Werken van het dicht- en letterlievende genootschap onder de spreuk: Studium scientiarum genitrix.
P R IJ S V E R Z E N. 79
Maar 'k zie hem, die op 't zorglijk pad, Gelijk een breidloos ros gedreven,
Van ijdle weelde cu wellust zat, Zich aan verkwisting overgeven;
De onkuischheid, minzaam van gelaat, Verzelt zijn dartelende fchreden,
Terwijl de pracht en overdaad, Die pesten voor de brave zeden,
Bij 't fchaadlijk plengen van den wijn,
Zijn huis en disch ten fchandvlekk' zijn.
Zijn huis, in een paleis herbouwd, Doet ftaêg den kunstnaar lof verwerven:
„ Mijn naam, vereeuwigd door het goud, Zal, denkt hij, leven na mijn fterven."
Dc roem, dién zijn verbeelding zoekt, Is enkel in den waan gelegen;
Het hart, wanneer 't zijn daden vloekt, Komt naberouw en wanhoop tegen;
Zijn hoogmoed, wellust, ijdle vreugd
Weêrftaat de prikkels van de deugd.
o Ja,