyzen * deedt drukken; verhaalt, dat, korte jaaren baria. voor Zyn fc]iryVeri5 zekere uitlandfche Vogels, die men Indifche Hoenderen noemde, in Frankryk aans gebragt waren, en wel, zo hy geloofde, uit de Indifche Eilanden, die de Spanjaards en Portugeezen, kort te vooren, ontdekt hadden. Men heeft onlangs , en niet zonder reden, aangemerkt, dat cham-
pier op de rillanden der Cw-lndien gezien hebbe. Hoe het zy, ik vinde, onder de Onzen, geen vroegere getuigenis en die by my meêr ingang heeft, dan in het, u reeds genoemd, allerzeldzaamst Handfchrift, getiteld Visboek,dat adriaen coenen zoon va n s ciiilperoort ; in de wandeling aertgen gezegd; Strandvonder van de Graaflykheid, omtrend het jaar 1578, te faamen ftelde. Die Man; die zo naauwkeurig als eenvoudig in alle zyne verhaalen is; zegt Ca) „ de Kalkoetfehen Ha en, werdt, by myn tyd, eerst bekent." Hy beeldt hem, vervolgens, af,en voegt 'er dan by: „ In myn jongen tyt, gaf men een „ Oortgen van deezen Haen te befien, in Hollant, „ en de, onlanx, zyn fe, in Hollant, overvloedich „ voortghecomen ende gebruict geworden,." 't Is my gebleeken, dat men, byzonderlyk in Vlaanderen , deeze Vogels, nog in de voorige eeuwe, Kalkoetfche Hoenderen plagt te noemen : waar uit de naam van Kalkoen is gelprooten. Kalikoet ligt aan de Kust van Malabaar. Ik agte het vermoedelyk, dat deeze Hoenderen; fchoon zy, in vroegere tyden, uit Ame-
ri-
00 Bl. 3 van het zelve HS.
Fruiten. 91
rica (zo als fommigen meenen, en waar over ik niet wil twisten) naar Afia konnen verplant zyn geworden; egter aan ons, uit het laatsrgemclde Waereldsdeel, zyn toegevoerd en, veelligt, iets vroeger dan aan de Franfchen: want aertgen was, omtrend het jaar 1578, toen hy het boven verhaalde fchreef, reeds een bejaard man.
- Aleide. Als men Vrouwen op het Artikel van de Keuken of de Tafel brengt, kan men met haar geplaagd zyn, en 't gezigt van uwen Perliken-muur doet 'er, thans, het zyne toe'.
Volkhart. Ei lieve! ik dan; laat om ons gefprek wat fmaaklyker re maaken; u deezen mogen aanbieden.
Aleide. In waarheid, dit bedoelde ik niet: doch ik flaa uwe vriendelykheid geenfmts af. Hadt men, oudtyds, veel op met Fruiten ?
Volkhart. Ons Land , door zynen kouden en vogtigen aart, ten deeze niet van de vrugtbaarfte zynde, gaf evenwel eene genoegzaame meenigte van Appelen, Peeren, Aardbefiën, Braamen, Krieken en andere grond- en boomvrugten, die, ten tyde der vroegfle Germaanen (a), in het wilde groeiden, maar, 't zy raauw, 't zy gekookt, een gedeelte van hunne fpyze uitmaakten. De Romeinen leerden hun ongetwyfcld veele andere kennen en planten. Het is aanruerklyk , dat plinius en columella reeds den Gallifchen Perfik roemen: waar uit men zou konnen vermoeden, dat, mooglyk, die vrugt,
in
00 Vergel. engelb- Aloud. Staat der NederL, IID-, bl. 66.enC. M.CapituI. deVttlis,byBAWZ., Tom. l,pag 3 G3
I02 Wynen. Bieren. toen zeer in den fmaak viel) Garnaiucol of Garnaitshol, ook, by verkorting, Garnah gezegd. Zo ik my niet bedriege, zal men, in de oude Privilegiën van eenige Kooplieden, nog meerdere foorten opgenoemd vinden. Men hieldt ook veel van Mede. Maar,voornaamlyk,waren de Krtdderwyncn in zwang en, onder deezen, de Nagehyn f». Of men , zo vroeg, Pepcrwyn 00 gebruikte, weet ik niet, en het werpen van zout in den Wyn; waar van men een voorbeeld vindt in een oud Werk 00; fchynt my flegts eene gewoonte van Drinkebroers geweest te zyn. Voor de zestiende eeuwe, is my de kunst, om Wyn, met Ys of Sneeuw, te koelen, niet voorgekoomen, fchoon het mengen met water,ter verdunning en verkoeling, zeer in zwang was. 00 Men fchonk deWynen,oudtyds,uit lederen- 0>daar na uit glaafen-, Bottels, in verfchillende Bekers enDrinkglaazen, omtrend welke twee laatstgemelde foorten gy uwen alkematje ; fchoon 'er veel by te voegen was 3 kunt opflaan.
De Bieren; een drank, by de Germaanen en verdere Noordfche Volkeren van ouds en geagt; bleeven dit ook, in verdere eeuwen. Men hadt Binnen- en Buiten Bieren. Van de Binnen-bieren is my het Dordsch, Haarlemsen ,
00 Reken. g. v. d. coust. 1398. „ Zedewair, Nagelwinn."
00 Le franco, v. berkhey, Natuur. Hat van Holl., III Deel, Vftuk, bl. 1524.
00 A. leidis, Annal. Egmond, pag. 115.
00 Legrsnd,Vï Priv. des Franc., Tom. II., pag. 3(5Ö_
00 In den zogezegden Schapers- kalengicr , vindt men een voorfchrift; hoedaanige in de oude Aknanachen
niet
Dobbelen en andere Spelen. 103
lemsch, Delfsch , en van de Buiten- het Duisburchs, Hambwch en Galant (ponder de vroegften,ontmoet.
Wat het Spel belange: op het dobbelen, wa*efl reeds de Germaanen; zo als gy uit tacitus weet; zeer verllaaft. Die geest verliet hunne Nakoomelmgen niet. Van allerleie rpel met de fte*. nen, vindt men, door alle tyden, gewag. Maria, wel eêr Keizerin van Duitschland, federt aan onzen Graave willem I gehuuwd, heb ik voor eene, bv dag en nagt, groote Speelfter(ft) vermeld gevonden,
3 De
met vreemd zyn; om, in Mei, Juny en July, „ Suere „ ampère dinghen te eeten" en, „ des Noenens ende des Avonts, cleyn groen Wynken te drinkeni" Ik verLa, door dit laatfte, het Sap, uit zeker foort van, nog onrype of groene, Druiven geperst, waar van men, hier, even als in Frankryk, zal gebruik gemaakt hebben. Men noemde het, in laatstgemelde taaie, Ver jus: 't geen het zelfde beteekent als Jus vers, of groene Sap, en men was, in veele Huishoudens, gewoon, om 'er, jaarlyks, een gedeelte van in te maaken en, in Tonnekens, te doen uitgisten, waar na men 'er, tegens het bederf, eenig zout inwierp. Voyez Le Orand, Vie Priv. des Franc,, Tom. II, pag. 146. De la marche, (1'Etat du Duc charles Le Hardy, pag. 370,) noemt het Verius,m het komt daar voor, als een mengfel in de Sauzen. In de Nederduitfche Overzetting van dat Boek, by matth. Anal., Tom. 1, £/. 381, heet het, zeer verminktelyk, Vwiuus. ' (a) Reken, foïken van Waelwyck „ Item vier vaten „ Hamb. Bier voor miinre Vrouwen mont gecoft." Verg# v. de wall., Privil. Dord., L St., bl. 151—JP5« (J?) Apud mekken, rer. German, Tom. II. pag. 1098G 4
jo4 Dobbelen. Kaatsen. Kaartspel.
De Worptafelen en Quaak-; cl. i. Tiktak- of Verkeerborden wierden, openlyk , door onze Graaven, verhuurd. Ook kende men Schyf- of Zto-fpeelen. (a) Vrouwen , zo wel als Mannen , minden Speelen, die fterke beweeging vereischten, als het Kaaffen, Kegelen, Klosfen (Jf) of werpen door een, ring. W i l l e m VI, Graaf van Holland, verfpeelde, in den Kaatsbaan, fomtyds, zynen Tuin, d. i., Halsfieraad: (V) doch byzonderlyk minde men het Schaak/pel, 't geen zelfs een gedeelte der opvoedinge plagt uitte maaken. Eerst in volgende tyden, geraakte het Kaartjpel bekend. Het fchynt, in Frankryk , omtrend het midden der veertiende eeuwe, of liever, in Italië, reeds op het Jaar 1299, uitgevonden, en ik denk, dat men het hier je Lande, met den naam vanQuairten of Ouaerten doopte, veelligt naar devierkoleuren,met welken de Bladeren befchilderd waren. Vóór het einde der veertiende eeuwe, onder de regeeringe van aelbrecht van beiere , vinde ik het Quaert/pel hier te Lande niet bekend: maar zyne Rekeningen leeren my, dan eens , dat hem of zyner Gemalinne eenig geld in handen
wierdj
(<0 Vergel wagen. Amfterd. Gefchied., XSt., bl. 164, cnberkhey.Nat. Hifi. van Holl. IIID. V St., bl. 1431. volgg.
Cb') Reken. w. v. d, couster, van Alrcheil. Av. 1393—1396. K Item, aeu mire Vrouwe, tot velen tiden, „ vu 8, x h, op die Cloetbaen, mede te cloten": en verder, „ Item, van den Huize in den Coeltuyn ende van „ den Cloetbaen te doen maken."
CO Naleez.op Vaderl Hift ,*/. 198 en 199. S. roix, Es&ls fur Paris, Tom. I, pag. 167, en Tom. IV, pag. 47.
Kaartspel. 105
wierdt gegeeven , om „ te Quairten''' (a) : dan eens, dat die Quaertffelen, naar gelang der geldswaarde van dien tyd (b) , vry duur waren: dan weder , dat men fpeelde op een Kleed >Cc), en dat zulks, meest des Avonds, gefchiedde (d). Ook Ichynt het my toe, dat dit Spel, omtrend het jaar 1396, meêr dan voorheen, ja fchier daaglyks, in zwang kwam, en dat men, gewoonlyk, aan de Heeren en Vrouwen van het Graallyk Gellagt of Gezin, ni,
00 Reken, van gomenics, van S. Cathar. 1390— S. Cathar. 1391. „ Item, op den xm dach in Aprille,
miinre Vrouwe geleent mede tê qwten, (zo ftaat 'er) „ ui Gulden, fac. vu 8 vi 9 "
00 Reken. Jonck v. arkel,Dcc. 1392—1 Jan 1394, Art. cleyn Floreyn.Item,aan coman gheen van Leyden betaelt „ ende bi minen Here geleuert hadde van Ouairtspelen, ,, ix guld.fac. xix 8 15 Reken, rouw: van haestrecht, 1393—1394. „Item, Gheryt den Moelnaer te,Ley„ den.van ij y voren Tafelen, — van un Oiiairtspelen. vin „ nye guld." Reken, gerbr. v. d. Coufter, vtmVi&or 3 399 — Vi&ur 1400 ,, Item enen man betaelt van ij ,, Quairtfpelen, voor miinre Vrouwe gecoft, ij nob. fac, „ vn § ui § gr."
00 Reken, gerbr v. d. Coufter van S. Vi&or 1400— S. Bartelmees 1401. Art. cleyn foreyn. „ Betaift —om „ een Cleet, dair miin Here op placht te quairten —, un „ S tin 4."
00 Reken, willa ems v. d. Coufter, van Alreheylavont 1395, — Alreheyl. avont 1396. Art.,, minen Here y> 'n fyn felfs hant. „ Item, voer minen Here ende voer n niire Vrouwe, om savonts mede te quairten."t C5
io6 Kaartspel, iv, v of vi gulden, zilveren munt, in de hand gaf, die zy „ Ferquairtten." Dit artikel beliep, over dat jaar, eene fom van wel lxxiv v x. grooten. Ca) Of'er, in dien tyd, reeds verfchillende foorten van het Quaertfpel bekend waren, heb ik, met zo veele woorden, niet gevonden, maar wel ('t geen my ten duidlykfle voorftaat) dat, in het jaar 1399, aan Hertoge aelbrecht » toetf te Brusfel zynde, door den Burggraave van Leide; één' zyner Hovelingen en groot minnaar van het fpel; vier Franfche kroonen gegeeven wierden,'die hy, des avonds, „ mitter Vrouwen" (dat is met joanna, Hertoginne van Brabant) ,, verzeylde (£)." Ook wierd 11 % aan aelbrechts Gemaalinne, te Keynoet (Quesnoi in Henegouwe),uitgereikt, daar „ fi medefoude Zey„ Un" (0) en aan willem VI en herman Graave van Kuynre; genoeg in 's Lands Hiftorie
be-
(<0 Reken, wi ll. v. d. Coufier van Alreheyl. avont 1305. — Alreheyl. avont 1396.
00 Reken. g. v. d. couster , van x dagen in Junio 1398 ,totonfer Vrouwendach nativit. 1399. Art. „ minen Heren gegeuen " Uit dit verzeilen van aelbrecht met de Hertoginne, fchynt te blyken (en ik vergat dit, in den teksten aan te teekenen) dat men dit fpel, fomtyds, onder twee perfoonen fpeelde. Zo vindt men ook, te meêrmaalen, dat aelbrecht en de „ Bisfchop van Lu, die" ;dat is, zyn middelde Zoon, de bekende jan van beiere ; „ jegens den Borchgraue van Beyden quairïe." Reken, willaem van den couster. U. S. 00 Reken. g. v. d. couster, van ViUor 1399 — ViStor 1440. Artik, Camer.
Kaartspel. Muziek. 107
bekend; 111 $, vi om „ mitten Vrouwen te Ver„ feilen" O) Uit deeze drie laatstaangehaalde plaatfen, zou ik liefst gelooven, dat dit Zeilen een foort van Kaartfpel geweest is en, misfehien, wel het eenvoudige Scheepje zeilen, dat wy, nog heden, kennen, en dat, naar deeze meening, één der oudfte Kaart fpelen deezer Landen zoude zyn. Met de gedaante der vroegfte Kaarten zal ik u, thans, niet ophouden, 00
De Muziek zullen wy insgelyks tot een nader bezoek fpaaren. Vergenoegt u, voor het tegenwoordige, met eene opgaave der vroege Speeltuigen,te weeten, Bazuinen; Bongen en Bommen; een foort van Trommels; Cimbalen, verfchillende Fluiten, Guitarren of Citers, Flakbordcn, Harpen, Hoirnen van veelerleie foort,.Lieren, Linen Cf), Luiten, Orgels, Pipen, waar door ik fynereBlaasInftrumenten verftaa, welker Befpeelers, met eenen algemeenen naam , Pipers gezegd wierden, en die men niet flegts in dienst van groote Heeren, maar ook van de voornaamfte Steden (d~) vondt.
Nog
00 Reken, van jan hermansen en vvillaem eggairts, van xvi dach in Dec. 1404—1405. Artik. Camer.
Cb) Bullet, Recherch fur les Cartes a jouër. Breitkoph, Urfprung der Spielkarten, p. 10—14. Le francq v. berckhey, Natuurl. Hift. van Hol!., III D., V.Jluk, bl. 1447 vergiste zig, met te denken, dat men, vóór de komst der Spanjaarden, geen fpoor van Kaarten, in ons Land, zoude vinden.
Cc) Reken. w. v. d. couster, van Alreheyl. av. 1795. tot Alreheyl. av. 1396. Artik. Pipers ende Herauden. „ Item enen.man te Zirixè, die vp ter Linen fpeelde "
GO Men zou dit van verfcheiden konnen aantoonen.
Gou-
ioS M u s ï e k.
Nog vinde ik gewag van Roten (V)> Speelraderen, Tamboeren , Trompen of Trompetten ; Vedelen en Vlogels. (J) Hoe zeer men, hier te Lande, altoos de Speeituigkunst minde; waar van men bewyzen, federt de tyden van childerik, chlotha-
ris
Gouda, b. v,, hadt ze reeds in de veertiende eeuwe en, denklyk, vroeger. De zilvere Stadswapens met twee Sterrea, die deeze Speelluiden op de borst droegen, heb ik gezien, en zy zyn , nog heden, aanweezig.
OO Otfridus gewaagt reeds van dat Speeltuig, Lib. V. Euangel., Cap. 23: ook notkerus. Voor hun, hadt ïostunatus, Lib. VII, Carm: 8, al gezegd
„ Gnecus Achilliaca Crotta Bxitanna canat." Waar in de Roten; dia men ook Rotten noemde; beftaan hebben, en of zy van het Speelr ad verf childen, is men ouder de Geletterden niet eens. Ik zoude, met wachter , in zyn Glosfarium, op 't woord Spilrad en Rotta, liefst denken, dat het Spilrad de Circulus is, van welken reeds de Wetten der Anglen en VVerinen fpreeksn,en 't geen men rond draaida , doch dat R ite een Snaarentuig was : vanwaar het Cambro-Britanniseh Cfwth, Fidieula, en Crythor, Citharoedus. By de Engelfchen is to crow, nog heden, zingen: Cock-crow het Haanen gezang of gekraai: Crowd een Viool.
(b) Ik kenne weder dit Speeltuig niet, doch ik leeze duidlyk,in de Reken.van Heer garerant v. d. Coufter; van Vi&or 1400 — ViSor 1401', Artik Pipers en Herauden ; „ Item des Bisfcops knecht van Amallyn" (zo ftaat 'er) ,, die voor minen lieuen Here op eenre Vlogel ge„ fpeelt hadde — xi %. gr." Ik vinde; inde zelfde Reken, en Artik., ook deeze woorden. „ Item een Man, die vpter „ T'nte fpeelde," ook dit Inftrument is my onbekend. A
M u s i e k. 100
ris f» en vroegeren, zou konnen bybrengen; fchynt zy, byzonderlyk, begunftigd te zyn geworden door onzen Graave floris V, die verhaald wordt, een goed Zanger geweest te zyn. (F) In zynen tyd, immers kort na hem, kende men, in Frankryk, nog ruim twintig (c), hier niet genoemde, Inftrumenten, van welken 'er, al raseh , ten minften eenigen, by ons zullen beoeffend zyn geworden .Ook verdiendt hier gelet te worden op de meenigvuldige Snaarfpeeliuigen , die de Oudheden van Engeland; ten deezen beter bewaard dan de overige; ons aan de hand geeven. Cd) Onder deeze Speeltuigen,
fchy-
f» Vita s. ansberti,in AQis SS , Tom.V. pag. 135; Conf. sidon. AProLUN., Epift. II, Lib. 1.
(b) Beka de Episcop. Ultrajeck, pag.
f» Poëfiesdu Roi deNavarre,Tom. 247—24S.
(d) Strutt Angleterre Ancienne , Tom. I. pag. 121—123 ,endePlaaten,/.c ,Tom.\\,Pl. xix.xxenxxi. De geleerde Strütt zegt, Tom. I, pag. 123, niet te konnen raaden, wat zekerMansbeeIdjen.dat, (Tom. II,pl. xix) mesfen en ballen opwerpt en tegen over een' Vioolfpeeler ftaat, beduidde, en of hy ze beurtlings opwierp en weder vong, om het geluid van een Carillon te maaken of een foort van maat te flaan ? Doch de verklaaring wordt gemaklyk; zo dra men let, dat een Muzikant van dien tyd foongelyüe kunstjes moest verftaan De Troubadour geraud db calakson geeft de volgende lesfen aan toekoomende Leerlingen, volgens de overzettinge van millot; Hifi. des Troubad., Tom. I, pag. 31,» Sache bien trouver „ et bien rimer, bien parler, bien propofer un jeu parti
Sa-
ho M u s i e k.
fchynen de Viool en de Harp , van de oudfte tyden af, den voorrang gehad te hebben. De Viool; op welke wy zagen, dat, reeds in dertiende eeuw, zekere lodewyk van Vaelbeke uitmuntede; verfclülde weinig van haar tegenwoordig maakfel. Be Harp hadt,lbmtyds, vyf-en-twintig fnaaren. Dikwerf was zy de uitfpanning der voornaamfte Luiden van beiderleie Sexe, en men zong by dezelve. Ca) — Van *t Gezang zal ik weinig zeggen. Het is byna zo oud, als de menfchen, doch,lèdert veele eeuwen, merklyk befcliaafd. Om van de vorderingen in zingen en fpeelen onder karel den Grooten, of nog vroegere tyden, niet te fpreeken, zal het u bekend zyn, dat een Toskaaner Monik, gui van Arezzo gezegd, omtrend den jaare 1228, het zingen by partyën in zwang bragt,daar men,te vooren, gewoonlyk, op éénen toon; 't zy gelyk, 't zy by beurten; ophief, als mede, dat hy de Lettergreepen ut, re, mi, fa, fol, la bedagt, by welken//, eerst in de laatsvoorleedene eeuwe, gekoomen is. Vóór men de Muziekteekentn , by wyze van enkelde of geftaarttc Ruiten , uitvondt, bediende men zig van Stippen, vierkante Blokjes of Letteren, die men, toen egter, reeds Noten (bj noemde, en welken, tot aan
het
„ Sache jouer du Tambour et des Cimballes, et faire re„ tentir la fymphonie! Sache jetter et retenir de peti„ tes Pommes avec des Couteaux imker le chant des » Oifeaux! &c."
00 Poef. du Roi de Nav., Tom, I, pag. 245—25^ O?) De Franfche Zaugers der dertiende eeuwe gaven; en wel, zo ik denke, naar die Stippen enz; zelfs aan hunne Lie-
de-
Müsiek. Studeer-Vertrek. III. het einde van de dertiende eeuw, onder den Sleutel C, fol, ut, meest op vier, daar na op vyf, evenredig van den anderen ftaande, Lynen gefchreeven wierden. O) Ik bezitte zodanige gefchreeven Muziek, van hoogen ouderdom, in welke men even weinig het merk van eenige maat vindt, als van eommds of puncten by de toenmaaligè Schryvers. Het niet afteekenen van de maat was, oudtyds , by veele Volkeren, en is nog, zo ik meene, by de Arabieren en de Chineezen, gemeen.
Terwyl het Gezelfchap volkhart vriendlyk dankte voor het medegedeelde, waren zy, al zagtkens, uit de lange Laan, tot voor de Trappen van het Salonnctjen genaderd, daar hy den meeftcn tyd van den zomer, denkende, Ieezende of fchryvende, plagt door te brengen, en het welk zy nu intraden. Het was een niet groot, maar welgeleegen, Vertrek, wit van zoldering en muuren,die,met eene fchets (f) van hetzeskant Kamertjen vanpieter cornelisz.hooft, en eenige goede Prenten van Nederlandfche Meefters, behangen waren. Aan de flinke zyde, fkoeg men het oog cp een' Vyver en Parterre: ter regter hand, zag men, deels over grazige Landeryen , deels over den Bezuidenhoutfchen Straatweg, die, door afwisfeling van Voetgangers en Rytuigen, van
en
deren eten naam van Nêtes. Le grand, Fabl.etCont,„ Tom. I!, p. 317, in 12.*.
O) Poef. du Roi de Roi de Navarre, Tom. II, pag. 143, 247, et Tom. II, p. 305—317. Velly, Hift. de Fr., Tom. II, p. 324, 325.
Zie brand, Leven Yan p. c. hooft, bl.. 13.
ii2 Graaflyke afbeeldsels.
en naar den Haage, het uitzigt verleevendigde* zonder eenige ftoornis toe te brengen aan den rust van eene aangenaame en leerzaame ftilte. Aan deezen kant ftondt een Tafel met Boeken , onder welken de Chronyk van melis stoke, naar de uitgaave van alkemade , lag opgeflaagen. En naauwlyks vielen de ,' daar in voorkoomende, Afbeeldingen der Hollandfche Graaven onder het oog van aleit t>e , of zy riep, blygeeflig, uit: „ Hoewel koomen deeze Prenten , hoe wel de egte gedaanten en kleedyen onzer Graaven, hier te pasfe! na dat wy juist, zo even , eenige deelen van het huishoudelyk leeven onzer vroege Landsgenooten hebben befchouwd. — Na dat reinout hier op gezegd hadt» hoe hy niet zeker wist, of die gedaanten en die kleedingen wel zo egt waren, en hoe hem heugde, ergens het tegendeel geleezen te hebben, nam volkhart, ten verzoeke van beiden, de zaak op-, en 't gefprek liep, hoofdzaaklyk, in deezer voege.
Volkhart. De Haarlemfche Schilderyen; die, op de Zaale van het Raadhuis aldaar, nog heden; zo ik meene; gezien worden, en naar welken alkemade deeze Plaaten het eerst deedt vervaardigen , gelyk zy,federt, ook door verfcheiden andere §chryvers, in hunne Werken geplaatst zyn, mag en moet men, mynes oordeels, als opmerkelyke overblyffels der Schilderkunst van vroegere tyden aanzien, maar niet in dien zin, als of zy de egte gedaante en kleeding onzer oudfte Graaven zouden bevatten, waar aan reinout, met reden twyfelt. De zaak is deeze.
Vol-
te Haarlem en Leiden. 113
Volgens dc opgaave van alkemade, hadden de Moniken van het Karmeliter Klooster, te Haarlem, alle de Graaven van Holland, van dirk I af tot Vrouwe maria toe, vóór het uitvinden van de olyverwe;'tgeen hy, te regt, plaatst omtrend het jaar i4io;op den muur van hunne Kerk, met waterverwe doen fchilderen, maar de vogt, afbryzeling van de kalk en het verdonkeren der laatstgemelde verwe hadt hen, federt, genoodzaakt het muurwerk te befchieten en de Afbeeldfels met olyverwe te doen verfchil deren, welken, eindelyk, op het Stadhuis waren overgebragt (daar men ze nog ziet) cn, nu, door hem wierden uitgegeeven Ca). Doch michaöl vosmeer; die, in het jaar 1578, de Afbeeldiels onzer Graaven in koper liet brengen ; verhaalde de zaak geheel anders. Volgens hem , waren de Muurfchilderyen wel met Planken overdekt geworden, doch men hadt federt, met verfrnaading derzelven, de Graaven, „ als met eenen flreek, naar „ (les Schilders goedvindenop die Planken afgebeeld, tot dat dit befchot, ten tyde der Belegering , afgebrooken zynde, de ontbloote muuren de waare Gedaanten en Gewaaden der Vorften „ tendeer le gefchonden \ vertoonden, die willem thibaut getrouwelyk hadt afgeteekend, in dier voege als hy (vosmeer) ze nu uitgaf. — Men weet, dat baarland, le petit, gouthoeven , scriverius Cll
de verdere Schryvers, tot aan alkemade toe, de@ze Teekeningen; die thibaut ook, ten jaare 1588,
op
Ca") Alkem. Voorber. voor Stoke, hl. 6—11. II. deel. Ii
H4 Onderzoek naar de Oudheid op de Glazen van Stads Doelen, te Leiden, affcbilderde;(» in hunne Werken gevolgd zyn:tenvyl aars, langendyk en anderen; die na alkemade fchreeven; de, by deezen laatften voorkoomende, Portraiteti boven de eerstgeraelde verkooren hebben. — Ik zal niet beflisfenj wie van beiden , vosmeer of alke made, hier het aanneemlykfte verhaal doet. Het verfchillend gevoelen van geen' deezer twee; raag ik de waarheid zeggen; Kan my, tot nog toe, beweegen, om of de Haarlemfche Paneel-fchilderyen, by alkemade, of de zogezegde Muurftukken, by vosmeer of thibaut , voor zo oud te houden,, als elk hunner de zyne wil doen voorkoomen. — Zie hier eenipe myner redenen.
Voor eerst: meldt men eenpaarig , (U) dat het bovengemelde Klooster, eerst ten jaare 1249, wierdt gebouwd, en dus veel meêr dan dfie honderd jaaren na de aahfteilinge van onzen Graave dirk L Ik kan kwaalyk denken, dat de Haarlemfche Moniken, door alle die eeuwen van onweetenheid heen, volledige kennis zouden gehad en gehouden hebben van de waare en lyfiyke geflalten en gewaaden onzer vroeglle Graaven. Ten tweede: fchynt het my niet vermoedelyk , dat de , met waterverwe , op den muur gefchilderde Beeldtenisfen, in ons vogtig Land , eene genoegzaam zigtbaare gellalte zouden
heb-
t» Mieris en v. alpiien, Befchryv. van Leid. ïl D., bl. 408.
Q) Screvelius in Harlemo, pag. 4. Van Oo-s ten de brujn, Befchryv. van Haarlem, ID., bl. 81 -82.
dier Afbeeldsels. ïi£ hebben gehouden, van omtrend den tyd der bovengemelde ftigtinge af, tot dien der uitvindinge Van de olyverwe toe: op welk laatfte punt, (om dit in 't voorbygaan te zeggen) alkemade, fchoon die uitvindinge op het jaar iAioplaatfende ,zig niet naauwkeurig uitdrukt, wanneer hy de beeltenis van Vrouwe maria onder de Muurportraiten telt (0), daar zy; als bekend is; eerst ten jaare 1457 gebooren wierdt. Ten derde : bevreemd het my, dat zo oude Muurfckilderyeii, nog in den jaare 1573 en kort daar na, wel ten deele gefchonden , maar egter zo duidlyk te onderkennen zouden geweest zyn, dat thibaut dezelve, getrouwelyk, hadt konnen naar fchilderen, ondanks zy, op dien tyd, denklyk veel langer dan eene eeuwe, agter paneelen verfchooïen en aan verftikkinge en verrottinge bloot-gefteld waren geweest. (//) Ten vierde: verhaalt wel de Haarlemfche Historiefchryvér screvélius, dat het Klooster der Karmeliten , in zynen tyd, was afgebrooken en dat men, uit het zelve, een Taj ' fe-
(a) Voorred, op stoke, bl. 7.
Cb) Volgens verhaal van Thibaut, zou dees de Muurbeeltenisfen flegts gevonden hebben „ tot Vrouw jakoHAtoe." Zie goudhoev- , Holl. Chron.,bl. 264. Men ■weet,dat jakob a 'sRe^eering begon in den jaare 1417, en dat zy in 1436 ftierf. Zo dan dit zeggen van thibaut waar is geweest, zou men mogen denken, dat, niet lange na dien tyd en onder de nieuwe Bourgondifche Regeering, de muuren zyn bedekt geworden. Dit komt zeer na aan den tyd van de uitvinding der Olyverwe, H a
tió Onderzoek naar de oudheid? '
fereel (Tabula), op het welke de Hollandfche Graav ven,van dirk I af tot den AartshertogeMAxiMiLiAAM toe, waren afgebeeld, op het Stadhuis gebragt en daar aan den wand geplaatst hadt; maar van de oude Muurfchilderyen rept hy geen een eenig woord. (V). Ten vyf de: kan men, thans, uit vergelykinge der Schriften en verdere Overblyfzelen van nabuurige Volkeren, opmaaken, dat de Europe-ers , in de eerfte Graaflyke tyden, behalven in eenige byzonderheden, zeer veel in kleedinge overeenftemden, daar , ondertusfchen, de oudfte Graaflyke, zo by vosmeer als alke made geheel van dezelven fchynen af te wyken, zelfs nog in de dertiende en veertiende eeuwen. Ten zesden : fchynen my beiden deeze verzaamelingen van Portraiten van den Europeefchen Teekentrant der veertiende, vyftiende en vroegere eeuwen te verfchillen. Ten zevende: (en, hier in, zo als ook nopens de laatst gemaakte aanmerkinge, ftemde die uitmuntende Kunstkenner, de Heer kornelis ploos van amstel, volkoomen metmy overeen) fchynen allen of meest alle de Afbeeldfelen van alkemade van ééne hand, envan eenen Maaker, die, niet lange vóór het einde der vyftiende eeuwe, leevende, de gedaante en kleedinge der Vorften van zynen en kort vóór zynen tyd kennende, en iets van de vroegere gezien of geleezen hebbende, de nieuwfte vry wel, de oudere niet dan vry maatig of geheel verkeerd, en, meest al, naar leidinge zyner invallen, op paneel
heeft
Qd) S crevel, in Harlemo, pag. 4, 14 en 15.
bier Afbeeldsels. 117
feeeft gebragt, zonder zelfs op 't onderfcheid der tyden behoorlyk te letten. Zo als, b. v., de kleeding van geertruid van Saxe en die van maria van Bourgondie ; fchoon vierde half honderd jaaren na de andere geleefd hebbende; meest al, behalven het bovenlyf, naar elkander' geteekend fchynen, en de Tabbaard van aernout ; geertruids Zoontjen ; met dien van willem V, ja-zelfs die van maximiliaan met dien van dirk I, vry wel overeenftemt. Zaaken die, gedeeltelyk , ook op de afbeeldfels van thibaut konnen toegepast worden. Immers, zo men al geloof zou moeten hegten aan zyne ontdekking der Muurfchilderyen, fchynt hy, evenwel,de, hier en daar overgebleevene, flaauwe en gefchondene trekken van de oudfte derzelven naar eigen fmaak te hebben aangevuld en geheel te zyn afgeweeken van de waarheid der vroegfle Lands - costume, voor zo verre ik, ten minften, iets van dezelve, in de oudfte en egfte Stukken, tot nog toe, heb konnen ontdekken. Ten aanzien der Af beeldfels van en na jakoba's tyd, kan en zal hy de zodanige gevolgd hebben, welken 'er, in den zynen, nog vry veel van zullen overig geweest zyn: en,omtrend dit laatfte tydpunt, verdienen daarom zo zyne als de Haarlemfche Portraiten by alkemade Cal verfchillen zy onder een, zo als de modes van dien tyd, meêr dan voorheen, verfchilden) het meefte geloof. Cd)
Alex-
00 Zie myne Verhandel, over de Bel/en aan de Klederen, in de Werken van de Maatfch. der Nederl, Letterk. IV D., bl. li.
H3
x 18 Drift tot het maaken van Afbeeldsels.
Aleide. Wy zyn dan wel ongelukkig met de Af becldfelen onzer oudfte Landsheeren en Vrouwen?
Volkhart. Wy zyn het weder niet alleen Die geene , welken, in de Brabandfche , Vlaam. fchecV), Kleeflche en foortgelyke Chronyken voorkoomen, moet men zeker niet beter, indien zogoed, agten, om, van de Friefche; die menby winsemiüs vindt en beter v.oor Spotprenten in eeif Almanach zouden voegen; en anderen te zwygen. 't Is zelfs vreemd en ,zo ik geloove, voorheen niet opgemerkt,, welk eene drift rasn, byzonderlyk in het laatfte der zestiende eeuw, fchynt gehad te hebben, om afbeeldfelen der oudfte Vorften van Europa, niet naar egte Stukken, maar naar harfenfchimmen, in't licht te geeven. In deezer voege gaf men, ten jaare 1588, dc gedaanten en kleedingen der Franfche Koningen, van pharamond tot karel IX. (F) Zo liet polc de anderfmts beroemde lazius, uit deeze en geene Dragten der veertiende en vyftiende eeuwe, de Afbeeldingen der oude Germaanifche Volkeren in het koper brengen, en deeze heeft men, federt, in onze, zogezegde, Hoogduitfche Oudheden, of Overzetting van het Boekjen van tacitus over de Zeden der Duitfchers, overgenoomen, op welken
en
f» Zo wordt iambeet, gezegd met den baerd, Hertog van Braband ; die in de elfde eeuw leefde; in eene Spaanfche Kleedinge van vyf honderd jaaren laater afgebeeld. Vid. iiarjEI Annal. Brab. Tom. \, peg-
(_b) Chron. breve de Fatti illuftri de Re de Francia, con le loro Fffigie dal Naturali,'m Venetia 1588..
Frankische Hairdragt. uq
•en foortgelyke Prentverbeeldingen Gy U, dierhalven, geenzints vertrouwen moet. De twee fchoone Plaaten zelfs van jakoba van Beiere en frank van Borjtle; die, over eenige jaaren, te Haarlem zyn uitgekocmen ; moet gy ten aanzien der kunst hoog agten, maarUherinneren, dat zy gefchilderd en,soj> zyn oud „ vreemdfche zeer aartig toegemaakt'''' wierden, door jan mostert , die in de zeventiende eeuw leefde.
Reinout. En is 'er dan geen middel mêer overig, om iets van de waare Gedaante en Kleedingen onzer vroegfte Landsgenooten, geduurende de Graaflyke regeering, beter te leeren kennen?
Volkhart. 't Is waarfchynlyk, dat de vroegfte Graaven zelve; als door de Frankifche Koningen of Duitfche Keizers aangefteld en onder deezer gebied leevende; veel al, den Dragt van dat Ryk zullen gevolgd hebben, en dat dit ook 't geval zal geweest zyn der overige, toenmaalige, Landfaaten.
Reinout en Aleide. En hoe was die Frankifche en Duitfche Dragt?
V o l k h a r t. Ik gevoele,my zeiven het beantwoorden deezer moeilyke vraage op den hals gehaald te •hebben. DekundigfteLieden erkennen, dat 'er nog zeer veele duiflerheid is in deeze ftof. (a) De oudfte Stukken zelve, de Beelden, de Teekeningen, de Zegels, de Schryvers, verfchillen, nu en dan, onder den anderen, en 'er behoort zeer veel oplettenheid, om hier de beste keuze te doen. Om u egter
niet
f» Conf. smincke et eesselius ad EGiNH.de vita CM., Cap. 22 et 23, pag. 206 et 21c, H 4
iao Frankische Hair- en Kleederdragt.
niet voor 't hoofd te ftooten, zal ik het waagen, n een fchetsjen te geeven van myn gevoelen.
De Frankifche Vorften en Vorftinnen droegen het Hoofdhair flodderende over de fchouders, ook hong hun het hair wel eens, in lange Vlegten, over den rug of langs de borst. De overigen hadden het kort en kringswyze op het hoofd afgefchooren. De oudfte Frankifche Vorften droegen lange Baarden, 't Schynt nog niet uitgemaakt, of k a r e l de Groote zodanig eene gedraagen hebbe, fchoon het my voorkomt , dat Hy en zyne Opvolgers zig met eene maatige vergenoegden. fV) Voor't overige, waren der Mannen kin en wangen gewoonlyk glad, doch de Knevels wierden met een Kam opgeftreeken: welk laatfte ook by de Saxers plaats greep, fchoon deeze hef,?hair op het voorhoofd weg fneeden en, van agteren, lang lieten afhangen, eêr zy onder Frankifche heerfchappy geraakten. In de tiende eeuw, voerde otto I, de lange Baarden weder in, doch, in de twaalfde., liet zig frederik I 't hair en den baard korten, 't geen rasch door de overigen wierdt nagevolgd, in zo verre, dat, eerlang, den Duitfchen Ridderen het draagen van Baarden verboden wierdt, zo zy niet ter Kruisvaart trokken. Want aan de Kruisvaarders, Geestelyken en allen, die eene gelofte gedaan hadden, bleef dit vry. Q)
Ten
Ca) Conf. smincke ad eginh. de vita Car. M., Cap. 22 ,pag. ioget ioö, etDUCANfiE Glosfar., 'm^rmiger.
f» In Frankryk wierdt, in 'tlaatfteder elfde eeuw, het ïangHair, door de Synode van Rouën, verboden en, ia
in
Frankische Kleeding. 121
Ten aanzien der Kleedinge , dekte men zig het Hoofd, 't zy met Kappen; die los, of aan de Kleederen gehegt, waren; 't zy met eene foort van ronde Mutfen of Hoeden van veelerleie vorme en doffe. Men vindt zelfs van Stroohocden, onder de Soldaaten van Keizer otto gewaagd (V), en de benaaming van Hoedxvzs, in 't algemeen, reeds by de Frank-Theutfchen, Angelfaxen, Zweden en andere Noordfche Volkeren bekend. (f) Nog hadt men een Hoofdekzel, byzonderlyk voor Vrouwen, 'tgeen, reeds inde zesde eeuwe , onder den naam van Cofia , Chufia enz., (c) voorkomt, en met ons Kuif of Huif overeenllemde. Het Opperkleed der Franken was een groote vierkante, meest gry»- of hemelblauw-verwige, Mantel, (Sagum), zo gemaakt, dat hy 't ligchaam, van de fchouders tot aan de voeten, voor en agter dekte, maar, op zyde , flegts even tot de knien reikte.
Tóen
de XII, kortte lodewyk VII niet alleenlyk zyn hair, maar liet zig den baard fcheeren. Voyez s. foix, Esfais fur Paris, Tom. II, pag. 155.'
(a) Apud leibnit. Script: Brunsvic, Tom. ï,pag. 708. Wacht, et Glosfar. in Scaubhut.
00 Conf. schilt. Glosfar. Teuton, in Huet. Wachteri Glosfar. in Hut. Ihre Glosfar. Sueogoth in Hat. Dit woord agt men, doorgaans, 'te koomen van Hoeden, lefchermen,dekken. Het laat zig zeer wel hooren. Doch men zeide ook, oudtyds , hood, voor hoofd, Misfchien, van hier ons Hoed, als het hoofd dekkende. Zo ftamt ook Kap van Kop.
CO Wacht. Glosfar. in voce Kipfe.
H5
122 Frankische Kleeding.
Toen de Franken in Gallie oorloogden, zagen zy dien Landaard met zeer korte gefchilderde Manteltjens verfierd: 't geep zy wel haast naabootften. Karel de Groote ; fchoon hem de dragt, als onnuttig, mishaagde; liet dien, eene pooze, in zwang: maar, toen hy bemerkte, dat de Friezen; reeds in en voor dien tyd aanzienlyke Laakenweevers en Koopluiden; die korte Manteltjens, voor denzelfden prys als de groote, wisten aan den man te helpen, verboodt hy dezelve en gelastte hun , geene andere, dan die groote en breede Mantels, en wel voor den gewoonen prys, te verkoopen.
Onder den Mantel droeg men een' Rok, (Tunica) welke naam en (a) kleeding by Geestelyken en Waereldlyken, reeds in de agtfte en negende eeuwe, voorkomt. Men hadt ze, fomtyds, van purper. Die van karel den Grooten was onderfcheiden door een' zyden rand: ook hadt hy 'er een' van hemelschblauw met goude bloemen, fluitende om den arm, tot aan de handen, en reikende niet wel tot aan de knien. Men droeg,des winters, een foort van Borstrokken , uit vellen van wilde Dieren gemaakt, 't geen men, desfomers, door linnen fchynt vervangen te hebben. Het Hembd en de Broek was ook van de laatsgemelde ftof,zo niet van leder,en de Aanzienlyken gordeden over de heupen een' fraaien Draagband, waaraan het Zwaard hong, welkers Schede van buiten met kruisjes verfierd was, ter aanwyzing , hoe
men
(a) Vid. Addit. lüdov. Pii, apud baluz. , in Capitul. ïteg. Franc., Tom. I, pag, 5ü2 , en Tom. II, pag. 741*
Nee non Wachteri Glosfar., in voco Rock.
Frankische Kleeding. 123
men het Kruis tegens de Heidenen wenschte te verdeedigen. — In de regte hand, droeg men een' Staf, Uit zeker foort van Appelhout. Hy meest gelyke knoeften hebben en was, fomtyds, met goud of zilver beflaagen. I)e Beenen waren gedekt met een foort van Kousfen; toen reeds Hoafen genoemd; over welken en de Broek, men, te paard rydende, zekere Overtrek fels deedt, die, onder den naam van Tubruci , Tubroci of Tubraca,, (a) vermeld worden. De Hoofen op zig zeiven wierden met windfels omgeeven. De Schoenen waren , even als de overige Kleederen, naar maate van hun die ze droegen, meer of min kostbaar, fomtyds zelfs met edele gelteenten verfierd of, aan de punten; want meest waren zy wat puntig; verguld. Men bondtze, kruisgewyze, vast, met zeer lange Riemen. Reinout. Gy leert ons de kleedinge, van top tot teen, Volkhart. zeerk ort egter: maar hier zal ikhet, thans, by laaten. — Helpt my onthouden, U, tot nader begrip, eenigen Prentverbeeldingen; die naar de oudfte en beste ftukken, door de beroemde baluzius (ft), ma-
bil-
O) Vid. cangii Glosfar., in voce Tubrucus. Wachter. , in voce luch, agt het uit Inch, d.i. Dek/ei, en Broek, 't zaamgefteld , in welk geval het een Dek- of Overbroek zou beteekenen. Ik zou liever denken, dat Tubrucus 't zelfde was als Tubruch, Toebroek, itammende uit toe of tot en Broek: zo als wy nog zeggen Toenaam , eigenlyk een' Naam tot een Naam. Toebroek zal, ook in dien zin , een Overbroek beteekenen.
(b) Ad Capitul. Reg. Francor., Tom. II, pag. 1275—> 179 .et ca.NGH Gloslar. in voce Armiger,
124 Frankische Kleeding, billon , spon (v) , montfaucon {¥) , schoephlinOO» en anderen, zyn uitgegeeven; als wy't Huis zyn, eens te doorzien. Doch, ook hier, behoort omzigtigheid en kennis. — Gelyktydige of andere oude Schryvers, die bewys van kennis en waarheidliefde gegeeven hebben , gelden , by my, altyd, boven de geestige invallen van Beeldhouwers , Schilders en Teekenaars.
Aleide. Maak 'er ftaat op, dat wy u om 't gezigt dier leerzaame Prenten plaagen zullen.—En.... men was in de Frankifche tyden, hier te Lande, in diervoege gekleed?
Volkhart. Ik meene, my onze Landfaaten onder geen nader denkbeeld te konnen vertegenwoordigen en geloove, dat het onderfcheid der Kleederen , tusfchen meerderen en minderen, veel al, flegts in de meêr of mindere kostbaarheid der ftoffe, beftondt., 't Is waar, onze oudfte Graaven waren, myn's oordeels, Saxers, en deezer Kleeding verfchilden, fomtyds , van de Franken. Wy hebben dit, ten aanzien der Svxitehe Hairdragt reeds opgemerkt, ook fchynen zy,
b.
00 Miscell. eruJit. Antiquk., Sect VIII, pag. 284.
00 Monum. de la Monarch. Franc,, Tom. I ,pl. 3—3 r.
00 Alfat, illuilr., Tom-1, pag. Zie ook hachenberg , in German. med., Disfert. XI, de Re Vtstïar. Vett. German., % 4—36. eginh. de Vita C. M. Edit. sminkii , Cap. 13, alwaar men de meefte bewyzen voor het bovengemelde zal aantreffen , die ik, daarom, kortheidshalve, alhier overflaa.
in de Nederlanden. 125
b. v., ruime linnen Klederen te hebben gedraagen en een ander foort van Mantels, (b). Maar, daar men, reeds vóór my, heeft aangemerkt, hoe die Natie, federt zy onder 't Frankisch gebied kwam, ook, alIengskens, de kleedy hunner Overwinnaaren overnam : daar de Keizeren uit het Saxifche Huis, die den naam van otto en van hen rik gevoerd hebben; tot hen rik IV, die ten jaare 1106 overreedt, ingeflooten; op last hunner Ryks - Opvolgeren henrik V en frederik I, in de twaalfde eeuwe, binnen de Hoofdkerk der ftad Trier, in Frankisch Gewaad zyn afgebeeld, en daar, eindelyk , een Saxlseh Schryver zelve , reeds op de tiende eeuw, dat Gewaad het Vadcrlandfche noemt, Cc) zie ik geene de minfte reden, waarom dien dragt ook niet by onze Vorften te mogen vermoeden.
Reinout. Ik zou met U inftemmen. Maar.., , Heb ik niet, ergens, in een goed Boek, geleezen, dat de fteenen Roeland, die, voorheen, te Amfterdam, op de Kolk, plagt te ftaan, op zyn Frankisch gekleed was ? Gy fpreekt van hem niet.
Volkhart. Ik heb zodaanige kleedinge by de Franken nooit gevonden, en agt ze van veel laateren tyd.
Aleide. Bleef die Frankifche dragt lange in zwang ?
Volk-
f» Ten minltende Angelfaxers hadden die. Vid. paul, diacon. , Lib. V, de Gestis Longobard., Cap. 23. (F) Witekindi. Annal., Lib. I. apud meiboom: T. I, p. 632, (O Vid, hachenbers, Germ. Med., pag.%<$> et 397.
iz6 Nederlandsche Kleeding,
Volkhart. Ik denke, dat, fchoon de tindes, 'm die oude tyden, op verre na zo meenigvuldig niet waren, als nu, er egter, al gaande weg, wat by en afgedaan zal zyn, en dat byzonderlyk de Kruistogten , in de twaalfde eeuwe en laater, hier aan zeer veel zullen hebben toegebragt. Dit was het tydpunt, waar op de Europeefche Volkeren, met eikanderen in verre Landen daaglyks omgaande, ook in Zeeden en Klederdragt den anderen meerder naderden: eene zaak, die, in het naarfpeuren van den onzen, van veel nut kan zyn. Doch wy bevinden ons hier, voor 't overige, zekerlyk ongelukkiger dan fommige andere Volkeren, met naame de Duitfchers, de Engelfchen en de Franfchen. Behalven dat, in ons kleine Land, alles meêr ten prooie van vuur, water, zwaard en wat dies meêr is, zal geraakt zyn, heeft niemand onzer Landfaaten, op 't voetfpoor der gemelde Volkeren, eene Verzameling der nog overige Gedenkftukken van deeze tyden in het licht gebragt. Welke duiftertieïd dit by ons overlaate, behoeve ik U niet aftefchetfen.
Reinout. Is 'er egter geen middel, cm hier aan eenigzints te gemoed te koomen?
Volkhart. Men zou, hiertoe, behalven onze oudfte Schryvers (doch die my toefchynen, 'er niet veel van zeggen), de Zegels, de Miniatuur en van zeldzaame Handfchriften en de uitgehouwen of gefchilderde Beeltenisfen, voor zo verre zy, by ons of by onze Nabuuren , (welker kleeding ik U, zo even, zeide , dat, fints de kruistogten , dikwerf met de onze oveerenftemde) nog overig of, . *" door
ïn de twaalfde eeuwe. idf
door getrouwe handen, afgeteekend zyn, moeten nazien. Ik heb 'er eens een proef van genoomen en, om eenig gefchaakeld begrip te krygen van de Kleeding der twaalfde tot aan de zestiende eeuwe, hier te Lande, negentien der; zo ikmeene; egfte beeltenisfen doen copiêeren, in dier voege, dat ik; wyl 't my alleenlyk om den Klederdragt te doen was; denzelven zorgvuldig heb doen gade liaan, maar my, voor het overige, veroorloofd, het ftyve en wanftaltige van het oorfpronglyke; dat flegts de'hand van den middeleeuwfchen Teekenaar, Schilder, Graveerder of Beeldhouwer kenfehetfte ; te hiaten' vaaren, en dus eene losfer en natuurlyker houdinge aan de ligchaamen te geeven, die ook de kleeding beter moest doen vallen.
Reinout. Wy zullen dit op de Lyst der Prenten ftellen, tegen uwe te Huis-komst van Zuiderbosclf.
Volkhart. Gy behoeft zo lang niet te wagten. Ik heb ze hier.
Aleide. Zyn zy dat! O! Zy zyn vry lief! Mag ik U bidden, verklaar ze ons eènigfints!
Volk har t. Ik dagt het wel. Maar, dan moet reinout van geen ruit Hora weder fpreeken 00» en gy moet 'er een half uur langer aanknoopen, myner Vrienden! Als ik het in eenige orde doen zal, dien ik de eeuwen wel te volgen. 'Er zyn twee Beeldjes van de XII, vier van de XIII, agt van de XIV, en yj/van de XV eeuw. Wat die der XII eeuwe betreffe. Het Borstbeeld
van
00 Zie hier, bl. 3.
128 Ned e rlandsche Kleeding, van deezen, ligt gebaarden, Man, is dat van karel IX, Graave van Vlaanderen, die, in het jaar ii27, vermoord wierdt. Hy draagt een', van vooren opgeüagen, van agteren met flippen eindigenden, Muts} wiens boventip afloopt in een foort van ftaart van dezelfde flotTe» die, teffens, dient, om fluitinge op het hoofd te maaken. Zyn Rok is eenvoudig, eng en, tot den hals, met groote knoopen toe geknoopt. Over de borst loopt een Snoer, mooglyk van Paerlen. Ik ben niet vreemd, dat men, over zulken Rok , by plegtige gelegenheden of als men uitging , een' Mantel deedt, die tot aan of over de kuiten liep. Men ziet dit reeds op een zegel van ar nou t den Grooten , mede Graave van Vlaanderen, 't geen aan een Charter van het jaar 941 gevonden is Ca). Het maakfel van den Muts met banden; om dit nog met een woord, te zeggen; heugt my niet, elders gevonden te hebben. Zonder de Banden egter,heeft de Helm, die men, fomtyds,op de Zegels van karel ziet Cb), 'er wel iets van, doch veel meêr het Hoofdekfel van zeker fteenen Hoofd, 't geen men, in Engeland, by het opdelven der grondvesten van een Paleis; door Koning alf r e d , in de negende eeuw, bewoond; ontdekte. (V) Dat, wyders, hier te Lande, reeds in de elfde eeuw, een foort van Mutfen, die veel van onze Stalmutfin hadden, in zwang waren, blykt uit een Zegel van
on-
(a) Vredii Sigill. Comit. Flandr., pag. 2. ~ri,) Vred: /. e., pag. 10. £ c) Spblman j in vita aifredj JVf. Tak. I.
XLXEJJKHJÏHAGTXCT BEK JXlf.EK XIK^jEKt! WJË3T.
In de twaalfde eeuwe. mp
onzen Graave dirk V. (c) Het draagen van Mutfeh is, in het algemeen, zeer oud. (70
Reinout. Is karels Afbecldzel nog oorfpronglyk in weezen.
Volkhart. Ik weete het niet. Het oorfpronglyke, 't geen men agtte, naar het leeven gedaan te zyn, berustte, wel eer, in het kabinet van den vermaarden Prefident richardot. Monfaucon deedt het federt, maar in grootere gedaante dan dit, in plaat brengen. (<0
Aleide. Die vrouw is gansch niet onbevallig!
Volkhart. De waarheid der kleedinge, heeft zy van een naauwkeurig Zegel des jaars 1190, (cT) doch haare bevalligheid van mynen Teekenaar, ontleend, die de koude, dorre, ftyve en, in alles, de eeuw der maakinge juistelyk aanwyzende beeldtenis van uwe Naamgenoote aleide, Gemaalinne van dirk VII, Graave van Holland (want naar deeze is dit Figuurtjen getrokken), mêer vuur, mêer vleesch, mêer buigzaamheid in leden en gewaad, bygezet cn , als ware het, van een houten pop, een
mensen
00 Kluit, Hift, crit. Holl., Tom. II, P. II, pag. 1098, Tab I.
00 Men zou 'er» zelfs by de Daciers, Armeniërs en andere oude Volkeren, voorbeelden van konnen geeven. Zie de penningen by Oudaan, R. M., Tab. II en 22, bl. 8 en 114.
(O Monum. de la Monarch. Fr., Tom I, pl. 65. 00 Apud kluit, Hiftor. Crit. Hou), Tom. ii, /UI, Tab. 5, pag. 22. II. deel. I
Fig. 2.
ijo Nederlandsche Kxeeding der XIIe.
mensch gevormd heeft , zonder egter het wezenlyke der kleeding uit het oog te verliezen, fchoon hy, voor het overige, het bloempjen, 't geen zy in de regte, en den Sparwer, dien zy in de flinke, hand hieldt, op myn verzoek heeft weggelaaten, om het beeltjen algemeener te maaken. Het Hulfel is moeilyk te raaden, en; dit moet ik waarfchouwen; het Hair, langs de wangen, ftaat niet, zo duidlyk als hier, op het Zegel, en zou, aldaar, voor eenige laken of zyden ftoffe, die met het Hoofddekfel en den Mantel verbonden is, konnen worden aangezien. Of dit Hoofddekfel; zo als ik liefst denke; een geribt Mui f en , dan wel een Hairband, die, over de, in fcheeltjens verdeelde, hairen om het hoofd liep; geweest zy, durve ik niet vast bepaaien. Haar Hals, ziet ge, is verfierd met een koord, waar van'een Paerl afhangt. Onder haaren langen, met bont gevöerden, Mantel, draagt zy een, tot op de handen en, wyders, door een' Gordel, om den middel fluitend Kleed, dat, van onderen open, zmgecampaanden Rok doet zien. Het ftof op de borst is gebloemd : even boven de handen zyn twee Slippen gehegt, die vry laag neder hangen. — Men vindt foortgelyke flippen op een fraai Zegel van agnes, Graavinne van Dreux , (a) behoorende tot een Charter des jaars 1158, van het welk ik, om duidlyker te zyn, ook in deeze Teekening heb gebruikt gemaakt.
Rei-
00 Montfauc. , /. e., Tom. I, dans la Table Generale, PI. LXVII.
E N XIII'. EEUWEN. 13]
Rein oud. De Beeldjes op den tweeden Lyn, zullen, mooglyk, van de dertiende eeuw zyn? Zy verfchillen merkelyk in Gewaad.
Volkhart. Niet egter; gelyk gy ligtelyk bemerkt ; om dat de Kleedingen juist met het begin der eeuwen veranderden: zullende zeker die der twaalfde nog wel eens in de dertiende en, misfchien, laater, zyn gedraagen. Doch ter zaake!
Wat dit Mansbeeldjen betreffe: het Hoofd met ronde hairen; de gewoone dragt 00 der voorgaande en eenige volgende eeuwen; is ontbloot. Men droeg anderfints; als ik u zeide; (V) Hoeden oïMutfn. Onze Graaf willem de I.; die in iaaa ftierf; wordt, in een gelyktydig Latynsch gefchrift, verhaald , het aanzigt, by zekere gelegenheid, met eenen Pileus te hebben bedekt, De Pileus hadt, by de Romeinen, de gedaante van een half Ei, en van dat maakfel, of eerder van een' halven meloen , vindt men ook Hoofddekfels van Frankifche Koningen. Doch dat van willem I fchynt een Hoed of Muts, met een overhangenden rand, geweest te zyn: maar ik vinde het niet nader befchreeven. Men droeg,
hier,
00 Vergel. myne Schets van het Praalgraf van Heer nicol. van putten, in de Werken der Maatfcnappye van Nederl. Letterk., IV D , bl. 67 en 68. Vu.. iaret Hift. de Fr., Tom. VN, pag 68, en bukman, over de Nederd. Taal, II D., bl 3i7 , oordeelen te ftelhg, dat 'er, thans, nog geene Hoeden in zwang waren,
(*) Montfaüc. Monum. de Ia Mon. Franc.. Tom. I, PI, *
I 3
Fig. $,
132 Nederlandsche Kleeding
hier, ook wel eens een foort van Kalotjes, van fteevige (toffe, die, in 't midden, een' tip of knop hadden , (ai) zo tot fieraad; denke ik; als om ze des te gemaklyker te konnen afneemen. Doch de voornaamfte Hoofddragt beftondt in eene foort van Bonnetten, die, boven op, met een wrong omwoeld waren, welke, als een Sluier, agter of bezyden afhing. Deeze waren de bekende Kaproenen, welken , nu ten tyde, reeds hun burgerregt in onze taal (ti) gekreegen hadden en , evenals het Franfche Chaperon, afdamden van Kap; zynde, oorfpronglyk, een Hoofddekfel, dat, ouwlinks, gehegt was aan het boveneinde eener, van het hoofd tot de voeten reikende en geflootene, Kleedinge, die, byzonderlyk, in Duitschland in gebruik was, (c) en welke ganfche kleedinge, naar dit bovenfte deel, welhaast den naam van Kap kreeg, die, in het vervolg, ook aan andere Gewaaden gegeeven wierdt. — De Kaproen plagt, by Mannen en Vrouwen van allerleie rang, gedraagen te worden, (d) — Maar laaten wy weder onze Teekening befchouwen!
Om
O) Montfauc. , Monum de la Monarch. Franc., Tom. \bl. 69-74 Strutt, Anglet. anc., lom \\,pl. 41,48.
(b) Helu, Slag van Woerinc, MS. en van velthem, Spieg. Hift. IV B., bl 282.
CO Zie de oude-Teekening by goldast, ad Parten ef. German., apud schilter., in Thefaur. Antiquitat., Tom. II, p. 7.
00 Conf. CANGii Glosfar. in voce Pileus. wachter in Kappe. Villar. Hift. de Fr., Tom. VII, pag, 67—69 Tom. XI, pag, 191—193. Matth. de Nobi: Ut., pag. 1132.
der dertiende eeuwe. I33
Om den Hals van dit Mansbeeldjen loopt een Snoer, aan welken eenig edel fieraad gehegt is. Zyn Mantel; van vooren toegemaakt met een Haak of, zogezegd, Hecfel, dat, dikwyls, zeer kostbaar was; reikt tot aan de knien. Men vindt ook langere Mantels , en zy waren, doorgaans , met Bont van mêer of mindere waardye gevoerd, en met goud of zilver bedekt. Goud of zilver mogt elk niet draagen, en dit verbod hadt ook plaats nopens de Bonten, Cd) 't Zal van hier koomen, dat, door dit woord bont en door andere kostbaare ftoffen, wel eens de voornaamjle Luiden aangeduid wierden. Nicolaes de Clerc; (7>) van wien wy, voorheen, lpraken; na gezegd te hebben
j, In oudé Jeesten, hebic geleren, ., Dat Gemeente dicke fyn gerefen „ Ende hem verhieuen foe fere, „ Dat fi verdreuen liSen * Here
Ende, fom, willen fi wreken algader, ,, Dat men mesdede hSen ouden Vader.
doet'er, onmidlyk, opvolgen:
„ Den Bonten efi den Sxndaien f
„ Eli gelouen ii niet walen. 1
1
Wyders; draagt ons Beeldjen een vry ruimKlee'd of Rok, zonder knoopenr tot over de kuiten afdaalende en, om het lyf, geflooten, door een' langen, by de
Ry-
t () Van de wall. Priv. van Dordr., bl. 19 Le «band, Fabl et Cont., Tom. III, pag. 117. (b~) Brab. Yeesten MS., Cap. 53, bl. 404,405. 13
* d. d., larer..
f Soort ■an Taffeas.
134 Nederlandsche Kleeding Ryken met goud, zilver of edele fteenen verfierden, Riem of Gordel, van welken een vry groote, in twee-en verdeelde, Tasch afhangt, want Zakken in de Kleederen hadt men zeldfaam. De Schoenen hebben geene Gespen of Spangen, gelyk men, toen, fprak. Egter droeg men 'er ook , om deezen tyd , zeer kleine. Veelfyds was de Schoen, op den wreeg, open of, aan de zyden, wat uitgefnecden en, voor aan, wat puntiger. (V) Ik heb verzuimd, dit den Teekenaar te doen waarneemen.
Reinout. Mag men weeten, waar Gy deeze Afbceldinge vondt?
Volkhart. Ik heb deeze figuur; welke die van een aanzienlyk man is; in ftaande houding doen teekenen naar de liggende van henrik I, Hertoge van Braband, zo ais hy, op zyne Tombe, te Leuve, afgebeeld en , wel êer , door my zei ven, befchouwd is: zonder dat ik weete, of 'er, hedendaagsch, nog iets van die Tombe is overgebleeven, na dat; gelyk my verzekerd wordt; verre de meefte, zo niet alle, foortgelyke Gedenkftukken, in de, thans genoemde, Belgien, onder dc woedende hand van deezen yslyken Oorlog zyn verpletterd. Dit moet ik, in 't voorbygaan, zeggen, dat henriks beeldtenis, by butkens, (b) kwaalyk, zonder baard vertoond wordt. — Voorts heb ik de Hertoglyke fieradien, als tot myn plan niets doende, 'er afgelaa.
ten.
(a) Montfaocon, Monum. Tom. I, pl. 69, 7°» 73,81,84,89. Strutt. Anglet. Anc., Tom. II, pi 22. (J>) Tropbées de Brab., Tom. 1, pag. 201.
der dertiende eeuwe. I35
ten. — My heugt niet, dat, in de Gewesten, die onze geweezene Unie plagten uit te maaken. Hukken van zo gryzen ouderdom, en den daaglykfchen of gewoonen Klederdragt der dertiende eeuwe vertoonende, overig zyn. Want, fchoon men, nog heden, veele Zegelen der aanzienlyke Luiden van dien tyd vindt, worden zy op dezelven; indien men flegts Keizeren en Koningen uitzondert j (d) meest als Ridderen, in het harnasch, verbeeld, veel al met een' wapenrok 'er over, en de Jongelingen in een foort van Hembt of los Overtrekjen. Dat egter dekleedy, welke gy,hier,by een' Brabander ziet, ook in ons Land plaats greep, ftaat by my zeker, zo om de naauwe overeenkomst der zeden van de oude Brabanders met de onze, als om dat deeze dragt, mynes oordeels, voor de toenmaalige algemeene, in Europa, mag worden aangezien. Indien gy ooit de Werken der Hoogduitfchers , Franfchen of Engelfchen; om ons maar tot deezen te bepaaien; doorloopt, zal U dit, zo ik meene,duidlyk blyken, enGy zult, onder veele anderen, albert den Hoogmoegen, Hertoge van Saxe, (b~) tyceman, Landgraave van Thuringe, (c) twee Graaven van Dreux, een' Heer vanRoye;(j/) die allen in de dertiende eeuwe'
(a) Ik weete niet, of deeze uitzonderinge by anderen is opgemerkt. Zie de Zegelen, voorkoomende by sand» fort Geneal. Hift. of Engl., PI. A, B, 54, 56, 911, 120-125.
QO Eccard Origin. Saxon., pag. 9".
CO Apud mencken. rerum german. , Tom. II, pag.950.
OO Montfauc. Monum., Tom. l,pl.68,69,84,90. M
136 Nederlandsche Kleeding
we' bloeiden; in zodanige kleedinge ontmoeten. Ja 't is opmerklyk, dat men, onder de toenmaaligeRegeeringe van Koning lodewyk IX, gezegd den Heiligen, niets flegts de Franfchen Koningen van den eerften ftam, in dit Gewaad, afbeeldde, (V) maar dat ook, in een fchoon Handfchrift der Chronyk van MATiHiüs Parifienfis, de Engelfche Koning offa en zyne Hovelingen; tydgenooten van karel den Grooten; in foortgelyke Kleedinge worden afgefchetst.(7>) Niet;zo als gy ligtelyk merkt; om dat die dragt reeds zovroeg in gebruik was, maar om dat men, by gebrek van kunde, de gewoonte hadt, het voorledene, in de gedaante van het toenmaalige, voor oogen te ftellen.
Aleide. De naastftaande Vrouw heeft, buiten haai' Kapfel, veel van het Mansgewaad l
Tig. 4. Volkhart. Gy hebt gelyk, en dit duurde, in veelen opzigte, nog in de volgende eeuw. (c) Voor 't overige, is haar Hoofd met dit, denklyk linnen, Kapfel; dat men, misfchien, Huve noemde; het Ligchaam met een ruimen open Mantel, Hals
F>g. 4. en Borst met edel Geraaid', gedekt. Haar Kleed fluit;
als
O) Montfauc. /. c., pl. ic, 1 r, 12,19,29,33,34,65. (J) Strutt. Auglet. An9-, Tam.l, Pl. 35,36, 39, 40, 63, 65. (f) v. Velthem Rym Chroiv, bl. 264.
Van haren Hoefde heeft fi gescort ,, Die Stoejlelederen ende hare lluven "
Huve cn Kuve of Kuif is het zelfde, en„ van daar Cojja en Coijfe. Hoofdekfel. Zie ook wacht. Glosfar, opHaube, en alhier, bl. 121.
der dertiende eeuwe. 137
als dat der voorgaande Vrouwe; om de Armen, doch zonder Slippen, en loopt naar beneden tot de voeten , verwonende , verders , de ongedwongene houding van het ligchaam, door geene Keurs gekneld : die, nu en lang daar na , nog buiten gebruik v/as. Een lang geriemde Gordel houdt het Kleed vast, en zy heeft, aan de regte zyde, een' foortgelyken tdsch hangen, als die van den Man , dienwy, ftraks, zagen. Deeze Kleeding; fomtyds zonder Gordel en, nu en dan, met veranderinge van Kapfel; (V) was , zo ik agte, by de aanzienlyke Vrouwen der dertiende eeuwe , zo hier te Lande als by de aangrenzende Volkeren , gemeenlyk in zwang. Ik zoude U hier van een groote Lyst konnen opgeeven : QÖ maar, daar wy , hier , ryker van Inlandfclie voorbeelden zyn, dan wy, zo ftraks, ten aanzien der Mannen waren , zal ik, uit een ruimer aantal, flegts opnoemen jomanna, Graavinne van Vlaanderen: (c) Maria, Gemaalinne van heneik I, Hertoge van Braband : (d)
margarete, aleide Cn richarde, (V)
at
Ca) Vid. Apud kluit, in Hift. Crit Holl., Tom. [f, P. 2, pl. X. Vergel van de wall. Privil. van Dordr. IV St., bl. 783.
(/» Eccard. Origïn. Saxon., pag. 77, Montfauc. Tom. I, pl. 19,33,67,70,90. Strutt, /. c, pl. 42. 60. Santfort, /. c., pag. 97,120,121,13;.
60 VüED. Sig. Comit. Flnudr., pag. 29, 30, 35, 36.
Cd) Butk. Troph , Tom. I, pag. 199.
Ce) Vred. Geneal. Comit. Fl,, Tab. 37. Kluit, Hift. Crit. Holl., Tom. II, P. II. Tab.XlV, pag. 745. I 5
138 Nederlandsche Kleeding.
alle drie Zusters van onzen Graave, Koning willem II: Margarete, Graavinne van Vlaanderen: beatris van Vlaanderen, Gemaalinnc van onzen floris V: elisabeth van Engeland, Gemaalirne van onzen jan I: margarete van Vlaanderen, gehuuwd aan reinout I, Graave van Gelderland, en mar gare te, oudfte Dogter van reinout II, Graave van Gelderland en Zutphen. Van deeze bovengemeldcn; die in de dertiende eeuwe, en de twee laatften ook in het begin der veertiende, bloeiden; heeft men afbeeldingen op de oorfpronglyke Zegels gevonden. (.) En, op dat gy niet zoudt denken, dat alleenlyk Vorftinnen zig zo kleedden, zal ik 'er byvoegen agnes van.Gistele, gehuuwd aan willem van Makkghem , (b~) en Vrouwe elisabeth van Breda, (c) die ten jaare 1282 ftierf: om niet te fpreeken van aleide , Vrouwe van Putten en Stryen , die egter; dat vreemder is; een Kraag aan den Mantel (<£) heeft. Zo dit laatfte ook aan de Mantels der Mannen, zo vroeg, plaats greep , zou ik te beter de woorden verftaan van
een
fa) Vred. Geneal. Comit. Fl. Tab. 59,69,79,80,87. 89. Conf. et Tab. 35. Pontan. Hift. Gelr. fol. 177. L'art de verif les Dat., pag. 636-640.
CW Vred Geneal. Comit. Fl., 'lab. II, et in Probation, pag. 30.
Cc) Van goor, Befchry v. van Breda, bl. 18 en 60.
(d) Leeven van Heer nikolaes van. futten , in de Wei ken van de Maatfchappy der Nederl. Letter k. IV Deel, bl. 80 en 8t.
der dertiende eeuwe. 139
een' Schryver van 't begin der veertiende eeuw, («) die, nopens zekeren Vlaaming, ïeter& Coninc genaamd, zegt:
„ Een Hoeft, al metten Crage,
„ Wildi * hem oucr hebben gefent, *
„ Quer een fOnderlinge piefent."
Ten zy velthem op de Wapenrokken doelt, die wel eens zulken omflag hadden.
Aleide. Die lange Vrouwen Mantels moeten lastig zyn geweest!
Volkhart. De hoogmoed zal dien last ligt ge-agt hebben , fchoon zy niet flegts lang, maar ook zeer zwaar, zullen geweest zyn: want zy waren, dikwerf, met bont gevoerd, en men droeg die Re, tipes, zelfs in warmere Landen dan de onze, zo wel in Zomer als in Winter. (J) Men gewendt zig aan alles. De Dames reden 'er mede te paerd. Dat men 'er egter, altyd, geen gebruik van gemaakt zal hebben, bedoelde ik door de twee volgende Beeldjes, vertoonende een' jeugdigen Man en Vrouwe, mede tot dit tydvak behoorende.
De Man die, in het oorfpronglyke, (c) een' Vogel
(ai) Van velth. , Rymchron., IV B, Cap. 83. bl. 230.
(b) Le grand, Fabl. et Cont., Tom I, pag. 93. Vergel. meerman , leeven van willem II, 3* Deel, bl. 55.
(e) Montfauc. /. e., Tom. I, pl. 67, 89. Strutt, Anglet. Anc., pl. 42,54, Mencken Rer. German., Tom. II, Tab. 26,31, 32.
ii i wil.
F'g. 5. en 6.
Fig. S cn 6,
140 Nederlandsche Kleed der XIII en
gel op de hand heeft en, als ter jagt gereed, groote handfchocnen draagt; doet, door zynen blooten Hals en, van boven, geflooten Kleed, niet onduidlyk zien, dat men, indien tyd, de Rokken, als nu onze Hembden , over het hoofd zal hebben aangetrokken, f» — De, lugtig omgeflaagen, Hoofddoek der Vrouwe of Jongvrouwe en de gantfche vorm haarer Kleedinge, heeft een min opgefchikt voorkoomen: doch het wierdt ftaatiger, wanneer men 'er Arm-flippen aan deedt, als op Figuur 2. Gelyk, ondertusfchen, deeze twee aanzienlyke, zo hadden ook geringere Luiden geenen Mantel. Zy droegen», doorgaans , kortere Klcederen en; dat van zelve fpreekt; van mindere ftolTe. (l>) — Laat ons nu het Blaadje onzer Teekeningen eens omkeeren! • Aleide. En, misfchien, tot eene volgende eeuw overftappen ?
Volkhart. Juist zo, en dus tot de veertiende.
Aleide. De Hoed van dit Figuurtjen heeft, waarlyk, wel iets van de hcdendaagfche!
Volkhart. Het laatstgemelde Vrouwen Beeldjen hadt 'er, over 't geheel, ook wel iets van. Niets is nieuw onder de Zon, en de Modes maaken ook een' Cirkel. Gy zult, onder de vroegfte Kleederen van beide de Sexen, veel van het hedendaagfche vinden, waar in men voor't overige, het Grieksch en Romeinsch
cd) Zie ook strütt, le., Tom. 1, pl. 15. Vergel. vjIiTbem, Spieg. Hift. bl. 336. (b) Vergel. villaret, Hift. de Fr., Tom. VII,
paig. 67 ,,68, 416.
KLEEDEHBBACTEN DEK XÏVÏEN XV.'r.EUVES,
XIV eeuwen, 141
melnsch; doch , veelal, zeer verminkt; verkiest naar te bootfen. Zo ik den oorfprong van dat foort van Hoeden, die Gy hier ziet, en die men, om dat zy vry hoog getopt waren, ook Toppersmutfen noemde, wilde naarfpooren, zoude ik ze reeds vinden op de Arménifche penningen, (a) Dan; dit daar gelaaten; ons Mansbeeldjen draagt een rand met paerlen om den Bol: dat niet gemeen was. Zelfs antoni van Bourgondie; Bastaardfoon van Hertoge philips en Admiraal der Nederlandfche Zee; was 'er, eene eeuw laater, zo zwierig niet op was. (b*) De gellooten Tabbaard; immers zo meen ik dit kleed te mogen noemen ; over welken ons Beeldjen eene koorde om den hals en een' Gordel om het lyf draagt; fchynt ruimer, dan die wy, tot nog toe, gezien hebben, daalt tot de voeten, en heeft twee wyde Mouwen met boorden, in den fmaak als onze Mans-hembdmouwen. In het midden van deeze Mouwen , is eene ruime opening, door welke de Armen koomen en die, tenens, een enger fluitend Onderkleed; dat, op de handen, in opftaande boorden of Lobbens eindigt; doet zien. Deeze Kleeding vindt men , by een' der voornaame Burgeren van Nantes, in het Hertogdom Britannie, ophet midden der veertiende eeuwe, onder de Mlniatuuren van een,
zo
(a) Ou daan, Romeinfche Mogendh., pl. XXII.
(W Zie zyn Borstbeeld by montfauc, /. c., Tom. II, pl. 214 Zyn Das en, toegereegen, kort Wambais, aldaar , fchynt de toenmaalige kleeding van een' Zeeman aan te duiden.
I42 NeDERLANDSCHE KLEEDING
7> zo fchoon als oud, Handfchrift der Chronyk van den beroemden FROissARD,(<7)en my heugt, eene foortgelyke, omtrend van denzelven tyd, in een Nederlandsch Getyden Boek,.te hebben ontmoet. Nog in de vyftiende eeuw, zag men Bovenkleederen, met zulke Mouwen, ook aan Vrouwclyke Gewaaden, en onze jakoba van Beieren ; die in het jaar 1436 ftierf; komt, of kwam , dus voor, op de Tombe van lodewyk van Maale, Graave van Vlaanderen, die Hertog philips van Bourgondie, te Brugge, deedt oprigten, (£) en op welke verfcheiden Kleederdragten van dien tyd; die ik, kortheidshalven, voorby gaa; alle opmerkinge verdienen. Men droeg ook, nu ten tyde en vroeger, wyde, van vooren openftaande, Opperkleederen , met cf zonder bont, maar met lange afhangende Mouwen, als die van onze DoBoraale Tabbaarden. Gy kunt dit,b.v., zien in twee Afbeeldingen van lodewyk IX, Koning van Frankryk, geteekend naar eene Schildery, die in de heilige Kapel, te Parys, plagt te berusten, en door fommigen vermeend wordt, omtrend den jaare 1226, naar het leeven gedaan te zyn. (ft) Kundige ooggetuigen egter hebben my verzekerd , zo
hoo-
ra) Montfauc. , /. c.. Tom. I, pl. 100. Men droeg, omtrend dien tyd, ook zeer korte Kleederen, met zulke mouwen , over het Harnasch. Voyez chez Montfa uco n , /. e., pl. 108.
O) Montfauc, l.c., pl 147—149.
00 Montfauc , / c, Tom. 1, pl, 76. Conf. Tab. Generale, No. LXXV1.
der veertiende jeeuw. I43
hoogen ouderdom aan dit Stuk niet toe te fchryven, cn ik voor my, die, zo vroeg, van die kieedinge geen blyk gevonden hebbe, zou hunne gedagten konnen omhelzen. Dat Vorften en andere Groo ten zig wel eens dus kleedden, in en op het einde der vyftiende eeuw, zou gemaklyker zyn te bewyzen, en het zou van daar konnen koomen, dat men, in de Plaaten , die, by alkemade, in zyne Uitgaave van melis stoke, voorkoomen en my toefchynen, in het laatsgemelde tydvak gemaakt te zyn, onze Graaven philips en karel van Bourgondie, niet geheel ten onregte, met zulke Tabbaards heeft uitgedoscht, als mede willem VI, die in 't begin van die eeuwe leefde. Maar, zo zy den laatften pasfen mogten, geloove ik, dat zy minder voegen aan onze vroegere Graaven, b. v. aan, dirk III, die, reeds in 't begin der elfde eeuwe , ftierf.
Het lang, gebloemd . met bont en zyde franjes gevoerd en uitgemonfterd, Gewaad, in het welk gy het tweede, op deeze lyn ftaande, Mansbeeldjen ziet, was ook, in de veertiende eeuw, in zwang. De Kaproen; van welken Hoofddragt wy reeds fpraken; vondt men vroeger en laater, ook, naar gelange der Perfoonen, mêer of min kostbaar en, veeltyds, met edele fteenen verfierd. Zo ftondt het ook met den Gordel, die , naar de oude zeeden, om het lyf gedraagen wierdt, en het ligchaam, als ware het, verdeelde, waarom men ook by ons, even als by de Franfchen, delpreekwyze hadt, „ yan den Gorderieme op* en ne-
„ der-
■fig ?.
tig. s.
144 Nederlandsciie Kleeding
„ derwaarts": (d) de Gordel egter wierdt ook wel eens afgelaaten, waar door liet Kleed losfer hong.O) Onze Graaf karel de Stoute komt nog zo gegordeld voor, in een, onlangs, uitgegeeven egt ftuk, van het eerst gedeelte der vyftiende eeuw: en, daar ik van hem en den ouden opfchik fpreeke, denk ik aan het Hecfel, dat is-den Haak of lus, dien hy op den Hoed of ander gedeelte zyner Kleederen, fomtyds, plaatfte, en die, ten jaare 1475, door de Zwitzers buit gemaakt wierdt. Zy beftondt; behalveu 't goud en de allerkostrykfte paerlen-, in een Diamant, die, federt, de tweede is geworden van de Franfche Kroon, onder den naam van San pi, en welke, cp negen tonnen fcliats gereekend, door de eenvoudige Zwitfers, van hand tot hand, toen ten tyde, voor ééne Gulden verkogt wierdt. (fi)
Alei-
ra) Excell. Chron, Vlaend., bl. 136. Men vergel)ke van de wall Privileg. van Dordr., IV St., bl. 788 O). Daar men, by gebrek van Zakken in de klederen, alles gewoon was aan den Gordel te hangen, kwam ook van hier, dat een Weduwe, afltand van den boedel doende, den Gordel afdeedt. Zie, kortheidshalve, v. d.wall, /. e. VI St., bl. 1350, Oï) en pasquier Recherches de la Franco, fol. m. 377.
(b' Montfauc, l.c., Tom.l, pl. 90,95, 10. Schilter Thefaur., Tom. II, pag. 7- Ook de Plaat by schilter, in de Chronyk van konigshoven, bl 5J5
Gr) DuClos, Hift.de louisXI, Tom. II,pag. 179Meieri Annal. Flandr., pag. 369. vfo. en 37a- vae&kewyic , Hift. van Belgis, bl 128.
ser veertiende eeuwe. I45
Aleide. En,... welk eene dwaasheid! voerde men zo veel kostbaarheid niet zig in den Oorlog? Maar! ik fidder op dat woord Oorlog. Laat ons onze voorige ftof vervolgen! De eerfte Vrouw, die ik daar, op de tweede lyn> (V) zie, is zo pragtig niet. Was zy eene Geestlyke ?
Volkhart. Gy vait op deeze gedagten, om haar eenvoudig Hul/el en Gewaad. — Neen : aldus vindt men, op haar Zegel, ten jaare 1311, a g ne s van Kulk, gehuuwd met 11 e nrik, Heere van Heinsberg en Leeuwenberg. Zy was een Dogter van jan, Heere van Kuik, bekend als één? der voornaamfte vloekverwanten tegens onzen floris V. (V)
Reinout. Zo de, naast haar ftaande, beeltenis van den zelfden tyd is, toont zy het verfchil der Modes aan. Die Kleeding is ook niet onbekoorlyk.
Volkhart. Margarete van Vlaanderen ; eene der heldhaftigfte Vrouwen van welke de gefchiedenisfen fpreeken en Gemaalinne van jan, Graave van Montfort; komt, in de veertiende eeuwe,
Qa~) Tk vinde my te meêr verpligt, de Beeldjes, van N°.7toti2,by iyw», op te geeven, om dat ik zie,dat dit Plaatjcn geheel verkeerdelyk genummerd is. Ik teekene daarom ookde Cyffers van hetzelve; die den rang van mynen tekst moeiten volgen; hier, pp den kant, niet aan.
(b) K r Ë m e r, Gefehichte der Herren von hiinsberg Taf. II.
(ö Vergel. van Alen's Aanteek. op parincet, Be.ichryv, der Stad Graave, bl. 77—82. Ü. DEEL. K
146 Nederlandsche Kleeding
we, dus voor, in het meergemeld HS. van froiss a r t. Haar Hoofdhulfcl gelykt een Suikerbrood. (V) Van den Top hangt een doorfchynende Sluier, die tot aan den Middel reikt en, fomtyds, laager kwam. Men noemde die Hu/fels by Ons; naar het fchynt; Tuilen mei Wimpels, (J) Op het Voorhoofd, koomen uit dit Kapfel, twee,mede dooifchynende,Sirpokm/,welker dundoek over een deel van het aanzigt valt. Men heeft, te regt, aangemerkt, dat de dragt deezer Suikerbrooden, in Frankryk, en; zo ik geene reden heb om te twyfelen; ook elders, omtrend twee eeuwen lang, heeft ftand gegreepen, dat is, federt de regeering van karel den Schoonen; die, ten jaare 1322, op den troon klom; tot onder die van lodewyk den XI. fV) Men kan dus tocgeeven, wanneer men, in de meergemelde Uitgaave van Stoke, door alkemade, onze Hollandfche Graavinncn der veertiende en vyf-. tiende eeuwe; naamlyk margarete van Henegouwe, jakoba van Beiere en maria van Bourgondie; met deezen opfchik ontmoet, maar niet wel, mynes oordeels, wanneer men,aldaar, onze vroegere;d.i. geertrui» van Saxe en ada, die in de elfde en twaalfde eeuwen leefden-, in deezen fmaak vindt opgetooid, hoe zeer men ter aangehaalde plaatfe; behalven in het Kapfel van jakoba; de Mutfen, van welker top de Sluiers hangen,
f» Mqntfauc., /. ëï; Tom. I, pl. 100.
00 Vaernewyk, Hift. van Belgis, */ 128. Vfo.
CO Montfauc, l.c., Tom. I, pl 07, icoi I2°eh Tablc Generale, No. 97, Tom. II, pl. 6§8. 181 • 186,188,193. Bulxet, Recherch. iur lesCart.,/>.35.
der veertiende eeuwe. 14?
gen, meer gevormd heeft naar dien trant, welke, eerst in de vyftiende eeuw, fchynt te zyn door gebrooken, en die (ook elders,in eene afbeelding aan Maria voorkoomende, by deHinlooper-Friezen, nog heden, niet geheel in onbruik is, maar zig onderfeheidt, door een' breeden en over de ooren koomenden Strook, Van onderen, (d) Voor het overige, heb ik al reeds gezegd, dat de Vrouwen-Kieeding, in de meergemelde Plaaten, my, over 't algemeen, naar betere en vroegere ftukken gevolgt fchynt, dan die der Mannen, hoewel mede zonder behoorlyke inagtneeming van tyd-ordc. Dit is ook de reden, waarom het Kleed der Graavïnne geertruidwc! eenige overeenkomst heeft met dat van de Vlaamfche margarete, dat is van het Beeldjen, 't welk gy hier voor u ziet. Laat ons tot het zelve terug keeren! Het heeft, als gy bemerkt, een' eenigfints ontblooten hals, van welken een, aan een koord hangend, Juweel nederdaalt op het Borstlyf, dat flegts even gezien en meest gedekt wordt door den, over borst enlchouders omgeflaagen, bonten rand van een' Tabbaard*, wiens Mouwen tot op de vingeren fluiten. Haar Gordel komt, naar gewoonte, wat hoog boven den middel, en is met edele Gefteenten bezet, Van onderen, is haar lang Kleed met bont omgeeven. Haar Rok bedekt de Voeten. De Vrouwen van minderen rang droegen kortere Sluiers. (£) Aleide. Maar welk vreemd gebaarden Mensch
brengg
O) Montfauc, Tom. \t, pl. i56, 193. (*j> S, soix, Esfais iur Paris, Tom. L paS. 152. K 3
148 Nederlandsche Kleeding brengt gy daar, op denderden lyn, te voorfchyn? Hy fchynt by de voorigen niet te hooren.
Volkhart. Dit toont zyn gelaat en kleeding genoeg: ook ben ik, op eene vry onverwagte wyze, aan hem gekoomen. Want, terwyl ik, over eenige jaaren, de zo dikwerf genoemde Graaflyke Treforiers Rekeningen ; welker Voorletters , meest al, gebloemd, of met krullen en figuurtjes verfierd, zyn; doorliep, vond ik, dat, tegen den regten ftreep van een D, (zynde de eerfte Letter der oorfpronglyke Reekening van den Heere van GOmengies, loopcnde „ van Sin te Katrincndach, „ int jair xc" (d. c. 1390), „" tot.op Sintc Katrinen„ dach toe mt jair xci)" een, eenigünts zittend, Mannetjen, door eene hand van dien tyd, geteekend was, naar 't welk ik het ftaande, 't geen gy voor u ziet, heb doen maaken. — Zyn Hoofd en Baard zyn ongehaavend. Het kort en eenvoudig Wambuis, met Knoopen is zeer uitpuilend aan de borst, ook moet men zig hetzelve wat ruimer aan den boven-, en wat enger aan den onder-arm, verbeelden: hoedaam'g foort van zeldfaam wyde Mouwen men ook, ten deezen tyde, by andere Volkeren vondt (a). Broek en Kousfen zyn van één ftuk: een gebruik, dat, tot in de zestiende eeuw, aanhieldt, zo egter,dat, toen, de jonge Lieden korte, digt by een getrokkene en , daar door, in plooien vallende Broekjes of, zo gezegde, Trousfes droegen, die de dei half bedekten (omtrend als die
der
(d) Montfauc,, h c, Tom. I, pl. 95» Tom. tl, pl. iój.
der veertiende eeuwe. 149
der hedendaagfche Koordendanfers) tervvyl de Bejaarden zig van ruime Z witferfche Broeken bedienden, f» De Schoenen; die men ook Tuiten noemde; zyn zonder Gespen met, vry fpits naar boven loopende, punten, welken men verhaalt, dat, reeds in het einde der dertiende eeuwe, by den Gemeeneh Man, een' halven, by de Rykeren, een' geheelen, by de Grooten, ander halven voet hielden en, van vooren, even als onze Schaatfen, meteen Schelletjen of ander Figuurtjen voorzien waren. Eene dwaasheid, die men, by openbaare Wetten, ook hier te Lande moest tegengaan: doch met geene andere uitwerkinge , dan dat men, kort daarop, het Schoeifel zo breed byna begon te maaken, als het, voorheen, lang en fpits ge weest was, (F) zonder dat zelfs dit laatfte geheel buiten zwang geraakte: zo als wy nader zien zullen.
Reinout. De zeden waren dan zeer verbasterd , en de kwaade golden, nu, zo zeer boven de 'Wetten, als de goede deeden ten tyde van tacitus.
Volkhart. Oude Schryveren klaagen zeer over de zeden van die tyden, die in de gruuwelykfte ondaaden uitftaken. Om by de Kleedy te blyven; leeze ik, in een oud Stuk, dat, op het laatst der veertiende eeuwdichte" (gemeene) „ Lieden droughen „ onderfnedenCousfen,eniedieSchoenshuyt gehauwen „ met langhe Po/lanen" (d. i. krom me punten, op zyn Poolsch) „ Riemen wnzilvere, wegende 3 of 4 Marc-
„ ken,
O») S. foix, Esfais fur Paris, Tom. II, pag. 151. (O Villaret Hift. de Fr., Tom. VII, pag 73,74. J.c. lom. X,pag. ui. Montfauc, l.c, Tom.l],^/, 194. K 3
I5Q Nederlandsche Kleeding
„ ken: Mantelen , costeljc gevoedert met fynen „ Jakene, totter Hielen toe: Caproenen ende Rocx „ met bordueren gewrocht beneden: Hoeden, oft „ al Princhen of edele Lieden gbeweest hadden. „ Die Vrauwen, te Landwaerts, hadden 3 of 4 „ Frocx" (Klederen met lange Mouwen)" feer cos„ telike Fnelgien , voren gevoert met rooden Sinda„ lè" (foort van Tafetas)", of met groenen Semyt" „ (Zydey\ Ende, als fi ter brulocht ghonghen, fi droughen Surcoien"(Bovenklederen)" ghevoedert, „ met langhe fteerten. In den Somere, vp feestehke „ daghen , fo droughen fi Frocx (a 3 die men heet „ Quénen, voren geknopt met Amauzen, totter eer„ den, oft lom met peerkn-knopen, ende beneden „ gheuoert met costelieke voeringhe. ende fcaerla„ kene Capproenen , met gheamalgierde Knopen „ van felure en van Amauzen.'''' (F) - Dan het wordt tyd, om van het volgend Beeld jen te fpreeken, en Van den Boer; om het gemeen Hollandsch fpreekwoord te gebruiken; over te gann tot den Edelman!
Dat geen, van het welk wy laatst fpraken, fchynt my een geringen,dit een'aanzienlyken,Perfoon. Hy heeft rond Hair, blooten Hals,korte en, van onderen, ingehakte Kleedinge, die, overal fluitende, doch om den Middel byzonderlyk klemmende, zig van andere Kleedinge onderfcheidt, door dit deel van het
hg.
00 V-Menage Origin., pag. 331. Excell. Chron. yan Vlaend., bl 137-
00 Excell. Chron. van Vlaend., Cap. 32, blad. 66, IflEjERi Annak Flandr., Lib xhi, pag. 170,
der veertiende eeuwe. 151
ligchaam dunner te vertoonen en, daartegen, het boven- en benedenlyf mêer te doen uitpuilen. Het Iaatstgemelde is omgeeven met een foort van Gordel, dien ik liefst denke, met geflaagen goud of zilver te zyn opgelegd geweest. De handen zyn, tot over den vuist; met, op de Mouwen gehegte of omgeflaagen, Kleppen, gedekt. Hy houdt, in de flinke hand, den Tip van een lang geftaarten Kap, die op den Schouder rust. De Hoozen zyn van één ftuk. De Schoenen gepunt.
In dit Gewaad, vinde ik één' der Lieden van het gevolg van lodewyk II, Hertoge van Bourbon («), en, in een foortgelyk; doch eenvoudiger en zonder Kap, maar, van vooren, toegeknoopt; heeft jan
van
00 Voyez Montfaucon, Monum. de la Monarchie Franc , Tom. I pl. 123. Alwaar de afgebeeld wordende. Perfoon een' Sleutel in de regte hand draagt. Ik zie, dat de Opfteller van de Table generale, l. c, Tom. I, No. 123, van dat geene fpreekende, 't welk hy, met de flinke hand, vast houdt. het zelve noemt,, un Inftru„ ment , que je ne connois pas." Ik heb het groote Werk van montfaucon niet by de hand, en kan dus niet zeggen, of die Schryver zelve zo fpreekt. Maar die deeze pl. 123 Tom. I, van montfaucon vergelyktmet/*/. u2—119 en met lom. li, pl. 155, zal. dunkt my , niet lang twyfelen, of het is een lang geftaarte Kap, eenigfints in den ' fmaak van die, welken, by de Sieiliaanfche Ridders van den H. Geest (door louis d'^4njou, Koning van Siciiien en Jerufalem, even over de helft der veertiende «euwe, ingefteld) gedraagen wierden.
K 4
i§2 Nedérlandsche Kléeding van Brugge; dezelfde, denk ik, die de Olyverwe uitVondt; zigzelven, ten jaaren 1371, afgebeeld. (Y) Ook maakte men, in Frankryk, Jagtkleederen in dien' fmaak, (b) en zelfs tiarhasfehi — Wat onzen Landaart betreffe: wy zyn krank aan gebrek van oude Overblyfzelen, byzonderlyk aan Teekeningen : doch vier; fchoon zeer flegt gemaakte, Afbeeldingen der oude Heeren van Kuilenburg (cl wyzen evenwel aan, dat deeze dragt, ook hier te Lande;, in de veertiende eeuw plaats greep. Een oud Schryver zegt, dat, ten tyde, van onzen philips van Bourgondie, eene nog veel kortere Kleeding; die men, fomtyds, by Aapen-rokjes vergeleek; onder de Mannen in zwang geraakte.(d) Doch deezen Dragt; die even over de lendenen kwam en aan het j zeer fpannend, Ondergewaad met een' Snoer gehegt was; vond ik al in het aangehaald Handfchrift van froissard, (V) 't geen men agt, van vroegeren tyd te zyn. Misfchien egter dat deeze Kleeding, na eens uit den fmaak te
zyn
(a) Montfauc., /. c , Jont. I pi. 130.
(J>) Montfauc. , /. e., Töm. 1 , pl. 119 121 en 122.
(c) Origin Ctilemb., Apud matth , in Anal., Tom. Vl, pag 259—262, in O&avo, et Tom. III, pag. 612. ih QUarto.
(d) Extrait d'une Anc. Chronique, dans lës-Addit. a 1'Hift. de Louis XI, par c o m i n e s, Tom. III. pag. 347» in 8". Vergel. de Bylaage B, agter de Byvöegf. op wagen Vaderl Hift., IV Stuk, bl. 95 en de, aldaarj aangehaalde plamfen.
(O Montfauc. j /. c. , pl. iot* 140, 149»
i> E R VEERTIENDE ÊÉÜWE. I53
zyn geraakt, er, federt, weder inkwam: waarvan men een voorbeeld kan zien, in het eerfte Beeldjen op het volgend Blaadjen.
Dit naamlyk vertoont een' Man met eenen fraaien, door gouden edelen fteenen verfierden,Kaprbén. De Staart der Wrong hangt hem tot aan de kuit. Hy draagt, in het oorfprongklyke, eenen zwarten, met, goud bewerkten, Rok, die, benedenwaarts, tot aan de knien komt, aan de fchouders , wat hooger en meer uitpuilende, dan gy, hier, ziet, moest oploopen, (a) voorts een' jlaanden Kraag heeft en, dooreen' zwarten Gordel, met goude knoopen of Oogen, wordt geflooten. De Boorden der Mouwen en van den benedenrand zyn met bont omgeeven. De Hoozen loopen weder, in één Huk, tot enderen toe en eindigen in oploopende Schoenen of in een foort van lialve Laarzen, met punten;
Men vindt foortgelyke kleeding ook in veertiende eeuw, (F) maar deeze Figuur is, eigenlyk, gevolgd naar het af beeldzei van philips van Bourgondie, voorkoomende in eene Teekening, die, in het jaar 1791, uit een oud Handfchrift der Hollandfche Leenkamer, is in 't licht gegeeven, (V) en naar welke Uitgaave ik u, ter verdere verklaaring in deezen zal wyzén. Twee zaaken zal ik er, hier, by voegen,
ii
00 Dit uitpuilen was een vereischte by dien Dragt. Hemricourt, Mir oir des Nobl. de Hasbaye.bl 158.
00 M.ontfauc. , / c., Tom. I, pl. ieo.
00 In de Byvoegf. en Aanmerk, op wagen. Vaderk Hift., IV Stuk, Bylaage, bl.94, 9BK5
154 Nederlaivdsche Kleeding
ti dat het dekken van het been, met een foort van Laarzen (Caltgee), reeds, als een byzondere dragt der Inwoonderen van de Vlaamfche Stad Brugge, voorkomt by een' Schryver van de veertiende eeuwe O7): i. dat de Tuiten, Tuit- of Tootfchoenen, Qj ondanks het verbod, van het welke ik ftraks fprak, niet flegts, ten deezen tyde, (t) byzonderlyk in de Nederlanden, weder gedraagen wierden, zelfs in veel grootere lengte, dan hier vertoond wordt, maar dat zy, in plaats van naar boven, thans naar onderen waren geboogen. (c)
Aleide. Dan verdienden waarlyk de Schoenen van dien tyd, nog mêer dan tegenwoordig (want Gy weet, dat men weder kromme Nebben aan dezelve begint te draagen), den naam van Incroiables.
Volkhart. Onze dwaasheden, byzonderlyk die van den Kleederdragt, konnen, te mêcrmaalen, den naam van ongelooflyke draagen, als men ze toetst aan de gezonde Reden; doch, zo men de Gefchie_ denisfen der eeuwen naarfpeurt, zal men van het belagchlyke, fomtyds, nog dwaazere voorbeelden ontdekken. Ik zou 'er u veele bewyzen van konnen bybrengen, indien my weder tot vroegere tyden wilden opklimmen.
A l e I-
GO Brito armor. , in Philipp., Lib. II, pag. m. 34.
„ Brugia, qua, Caligis obnvbat crura Poteutum;
(b) Kiliaan Diction. Teuton. op Tote.
{a) Verhandel, over de Bellen aan de Kleederen. In de Werken van Maatfch. der Nederl. Letterk., IV Deel, bladz. 26 en 27.
t» Montfauc, l.c., Tom.li, pl. 174—1:%.
3CX.E E 3ÏE K BKAGTEH 'DEK XXV?EN XV* EEUWEN.
per veertiende eeuwe. 155
Aleide. Maar hoe gingen zulke Menfchen ?
Volkhart. Ik weete niet, of de Voetgangers 'er gebruik van maakten. De Teekeningen, die ik "er van vinde, verbeelden Mannen te poerde, In den tyd van Hertoge philips ; toen die Schoenen, fomtyds, een half el lang waren; leest men, dat zyn Paerdenvolk, by zekere gelegenheid, moetende afneigen , om een Bolwerk te beklimmen, 't welk de Gentenaars hadden opgeworpen, verpligt wierdt, vooraf, (V) de punten van hunne Schoenen af te lhyden. — Dat,wyders, de Vrouwen, in zeldfaamen opfchik, aan de Mannen niet toegaven, zult gy juist als geene vreemdheid aanzien , niet waar, myne lieve aleide? (*) Wy zullen 'er, ftraks, nog een woordjen van zeggen: maar laat ik u, eerst, eene korte befchryvinge doen van het, onmidlyk, hier op volgende Vrouwen-Beeldjen.
Het heeft een Voorhoofdfierfel van kostbaar metaal, met edele gcfteenten,boven 't welk een' losfen, niet bree den, doch, aan de zyden, afhangenden, Hoofddoek gezien wordt, die, op het Agterhoofd, wierdt vervangen door eenige,cirkelswyze liggeaé&Hairvlegteu; niet geheel ongelyk, misfchien, aan dat Hair-ftelfel, fV)
't
(a> Memoir. d'olivier de la marche, Liv. I, pag. m. 359 ., Et .préstemsnt, furent Pointes deSou„ liers coup e1 es, et Hommes darmes et brekers Je „ mir ent a piè, qiti mieux mieux."
Q>) Voyez ausii. S. Foix, Esfais t'UrParis, Tom. II, pag. 152.
CO Men vindt er eenen, doch min naauwkeurigen, Schets van,in de Verzamel, der Gedenkft. vanNederl.,11 D.,W.224.
Fig. m'
156 Nederlandsche Keeeding 't welk ik,ten jaare 1770,in de Franfche Kerk, binnen den Haage befchouwde , en 't geen rood geverwd was. — Het kort en aan het Lyf fpannend Jak» met fluitende Mouwen, heeft, in het midden, eene Lyst, tusfchen welke, van boven naar beneden,eenige edele fteenen gezet zyn. Eene zeer lange Rok loopt tot over de voeten.
Aleide. En was dit weder eene Inlandfche dragt ?
Volkhart. Op de Grafftede van j a n I van Polanen, Heere van de Lek en Breda; die, in het jaar 1384, ftierf; worden beiden zyne Vrouwen; o ede van Hoorne en magteld van Rotfelaar; naast hem, in foortgelyk Gewaad, afgebeeld, doch haare Kap/els verfchillen, onderling, eenigfints. (V)
De
f» Zie die Beelden in het groot, by van goor, Befchryving van Breda, */. 82, en Vergcl. bl. 24en 25. Ik houde , van zeer naauwkeurige hand, dat deeze Beeltenisfen , nog heden, aanwezig zyn, zo als zy, by van goor , zjn afgeteekend: in dier voege egter, dat het agrerfte Vrouwen-beeld in twee, het voorfte in drie,Hukken ligt: maar het geen, duidlyk, blykt, alleenlyk aan de verteering des tyds te moeten worden toegefchreeven. In het jaar 1798, heeft men de Wapenen van dit Gedenkteeken weggehakt, en, door het gemis van die kenmerken, zou men, thans, ligt te vergeefse!: moeten gisfen naar de hier begraavene Perfoonen, in dien de zorg van vroegere tyden het een en ander niet afgebeeld en befchreeven hadt. Hel Voetliuk der Tombe, van engeibertI; een der fchoonfte in onze Gewesten; is mede, door het uithakken van 4e quartieren, befebaadigd geworden.
der vyftiende eeuwe. 157
De korte Jakken , die, van de borst tot beneden , met edele gefteenten of anderfmts, verfierd waren, bleeven; alfchoon het maakfel, nu en dan, eenige verandering onderging; tot in het laatfte der vyftiende eeuwe in zwang. Men zietonze maria van Bourgondie nog, in diergelyke Kleeding, op haare zegels, f» By nabuurige Volkeren, kan men 'er mede zeer veele voorbeelden van vinden : uit welken verder blykt, dat men, wel eens, een Overkleed over dezelven droeg. Qf)
Reinoud. Die hier volgt, fchynt een Geletterde.
Volkhart. Hy opent, in deeze Plaatjes, eigenlyk, het toneel der vyftiende eeuwe. Ik heb dit Beeldjen doen maaken naar eene voor dien tyd, vry keurige, teekeninge in waterverwe, die ik vonde, in myn Exemplaar van boëtius Vertroosting der Wysbegeerte : welk Boek , in onze taal overgezet, ten jaare 1485 , te Gend, gedrukt wierdt. Ik agte de teekening zo oud als den druk, en zal u niet herhaalen, dat men ook, nog in dien tyd, de oude Klederdragten vertoonde naar zulken,die men,daaglyks, zag: behalven ook, dat men ze, nu en dan, 't zy het pas gave of niet, met goud en zilver verfierde. BoëTius wordt, in ditBoek, te meermaaien , en meest op gelyke wyze, afgebeeld. Hy heeft, in het oorfpronglyke, een' zwarten Muts op,
waar
00 Vred. SigÜl Comit. Flandr., pag. 101,104, iof>, 107.
00 Montfauc, Tom. i, pl. 104, 106, 330. Omnino,pag 131,132,133. '35 > M5. J50,152,153» JS4.165, jó8,109,170,172,180, 181, 182,184, 187,193ï !94-
Fig. is.
Fig. io,
ïg8 Nederlandsche Kleeding
waar van de liggende Kwast goud,dc Omflag groeni met een gouden boord, is. Onder zyn' grooten witten Kraag, draagt hy een blaauwen wyden Tabbaard met een gouden fmallen Rand. De Kleeding der Geletterden hadt, denke ik, gewconlyk, toen en vroeger, zo veel blinkens niet.
Aleide. Maar die der naastvolgende Vrouw is deftig!
Volkhart. Wy hebben die Kleeding noch dat Hal/el, tot dus verre, niet gezien, en ik bedoelde het laatstgemelde, toen ik u, zo ltraks, zeide, nog een woordjen te zullen aanftippen, nopens den zeldfaamen Vrouwen-Opjchik. De Wrongen of opgevulde Kusfens, die Gy aan de Slaapcn van haar hoofd ziet, en, zo ik meene, den naam van Temt plettes droegen, (a) zyn, hier, reeds vry breed en dik, doch zy wierden, omftreeks het midden der vyftiende eeuwe, (toen ook de pragt, door geheel Duitschland, meêr dan gewoonlyk, toenam),tot eene vcivaarlyke grootte uitgerekt, en (£) Franfche Schryvers getuigen, (c) dat men dezelve, in hun Ryk, ondanks de rampen van den Oorlog, tot eene breedte van wel twee Ellen deedt groeien, terwyl men een ander foort van Mutfen tot eene l oogte van drie deel eener Elle deedt ryzen. Ja fommigen ontzien niet te zeggen, dat, ten diende deeze Hulfels, dc, Deuren der Huizen, in breedte of hoogte, moeiten
uit-
00 Vaernew. Hift. van Belg., bl. 128. Vfo.
(*) Verhandel, over de Bellen, l. c., Bladz. 48,58.
Cc) Villaret Hift. de Fr., Tom. 16, pag. 367.
d e r vyftiende eeuw. 159
uitgezet worden. De zaak fchynt ongelooflyk, ook heb ik, by de Onzen, wel van breede en zeer hooge Kapfels, O) maar egter niet van zulke buitenfpoorige, iets duidlyk gevonden, 't Zeggen evenwel van een' gelyktydigen Franfchen Schryver komt 'er, zo niet volftrekt mede overeen, ten minden dan zeer digt by. Cb)
De verdere Kleeding deezer. Vrouwe beftaat in een', naar 't fchynt, met fchuiven geplooide 1, Tabbaard, die wyde Mouwen heeft en, met een' Gordel wordt geflooten, uit welkers boveneinde , aan den hals, een ftaande Kraag ryst. Alles wordt, door een' zeer ruimen Mantel, gedekt.
Ik heb dit Beeldjen doen teekenen naar het Zegel van Dirk Pieterszo0n, Schepen vanGouda, en hangende aan eenen Brief van den jaare 1438. Op dit Zegel, houden twee Vrouwen, in dit Gewaad, zyn wapenfehild vast, 't geen een klimmenden
Leeuw
" Ca) Zie de Plaat, in myn Byvoegf. op wag£N. , Vaderl. Hift , IV Stuk, en aldaar, bl 97 en 98.
Cb) Juvenal des URSiNs, gebruikt, op het jaar 1417, deeze woorden. „ Quelques guerres, qu'il y eut, tempê„ tes et tribulations, les Dames et Damoifelles menoient „ grands et excesfifs estats, portoient Cornes merveil„ leufes, hautes et larges, et avolent, a chacun cotè, „ en tieü de Bourlées, deux grandes Oreilles, ft lar„ ges,que ,quand elles voulurent pas/er l'Huis d'une „ Chambre, il falloit qu'elles fe tournasfent de cotè „ et batsfasfent, ou elles n'eusjent pu pasjeri' Conf. montfavc., Tom. I, pag. J49. T.. II, p. 172,185,187.
'fig. 17Wig. 19.
Fig. 18.
160 Nederlandsche Kleeding Leeuw vertoont. Ik zie dit Gewaad aan voor dat vau fommige aanzienlyke Vrouwen van de hejfte der vyftiende eeuw. Met foortgelyke Hoofdkusfens ? koomen ook eenige af beeldingen van jakoba van Beiere voor, en men zal dit, in haare Afteekeninge, by thibaut, op het oog gehouden hebben. (a) Len ander foort van Vrouwen Mantel of Tabbaart; zo als zy, ook omftreeks deezen tyd, hier te Lande gedraagen wierden ; kunt gy elders zien. (b)
De Vrouw, op de onderfte Lyn, met haar agter overftaanden Hoed, bloten Hals en tot aan de voeten reikend Kleed; van 't welk het bont, boven aan, is omgeflagen, terwyl het lyf is gereegen en de Kleppen der Mouwen op de handen vallen \ heb ik weder getrokken uit den, ftraksgezegden, bdetius van 1485, Dat Kleed; als Gy ziet;wykt mede niet.zeer ver van den tegenwoordigen Dragt. - Den fpittenden Landman; die het laatfte Figuurtjen deezer Teekeningen uit maakten, met een' ronden nêergeflagen Hoed, eenvoudig Wambah, Hoozen en een foort van Laarzen, wordt afgefchetst; vonde ik mede in mynen bqetius : doch niet den aanzienlyken Burger, die tusfchen deezen twee laatstgenoemde Beeldjens in ftaat, en eene oploopende Muts of Toppers-hoed, nevens een' halven Schoudermantel, of zogenaamd Kovel, draagt over den met een' Gordel om 't lyf fluitende en byna, de kniën raakenden Rok; onder welken men zyne Hoozen ziet, en een foort van halve
Laaria) in barland I, Comit. Holl. pag. 81 (fi) Mattii. Aual, in Oclavo, Toni. I, pag. 480.
DER VYFTIENDE EEUWE. lót
Laarzen. In deeze Kleeding zult ge een' Burger van Arras, naar dc afkondiging der Vrede; die, ten jaare 1435, tusfchen Koning karel X van Frankryk en philips, Hertoge van Bourgondie, geflooten wierdt; zien luisteren, in een Tafereel, 't geen, niet lange na dien tyd, gemaakt fchynt. (a) Ook wierden deeze Kavelen wel eens gedraagen, over de Statie-Mantels der Burgerlyke Overheden. Die „ ouwe Burgemeester erf van Utrecht worden, met zodanigen rooden Kovel; in welkers midden een witte riem met zilveren Bellen liep ; vertoond, in een ScLilderftukjen, 't geen, op het laatst der vyftiende of begin der zestiende eeuwe, is gemaakt, thans, by den Heer visser, in den Haage, berust , en niet verfchilt van het uitgegeevene door
mattideus. (F)
7Ae daar eene korte Verklaaringe van deeze Teekeningetjes, in welken ik ook kleenighcden heb aangevoerd, om dat, ten aanzien der vroegere Kleedinge , het eene deel, dikwerf, zo belangryk is als het andere. — Gy zult u nu wel eenige denkbeelden konnen vormen van de Dragten, tot omtrend den tyd van karel den V?
Reinout. Zeer zeker: doch die denkbeelden zyn anders, dan die ik 'er my, voorheen, van gemaakt hadt.
Aleide. Zo ftaa ik 'er mede by, ook zelfs als ik myne oogen flaa op, voorheen gedrukte, Plaaten.
Volk-
00 Montfauc. , /. c., Tom. II, pl. 1.
00 De Nobilitate, Lib.YV, Cap. 31, pag. 1132.
II. DEEL. L
16a Oude Nederlandsche
Volkhart. Laat ik egter; wyl wy op het Artikel der Kleederen zyn; U nog ééne zaak zeggen! Uit de vroegere Dragten van de waal f de tot de zestiende eeuw, heb ik de Afteekeningen , die Gy voor U ziet, doen maaken , zo, om dat zy my fcheenen; of wel volftrekt bleeken ; hier te Lande in zwang geweest te zyn, als om dat het my voorkwam , dat de dragten onzer vroegfte Voorzaaten, waarlyk , tot nog toe, niet naauwkeurig waren afgebeeld. Maar dit moet Gy zo niet opvatten, als wilde ik U zeggen , dat 'er geene meerdere foorten van Kleederen zyn bekend geweest. Het tegendeel is waar. De weelde was, altyd, ryk in voortbrengfelen, en de Mode is haare Dogter. Hoe breed hadt ik niet konnen uitweiden ? indien ik U van de merkwaardige Kleedye der oude Friezen («) (meest verfchillend van die hunner Nabuuren) , van die der Zeeuwen (F), en der overige; wel eer onder de Hertogen van Braband en Gelderland , de Graaven van Vlaanderen en Holland en den Bisfchop van Utrecht ftaande; Gewesten, hadt willen gewaageu. Ja, hoe breed hadt ik niet konnen uitloopen ? al hadt ik my flegts tot Holland willen bepaaien. Hoe? indien ik u eenige opgaave gedaan hadt van de Zomer- en Winter - Kleederen en derzelver gedeeltens en naamen , die my, te meermaalen , in de , zo dikwerf genoemde , Theforiers
Re-
00 Vid. u. emmius Rer. Frificar., Lib. II, fol. 33, 34. W tnsem. Chron. van Friesl., V. B, bU 150. ('O Reicersb. Chron. van Zeel., bl. 12.
K l e e d i n g. iöj
Rekeningen, onder aelbert van Beiere en willem VI, zyn voorgekoomen, en onder welken men tellen kan zwarte be.vere Hoedén, enkele en dubbele Kaproenen, lakene Huven en Mantels, lange en dubbele, enkele en korte, Kaerkn: voorts Huiken f» en, met paerlen verfierde; Tabbacrden, Mans- en Vrouwen-Rokken met en zonder bont; IVmter-Roks van Hertoge aelbert; die „ gr au waren met ener blauwer Mouwe^; witte Hacken (d. i. inhakkingen, infnydingen~) op de Roksmouwen , onder willem VI: Zomer- en WinterKovelen, Vliegers, laakene Hofen en Kous/en, Poignetten , Hecfels, Laar/èn , Platinen, roode en graauwe Mms-Schocncn enz. Hoe? Indien ik u hadt willen fpreeken van de getakte Slippen en Mouwen, die ik agte dat, te vroeg, in de Plaaten by stoke,
{a~) Ik kenne bet maakfel van deeze Kleediug niet genoeg: maar de lange Kaerle fchynt my een Rok met opene wyde Mouwen; die, even als de Rok zelve, fomtyds, een elle lang, op den grond fleepten; geweest te zyn. Zodanig eenen droeg nog karel dc Stoute,op zeker feest, ten jaare 1468. Exc. Chron. van Vlaend., bl. 140. De lamarche, pag. 527 en 530, noemt zulk een Kleed „ longue Robe dorfeverie, è grande manches ouver„ tes." Men droeg het, ook in den Zomer, met bont. De Franfchen fchynen geen' byzonderen naam* voor dit Kleedgehad te hebben, of het moest de Cotte har die, met w\de Mouwen (manches d bombar des) geweest zyn Voyez Villaret, Tom X, pag. 376. In de 16 eeuw, noemde men ook een' Boêren-Rok Kaerle, en Kaerel beteekende ook, oudtyds , een Boer. Zie kiliaan op Kaerle, en aldaar den Heer van Hasselt. L 2
164 Oude Nederlandsche
k e , voorkoornen. (ja) Hoe ? Indien over dat foort van Kleedinge, welke men mt-parti, of tweeledig, noemde , om dat dezelve, aan de eene zyde van het Ligchaam , eene geheel andere verwe hadt, dan aan de andere", of ook, om dat de inhakfelen der Klcederen, met Stoffen van onderfcheidene verwe, wierden ingevuld: 't geen beide, en ook het zetten van ftrooken van verfchillende koleur cp de Kleederen, zeer oud was. (li) Hoe? Indien ik hadt willen gewaagen van het, fomtyds by wetten bepaald,
on-
(a) Vergel. hier by montfauc. /. c., Tom, I, pl. h2'—118. Alwaar men deeze Kleedinge het eerst vindt by de Siciliaaufche Ridders van den H, Geest, ten jaare 1352. De verdere, daar voorkoomende, Plaaten, Tom.l, Pl. 137,148,149,154 en, Tom. 11, pl. 168, zyn mede van de veertiende of vyftiende eeuwe. Men geeft, ondertusfchen, in de stoke van alkemade , reeds zodanige Kleedinge aan dirk II, aernout, dirk III, Floris I enz, in de elfde eeuw, en, in earland;(Tliflor. Comit. Holl-) vindt gy ze, van dirk II en III, tot florens V, als ook by ada, enz. Indien de Kaproen van dirk VI niet gemaakt is na dien, welken jan, Hertog vanKleeve, op de Tombe van Graave lodewyk van Male, te Brugge , draagt, heeft hy 'er, ten minfte, zeer veel van. Dirk leofde in 't midden der twaalfd, jan in 't laatst der veertiende.
(b) Holl. Divif. Chron., xxx Divif. , bl. 335 Vfo. Exc. Chron. van Vlaand., Cap. 23, bl. 29, Vlo. De Saint-Foix,EsfaisfurParis, Tom. ]l,pag. 150. Burman, Aanmerk, over Nederd. Taal., II D , bl. 426. Le francq van berkhey, Natuurl. Hift. van Holl., lil D., 2 Stuk bl. 504. Montfauc. Monum., Tom, II, Pl. 236.
K E E E D I N G. 165
onderfcheid, 't welk men, ten aanzien van het Gewaad der meerderen en minderen,(dat, anderfints,al veel, in 't verfchil van de waarde der Stoffe, en der lang- of kortheid van de Kledye beltondt) (a) nopens Mannen.nopens getrouwde of ongetrouwde Vrouwen s nopens Bruiden en Weduwen, (b) in agt wierdt genoomen: byzonderlyk ook ten aanzien van Jooden en ligte Vrouwlieden, die, openlyk, belydenis van ontugt deeden en, oudtyds, wierden toegelaaten, mits aan eenen afgelegen hoek der Steden woonende, (c) Hoe ? Indien ik my hadt opgehouden by de oude pragt (dj
en
(d) Villar. Hift. de Fr., Tom. VI],pag. 416 Meerman, Leeven van willfm ii, Tom. ui, bl 53.
(b) Dücange, in Glosfar. Medii xvi, voce Vidua.
(c) Van de wall Priv. van Dordr., i Stuk, bl. jq3, Villar. Hift. de Fr., Tom. 12, pag. 54.
(d) Villar. Hift. de Fr., Tom xi, pag. 189,et Tom. VU, pag. 66-77. Helu MS., en HEMRicouRTMiroir des Nobl. de Hasb., fol. 158. Op de Kermisfen zelfs, ten minfte buiten 's Lands (en kan men van Gend, Brugge en foortgelykc Nederlandfche Steden, daar meêr Koophandel was, minder denken ?), verkogt men Klederen en, daar toe behoorende, kostbaarheden. Op die van Iroyes, in Frankryk.vondtmen Vrouwen Mutfen(Guimpes),Beurfen , Ringetjes (Baguettes) , Hegfels (-dgraffes), Gordels met goud, Lakens, zyde en Jcharlaken Stoffen , goud en zilveren Drinkfckaalen en Nappen, Brugfche en S. Omerfcbe Wolle en Klederen van Yperfche zyde, {Robes de Soye d'Jpres). Een Burger kogt zo eene Robe voor zyne minnaares: (pour fa Mie), maar toen hy, nog tydiglyk, zag, dat zy hem bedroog, gaf
L 3 hX
i66 Oude Nederlandsche
en by de verfierfelen met juweelen ,mes paerlen, met geflagen en gewerkt goud, met zilvere Bellen, Ringen, met Blanketfel misfchien....
Aleide. Blanketfel? Was dit misbruik, zo vroeg, hier te Lande, in zwang?
Volkhart. Ik zeide misfchien: want, in het zekere, bleek het my niet. Doch ik kan niet vinden, dat onze zeden, in de bovengemelde eeuwen, over 't algemeen, op eenen gansch anderen leest dan die der nabuurige Volkeren gefchoeid geweest zyn. En dat deezen dit Oosterfche vergif gekend en, reeds in de twaalfde en dertiende eeuwen, wit (dat, blykens het woord , denklyk het oudfte was) en rood gelegd hebben, is, ten minden in Frankryk, buiten twyfel. In de Fabel van le Mer gier (den Kramer zouden wy zeggen); die tot de dertiende eeuw behoort; zegt de Dichter van de Vrouwen:
elles
„ J'ai Gueton, donc eus rougisfent.
elles
„ i'ai Blanchet .üom cüTfe font Manches.**
Ja, Guiart, in zyne Minnekunst Q"Art d'aimer), fpreekt duidlyk van eene Vrouw, die, s'morgens, aan
haar
hy ze aan zyne Vrouw, die de Dogter van een' Ridder was. Legrand, Fabl. et Cont , Tom.\l\ ,pag. 402—408. Men kende ook fchoone Friefche Lakens (beau draps de Frife). In de Romans der dertiende eeuw , fchikt men 'er zelfs de Tovergodinnen mede op, Voyez chez le grand, /. c., Tom. lil, pag. 162.
Kleeding. 167
haar ToiUt zat, en haar fart legde. Cd) Guiart leefde, in 't laatst der dertiende en begin der veertien Je eeuw, gelyktydig met willem III, Graave van Holland en Henegouwe, wiens zee-togt naar Zierikzeé,ten jaare 1304, hy bezongen heeft. Cb) Die zelfde willem; die, even als zyne Voorouders, geheel aan dc Franfche zyde was;huuwde, federt, met jeanne de Valoh, Broeders Dogter van lodewyk den Schoonen, Koning van Frankryk. (c) Men oordeele hier uit, nopens het in zwang zyn der toenmaalige Franfche zeden, aan het Hollandfche Hol*
Doch laaten wy hier van; zonder ook , nu, mêer over de Plaaten van stoke, by alkemade, te fpreeken; een einde maaken! Ik wilde ü flegts zeggen, geenfmts te moeten gehouden worden, voor iemand, die waanen zoude, deeze ftof, op alle punten , behandeld te hebben. Ik roerde dezelve flegts aan, om dat wy, in dit vak, zo ik meene, nog zo ver niet, als fommige andere Volkeren zyn gevorderd, en de dragten der verfchillende eeuwen, tot nadeel onzer Historie, veel al, verkeerdelyk en met warringe der tydperken, zyn afgefchetst geworden. Voor het overige, wenschte ik, dat de draad van dit en van al het verdere, 't geen wy, zo in den afgeloopen Winter, als in deezen Zomer, bepraat hebben, en het welk, nevens verfcheiden andere, daar
aan
Ca) Chez le grand, Fabl. et Cont., Tom. II, pag. 828 et 230.
(6) Zie myne Naleez. op wagen., bladz. 154—170. (e) Melisstoke,XBoek,ioi5—io36,to^2.416en417. L 4
168 SïSTEMA VAN HET DAAGEYKSCH LEEVEN
aan vermaagfchapte, fforTen,voóf grootere uitvveidingc vatbaar is, door eene, meêr kundige, hand, 't eenigen tyde , opgevat en tot een Systema van het Daaglyhch cn Hatüyk Leeven onzer Foorouderen, byzonderlyk , ook ten aanzien der Middel - tyden , gebragt wierde! Zo lange iets diergelyks niet ge'fchiedt, en onze bedryven.niet, op de wyze der Griekfche en Romeinfche, ontleed worden, zullen wy ook flegts' een klein gedeelte van den ouden en oorfpronglyken Geest onzer Natie kennen. Indien, ondertusfchen, het tafereel eener zagte kalmte en rust, in alle gevallen, te ftellen is boven dat van twist cn verwoesting, hoe belangryk zou dan zulk een Stuk, onder eene'Meesterlyke pen, niet konnen worden? Het zou ons den Mensch, zo als hy, by zig zeiven , of in het midden van Bloedverwanten en Vrienden, dat is in zyne gelukkigfte géftalte, zig bevindt, konnen affehetfen, cn niet; zo als hy, buiten dien kring, maar al te dikmaals, in eene min gunftige houdinge voorkomt, te midden, fomtyds, van bloedige ja doodlyke Volks-verfchillen, die Ryken enStaaten verdeden en verdelgen, doch gewoonlyk, helaas! fchier elke bladzyde der, op zig zelve zo onontbeerlyke, Lands- en algemeene Volkshistotorie bellaan. Ik weete wel, dat het, in zulk een Werk, op geene enkele vertellingen zonder bewys zou aankoomen: ik kenne de overgroote en, meest al, ondankbaare moeite en onbegryplyken last, die aan dit alles zou gehegtzyn: ik gevoele zeer wel, dat veele, datzeldzaame, dat, totnogtoe, gantsch onbekende en, in taal, ftyl en fchrift, min behaaglyke,
bc-
der. Voorouderen nuttig. 169
beftoovene Óf, van Worm en Rotten, doorknaagde Geichriften (om nu van andere, ook, van dag tot dag, meêr en meêr wegraak ende, Gedenkftukken niet te fpreeken) zouden (moeten riaargelpoord, doorkiezen, Qi) met eikanderen vergeleeken en de byzonderheden, daar in ontdekt, niet, dan na veel wikkens en weegens en met voortbrenging van die ftukken, konnen opgemaakt en in het licht gefteld worden, (jb) Doch, die paerels zoekt, moet het morfige der Schulpen en het diepe der Zee niet vreezen! OmDuitschte fpreeken, de liefde tot weeteirfchappen moet en kan alles overwinnen, en de zugt voor ons Land; tot het welk, hoe gefchokt ook, wy dezelfde betrekkinge behouden; zo wel als de overtuiging, van den tyd; zo veel in ons is; ter vermeerdering van algemeene enbyzondere kundigheden, te hebben befteed, moet elk' Minnaarder Letteren, in zynen kring, beurtlïngs troosten en aanvuuren. Laat ik het mogen zeggen,
(a) Ook voor de oudften der inlandfche Gedenkftukken wordt, in andere Landen, de nauwkeurigfte zorge gedraagen. De Pruisfifchc Regeering heeft, nog onlangs, in de nieuwspapieren, élk', die eenige zeldzaamheden onder den grond mogt vinden, doen uitnoodigen, om ze, uit Vaderlandsliefde of tegen derzelverinnerlyke waarde, in 't Koninghk Kabinet te brengen , ten einde, aldaar, bewaard en ten gemeenen nutte gebruikt te worden. Zie de Algem. Konst en Letterb.,van'tjaar 1799, A'o 275 b/.icj. Een Mttfsum van foortgelyke ftukken zoude, ook hier te Lande, eene zeer wenschlyke zaak zyn.
0>) Vergel., alhier, het L B., bl. 7 en 8. L 5
i7o Lof der Voor-Oudere y. Besluit.
gen , myne Vrienden ! Indien wy doch verkiezen Vreemdelingen naar te volgen, in plaats van zeiven; zo als ons paste en wy konden; oorfpronglyk en voorbeeldig te zyn, waarom zig dan, ten minfte, de beste exemplen niet voorgefteld? De Duitfchers, de Franfchen, de Engelfchen, de Itsliaanen, eenige Noordfche Volkeren, zyn ons hier, reeds lange, voor uit. Of verdient de nagedagtenis onzer Voorvaderen mindere oplettenheid dan die van andere Volkeren ? Wat Nederlander; die zig dien, wel eêr gedugten, naam nog nietfchaamt en het onverbasterd bloed nog vocltprikkelen; ontroert, bloost, niet op dit denkbeeld! Indien wy hen, aan welken wy; janiet flegts wy ,maar fchier alle Natiën der bewoonde Waereld; van zeer vroege tyden af, zo hoog en dier verpligt zyn, ooit of ooit, ongevoelig en lafhartig konden vergeeten, denkt dan, myne Vrienden! denkt, welken les, watvoorfchrift, wy, ten onzen eigen opzigte, aan de Nakoomelingfchap zouden infcherpen en nalaaten!
Op deezen en foortgelyken voet liepen,fomtyds,de Gefprekken van volkhart en van zyne twee Vrienden. Zy herhaalden hunne dankzegginge voor het medegedeelde en ftemden zynen wensch; zo met opzigt tot verdere gezegdens, als ter faamenftelling van een brecder en fystematisch Vertoog over het daagIjksch en huidyk Leeven onzer Voorouderen; even gereedlyk toe, als zy, met hem, hunne kleene hoop op de fpoedige vervullinge van het gewenschte; voor al in deeze, meêr en meêr drukkende en, ondanks den pryslyken yver van fommigen, ook voor de wetenfchappen noodlottige, tyden; niet in den boezem fmoorden.
BY-
BYVOEGSELS
EN *
VERBETERINGEN.
OP HET
EERSTE BOEK.
Bladz 20. Reg. 16. „ Een klein Gehugt, Rummel ge„ zegdr Misfchien; dagt ik onlangs; droeg het ook den naam van Rumme: zynde de / en m Wisfelletters. Jn dat geval kon, hier ter Plaatfe; zo als ik, verder, meende; tot over de helfte der veertiende eeuw, een aanzienlyk Slot geftaan hebben, nadien ik las, dat jan van Arkel. eerst Bisfchop van Utrecht, toen van Luik, in 't jaar 1364 „ , den Keizerliken Burg tot Rummen won en nederwierp," Zie beka auö., in Anal. matthei, Tom. V, pag-.262in0&,en Tom. III ,/>«£.257, in qto. ookR.de Rivo, by Chapeaville, de Gestis Pontiflc. Leodieuf., Tom. III, pag. 15 et 16. Doch, federt, worde ik ontwaar, dat dit Rumme of Ruinen in 't Bisdom Luik lag, niet verre van Easfe.lt. Het hoorde, meene ik, in de zestiende eeuw, aan 't Huis kan Merode, en is dus van het Meiëryfche Rummel zeer onderfcheiden.
Bl. 35. f» Reg. 2. „ vihtirmas, welken naam ik el„ ders, niet vinde." Hy fchynt my, thans, zeer overeenkomfrig met dien van vithimer en vithimar. Conf. ,unii Batav., pag. 196.
Bl 89 Reg „Gezandfcbappen,/*« liever Afgezondenen."
Ml. 107. r. 6 „ Dat men voorzigtigst doen zal, niet „ te beflisjen, vóór het uitkoomei'' De juistheid deezer aanmerking van den Heere meerman wordt, door de uitkomst, bevestigd. De bedrieglyke handel van den Abt vella ; over wien hier gefprooken woidt; ten aanzien
van
172 Byvoegsels en Verbeteringen.
van zynen Arabifchen livius en andere Handfchriften, is, federt, door den beroemden jqseph hacer , niet flegts ontdekt, maar door vella zeiven bekend, die, daarop, ten jaare 1796, met verbeurte van goederen cn bedieningen , tot eene vyftienjaarige gevangenis is vervveezen ge ■ worden. Zie een goed Extract uit hagers Nachricht ,'mée Mengelingen der Algem. Vaderl. Letteroeflen. van 1799, N". 11, bl. 44!—452. Ik wist dit nog niet, by het fchryven van mynen Tekst. Zo 'er, ooit, gelegenheid was, naar een handfchrift van livius te-ConflantinopoIen te zoeken, het zou thans zyn voor deEngelfchcn, immers zo lang zy 'er zig in blaakenden gunst bevinden.
Bladz. 132. reg. „ Hans Sachs." Men kent deezen Dichter zeer weinig, hier te Lande. Een goed ftaaltjen zyner Poëfie is te zien; daar men het niet zou zoeken; by merula over de Wildernis/., II B., bl. 26 en 27.
Bladz. 175. reg. 6. v o. „ Hoe-zekere berulef- zig, „ met het maaken van eene Joort van Heldenliederen, „ beezig hield?' Hier is een feil van myii geheugen en niet van de pers. Men leeze, in plaats van het bovengemelde, aldus: „ hoe zeker eernlef, de Bedryven der „ Voorvaderen en de Stryden der Koningen zeer wel wist op te zingen." Vid. Vita lucgeri , apud leibnit. , Rer. Brunsvic, Tam. I , pag. 91.
Bladz. 264. reg. 8.
„ Clais van Brechten fcone dichte: ,, Dair fcone woerden in fyn en lichte.
't Geflagt der van erechtin is zeer oud: immers katuarine van brecht was, in de veertiende eeuwe, gehuuwd aan Heer jan utenhoute , in den Lande van Breda. Zie van goor, Befchryv. van Breda, bl. 387.
By nader inzien, ondertusfchen, van het HS, uit het welk ik de bovenftaande Rym-regelen aanhaalde, blykt
">)'>
Byvoegsels en Verbeteringen. 173
my, dat, in plaats van het woordje van, beter ven kan geleezen worden, 't geen eene verkorting van Veren; den Gemtivus van Vere; fchynt te zyn. Vare weet men, dat, oudtyds, eene aanzienlyke Vrouwe beteekende, en, daarom, zou ik wel haast, denken, dat ook het volgend bywoordjen Scone uit Soene; d. i. Zoone; in het HS. zal bedorven geweest zyn, te meêr, daar dit woord, nog eens, in de volgende Regel, voorkomt. Ik zou dan, thans, de eerfte Regel liefst dus leezen: Clais, Veren Brechlën Soene, dichte"
De Kinderen wierden, temeêrmaalen, voorheen, naar de Moeder genoemd, wanneer deeze; naar het fchynt; Weduwe en van meerdere geboorte dan haar overleedeu Man was. Bladz. 275. r. 13.,, («jVoeg 'er by" en legrand d'aussy."
Bladz. 279. reg. 17. „ Ik leeze haar" (De Rymchronyk van melis stoke) „ met vermaak" Men vergel}ke met deeze plaats eenige Regels van stoke, die ik zie, dat de Letterkundige oudaen , in zyne Roomfche Mogendh., bladz. 572 , in het Latyn heeft overgegooten.
Bladz. 29:. (O reg. 4. „ Werk" Dit zelfde Boek is ook, te Gouda, gedrukt, by gerard leeuw , in het jaar 1479.
Bladz. 303 reg. 6. ,, De naam van gheraert wordt, „hier, in 't geheel niet gevonden." Zo fchreeve ik ter goeder trouwe, na het H S van het eerfte Stukjen , over het welk ik hier fpreeke, voorheen , geleezen te hebben. Maar, na dat; op den 17 Augustus dcezes jaars 1799; de Heer visser my gelegenheid gaf, om ditzelfde HS, nog eens, op myn uiterfte gemak, door te leezen , en ik byzonderlyk het oog op dit punt hieldt, ontdekte ik den naam der Schryvers, voorheen, over 't hoofdgezien te hebben. Men veigeeve my deeze feil! Jk zal ze, door erkentenis.der waarheid, tragten te boeten. Zie hier, hoe 'er, letterlyk, geleezen wordt :
„ De-
174 Byvoegsels en Verbeteringen.
„ Defe woerden ombout dan, ,,Die, hier na, fullen volgen an! „ Klc vvoert dient van enen ïaere : ,, Efi dieifte woert, dat gi vint dare, ,, Was, doe men, ifu Camacio, (a) „ In alle Kerke fchreef alfo. ,, Van dane telle ende befich (£) ,, mcc ende lxx drie." (c) En, eenige Regels verder, volgt
„ NücIi ander vroetscepe vele „ Weet men bi defen woerden wele, „ Die van lienhout giieraet „ Ons nu hier openbaert." Daar de Dichter met het jaar 1273 begint, mag men denken, '''dat hy in de dertiende eeuwe gebloeid heeft. Gheraet bl}kt, uit het Rym, voor gheraert gezegd te zyn , en wy leeren met een, dat zyn Toe., of Geflagtnaam lienhout of van lienhout was.
Bladz. 308. reg. 7. „ De Maaker is , even min als „ de juiste tyd der maaktng, bekend-" Ik zoude, thans, Jacob van maerlant voor den Maaker van dit Kruidboek houden. In een Handfchrift van het X?. Boek der Naturen Bloeme , door laatsgemelden Schryver gedicht, vinde ik het woordelyk,
Bladz 312. reg. 3. v. 0. „ Zy zyn my, niet tydsge„ noeg, geworden, om 'er-eenig by zonder ver/lag van „ te doen." Ik zou bier, thans, wel toe in ftaat zyn, na dat ik de HSS., in den tekst bedoeld en vermeld; be-
hal-
(a) Tydreekening naar de Vlceschv/oordinge des Heilands.
(b) Dat is, befte! let op!
(c) Ik agte dit een fout in liet hs. ,en dat 'er, oorfprong]yU, gedaan zal hebben.
„ mcc drie ende lxx. De CyfTers txx, rymen op liet voorgaande befich: een' imperatïrus van bezien, die zeer goed Hollandscli i*.
Byvoegsels en Verbeteringen. 175
hal ven dat van limburg en ysewyn; uit de Boekery der Leidfche Maatfchappye van Letterkunde bekoomen en doorleezen heb. Maar, daar dit, alhier, te veel plaats zou beflaan , en daar ik verlange, den ferguut en Esopêr, met andere Proeven van Dichtkunde der veertiende en vyftiende eeuwe , 't zy afzonderlyk, 't zy nevens eenige Historifche AnaleUa van ons Land, in kort, uit te geeven ; waartoe zy by my afgefchreeven liggen; zal ik zulks, tot dattydpunt, uitftellen. Ik rekene deeze HSS. zoo oud als die van melis stoke.
Bladz. 35 r. reg. 15. ,, Franfche Dichtkunst, •— door „ Hertoge philips van Bourgondie zeer befchermd." De Heer g. j. gerard, voorheen Secretaris van het Gouvernement en Directeur der Keizerlyke Maatfchappye van Weetenfchappen, te Brusfel, zondt my, onlangs, een Affchrift van eenige Ballades, gemaakt door aanzienlyke Franfche Dichters, op het laatst der veertiende eeuw. — Hy hadt dezelve, vóór verfcheiden jaaren, afgefchreeven uit een Pergament HS., getiteld Livre d'_Amours, en berust hebbende in de uitmuntende Bibliotheek der Hertogen van Bourgondie, te Brusfel. Dit Stuk is, federt, met veeIe andere naar Frankryk vervoerd, nimmer, myns weetens, gedrukt en, egter, zeer den druk waardig.
Bladz. 363. reg. 4. v. o. ,, Philips de Schoone — „fchaamde zig niet, Lid der Brusfelfche Rethoryk-Kamer , het Boek, te worden." 't Is van meêr aanbelang voor de Historie der Rethorykers en, zo verre ik weete, niet bekend, dat dezelve philips, ten jaare 1493 ,„ hy eenen „ ghemeenen accorde ende conventie van de Cameren, „ Collegien ende Broederfchappen van der voerfeyder Re„ tborjken van der Duytfcher tonghen, binnen de Ne„ derlauden, ofte emmers van der meefter menichte van „ dien , — by hem daer toe befcreven ende verfaemt, in — v de Stad van Mechelen," heeft ingefteld „ eeaeOverfle
„ ea-
i?6" Eyvoegsels en Verbeteringen. „ ende Souver eyne Camer van der voorsz. Rethoryken, „ onder den name Ihesüs met der Balfemblo.eme'', als mede, dat hy zynen Kappellaan, filter aelturs genaamd, tot Opperhoofd of (zo als men toen fprak) Souvereynen prinpe van die Kamer hadt benoemd en deezen gelast, de Broederfchap, naar zekere gefielde Wetten, te regeeren: dat, verders, aelturs, in 't jaar 1505, die Kamer heeft geplaatst te Gend, alwaar hy voor haar een Autaar deedt opregten, in de Kapel van S. barbara, in 't Hof van Vlaanderen: dat mede, volgens het Reglement, die Kamer uit vyftien Leden moest beftaan , waar onder een Stedehouder van den Prins en een 'Ihefaurier van de Kapel: dat 'er ook vyftien jfonghers toebehoorden ,, die ghehauden werden d'werck van Rethoryken te leer en," en dat, eindelyk , Keizer maximiliaan en zyn Kleinzoon karel; Zoon van gezegden philips ; deeze inftelliflge, op den 17 Maart 1511 (1510), hebben bevestigd. Ik ben deeze Anecdote verpligt aan demreeds boven genoemden,Heere gerard, die my, teffens, een Exemplaar zondt van dat dit Reglement, dat wel voor eenige jaaren, te Brusfel gedrukt , maar thans zeer zeldzaam te vinden is. Die uitmuntende Kenner van den vroegeren en laateren ftaat der Nederlanden heeft, iii zyn nuttig en werkzaam leeven , een fchat van zeldfaame en, elders, niet te vindene Stukken vergaderd, die het te wenfehen is, dat, na zyn overlyden., niet verlooren gaan mogen! Ik weete.voor 't overige, niet, wat hier in 't vervolg van is gekoomen. Dat onze Nederlandfche Kamers zig, ooit, aan deeze fchikkinge zouden hebben onderworpen, is my niet gebleeken. Onze Schryvers, voor zo verre ik zien kan, zwygen van deeze geheele inftclling, en de boven aangehaalde woorden zeggen wel, dat dezelve gefchied was, by een ghemeen aecoord der Rethoryk-Kameren, maar voegen 'cr egter by, „ ofte emmers van der meester menlchte van dien."
BY-
17?
BYVOEGSELS en VERBETERINGEN.
op het
TWEEDE BOEK.
Bladz. 14. reg. 7, „ Reiskaart van antoninus , die, „van het jaar 138 tot 163, regeerde." Men zette in plaats: ,, Reiskaart, gevonden in de Boekery van peu„ tincer , die men mag agten, van de vierde eeuw te zyn."
Bladz. 15. reg. 12. v. o. ,, Den, aan jupiter, mi„ nerva — toegewyden Altaar." hees hier, en bladz. 12, reg. 2, tusfchen den naam van jupiter en minerva , ook dien van juno. 't Schynt my merkwaardig, dat, ten jaare 3624, een Steen, met juist het zelfde Opfchrift, te Aaken gevonden is. Zie Meyer Aachenfche Gefchichten, pag. 15. col. 1. Die egter de onderlte letteren van den Steen, t: w: „ duob. silan." kwaalyk verklaart, door „ Duobus Si„ lano—Cbi^/ïtoj",en.verkeerdelyk,'er by voegt „Hier „ ist der name des andern Burgermeijlers erlofchen "
Bladz. 34. reg. 1. „ De tweede" (Staat)" bellondt uit Vry en Welgeboornen". Men houde in het oog, dat ik, hier, i".m 't algemeen fpreeke,en my, daarom , niet iulaate in de trappen van rang en vermogen, die, tusfchen de Leden van deezen tweeden Stand, plaats hadden : waarom men, wyders, over deeze Stoffe, mattil/eus de Nobilir. IV. 8. 944. feqq-, als ook Kluit prim. Lin., pag. io/ et feqq., Racer Overysf. Gedenkt!., II Deel, meerman Leeven van willem II, I D , bl 19—29, eu HID. ,xiveH. ,bl. 254 Heeneman de Precar. Comit Hol., Cap 4. en anderen, kan nazien 20. Dat ik fpreeke over de gevoelens der middel-eeuwen, 'in welken, de Eigenluiden en Onvryen, als geen' perfoon hebbende en op zelveu niet beltaande, dierhalven ook geenen Hand uitmaakten.
II, Deel. M Blad.
i?8 Byvoegsels en Verbeteringen.
Bladz. 52. r. 5. „Stedelyke gedaante " Zie ook,over dccze fioffe, Meerman, Leeven van willem II., I!I D., 2de Hoofdlr., bl. 54 en V Hoofdft., bl. 278 en volgg.
Bladz. 49. r. 8 v. 0. „ Aanzien der Utrechtfche Burgeren." Men zie byzonderlyk, over 't aanzien der oude Burgeren en der Stedelyke Regeeringen, Dreyer. Vermischter Abhandl., III D. , bl. 1206—1220.
Bladz. 62. (c) r. 5. ,, Mufaïc- op de Vloeren." Men vondt ook, op den Burg, by Voorburg, ten jaare 1500 ,een' in gelegden Vloer van dien aart. Heda de Episc# Ultraj. p. 54.
Bladz 63. r. 10. „ Eangtapyteni' Men hadt, in die tyden, ook Tapyten van Goudlaken. Nederl.Divis.Chron. bl 335- Vfo
Bladz. 67. r. 7. v. o. „ Enen Boem met Serpentston„ ghen" Vergelyk le grand dAussy, Vie Priv. des Franc. Tom. III , pag. 157 et 217; alwaar gefprooken wordt van een ,, ito/" {Schip, oudtyds zeker foort van Tafelgereedfchap) „ portant a chacun de fes bouts, „ un Serpent."
Bladz. 104. r. 3. v. o. „ Ouaertfpel," dat dit woord Kaartfpel beteekene, fchynt te duidlyker, wyl men het Reglement of, zo gezegde, Kaart van de Schuttelyke Schietfpeelen, oudtyds, ook Quarte noemde Zie Excell. Chron. van Vlaandr., bl. 286.
Bladz. 84. r. 10 v. 0 ,, Schelden, als Woefleren." Woefleren zcide ik reeds, dat Oefieren beteekende. Men hoort de uitfpraak der W, thans nog, in het Franfche Huitres. Schelden zyn, hier, de Schilden of Schillen (d'Engelfcben zeggen , nog hedën , Oysterfchdt) of Schelpen van dien Visch, en , misfchien , moet men wel Scelpen leezen, en kan dc p, by het affchryvcn. n een d veranderd zyn.
Bladz.
Byvoegsees en Verbeteringen. 179
Bladz. 162. r. 13. „ Hoe breedt hadt ik konnen uitweiden ?" Onder dit fchryven, waren my nog niet volkoomen bekend de keurlyke Afteekeningen der Graaven en Graavinnen van Holland , die wylen de Heer c. pioos van amste , met groote kosten, heeft doen vervaardigen naar de houten en metaalen Beeltenisfen, berustende op het Raadhuis der Stad Amfterdam. Uitmuntende Stukken zeker! die ik my.uit de Verkooping van dien beroemden Konstminnaar aangekogt heb, en welken ; in fchoonheid en Ouderdom, mynes inziens, alles te boven gaande, wat men, tot heden, van dien aart heeft ontdekt; ook aan den toenmaaligcn Kleederdragt, en niet minder aan de Nederlandfche Gefchiedenisfen, een nieuw licht konnen byzetten.
VERDRIETENDE
DRUKFEILEN.
In het EERSTE BOEK.
Bladz. 23. (a) reg, 3. V. o. Sic — pag 5". lees hxc,pagi 5;
Bl. 36. r. 4. v. o. P/untfaix, lees Saintfoix.
Bl, 42. r. 5. v. o. Lehevennus, lees Lehrrennus.
Bl.^o.r. 12 öf, vooragter; als ecu Prapofiiio, leesoii slseèwi Prttpofitio; voor egter, '
Bi 63 (a) r. 4. v. o. de Vorst, lees den Vorst
Bl, 103. (a) r. 5 en 6. ten jaare 1715 , lees ten jaare 1515,
Bi. 105. (b) r. 2. v. o. liet 4611e, lees het 45de
Bl. 10C. r.3. overigen ;bclialveti van het 136de en 137de Boekenj lees overige, behalven van de 136de en 137de Boeken,
Bl.nö.r.g.fchrap uit het woord ik,en lees.op r.io.zelveyoorzelveri
Bl. 123. en 124. dreun bas, toonen! lees dreun der bastoonenl
Bl. 131. r. 15. of lees en
Bl 137. r. 3. op het, lees bet. Bl. 142. r. 3. dan , le'S 3.U. Él, 150.r. 10. uitgegeeven hebben, lees dat de laatsgemeide dié Uiigegeeven heeft.
M z Üli
t8o Drukfeilen.
Bl. i55.r.a.v.o. "«^«aanzag, lees "egt", aanzag,
Bladz. 156, r. 1—3. Alkemade hy wenschte, — fchryjfouten '
die by, /*« Alkemade met zo zeer met zyn Exemplaar was msf.
jioomen, of hy wensclne,'* oorfpronglyke gezien te hebben, om
de fchryfouten te konnen verbeteren, die hy, Bl. 156. r. 11. hem, tew Kolyn
Bl. 168. *■ 2 en 3. met Ioopende hand, eene, lees met eene IoopenJe hand,
Bl. 193. r. 13, v. 0. hoogere opgeiegen, lees hooger opgelcgen, £1. 208. r. 6. Monnik, lees Monik, Bl. 217. (c) r. 2. deeze, lees in deeze Bl. 221. >-. 1. de eerde, lees den eerden Bl. 230. (t) r. 2. v. o. glmaht, lees giivaht Bl. 273. r. 16. I. c., lees Nebenstunden in de Abhandl. voq dem nutzen des trcflichcn Gedichts Reinkede Vojz, Bl. 263. r. 14. dichte ic, lees dichtic Bl. 298. r. 4. Arminus, lees Arminius, Bl. 313. t. 9. Trouwens de, lees De
£1. 545- (*) 6- v. u. ook Conteurs Trouverres, lees Conteurt ook Trouvsrres
in het TWEEDE BOEK. 28. 4. Koolaard, lees Roóbaard BL 55. (a) r. 3. v. o. Wachteiu , Hereberga et Glosfar fc« Wachteri Glosfar., in Heriberga et
£7. 74. Boek „ gezegd den „ Hefjlaat", lees Boek, gezegd den iiofjtaat
Bl. 84. r. 1. Stolvisch, lees Stokvisch (a]. En, £/. 88. C«a fo«7-) "ca tour" "' 1
jB/. yi. r. 12. Ik dan; laat om, lees Laat ik dan, om Bl. 101. r. 7. agttiende, agde. ü/. lotf. r. 8. v. o. tckden, lees teksr. —-— hoe, van tyd tot tyd, befchaafd is geworden, 1. 134.
•—— ftaat van dezelve, onder de Batavieren en andere, met hun gelykrydige, Inwooners
deezer Gewesten, I. 169 — onder de Franken ,1.174 — onder de Graaven, l 176.
Dchtkundt: hoe men, in het opmaaken van den ouden ftaat onzer Nederduitfche, federt het begin der 9de Eeuwe , tot in de i3de, te handelen hebbe, I. IQ2, 193, 194: zie lodewyk.
Stand der Oost-Franki-
fche of'Duitfche , in hethooger deel van Duitschland, geduurendede9dcEeuw, 1.197; der 10de en nde Eeuw, I. 232.—der 12deen i3deEeuw. 1. 233. enz. — dezelve herleeft onder Keizer frederik I. in'tjaarii52.en onderdeszelfs opvolgers, I.235.
— vervalt in de eerfte helft
der 14de Eeuw, ï. 248. Martin opits doet dezelve in de 17de Eeuw weder herleeven, I. 249.
Swabifche, in Braband
geoeffend , I. 253 : elders , L 255, en in onze Nederlanden ,1. 256-258.
nederduitsche, wanneer
begon, 1.260 —Verhandeling over dezelve.in de 13de Eeuw, I. 261-299- dcrzelver toeftand was, in die Eeuw, gunftig, 1. 300 - door welke Gebeurtenisfen dezelve in verval raakte in de 14de Eeuw, I. 316: zie verder van de Dichtftukken van de 14de en 15de Eeuw, I. 359—364.
kort begrip van het geen,
in dit Werk , gezegd is, omtrent dc Vaderiandichc Dichtkunst
BLAD W YZER. 1S5
kunst van de vroegfte tyden af tot aan de ióde Eeuw, 1. 365— 3Ö7.
Dicht foorten: verfchillende oude, I 352.
Dicht/lukken (oude): zie Gedichten.
Di&are : aanmerking omtrent dit woord, I. 336. aant.
Disch: dit woord fchynen de Ouden voor Tafel te hebben gebruikt, II. 96. aant.
Dobbelfpelen : welke oudtyds hier in zwang waren, II. 103. enz.
Dorpbewooners: waren oudtyds geen vrye lieden, II. 36: met fmaad behandeld, II. 38.
Dorpen: wat men , onder dat woord al begrypen kan,II. 40. aant.
Dorperheid: wat dit woord betekent, II. 37. aant.
Dranken: welke oudtyds hier te Lande gebruikt werden, II 101. enz.
Drinkgelden , I. 342.
Druiven:op derzelver aankwecking legde men zich, hier te iande,al vroeg toc,ll.g^.Raephorst, onder Wasfenaar,door die vrucht beroemd, W.ald.
. fap van onrype, gebruikt,
U. 103. aant.
Duitschzrs : welke volken, oudtyds , daar oneer behoorden, 1. 185.
hunne tzal,deFrankifelie genoemd, I. 185, 220.
—- ■— hun Land , na den dood van lodewyk den Vroomen, onder zyne Zoonen verdeeld. I. 206.
Duitschers:hunne Dichtkunde: zie Dichtkunde en Dichters.
E.
Eburonen: waar gewoond hebben, I. 32.
Edelen: hier te Lande, oudtyds, metburgerfehappen van groote Steden befchonken , II. 49-50: huwden met dochteren van ryke Stedelingen, II.51.
welke hunne woningen ,
oudtyds waren, II. 58: zie verder Graaven.
Elve : oorfprong en vermaardheid van die Rivier, 1. 92.
Efopet • zie Fables d'Efope.
Eyk (hubert van): voor den Uitvinder van de olyverw gehouden. I. 362.
F.
Fables d'Esope moralife'es,door marie de France: in die taal in rym opgedragen aan den Grave van Henegouwen, I. 264 aant. 312, 315. aant.
Fatistes: welke deeze waren, 1. 345. aant.
Feardanas of Fileas: wat deeze woorden betekenen, 1. 131. aant.
Flagitium: wat betekent, I. 62. aant.
Flavius , Zoon van vihtirmat : wi e geweest zy, 1.18 , 3 4.
Forum adriani : waar gelegen is geweest, II. 14.
Fr ank-duitfche taal: beroemdheidvan dezelve, 1. 220,224.
Franken : toeftand der Nedcrduitfche Dichtkunde, hier te
M 5 Lan-
186 BLAAWYZER.
Lande , ten hunnen tyde, in di vyfde Eeuw, en zelfs de eerfti helft der tiende Eeuw, 1. 174 Franken : welke hun oude taa was, 1.185 y 218, 219, 222. 224.
Hair en klederdragt vai
hunne oude Vorften en Vorflin nen, H. 120.
Frankryk(0 hoedaanigheid der Slaaven
en Vrygelaatenen, l. ald.
—— woeker onbekend: verdeeling en bebouwing derLanden, i. 74.
' driejaargetyden flechts by hun bekend, 1. 75.
■ Jykplegtigheden, I. ald.
— welke byzondere gellaeh-
ten van dat Volk, met eene befchryvinge van derzelver zeeden , door tacitus worden opgegeeven — Eenige Gallier i naar Germanie overgeltooken , wyders Helvetiers . Bejen , lAravisgen , Ofen . Vangionen, Triboken , JVemeten en Ubien, I. 51, 76, 77. De Batavieren, de dapperite van alle deeze Volkeren, Mattiaken, 1. 77. Katten I.79. Ufipeten en Tenkteren l,8i. Brukteren, uitgeroeit door de Chamaven , l. 82 Dulgibinen en Chafuarië)
Angrivarien,Friezen, grootere en kleinere genoemd, 1.8 3. Chaucen , I 83, 84. Cheruscen, 1. 85. Fozen , Cimbren , I. 86. Suéven, I. 88,91. 93. Semnonen , I.89. Longobarden , Keudingen , Avionen , Anglen , Varinen, Endofen, Suardonen ,Nenthonen, l. 90. Hermunduren aan den Donau , 1.91. Narifcen , Marcomannen en Qiiaden , I.92. Marjignen , Gothinen, Ofen, Beniën , Lygiers, uiriën, Helveecenen , Manimen,Elyfiën , Nahaivalen , 1 93 , 94. Kugien , Semooien , Suionen,
I. 95. JEstuën , Sitonen ,97 » 98 Peucinen of Ba flarden , F^eneden en Feunen , Hellmfën en Cxiönen, 1.99 ,100.
Germaanen: of zy geen Dichters en Heldenzangers hadden, I. 125.
of 'er eigenlyk gezegde
Barden, onder hun zyn geweest, 1.122,125,126,136, 140, 365, 366.
verfchilden veel van de
Galliërs, ten aanzien van Godsdienst enz. I. 129.
of zy ook hebben kunnen
fchryven, I. 141.
hadden eenen afkeer van
bemuurde fteden, II. 26: doch hadden echter hunne Burgen,
II. ald.
Germanie: ligging van het zelve, , I. 48.
I Gefchiedenisfen, byzonderst van het Vaderland: derzelver ken-
; nis is nuttig en vermaaklvk, I. 3. Ge-
190
B L A D W Y Z E R.
Gefchriften: eenige overblyfieien van Oost-Frankifche ontdekt, I 188. Gevogelte, -wild en tam: welke foorten, oudtyds, hier telande gegeeten werden, 11. 8 7-91. Gezangen • wetten der Frankifche Koningen tegen fchandeJyke en onkuifche, onder de Christenen, 1. 209. Glasfchilderen : by ons al vroeg
bekend, I{. 63. Glasvenfteren : al vroeg in gebruik , li. 54. Goden der Germaanen: door de Romeinen, met Romeinfche naamen .uitgedrukt, l. 38,39. Gordel, I. 143. Gouda • de ftreek van die Stad, door lekkere vrugten , oudtyds reeds beroemd, 11. 95, Graaven: hier te Lande, waren oórfpronglyk Landvoogden of Stedehouders, II. 31. — bewoonden Burgen of Kasteden,. 11. ald. 49, 58. —— ftigtten, op eigen gezag, Vestingen, If. 32.
■ aanmerkingen, omtrent
dc vroegfte tyden van hunne ■ Regeering, H.33,4^47,48, ■ 5i, 55.
• ■ derzelver afbeeldingen
op hetllaarlemfche Stadhuis, opmerklyke overblyfzels der oude Schilderkunst, II. 112* Graham: (hendrik) ofverdich- J ter is geweest van de Chronyk 1 van klaas kolyn, 1.143. enz.
— wie geweest is, 1. 146.1
aant.
Grensvestingen: in de vroegftej
tyden j hier te Lande, aangelegd , II. 29. aant.
H.
Haagfche Bosch , II. n.aanti zie Bosch.
Haarlem : Graaflyke af beeldfels aldaar op de zaal van het Raadhuis, 11.112: onderzoek naar de oudheid dier Afbeeldingen, II, 114.
Hair-dragt der oude Frankifche Vorften en Vorftinnen, II* 120. en van anderen, II. 155.
Handfchriften van verfcheidenc oude Schryvers zyn verloren, of onvolkomen en verminkt, 1. 104.
der Germanifche Oorlogen van plinius , 1.107. aant)
van gesar , livius en
anderen, op een lyst van de Abdye van Egmond, I. 108. aant.
van de Rym-chronyk van
klaas kolyn, I. I39, I48, '
157. aant. van adriaan van schil-
peroort, Vishoek , 11. 90.
van fergunt, ll.99.aant;
—— (oude Vader landfche) van melis stoke, J. 282 en
284: VanjANVANHELU,I. 285.
Spiegel Historiael van maerlant, I. 289 : andere Handfchriften, I. 298.
'lashou waar gelegen , I. 222.
leemskinderen (de vier): een oude Roman, I.270 aant.
[eins (daniel) : van den Dichter martin opits voor zynen lydsman, in de Dichtkunde,erkend, 1, 249. Hel-
BLAD W YZER. 191
Heldenboek,(Hoogduitsch) I, 241. aant.
Helu (jan van) ook van leeuwen gezegd, 1.2 86-28 8
Hendrik I, Hertog vanBraband; zyn afbecldzel, II. 134.
Herbergen: van waar dezelve oórfpronglyk zyn, 11.55-,
m aanmerking,omtrent derzelver uithangborden, II.57 aant.
Hercules macusanus, van welken oorfprong die bynaam is, I. 18, 42.
Herdenberg: met planken, gevestigd, II, 44.
Hertus : een zekere Godheid, by fommige Germaanen,! 91.
Hoeden, II. 121, 141.
Hoofddragt der oude Nederlanderen, II. 128,130,132, 136,146, 153, 158.
Huidecoper : (balth.) Latynsch Gedichtje van hem, voor een Chronyk van klaaskolynmet dc daarvoor geplaatfte afbeelding van l. spiegel, 1. 168. aant.
Huisraad der Vorften en van andere voornaame Edelen hier teLande,in de vroegere tyden, was prachtig, II. 65-70.
Huizen: hos eertyds opgetimmerd werden, II. 54.
I. en J.
Jacob a's Prieelen, in 'tHaagfchebosch; aanmerking omtrent dezelve, II. 88. aant.
Jakken, II. 157.
Jamarinus: (c.) aanmerkingen omtrent een' fteen, met
zynen naam, bys''Hertogenbosch , gevonden, I. 32.
Jeuxmiparti,\ 294,354.aant.
Infame s cor/>ore:\vat betekent,
I. 61 aant.
Ingelheim , Palcis niet verre van Ments , wanneer gefticht, en hoe van binnen vercierd,
II. 62, 63.
JoACHiM, Abt in Calabrie: zyn fchriften, en fterfjaar, I. 317. aant.
K.
Kaart van den Heer van de wall, I. 31.
Kaartfpel: aanmerkingen over deszelfs oorfprong en gebruik oudtyds, hier te Lande, II. 104—107.
Kalkoenen: vanwaar en wanneer deeze vogel, het eerst, in Europa kwam, II. 89.
Kapellen:oi\dtyds door de Christenen gebouwd,op den grond, daar voorheen Heidenfche Afgodsdienst gepleegd werdt, I. 26.
Kaproenen: een oude hoofddragt, II. 132, 153.
Karel de Groote: of de Gedichten , in welke de daaden van de oudfte Koningen werden opgezongen,in fchrift heeft doen brengen, I. 177—184.
geeft Duitfche naamen aan
de Maanden en Windftreeken, I. 181,182. aant.
■ bezat een voortreflyke
boekverzameling, I. 187: of van dezelve nog eenige ftukken voor handen zyn, 1. ald. in aant. Ka-
192
BLADWYZER.
KAREL/e Stoute: Hofftaat var dien Graaf, een belangryl boek, II. 86.
• hieldt een kostbaare ta¬
fel, II. 87.
Karel IX, Graaf van Vlaanderen : zyn afbeeldzel, II. 128. 129.
Kasteelen, oudtyds ook Burgten genoemd, II, 5. aant. zie Burgen. Kasteleinen, II. 32. Kerk-glazen: al vroeg in gebruik, II. 54. aant. Kleeding onzer vroegfle Landsgenooten : dezelve is moeilyk te bepaaien, II. 119: verfcheidene afbeeldingen van dezelve, II. X27: befchry ving van dezelve in de XII. Eeuw, II. 128: indeXIII.EeüvvVlI: 131. in deXIV. Eeuw, II. I40:in de XV. Eeuw, II. 157.
Klerk: waar van dit woord afkomftig is, 1. 278. aant.
Kolyn: (klaas) aanmerkingen over de Nederduitfche Chronyk, welke op zynen naam uitgaat, en over de Duitfche Barden en Bardfangen , van welke , in die Chronyk , gewaagd wordt, 1.139. enz. 176.
•—— of de Advokaat graham. dan wel de Gommis van alkemade, deVerdichterszyn van kolyn's Chronyk, breedvoerig onderzocht,!. 143,169 i
• byzondere affchriften van
zyn Rym-Chronyk, I. 166., 167, 168.
Kruistogten: derzelver gevolgen, 1. 233, 251, 252 : li. s<5, 62, 94.
Krygsdienst: wie oudtyds daartoe behoorden, II. 35.
L.
Lampreien,Rivier-visfchen II. 84.
Latynfche taal, weleer in Gallie
in gebruik, I. 186. Leendienst, 11. 34. Leenregering, kreeg in de 1 ide
Eeuw een onherftelbaarekrak,
I- 233.
Leiden: Burg aldaar, II. 59.
al vroeg beroemd, II. 65.
Liederen: het zingen van Inlandfche door alle tyden heen, een hoofd-vermaak derDuitfchers, I. 200.
Livius: eenige aantekeningen omtrent verfchcidene veiïooren ftukken van zyne 142 Boeken, I. 105, aant.
zyne Schriften,door de Arabieren, in hunne taal, nevens andere Romeinfche Schryvers overgezet,!. 106 aant.{1.172.
Lodewyk de Vroome (Keizer) komt, ten jaare 814, op den throon, I. 197.
zyn opvoeding en letterkunde, I. 198.
of hy den Bybel, door een'
Saxer, heeft laaten berymen , I. 201—205.
—— verdeeling van zyne Landen, I. 206.
-,odewyk,Zooii van lodewyk den Vroomen : welke Landen hy, na zyn Vaders dood, onder zyn gebied kreeg, l, 206.
zekere otfried wydde
aan hem zyne beryming der Euau-
BLADWYZER. 193
Euangelifche Gefchiedenisfen: toe, f. 208. — wat den Dichter tot het dichten van dal werk aanleiding gegeeven hadt, I. 209.
Lombaerden : van waar oórfpronglyk, II. 55.
Lyfeigenen: hier te Lande, wie waren, II. 36.
M.
Maaltyden: hoe oudtyds, hier te Lande, gehouden werden, II. 96. enz.
. wat men, na dezelven,
verrigtte, II. 99.
Maanden:door karel denGr00te , met Duitfche naamen benoemd — en verdere aanmerkingen omtrent de Maandnaamen,I. \%i.aant.
Maas: derzelver oude loopj. 29.
Maerlant : of merlant ; waar diePlaatslagJ.290.2.91.aant.
Maerlant (jacob van): een fraai Handfchrift van hem, getiteld der Naturenbloemen , aangehaald, I. 303. aant. II. 80, 85,92, 183.^»?. — zyn verdere Schriften, I. 275, 289, 291. aant. 290-297,318.
.... - waar geboren en geflorven is, I. 289.
. of ook tot de Rhetorykers behoord hebbe, 1.298.
■ oud Latynseh Graffchrift
op hem, I. 336. aant.
Magiftratus (fummus): aanmerking omtrent deezen titel,
I. 18, 35. aant. Mantel: II. 121 ;der Vrouwen,
II. 139II. Deel.
Margarete van Vlaanderen: haar afbeeldfel, II. 145.
Matth^eus (Profesfor): alle zyne nagelatene Handfchriften zyn niet verkogt, 1.162. aant.
Meerswyn: of het zelfde is met Marswyn , II. 81.
Meerzwynen : werden oudtyds gegeeten, II. 79.
Meiery van den Bosch: of de Batavieren hunne woonplaats zoo verre hebben uitgeftrekt,I. 27, 3i-
Meisterzingen: aanmerking omtrent dezelven, I. 348, 349. aant.
Met'aaienHand'.-uit den grond opgedolven, by de Lustplaats Arendsburg , II. 6.
Meykersfen: II. 94.
Minnezangers: I. 236.
Mofaic werk: welke konst dit geweest zy, Il.óien aant.
Mutfen: II. 128.
Muzyk - Jnftrumenten : welke foorten daarvan oudtyds hier in gebruik waren, II. 107. -
— Noten: wanneer uitgevonden , en hoe dezelve gefchreeven werden, II. 111.
N.
Nageregten derOudenJI.91,98.
Natuurkunde: was in de XIII en XIV Eeuw zeer in den fmaak, I. a#o.
Nederlanden : oudheden aldaar gevonden, 1,15,17,22,23,35» aant. 11,6,12,13,15,i6.18-2 2,
overeenkomst van derzelver oude Dichtkunde met de Hoogduitfche en Franfche, I,
i 250.
194 BLAD W YZER.
Nederlanden: Dichtkunde, aldaar beoeffend, 1.256.
»' Germanifche Burgen aldaar II. 24. Frankifche en andere vestingen der Graaven, aldaar, II. 27-32.
»■ vroegere ftand van derzelver Bewooners, II. 33. in Dorpen en Steden, II. 36-40.
. oorfprong der Stedelyke
vryheden, aldaar ,11 41.
• oude Bouwtrant daar re
Lande, II. 42.
■ opkomst van derzelver Steden, II. 47.
-■" vroeg aanzien derzelver Burgeryen, II. 50.
■ oude gedaante der Steden , aldaar, II. 53.
■ oorfprong der Herber¬
gen, II. 55.
■ gedaan te der oud-graafly-
ke en voornaamfle Sloten hier te Lande, IL 58-64.
• tafel- en huis-raaden aldaar, prachtig, II.65 -68,73.
" vroegere weelde aldaar,
II. 69.
oorfprong der beroemde
fpaarzaamheid van dezelven, II. 7 r.
« men had aldaar Zomeren IVinter-huizen , II. 73,
■ tafel-geregten, aldaar, in vroegere tyden, II. js.enz.-.zk Spyzen.
— tafelwetten, aldaarjl.96
■ ontbyt, II. 100.
-—1— dranken, II. 101.
— - dobbelfpelen,II. 103.
-—~ rnuzyk-inltrumenten, II. Ï07,
Nederlanden: Zang-kunst, II. 110.
kleeding in de XII Eeuw,
II. 126; in deXIII EeuwJI.i 31; in deXIV Eeuw, tl. 140; in de XV Eeuw, II. 157.
Nelis:(cornelius franciscus de) Bisfchop van Antwerpen,geeft in 'tjaar 1790, een voortrerTeIyk Werk uit,over de nooit gedrukte Nederlandfche Historie-Schryvers, I. 1Ó5, aant.
Niclaes de Klerk: zyn Gedichten, I. 323.
Noormannen : inval van deeze Volken, I. 222, 266.
O.
Offerfleen van zekeren vihtirmat .• omtrent s'Hertogenbosch gevonden: uitweiding over denzelve ,1. 17,31.
Olyverwe: wie voor den Uitvinder daarvan gehouden wordt, I. 362.
Ontbyt: waarin het zelve oudtyds beftond, II. 100.
Oostenryk, I. 206.
Oost-frankryk, 1.206: zie Germanie of Duitschland.
Oostvoorn: Burg aldaar, II. 59.
Opdisfchen der Geregr.cn: hoe hier oudtyds gefchiedde,11.86.
Opfchriften op oude Steenen : aanmerking daaromtrent , I. 4i ■> 43-
Ossian : 'er is aan de echtheid van zyne Gezangen niet te twyffelen, 1.135. en aant.
Otfrid : een oud duitsch Dichter, hoe hy aanleidinge kreeg tot het berymen der Euangelifche Gefchiedenisfen, 1.208.
Ot-
BLADWYZER. ick
Otfrid : ofdit zyn werk de eerde) Frankifche By'oel-beryming is geweest, I. 210, 213.
i Schets van zyne Dicht-
wyze, 1.211.aant. 215,217 aant.
• zyn taal met de onze vergeleken, 1.217: zie ook II. 42
Oudheden in ons Vaderland: derzelver fchoone verzameling, door de smetiussen, ten jaare 1703,aan den Keurvorst van den Paitz verkogt, I. 15.
■ by het flot Roomburg gevonden in 'tjaar 1503, aan Keizer maximiliaan gefchonken, 1. ald.
• zie verder derzelver opgaave,!. 17, 22, 23, 32, 35,aant. 11.6,12,13,15, 16,18-22,58.
Outaarfteen: zie Offerfteen. P.
Penningen (oude), in den grond gevonden, 11.12,15,16.
Perftken: het gebruik van de . zelve, hier te Lande reeds oud II, 92.aantekening van maerlandt, omtrent dezelve, 11 92. aant.
Philippus de Schoone, befcher- , mer der Nederduitfche Dichtkunde, I. 363. II. 175. 1
Philips van Rourgondie: zyn af 1 beeldfel, II. 153.
Plinius : verklaaring van een ze- < kere plaats, uit zyne Natuur lyke Historie ,\, 109.
Pracht: had al vroeg hier te • Lande plaats, II.68-70.
Pricken: zie Lampreien.
Privilegiën: hoe de Steden de-1 zelve oudtyds kreegen, II, 47
s|Provence: weleer een Leen van 's het Duitfche Ryk, [. 245,
R.
' Rechtfpreuken , I. 336. aant. Referynen, I. 358. aant. Heinoud II. Graaf van Gelderland, trouwt de Dochter van floris berthoud , een Brabandsch Edelman, II 50. ' Reintjen de vos : aanmerkingen over deeze oude en beroemde 1 Roman, I 271-274. Rekeningen: aanhaling van verfcheiden e oude gefchrevene 1 Rekeningen, 1. 333, aant'. 334, aant. 336, 339, 340,
341» 343, 345') 353s 355» 356, 11.47^56,57,67, 77, • 78.aant. 80,83,84,87,95, ■ 99,102,103,104,105,106,
107, 108, 148. Rhetoryker: of deeze naam al, I in maerlant's tyd , in zwang
was, I 299, 346-353. Rhetorykkamer te Diest, wanneer opgerigt is, I. 299. ■ of men ook zulke Kamers had, in de 14de Eeuw, !■ 347-354. Rhetrofynen of Rhetorykers , L 35i.
Rhyn: deszelfs oude lóóp, I. 29. Ridder lyk leven: weleer een
hoofddeugd, 1. 266,267. Ridders: derzelver rang door Edel en, al vroeg, fterk b egeerd, II. 51.
■ aanmerking omtrent dezelve uit een oud en zeldzaam Boek, II. 52. aant. Robaert: eenZeevisch, II. 83, aant,
N a Rok,
ipö BLADWYZER.
Rok, II. 122.
Romans: aart der Nederduitfche, 1.265.267. — hoe oudtyds genoemd,I.268.— veelal uit het Fransch vertolkt, 1. 268, 269.
■ oudfte Nederduitfche , \. 2 70, Nut van dezelven, I. 271: zie verder Gedichten , 1.308, 312.
Romeinen : dezelve ftigteden ongeftoord Legerplaarfen, op den grond der Batavieren, I. 173.
Rummel: een klein gehugt of Buurt van hetDorp s'MichielsGefiel by s'Hertogenbosch , 1. 21.
uitweiding over een BergJen, aldaar,I. 23 : veiflag van dat Bergjen , door den Heer
a. mahtini, I. 24, II. 171.
Rykdom der Graaven en anderen hier te Lande, en deszelfs bronnen, 11.66. Rym: of de oude Duitfche er. Franfche Gezangen op Rym waren gefteld, I. 259 Rymchronyk van melis stoke ,
I. 277-284. Rymvormen der oude Dichters, I. 352.
s.
Sachs (hans) een Dichter dei
16de Eeuw, 1.132,349. Sagen: gedichten der Noordfche Skalden , 1. 138: wat dit woord meerder betekent, 1 138.
SAxEi
Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar
Zomer- en Winter-huizen. 73
gebruiken vóór de zestiende eeuw. Want, van om trend dien tyd af en de regeeringe van Keizer karel den V, veranderde de zeden, in veelen opzigte.
Aleide. Wy fpraken van de Kasteden en derzelver Huisraad.
Volkhart. 't Is zo, cn ik vergat te zeggen, dat men de Kasteden of Vorftelyke Huizen wel eens verdeelde in Winter- cn Zomerhuizen. Zo leeze ik, dat de Graaf van Gelre, ten jaare 1160, beide bet Winterhuis en het Zomerhuis van den Burg des Bisfchops van Utrecht, te Groningen, afbrandde (/O• Doch ik weete niet genoeg, waar in het laatfte beftondt en of het, misfchien, in, of aan het eindt van , den Tuin of Bogaard des Burgs lag. Ook heb ik u niet gefprooken van „ be,, maalde" of gefchilderde Tafelen, waar van men, byzonderlyk in de veertiende eeuwe, veel gebruik heeft gemaakt Cb). Ook is het opmerkelyk, dat; hoe dikwerf men van gouden of zilveren of andere Mes/en en Lepels gewaagd vindt; er,voor de veertiende eeuwe, niet of zeer fchaars, van Vorken wordt gefprooken. Dit hadt ook plaats by anderen Volkeren Cc). In het
Boek,
Ca) Chron. Egmund. apud kluit, Hift. Crit. Holl., Tom. I., pag. '86. Beka in Godefrido, pag. 53.
00 Reken, des Joncheren van ark el: van Jaersdach XV April 1393. Art „ c/een foreyne. „ Enen knecht ge„ geuen die minen Here ene bemaelde Tafel bracht, daer „ der voghel-fproken in gefcreue ftonde, van Heren gheriid „van Bronchorst, ij Gulden."
(O Vie Priv. des Franc., Tom. III., pag. 249. 219, E 5
Wyn, Henrik van, "Historische en letterkundige avondstonden, ter ophelderinge van eenige zeden der Nederlanderen; byzonderlyk in derzelver daaglyksch en huislyk leeven.". Allart, Johannes Amsterdam, 1773-1811, 1800. Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dpo:4796:mpeg21:0004