3._ Door mart i n u s siüart, Christen - Leeraar bij de Reinonftrautsch-Gereformeerden te Amfïerdam, Te /lmfieldam , 'bij J. W. JJntcma en Comp., 1803. 44 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: - 8 - :
Jacobus cohen, doch die federt primo Februari/ 1803, den naam aangenomen heeft van jacobus el ix, een Jood, in West - Pruis/en geboren, heeft met zijne Huisvrouw rebecca levij het Joodendom verlaten, en het Christendom omhelsd, en is den 20 van Slagtmaand met zijne Huisvrouw, en huisgezin, uit vier Kinderen beftaande, door den Heiligen Doop openlijk in het Christendom ingewijd, inde Remonflrantsch-Gereformeerde Gemeente te Amfteldam , door derzelver -Leeraar, den WelEerw. m. stuart, in tsgc-iivvoordigheid cener van alle zijden toegevloeide fchaare.
De Leerrede, bij deze gelegenheid door den Heer stuart gehouden, met de Gebeden, en bijzondere Aanfprakcn, gepaard met eenige ophelderingen, worden hier in druk medegedeeld. De Leerrede behelst een uitzicht in het toekomende op eene algemeene bekeenng der looden , en eene opgave van de hinderpalen , die , zoo J A 3 van
6 m. stuart , d00prede ov. de bekeering van isracl.
van de zijde der Jonden als Christenen, deze bekeering verhinderen. Alles is kort behandeld , waarroe de Eerw. stuart zijne redenen had, bijzonder wegens Je hoge zwangerheid"der Vrouw. ,, Ik zorgde nu flechts ," zegt hij ons, Bladz. 44, „ om bij de ganfche plegtig,, lieid kort, bij mijne foefpraak tot de doopelingen fu,, ber te 'zijn; gaarne mij allen oordeel desvvegcns ge-
troostende, om onbezwaard van hart ce blijven bij ,, eene ongunftige uitkomst: maar dezelve was tot he-
den'rijk gezegend."
Opwekkingsrede tot eene plegtige hulde aan onzen aanbiddeïijken Verlosj'er: Uitgefproken in de IVdlfctie Kerk te Rotterdam bij de algemeene Vergadering van het Nedetiandsch Zendelinggenootfchap , gehouden aldaar , den 11 Augustus 1803 , door gabrici. van oordx, Predikant te Haarlem. In 's Haage, bij Vosmaer en Zoonen, 1803. 32 Bladz. en 4 voor de Voorrede. In gr. Octavo. De prijs is f : -6 - :
Op deze Vergadering is verfchenen de Eerw. ki c h krer, die federt eenen geruimen tijd het Euiingelie onder de Heidenlche Hottentotten , aan den Afrikaanfchen Uithoek verkondigt,■ met drie Heidenlche Inboorlingen van dat Land, die door zijnen dienst tot de kennis, het geloof en de belijdenis van liet Euringclie van den Heere je sus Christus toegebragt, verllrekkeu tot aanvanglijke onderpanden, dat het werk, dat aan de verlichting van die menfehen bedeed wordt, niet te vergeefs is. De Eerw. van oordt geeft daarvan een beknopt en volledig verllag, in de Voorrede vóór deze Leerrede, waarover zich allen , die belang ftellen in de zaak van den gezegenden Zaligmaker, en in de verlichting en verbetering van hunne medemenfehen, niet weinig verblijden zullen: want waarlijk, wat bedenkingen of berispende aanmerkingen men ook moge maken, over fommige biiömftandigheden , tot deze zaak betrek' ]i;k : het flux zelf, de groote verandering in het yerflahd, het hart, en den wandel van deze onbefehaal'de menfehen V órgevallen, en zeer duidlijk, aan eene grote menigte van menfehen, ook aan zulken , die zeer wel in (laat zijn, om nier over te oordeelen, gebleken, is toch al-
tijd
G. VAN OOR.DT, OPWEKKlNCSREDE. 7
tiid eene zeer grote zaak, en geeft niet weinig hope, dat hetgene aan hun gefchied is, ook aan anderen ge-
f° Ded Leerrede zelve heeft tot haar onderwerp Openb. V ob welke plaats zonder eenigen omflag van onnodige geleerdheid, duidliik en beknopt, en in eenen ftgl die zeer wel aan het oogmerk en aan de omftandigheden voegt, wordt opgehelderd; waarna de Eerw. van oordt aanwijst"- den indruk die deze waarheden in Zijne toehoreren behoren te maken - en zijne toehorers opwekt, om dien indruk te volgen - te regelen , en om zich allen met elkander te verëenigen, in her toebrengen van de verfchuldigde hulde aan den gezegenden Zaligmaker Wii vinden deze Leerrede een zeer fraai Mukjen. en 'oordeclen, dat hetzelve althands niet minder waarde heeft, dan die van zijne voorgangers in dit werk.
Tweedracht de verwoesting van een Landen Volk, of Leerrede over u a t T «• XÏÏJ 25b. Uitgefproken m de Amftelkerk, den 9 OEtober i«o3j. Door dirk cornelis van voorst , Predikant te Amfleldam. Te Amfteldarr,, *// Pv. van Lochem , 38 Bladz. In gr. Othivo. De prijs is f: - 6 - : -.
Bericht van dirk cornïeis van voorst, wegens de Uitgaaf van zijne Leerrede over matth. All: orb en eenige andere bijzonderheden. Te Amfleldam, lij R. van Lochem, 32 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : • 4 " :
Dit is dan nu de Leerrede, welke v. V. in zijn Verflag beloofd heeft, doch aan welker uitgave hij, buiten de tegenwoordige omftandigheden, nimmer zou cedacht hebben. — Hij ontwikkelt, in dezelve, nader, eenige bijzonderheden > in het gemelde Verflag aangeroerd, bijzonder ten aanzien der ongelukkige gevolgen der aanhoudende tweedragt. Hij had dezelve reeds, in eenen Bidftond, den 22 0& i?94» te I^derdorp, gedaan , doch nu, naar de, in zijn oog, tegenwoordige gelteldheid des Lamïs , en wel, inzonderheid , der Amlleldamiche-Gemeente, ingericht, terwijl hij zich, intusicben, A 4 over
!>• c van voorst
over zijn gehouden gedrag, in de EiUnds Kerk, mede
reeds ,n zijn FerJIag gemeld, nader verklaart. -
. £*W, naamujk, gaat v. V. na, welke waarheid hier
- cn maakt, ten derde, van die overdenking een nut$ Sel?rüik- &?d* deze Leerrede, op zieh zelve we bewerkt is, en de waarheid daarin betoogd, niet te Ved kan aangedrongen worden. »
2 m^trTf Aa,nracrki:ig.cn- CO Zijn wij door het Ie-
aanmVrtTnoT" a' uP^TV' van de naarheid onzer aanmejk.ng, bij de beoordeling van het Ferflag ge.
d^'nir11" 'C - W00rden ' even zoo wel, den sa Oct. J794, als den 9 Oct. 1803, fa altijd, wan! neer de tvveedragt, in een Land of Stad . heersen met nut kunnen behandeld worden. _ (3) Dat , mn lover
SS V^S61'' elk,b^,aa,-d c" verftandig beminnaar zunes Vaderlands zou dezelve van harte, tsaara zien™ar het verfchil is over de middelen om " 2\>o £ lukktge verëeuiging te bewerken en tot (land e brengel
fcfÏÏivT dn gChed B°ekded "Ver h^ee^ektXa chrijven, doch, zo men tevens niet bondig hét tweede betoogde nog geen half werk verricht hebben. Het is eene verltandige en gegronde aanmerking van rein. hard, „dat het, even gelijk in andere wetenfchappen " ook » d? voorfchriften der Zedenkunde vooral noods, zaaklnk is , om aan te tonen , hoe , en door welke middelen men tot het voorgemelde geraken kunne r*)." — Ln het is dit verfchil, hetvvelke deze gewenschte zaak
zoo lang verhinderd heeft Doch wij kunnen hfer
over thands niet verder uitweiden, maar moeten nomet een woord, verflag doen van het boven gemeMe ï,-' richt , hetgene te gelijk met de Leerrede is uitgegeven en daartoe betrekking heeft. uu0e0even ,
Wij hebben geen lust hetzelve, met onze Lezers, -eheel e doorlopen; daar het, in ons oog, zoo wegens ftyl a s inhoud, zoo weinig wezenlijk belangrijks heeft dat wi, met kunnen begrijpen , hoe een verftandig en recln vereenigings-gezind man zich tot het famenftellen van zulk „eicnnjt neett kunnen verledigen. Dus alleen dit weinige.
Sm few -f' qm resP«>v* 'fciunt anl
leerrede over matth. XII: 25b. en bericht. 9
Al aanftonds in het begin lezen wij: „ Het is een ge„ heel vreemd vcrl'chijnVel, dat mijn Verflag van het gc„ beurde, omtrend de 15 ontflagene Predikanten, onlangs ,, mtgegeven, en zo ook mijne Leerrede over maïth.
Xli: 2515, met welken ik geene andere bedoeling had, 11 üan de'voor Land, Stad en Kerk, zo nadelige, Par„ iijfeliap en verdeeldheid een' knak te geven, en de „ verdeelde gemoederen tot ée'n te brengen, bij niet wei„ nigea eene geheel andere uitwerking heelt gehad.' Wij , in tegendeel, en, gelijk wij gerust verklaren dur. ven, zeer velen met ons, (zoo verfchillende zijn de oordeelveilingen der mentenen,) oordeelden reeds, bij de eerlte lezing, dat het uitgegeven Verflag, zeker, in plaats van verëeniging, verwijdering baren moest, ja wij twijfelen niet, oi' elk onpartijdig befchouwer van deszelfs inhoud moest zulk euii belluit, den tegenwoordigen toeltand der dingen in aanmerking nemende, maken; gelijk ook het gevolg geleerd heeft, en v, V. in dit Bericht verklaart, dat hij zich gedrongen gevonden heeft,
openlijk met zijne Collegen te breken. ■- Alleen één
ftaaltjen ; (want het verveelt ons, ons langer bij deze onaangename ftof op te houden) na dat v. V. in zijn Verflag , van de Diakonie en derzelver gefteldheid gewaagd had , befluit hij Bladz. 30. „ Als dat redden van eenen Boedel is, kenne ik het niet." — ,, Zo zou men den „ Dcfoiaatften Boedel ook redden kunnen!" En evenwel, in dit Bericht Bladz. 8 en 9 lezen wij: „ Alle wie in Amfterdam Diaken is geweest, weet daarenboven , dat Predikanten en Ouderlingen, van de verrichtingen der Diakonen, niets meer, dan geheel oppervlakkig, we„ ten kunnen. Men denke hierbij eens verder." Wel nu! hoe verder men hier bij indenkt, hoe natuurlijker het belluit worden moet, dat zulke onvoorzichtige en honende uitdrukkingen Broederen Diakenen, ja eiken Lezer, geweldig hinderen, en van zulk eenen Schrijver verwijderen moesten. Of zou v. V. misfehien de eenige der Predikanten zijn, die de geheeie Adminiftratie der Diakonie grondig doorzag, en zich des vermeten durfde , op zulk eenen beflisfenden toon te fchrijven ? Dit durven wij
niet geloven. Dan genoeg. Het gemelde Verflag
geeft , aan eiken Lezer, meer andere bewijzen op , die niet anders dan verwijdering moesten veroorzaken, zoodat het ons in het geheel niet bevreemdt, A 5 in
io d. c. van voorst
in dit Bericht, Bladz. i en 2 te lezen: „ offchoon ik „ wist , hoe mijne Vrienden en Bekenden daar over ge,, weldig werden aangevallen , zo dat menig een' den „ vvensch tegen mij uitte, dat ik het Verflag toen niet „ aan het licht mogt gegeven hebben."
.Voor het overige lust het ons niet, onze Lezers verder bii eene breedvoerige opgaaf dezes Gefchrifts op te houden. i-!et heeft zoo weinia; belangrijks voor hun en ons te weten, welke plaats v. V. aan de Clasficale maaltijd heek ; — of hij het maandagsch gezelfchap al dan niet frequenteert; — of hij de Voorrede vóór zijne Leerrede aan de Fifitatores Lihrorum al dan niet ter approbatie wil mededeelen; — hoe het zich bij de beroeping van Ds.
ten bosch en fock hebbe toegedragen; dit
toch maakt de voorname inhoud uit, dat wij oordeelen , dat het veel beter geweest ware, van alle'deze bijzón* derhadeii gezwegen, en ze der vergetelheid gewijd te hebben. ,.
Alleen moeten wij hier nog twee Aanmerkingen, fchoon legen onzen zin, ten ïloue bijvoegen: (1) Dat v. V. öp het bericht van Ds. van'hall te Sloterdiik, dat hij de bewuste Leerrede niet zoo fchielijk kon cxamineettai-j dewijl jn zijne familie een fterfgeval was, op het vermoeden kwam, dat zijn Eerw. van zijne CMiegen eenig bericht ontvangen had , Bladz. 17. Zulke vermoedens zijn niet zeer llichtlf.k , en (froken in 't geheel niet met den, ook weder in 'dit Bericht, zoo dikwerf gemaniiesteerden geest, van hartlijke zucht tot broederliefde en verëeniging, van eene oprechte genegenheid, om met zijnen naasten in waarachtige eenigheid"en liefde te leeven. — (2) Dat wij ons niet kunnen begriipen., hoe v. V. zich zoo gebelgd kan tonen over de acrobatie vanHeeren Vifitatoren, wegens het bijvoegfel, als zoodanig , en dat deze al mede de wereld den mond moest openen, Bladz. 25. Stond het dan deze Collegen niet vrij, om van hem , in zaken, die de God geleerdheid niet betroffen, te verfchillen? Laat niet meermalen eene gegevene approbatie deze en gene uitdrukkingen, of verklaringen van Bewijs-plaatfen , voor rekening van den Schrijver V Moesten dan deze Heereii alle bijzonderheden, die in gemelde Leerrede voorkomen, en die zij, bij den eerften opllag, berekenen konden van gevolgen te zullen moeten "wezen , tegen de uitfrraken van hunne
over*
LEERREDE OVER. mattii. XII: 25b« EN bericht. ii
overtuiging, zoo maar gaaf goedkeuren ? In ons oog handelen zij ais mannen van eer, door openlijk hun gevoelen te verklaren, en daar, waar het pligt is, te ipreken , hunne overtuiging niet te bewimpelen of te bedekken. — Dan wij hebben ons reeds te lang bij dit geiehrijf opgehouden.
Verhand-Ving over de onfchadeliikheid der Kerkhoven en BcWdavenisfttn in Steden en Dorpen. Door c. a. KORtum, Med. Doet. Berg-Arts der Markfche Provintte en Stads Geneesheer te Bochum. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amfleldam, bij G. Hoos. £f Btf&L In gr. Gclavo. De prijs is f: - 8 - :^
Het oogmerk dezer Verhandeling is, volgends de opgave van den Schrijver zeiven, om de noodloze vrees voor Kerkhoven in het algemeen, welke 'men ïh onze dagen bijna alömme tracht in te boezemen, eenigxitis te verminderen en behoorlijk te bepalen; willende hij kórtlijk aantonen, dat de nadeclighcid der kerkhoven in bewoonde plaatlën , over het geheel befchouwd , niet zoo groot is, als men voorgeeft» Hij bepaalt nader welke Kerkhoven hij voor onfchaadlijk houdt, met te doen opmerken, dat hij daardoor Hechts dezulken verftaat, die op eenigzins verhevene plaatlen zijn aangelegd; waar de toevloed en doortogtder lucht niet belet wordt: die de verëischte grootte en ruimte hebben; en op welken de lijken ordcnlijk en diep genoeg in de aarde be°raven liggen. Hij houdt daaröm alle Kerkhoven, die de opgenoemde verëischten niet bezitten, voor nadeelig; gelijk hij ook de zoogenaamde gewelfde Crat kelders of bemuurde Graven, in welken de lijken niet rondom met aarde bedekt zijn, de oppervlakkige begravingen en inzonderheid het begraven in Kerken en kapellen zeehaf keurt. De redenen, door den Schrijver voor zijn gevoelen aangevoerd, (trekken zich ook niet verder uit, dan tot verdediging der door hem aldus bepaalde ftelliug. Zoodat de inhoud van dit Stukjen aan deszelis onbepaald opfchrift niet beandwoordt, en het fpreckwoord, dat de Tijtels vaak meer beloven , dan de Boeken geven , ook hier 'bevestigd wordt. Wat tot deze onnaauwkeunghcid aanleiding gegeven hebbe, hieromtrent willen _wh
liel;>!
12 c. a. k o r t u m
liefst geene gjsfingen maken; gelijk wij, bij gemis van het oorlpronghike Werkjen, ook niet kunnen bepalen of (leszelfs iijtel met dien der vertaling overëenkome.
Wat nu het Werkjen zelf betreft, gaarne willen wij met den Heer kortom toeftemmen , dat zoodanige Kerkhoven, als hij voor onfchaadlijk houdt, over het algemeen ter woning verre te verkiezen zijn boven digtbewoonde buurten, wij laten ftaan morfige naauwe fte. 3^0, vergeleken met 'sMans Verhandelingen tor het zelfde o dervverp betreldijk, in het \fle en lilde Deel van dit Genootlehap voorkomende.
(i; Specim. Hisror. de Caufis fuperfl. inter Christianos. UItraj. 3 Oa. 175s. §.17.
VERHAND. OVER DE ONSCHADELtjK.lt. DER KERKHOVEN. l5
. Éven min betreft ons de waarneming, indien zij al •do'.pm dar lieden, die in de nabijheid van Kerkhoven wonen ,' of die uit hoorde van hun beroep, dikwijls lijken en krengen moeten nandteeren , niet ongezonder zijn eii
niet vroeger iterven dan andere menlchen. ür be-
jmctüike epidemiën zelden in de buurt van welingerichte Kerkhoven ontdaan en aldaar niet heviger aan elders woe•den , gelijk K o r t u m en w u r z e r menen te hebben opgemerkt, durven wijniet bepalen: dan, ook dit toeaeitnan zijnde, bewijst het niets meer, dan dat de Imetdoften in'deze opene plaatfen, wegens den vrtien door. togt der lucht, niet lang kunnen toeven; maar hieruit volgt niét, dat de plaats, waarin zich zulk een Kerkhot bevindt , niet meer gevaar loopt van aanfteking en yoorddurin"' der ziekte, dan wanneer zij, op eenen zekeren atftand van het Kerkhof verwijderd, is gelegen. Immers moet dit gevaar, al het overige gelijk daande, toenemen in eene zekere evenredigheid, naar mate de afftand van cle bron , waarüit de fmetitoffjn voordvlocien , Klei-
1HMeest van allen beeft ons 'bevreemd , dat de Heer kor t u m de onfchaadlijkhëid der Kerkhoven daaruit tracht aan te tonen, dat deze gewoonte nóg niet is afgefchaft, en dit wel in de zelfde paragraaph, waarin hu hét begraven binnen* dej Kerkgebouwen afkeurt, als ot dit thstnds minder in zwang ware. Ook ontbreekt het voorzeker niet aan pogingen, om het begraven der lijken in plaatfen, van de woningen der levenden verwijderd, wederom in trein te brengen, indien ons bedek het toeliet, zouden wij hier de verordeningen door mar i a ï here81A, Keizer jozef, de Keizerin van Rusland, éehrge Hertogen in Italië , verfcheidene deden in Frankrijk daargefteld, in het midden brengen. Wij zouden uitweiden over de loflijke voorbeelden van algezonderde Be^raafplaatfen.bij Scheveningen , Zuilen, Gorfel, Arnhem, Thiel en Utrecht aangelegd. Wij zouden vele beroemde Geneeskundigen aanhalen, die bij elke gefchikte gelegenheid tegen het begraven binnen de bewoonde plaatfen hebben gëijVéfa. Wij zouden eindelijk verflag doen van de twee Prijsverhandelingen der Heeren van leeuwen en terne, flrekkcnde ter bea.idvvoorairrg der vraag, door het Zeeuwfche Genootfchap, over den jare 1784 uitgedreven, welke, zonder een betoog te
t€ brunings , onderzoek. de hartog , verhandeling.
verlangen van de fchaadlijkhcid der Graflieden in de bewoonde plaatfen , maar deze, als buiten kijf zijnde, inde: Hellende, dus luidt: Dewijl de fchadeüjkheid der Be' gravenisfen binnen de Steden en Kerken ten vollen belezen en vnj j/gemeen erkend is: Welke zijn de verfchillende re. tienen dat die nadeelige gewoonte in deze Reüubliek blijft ftand grijpen; en welke zijn de beste middel u om dezelve te doen ophouden? Dan wij moeten ons thands vergenoe!
RecerS^d/f1 fleC,US te hcbben > 4ï deze
Kecer.fie reeds buitengewoon is uitgedijd, waarvoor wii
vertrouwen in het belangrijke der zaak bij den Lezer ver fchoning te zullen vinden.
door c l P ' ZekerVraaSfl^^deEvenwigtkunde, > r j TÏr B7NIKGS- Commisfaris In/befteur van sLands Water/iaf &c. Uitgegeven door h f u echts h
^T^^^^^^'*^' TeLCht"
Verhandeling over de Lijn van Evenwigt, door u. de hartog, Lector in de Wiskunde, Zeevaart- en Sterrekunde aan het Athenaeum IUustre der Stad Amfterdam. Te Anfteldam, bij Changuion en den h1 5 32 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ : ..f '
T>eide deze Verhandelingen betreffen een overoud en irJ„°a\ 6 voon,aamfte Wiskundigen reeds Opgelost Vraagftuk ten oogmerk hebbende oin de natuur der" Kromme Lijnen te bepalen, langs welken een gëwSt afd" ShrSt. VC in Üanden £en °P^brug in evenNa alles wat tot hiertoe ten aanzien der oplosfin» van dit be angvvaardig Voordel gedaan is, komt het voornaam h,k aan op de Conftructie van zoodanige brU de bepaling der kromme lijnen , langs welken a™ beide S^L dC gT,gte". l°Pe"5 de middelen daarbij i, acht te
vS mooZk C )V;njViDg Cn de" teSen!land der l«cl,t, zoo veel mooghjk, te overwinnen, enz.
,e(jn cna^er dachten wij als iet nieuws, in deze
ttsck deel van het Vraagftuk door beroemde mannen , als
l'hó-
brunings, ONDERZOEK. DE har.toc , verhandeling. 17
l'hópitai. , de bernouilli's, t. simpson, den Abt sauri, en vele anderen, reeds zoo klaar en bevatbaar voorgedragen is , dat het eenen kundigen Analijst, die in de Statica geen vreemdeling meer is, weinig moeite behoeft te kosten, om het onderwerp verder uit te breiden, en daardoor zijne geleerdheid aan de wereld te vertonen.
Dan wij zijn, voornaamlijk ten opzichte der laatfte van deze Verhandelingen , in onze verwachting bedrogen. Met verwondering zien wij, dat de Heer de H., als het, voor de praktijk, op de hoofdzaak, op hetgene nog te doen ftaat, aankomt, zich vergenoegt met te zeggen :
ik zal na de algemeene eigenfehappen dezer kromme „ Lijn geen onderzoek doen, dewijl dit toch van te weis, nig nuttigheid, en voor mijn Lezers, welke zig niet „ opzettelijk op de theorie der kromme Lijnen hebben „ toegelegd, te vreemd zoude zijn." Zo deze theorie den Lezeren in den weg ftaat, zal de Anaüjtifche oplosfing van de H. ook wel een Grieksch ABC voor hun zijn; en waartoe dienen dan zijne voorlichtingen ? — Wat heeft hij dan gedaan, dat niet reeds door anderen, op eene veel bevatbarer wijze, gedaan is?
Hier mede (lappen wij van de laatfte Verhandeling af, en gaan over tot de eerde.
De Eerde Verhandeling treft beter doel, dan de laatfte , fchoondezelve, wat de Praktijk betreft, ook nog aai! vele bedenklijkheden onderhevig is. Twee wegen (laat de Heer B. in, om dit Vraagduk op te losfen: in den eerden volgt hij de eenvoudigde begin felen der Evenwigtkunde, weiken hij door de hooge Meetkunde op het bedoelde geval toepaslijk maakt. In eene tweede beknoptere oplosfing volgt hij het Statisch grondbcginfel van torricelli , hierop nederkomende: ,, dat, wanneer twee lighaamen zodanig te zamen verbonden zijn, dat zij, naar welgevallen geplaatst zijnde, hun genuen zwaartepunt niet rijst noch daalt , zij in alle die jfanden in evenwigt zijn." Dat is: dat het Element van rijping of daling van hun gemeen zwaartepunt gelijk Nul moet zijn.
In twee Bijvoegfels , welken hierna volgen , toont de Heer B. , dat de kromme Lijn , welkers natuur men tracht te bepalen, een Epicycloide is, welke door de omwending van eenen Cirkel over den omtrek van eenen
NIEUWE VAD. EIBL. vhj. DEEL no. I. B aft-
l8
anderen Cirkel van gelijke middellijn, die aan de dubbelde lengte van het touw gelijk is, ontftaat. Eindelijk vindt men in een algemeen gjtoegfel eenige tot het geheel betrekliike ophelderingen'en aanmerkingen, welken over het voorverhandelde een nieuw licht ver'ipreiden.
Voor eenig uittreklel zijn deze Verhandelingen niet vatbaar, eensdeels wegens de daartoe verëischt wordende Figuren, en ten andere, wegens het la men hangend verband der onderwerpen ; waarom wij ons vergenoegen met den weetgierigen Lezer naa de Verhandelingen zeiven te wijzen.
Korte Befc'/rijviug- ccner Electrizeer-Machine met geïzoleerde Wrijvers, Q>c. van een" nieuwe Conjtructie; ais mede eenige proeven met dezelve genomen door ri-. L ügt. Eer. Ite en Tweede Deel. Te Rotterdam, bij L Hofhout en Zoon, 1S02 en 1803. Te fatnen 272 Bladz. In gr. Octavo. De prijs van beide Deelen /.? ƒ 3 - 1 - :
Een Werk , hetwelke ons voordraagt eene geheel nieuwe theorie in de Elcctricfteit. De Schrijver tracht, doorproeven, te bewijzen, dat de oude gróndftellingen in het leerftuk der Eleclriciteit misleidende zijn. Zijne nieuwe , met opzet tot dat einde geïnventeerde Eleclrizeer-Machiene , is in het Werk zeiven afgebeeld. Bij het befchouwen van deze afbeelding valt het elk, die eenige kennis van electrike werktuigen heeft, daadlijk ohderhetoog , dat 'er eene zekere evenredigheid van uitgebreidheid, tusfchen de geleiders, met welken de wrijvers of aanvoerers dezer Machiene verbonden zijn, en tusfchen de uitgebreidheid van den eerften Conductor of afvoerer, beftaat. Wanneer nu eene Eleclrizeer-Machiene in dezen ftaat, inwerking gebragt wordt, is 'er niets natuurlijker, dan dat 'er altijd zoo veel Elecfriciteit, aan de eene, als aan de andere zijde, in omloop is, dat is, dat de eerde Conductor zoo veel ontvangt, ais de wrijvers te weeg brengen, en omgekeerd. Zoodat men eigenlijk zoude kunnen zeggen , de zelfde Elektriciteit, behorende tot die ligchamen, uit welken het werktuig of EledtrizeerMachiene is famengefield, is hier in beweging, zonder de gemeenfehap met andere ligchamen. In zoo verre zou dus de Schrijver gelijk hebben, als
' het
KORTE BESCHRIJVING EENER ELE CTRIZEER-MACHIENE. 19
het blootlijk zijn oogmerk geweest ware , deze circulatie te bewijzen, en wij zouden hem toeflemmen, dat in dit geval, met zijne Eleéïrizeer-Machiene* maarniet met andere Eieftrizeer-Machienes de toevoer derEieéiriciteit van den grond, of uit andere omringende ligchamen, tot de Wrijvers geen volllrckt noodzaaklijk verëischte was, om te elecïrizeeren. Maar wanneer de Schrijver met veel ophef zegt, Bladz. 21 : „ dat dit eene verbazende veran„ dering, inde bcfchouvving der plaatshebbende dénk„ beelden moet veroorzaken," enz. , dan weten wij waarlijk niet, wat wij van den Schrijverte denken hebben, en beginnen ie twijfelen,of hij wel echte denkbeelden van de oude (zoo als hij die noemt) electrike leerftellingen heeft. Of zou het bij hem bloote vooringenomenheid wezen voor zijn troetelkind,, voor deze Electrizeer-Machiene van eene nieuwe conftruclie? Of zouden wij ookwel onderde zulken behoren , dien de Schrijver op Bladz. 12 als ongelovigen verkettert, met te zeggen : „die het ongeloof niet ,, door Blindheid omhelzen, zullen door deezen, of ,, zodanige eene Machine , tot kennisfe der waarheid ,, koomeiii"
Ondertusfchen, om des Schrijvers eigene woorden te gebruiken: „Het Boeksken , hoe klein ook, bezit
meer geheimzinnigs, als men met een vlugtig oog, zo „ maar ter loops kan overzien om 'er eene gegronde ïle„ cenfie over uit te brengen, en bevat wel degelijk in „ zich de grond, tot eene verandering in de Theorie. „ Dat men die niet ten eerften kan ontdekken , doed mij „ niet vreemd , wijl men niet gewoon is , langs dien „ weg, de clccïriciteit te befchouwen," enz.
Wanneer 'er nu geene andere proeven te nemen zijn, om een geregeld onderzoek in het leerftuk der Elektriciteit in het werk te Hellen en voord te zetten, waardoor men tot kennisfe der waarheid kan komen, dan dien weg te bewandelen, dien de Heer h. lust ons voorfchrijft, dan is het waar, dat alle verdere befchouwingen moeten ophouden, de oude grondftellingen vervallen zijn , en de onderzoeker der Natuur in dit vak uitgeput is. Doch zoo verre is het nog niet gekomen.
B a Ver-
20 P. VREE DE , VEPvVOLC DER PROEVEN, ENZ,
Vervolg der Proeve om de verheffing van het diepvervallen Fabrijkwezen te vereenigen, met de belangen van den Koophandel, de Zeevaart en den Landbouw; hefiaandc in de uitgave eener Memorie, tot wederlegging van een Adres van een aantal Commercie - Huizen. om furcheance van het ac lid der Publicatie van 2.6 Februarij iSoa. En van (duidlijkheidshalve moest dit. zijn: benevens) een nader Adres tot handhaving derzelve Publicatie. Beiden van wegc zeer vette Fabrikanten aan het Staatsbewind der Bataafjïhe Republiek ingediend; door pieteu v r e ede. Te Haarlem , bij A. Loosjes, P. z. 73 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 14 - :
Het voornaamfte van de twee%ttikken , in dit Boekjen vervat, is de Memorie, waarvan o.nze Lezers het onderwerp uit den opgegeven Tijtel reeds hebben leuren, kennen. Zij is een Meesterltuk van krachtig overredende welfprekendheid, doch waarvan de voornaamite waarde beftaat in die ongckunftelde eenvoudigheid, welke altijd het kenmerk der waarheid is, terwijl zuiverheid van taai, netheid van ftijl en keurigheid van uitdrukkingen 'er de lieraden van uitmaken. Alhoewel dus bij de zaak zelve geen onmidlijk belang hebbende, zal elk Lezer van fmaak dit Stuk met genoegen, en, zo hij een Yaderiandsch hart bezit, ook met deelneming lezen.
Ook het andere, is niet kwalijk gefield. liet behelst een verzoek om handhaving der Publicatie van 26 Februari], bovenal om onverwijlde invoering van een Nationaal teeken aan binnenlands gewerkte goederen; of, auders, in het flot, om opheffing van die wetten , waarbij „ verboden word (t) Fabrijkgereedfchappen en werklui„ gen naa Buiten 'sLands te verzenden, ten einde ons ,, Czeggen de inleveraars) in de gelegenheid te Stelten, 0.111 „ die zoo kostbare gereedfehappen en werktuigen , die „ als dan nutteloos in onze handen geworden zijn , aan Buitenlanders te verkoopen, die hunne waarde weeten te waardceren , ofte onze Fabrijken elders te vestigen , „ waar zij dag aan dag alle aanmoediging genieten, die ,, het onfehatbaar belang van haar aanwezen regt geeft „ te mogen vervvagtcn."
Dicht-
dichtvruchten van den vriendenkring ! k. d. v. v. 2ï
Dichtvruchten van den Vrindenkring, onder de Zinflpreuk: Kaïfe! cfeÓT vrindfchap volmaakter. Eerfle Inzameling. Te Amfleldam , hij P. J. Uijlenbroek , 1803. 110 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - :
De Vriendenkring, waaruit deze Gedichten ten voorfchijn komen, heiraat, voor als nog in een vijftiental Leden, waarvan fommigen door hunne afzonderlijk uitgegevene Werken reeds met roem bekend zijn; daar ook de gehccle Vriendenkring bereids de uitgave van een Lierzang, betijteld: Europa bevredigd, en het DichtItuk: De Jaargetijden, naar het Franfche van st. lameert , in openbaren druk heeft uitgegeven.
Dit Werk bevat eene Verzameling van losfe Dichtftuk,ken, welken de vruchten zijn der bijëenkomlten, die dit kunstöelenend Gezelfchap, geduurende het tijdvak van een jaar, fiads hetzelve opgericht werd, tot onderlinge oefening en uitfpanning gehouden hebben. Bijeenkom ften, die in de daad door deze hunne vruchten, zich ten gunftigftè onderfcheiden van zulken, waarvan de Maatfchappij geen het minfte nut trekt, en wier vruchten, bij gebrek van nuttig onderhoud, niet zelden ijdel geklap , zo niet achterklap en laster, immers over het geheel niets waardige tijdverfpilling genoemd kunnen worden.
Veertig Dichtstukken , waaronder twaalf Vertalingen, zoo uit het Fransen als Engelsch en iloogduitsch, zijn de vruchten, welken ons in deze Verzameling worden aangeboden, en die aüen fmaaklijk genoemd kunnen worden, daar elk derzelvcn , den fmaak op eeneverfchillende cu daardoor zoo veel te bevalliger wijze ftreelt. Elk Stukjen, hoe zeer ook het onderwerp van het eene boven dat van het andere uitmunt, is in deszelfs foort echter met vlijt en kunstkunde behandeld, en wij durven onzen Lezeren verzekeren, dat elk dezer Gedichten den tijd aan derzelver lezing belteed, of door vermaak of door r.ur of door beiden te finnen, rijklijk vergoeden zal.
Uittrekfels van alle de onderfcheidene foorten van Zeden- Leer- Fabel- en andere Gedichten , welken in dezen Bundel voorkomen, te geven, is ons, uit hoofde van ons kort beftek, niet mooglijk; wij zullen dus alleen , om ten minfte een ftaaltjen van twee vernuftiB 3 ge
22 DICHTVRUCHTEN VAN DEN VRIENDENKRING:
ge Stukjens hier bij te brengen, de navolgende ooripronglijke Dichtftukjens uit hetzelve ter proeve overnemen , zonder daar mede echter den arbeid der overige Diclueren van dezen Vriendenkring in het gerin^t te willen verkleinen, of dezelven als in hunne foort minder van waarde te willen geacht hebben. . ; liet eerfte dezer Stukjeus vervat eene zeer vernuftige vinding, met eene nutte zedenles befloten, en het tweede eene geestige en wel behandelde verrasfing.
DE VIERJAARGETIJDEN.
Fabel.
Vernis had in Florans tuinen Al de bloemtjes weg.«eroofd; Eu de drie bevalligheden Vlochten die oro Lentes hoofd.
Febus maaide, op Ceres velden, M het goudgeel Koren af, , Danrvin vlocht Kupido 'u kransje, 't Weik hij aan den Zomer gaf.
Jpp had reeds JJacchus druiven En Pou:onaas vrucht geplukt; Hiji'. en had die faamgeftrengeld, En den Herfst op 't hoofd gedrukt.
Voor den Winter fchoot niets over Dm een tak, beroofd van blad, Dien, in zijue griize lokken, Eöius gevlochten had.
't Drietal lagchte, en zeide, fpottend'; Siramme grijze! wat doet gij, Met uw kleed van fneeuw omhangen, Op het feest , aan onze zij' ?
fupirer, zo fprak de Winter, Hee|t, door wonderbare magt, Mi;, zo wel ais u, het menschdom To( een' zegen voortgebragt.
Al het zaad, dat gij deed rijpen; Heb ik in mijn' fchoot vergaêrd ;
Blijft Jaar, om op nkuw te ontluiken, Tot een volgend Jaar bewaard.
't Drie-
KUNST DOOR VRIENDSCHAP VOLMAAKTER. 23
't Drietal bloosde, en knielde.ptegtig Me: den Winter voor Jupijn; Laat ons, fmeekten zij' éénftemmig, 't Menschdom fteeds ten zsgen zijn !
De Teugd zal u, ö mensch! de bloera der vreugde geven; Als Jongling, groeit uw geest gelijk het vruchtbaar graan; Als man, biedt u 't verftand zijn volle rijpheid aan; Maar de ouderdom bewaart,het zaad voor 't volgend leven.
H. DE FLINKSD E BESTRAFFER GESTRAFT.
„ Ge'eerde en Weleerwaarde heer!" > Zeide onlangs broeder Spreeuw: „gij doet niet naar uwleec : „ Wij hoorden heden u betogen , „ Dat Christnen nimmer woekreu mogen En gij. nochtans, gij, 't hoofd van eene Christenfchaar, " •; Gü züt de grootfte woekeraar!" —
Wie ik?" - Gewis, eerwaarde! ik zal 't u klaar bewijzen, " „ En ieder zal mijne uitfpraak prijzen.
„ Gij preekt ten hoogde éénmaal ter week, „ tai krijgt tot Jaargeld duizend Kronen: • „ Dat's veertig gulden ieder preek,
pm 't ilschts ten minfte u aan te toonen; Maar elke preek, ons voorgepraat, „ Al vloeijen uwe woorden vaardig,
Is, inderdaad, „ Meesttijds geen veertig duiten waardig: „ Dit 's woekren in den hoogden graad!"
P. J. UYLENBROEK.
Ilyrans in profe for Cbildren. V>y the Auttior of Lesfons for Children. The Nenth Edition.
Dat is:
Geestlijke Vederen in onrijm voor Kinderen. Door den Schrijver van Lesfen voor Kinderen. Negende Druk. Londen 1S03. 52 Bladz. In Duodecimo. De prijs is ƒ': - 12 - :
De hoofd aanmerking, die wij op deze Liederen hebben, is, dat de Tijtel met den Inhoud niet ftroukt.
B 4 Voor
2-f ÏIYMNS IN PRÖSE FOR CHILDREN.
Voor Kinderen zijn dezelven beftemd, dat wil zessen zoo als wy menen die benaming te moeten onvK
f°™ f d 18> en d* ™g niet behoorlijk zijn totgefusf om i >t oe gewrogten tot eene onzichtbare oorzaak op te klimmen, en derzelver hoedanigheden inhet vercischte licht te befchouwen. En, echte? wordt dit vermogen in deze Gezangen onderlleld in de voonvemen Jen zij m den mond gelegd worden. Tot eene proeve daarvan zullen wij één Lied overnemen:
Ziet den Herder der kudde ; hij zorgt voor zijne „ .chapen; hij voert hen aan klaare beeken; hij geleidt
r n\óeida^^^eJrIdeI,•• *ide^
" f, "flMj dlaaSt hen » zijne armen, hij brengt ze
g Maar vyie js des herders herder? Wie zorgt voor " 1cm?, Wt| geleidt hem op het pad, welk humo°t trengï^' "indien ^ ^le^zK^teregt „ God is des herders herder. Hij is de herder over " al!c"' hl:' «orgt voor allen; de geheele aarde is zijn „ veld; wij allen zijn zijne kudde, en ieder kruid, en
" bere!d°"n ' WeWe' d'C V°01* °"S heeft toe" ., De moeder bemint haar wigtjen; zij kweekt het op „ nare knieeiyi zij fpijst dcszelfs ligchaam met voedfel • „ zij voedt deszelfs ziel met kennis; indien het ziek zii' „ koestert zij het met tedere liefde; zij waakt 'erover' „ wanneer het krank is; zij vergeet het geen oogenbük; „ zij leert het, deugdzaam te zijn; daaglijks verblijdt „ zij zich in deszelfs wasdom."
„ Maar wie is de vader der moeder? Wie voedt haar „ met goede dingen, en bewaakt haar met tedere liefde, „ en denkt elk oogenblik aan haar? Wiens armen zijn „ over haar uitgeftrekt, om haar voorleed te behoeden? „ üirindien zij krank zij, wie zal haar genezen?"
X» God }.s te Vader der moeder; hij is aller Vader» „ want hij Ichiep allen. Alle de mannen en alle de „ vrouwen, oie in de wijde wereld leeven, zijn zijne „ kinderen; hij bemint allen; hij is goed jegens allen."
De Koning regeert zijn volk; hij heeft eene gouden „ ïvroon op zijn hoofd, en den Koninglijken Scepter in ü zune hand'5 hjJ ZIt op eenen throón, en zendt zi:ne
•hymns in prose for ciiildren.
*5
„ bevelen uit; zijne onderdanen zijn voor hem; indien zij wel doen, befchermt hij hen tegen gevaar; en indien zij kwaad doen, ftraft'hij hen." ,, Maar wie is des Konings opperheer? Wie gebiedt „ hem, wat hij doen moet? Wiens hand is, om hem „ te befchermen tegen gevaar, over hem uitgedrekt? En 9, indien hij kwaad doe, wie zal hem ftralTen ?"
,, God is des Konings Opperheer; zijne kroon is van „ dralen van licht, en zijn throon is tusfehen de ftar,, ren. Hij is Koning der Koningen, en Heer der Hee,, ren ; indien hij ons gebiede te leevcn , dan leeven wij; en indien hij beveele dat wij zullen derven, zoo derven wij; zijne heerfchappij is over alle werelden, en het licht zijns aanfchljns is over zijne werken." God is onze Herder, daarom zullen wij hem vol„ gen: God is onze Vader, daarom zullen wij hem lief,, hebben: God is onze Koning, daarom zullen wij hem „ gehoorzamen."
Verheven , fraai zelfs moge dit Lied heten; en dit mag van de mecsten gezegd worden. Doch voorzeker is het niet berekend voor eigenlijk genoemde Kinderen, wier beva'tingen, over het geheel genomen, niet kunnen onderlleld worden, eene zoo hoogevlugt te kunnen nemen. Misfchiëh is deze titülatuure een voertuig, om het Werkjen des te beter aan den man te helpen.
hugonis grot ii, Batavi, Parallelon Rerumpublicarum Liber tertius: de Moribus Ingenioque Populorum Athenienfuim , Ilomanorum, Batavorum.
Vergelijking der Gemeenebesten door hugo de groot. Derde Boek: Over de Zeden der Athcnienferen, Romeinen en Hollanderen. Uit een echt lïandfchrift uitgegeven, in't Neder duit sch vertaald, en met Aanmerkingen opgehelderd door Mr% jouan weerman,, Heer van Dalem en Vuren, Tweede Dceh Te Haarlem, bij A. Loosies, P.z. Het Latijn 100, Het Nederduitsch met c<: Aanmerkingen 524 Bladz. I» gr. OSiavo. De prijs' is ƒ 4 - 10 - .:
D it Deel bevat de volgende Hoofddukken.
B 5
VIII
OÖ HUGONISGROTII
VIII Hopfdd. Over de Eerzucht en 't geen daartegen over ftaat.
IX Over de Gierigheid en Winzucht.
■ X Over de Weldadigheid en Mildheid.
XI Over den Wellust.
. XII Over het Foedzel.
XIII ~ : Over de Dronken fchap.
XIV Over de Kleeding.
XV — Over de Huizen en het Huisraad.
XVI Over de Kweeking van het Ligchaam.
XVII Over de Spellen.
XVIII , ■ Over de Standvastigheid.
XIX : Over Verftand en Beleid.
' XX ■ •/ Over het Krijgsweezen.
XXI —i Over het Zeeweezen.
XXII*;——— Over de dagelijkfche Leevenswifs.
Gelijk wij ten aanzien van de zeer vrije, doch fchoone vertaling dezes Werks , bij de aankondiging des Eerftert' Deels (*), aangemerkt, en, zoo wij vertrouwen,vcrvolgends aangetoond hebben, dat dezelve, niettegenftaande de k'aarblijklijke bekwaamheid van den Vertaler , hare onnaauwkeurighedcu had, zoo kunnen wij ook 'dit Deel daarvan niet geiieel vrij fpreken. En ofielioon wij in den beginne voornemens waren Hechts eenige weinige proeven daarvan in onze beöordeelingzelve te leveren , is echter het getal zulker plaatfen , die wij der aanwijzing waardig achren, onder het doorlezen, onzes ondanks, zoo zeer aangegroeid, dat wij wederom, ten einde onze Recenlie niet al te breed te dóen uitlopen, verpligt zijn tot het Mengelwerk de-toevïugt te nemen, in vertrouwen, dat wij onzen Lezeren, en den geachten Vertaler zeiven, daarmede geen ondienst zullen doen , te meer, daar het Werk wel' waardig is, dat men de moeite neme om het van vlekken, hoe gering ook, zoo veel mooglijk te zuiveren.
Wat de fpelling van het Nederduitsch betreft, willen wij ons, zoo min bij dit als bij het Eerfte Deel, in geene bijzondere aanmerkingen inlaten, maar alleenlijk, ten einde den Hr. weerman daarop opmerkzaam te maken, zeggen, dat dezelve hier en daar nog wel voor eenige verbetering vatbaar zoude zijn.
In de Aanmerkingen , die hier niet veel minder dan vierhonderd iiladz. beilaan, fpreidt M. den zelfden, zo
niet
C*) Zie N. Vaderl. Bihl. Wilden Deels ijle Stuk, Bladz. 6*9.
parallellon rerumpubl. 27
niet eenen nog grooteren , fchat van geleerdheid met oordeelkunde gepaard, ten tuon, als in die pp het iserfte Deel, en de warme cloeh verftandige ijver voor Godsdienst en Deugd, die 'er alörn in doorllraalt, verhoogt 'er de waardij niet weinig van. Met één woord, zij zijn, niet minder dan het Werk van de groot zeiven, der lezing van alle verïhmdigen overwaardig.
Bericht aangaande het leven van wijlen jan brunt, Stads - Ouderwijzer op het algemeen Armen - School in de Kaarsjemakerfiraat, hij het Magazijn, te Leijden. Door j a n van g ii uns. Te Leijd.n , bij D. du 'Mortier en .Zoon, 1803. 40 Bladz. ïn gr. Octavo.
Deze levensliefchrijving is drieledig, en bevat: 1. De vooruaaniite bijzonderheden van den levensloop dezes verdienstlijken School-Ouderwijzers. 2. Verflag der uitftekende talenten, zoo van zijn yerltand, als van zijn hart, midsgaders de groote vorderingen , vooral in de "Wiskunde ,4 door hem gemaakt. Eindelijk. 3. Beknopt verflag betreffende dat nieuw algemeen Stads Armen-School, waarin de Overledene jan brunt tot zijnen dood toe onderwijzer geweest is, en hetwelke, gelijk dc Schrijver v. G. verzekert , zoo vee! aan hem te danken heeft.
Volgends het eerfte lid werd hij geboren te Bodegraven op den 8 November 1777, en gaf, bij een teder ligchaamsgcltel, reeds vroeg blijken van meer dan gewone zielsvermogens; terwijl zijne fpoedige vorderingen in het lezen, fraai fchrijven., en gewoon rekenen zijnen leermeester bewogen, al vroeg aan zijne Ouders voor te liaan, om hem tot den gewonen Schooldienst op te leiden; iet waarin de jongeling , als lot Hgchaamlijken arbeid min gefehikt zijnde, veel genoegen nam, en waartoe ook zijne Ouders, om deze en andere redenen, wel overhelden.
Van zijn tiende tot zijn zestiende jaar fciiool gaande, werd hij door zijnen leermeester, behalve in de gewone Schoolkundighedcn , onderwezen in dc beginfelen der Algebra volgends strabbe, in die der Stuurmanskunst, volgends de vries, en in die der Meetkunde ,
vol-
fiS j. van ge uns, het léven van wijlen jan brunt.
volgends p. steenstra, en maakte in alle deze wetenfchappen, uit hoofde van zijn vlug vcrltand, lïerk geheugen , en ongemeene naarftighcid, groote vorderingen; hetgene ook in het beoefenen van andere Wetenfchappen plaats had.
Vervolgends werd hij in den jare 1793 , als Ondermeester, ie Alphen, en in 't jaar 1795, in diezelfde hoedanigheid, te Linjchoten beroepen, in welkelaatfte plaats hij den School- en Kerkendicnst voor eènen hoogbejaarden Schoolmeester waarnam, en zich weldra de achting en genegenheid van het kundiglïe gedeelte der inwoners wist waardig te maken. Hier geraakte hij in kennis met de Opzichters over 'sLands Fortificatie'Werken, waardoor hij gelegenheid bekwam, om in dc werkdadige Landmeetkunde onderwezen te worden.
In het jaar 1706 beriep men hem tot Schoolmeester aan de Mecrn, een klein dorp, niet ver van Utrecht, en in bet jaar 1800 tot Stads Onderwijzer in het algemeen Armen-School te Leijden, alwaar hij den 6 Maart 1803 in bet zes en twintigfte jaar zijns ouderdoms overleed.
Dit weinige hebben wij wel willen aanftippen, om den Lezer een beknopt denkbeeld van dit Boekjen te geven. De verdere bijzonderheden, en hetgene het tweede en derde lid betreft, kunnen in het Werkjen zeiven gelezen worden. De Schrijver beüuit zijn Bericht met deze nadruklijke woorden :
,, Zulk een man was mijn vriend tan brunt! zo geacht, zo geliefd , zo bemind was hij bij allen ! Schijnt zij:i ftaild voor de waereld niet aanzienlijk; hij kan nog» titans velen ten leerzamen voorbedde verlfrekken!"
,, Zijne asfche ruste verder in vrede, en blijve zijne nagedachtenis in zegening bij allen, die hem immer gekend hebben!"
Reis van een Britsch Gezantfchap naar het Koningrijk Ava, in het jaar I795. Zbor mic hael sitmes. Uit het Engelsch. Met Plaaten en Kaarten. Tweede Deel. Te Amfleldam, hij J. Allart, 1803. 338 Bladz. In gr. Octavo. De prijs hf 7 - : - :
Thands zijn wij beter in fiatt, om over de innerlijke waaiÖj van dit Werk te oordeelea, dan bij de uitga-
M. SIJMES, REIS VAN HET BRITSCH GEZANTSCHAP. EJ>
gave van het Ecrfte Deel. Twaalf Hoofd (lukken
behelst hetzelve. Dezelven geven bericht van eenen togt des Gezantfchaps naa Peg-a, alwaar hetzelve beleefd ontvangen , en ter bijwoning van een jaarlijksch feest uitgenodigd wordt, waarop vervolgends de terugreis n.a» goen wordt medegedeeld. Hetgene op dien togt waargenomen is door den Schrijver, wordt naauwkeung medegedeeld. Vervolgends vindt men hier eene uitvoerige, befchrijving van eene reize van Rangoen, langs de Rivier Irrawaddij, naa dc Hoofdftad des rijks, Ummerapoora.
Over het geheel vinden ^vij dit Deel wel zoo belangrijk, als het voorgaande. Het is zoo, vele bijzonderheden, de reis en ontmoetingen van het Britsch Gezantfchap betreffende, — en die wel eens wat al te uitvoerig zijn, en in de klcinfte bijzonderheden uitweiden , komen ons voor den Nederlahdfchen Lezer min belangrijk voor, waarom de Vertaler wel een en ander had kunnen bekorten ; doch aan den anderen kant, moeten wij erkennen, dat in dit Deel vele bijzonderheden voorkomen, welken een aanmerklijk licht verfpreiden over de wetten , zeden en gewoonten , den Godsdienst en het charakter, dezer natje, als ook over den Aardrijks- en Natuurkundigen toeftand van dit land. — Wij moeten, zoo lang 'er geene reden is, om het tegengeftelde te vermoeden , op de waarheidliefde en oprechtheid van den Reiziger vertrouwen ; en , daar hij zijne waarnemingen mededeelt, ook op derzelver echtheid bouwen. —
Hoe zeer nu vele, hier medegedeelde, berichten aangaande dit Land en deszelfs ingezetenen ons geen ongunftig denkbeeld omtrent dezelven, inboezemt, zijn 'er toch zeer vele , welken ons , aan den anderen kant, het ouderfcheid tusfehen deze en de meer befchaafde Europifche natiën doen gevoelen; waartoe vooral betreklijk is hetgene ten opzichte van de wetten en derzelver handhaving, en het Lot der vrouwen alhier wordt medegedeeld.
Behalve de Aardrijks- en Natuurkundige Berichten, die in dit Deel verfpreïd zijn, vinden wij vooral de twee laatfte Hoofdftukken het merkwaardigst , door dc bcrichten aangaande de Regeeringsform, Krijgsmagt, Koophandel , enz., der Birmans.
Tot eene proeve mag hier volgen, de befchrijving van
ee.u
3° M. S IJ M E S
een feest , beftaande in eene reinigende plegtigheid Waarmede de Birtmns gewoon zijn het jaar te (luiten. '
„Op den twaalfden April, den laatffcen dag van'het „ Birmanfche jaar, werden wij bij den Maïjwoeh geno„ digd tot eene vrolijkheid, welke op dien dag door het „ gehecle Birmanfche gebied, tot fluiting van den jaar„ kting plaats heeft. — Om dc onzuiverheid van het „ argelèpen jaar af te Wastenen, en het nieuwe met reinheid „ te beginnen, zijn de vrouwen gewoon , alle mans „ CmarmjiO welken zij op dien dag ontmoeten, water „ over liet hoofd te fmijten, doch daar tegen hebben. „ de mans (mannen) het voorrecht, om haar met gelijke " murm fc betalen. Deze vrijheid geeft aanleiding tot een „ oniclnikhg vermaalt, bijzonder aan de jonge vrotiwlie„ den, die gewapend met fpuiten en potten met water, „ alle mans, welke langs de' ftraten gaan, nat maken; „ doch op haar beurt het zelfde ondergaan: maar het „ zonderhngfte is, dat dit alles zoo genoeglijk in zijn 9, werk gaat , dat er noch in deze, noch in eenige aïi„ dere van hunne klugten de geringde ongeregeldheid „ plaa s heelt. Veel water word 'er nooit toe gebruikt, en geen man mag een vrouwsperlöon vast hotiden, maar wel haar zoo veel water over het hoofd „ fmijten als hij maar kan; doch als een ("eene) vrouw „ een man waarfchouwt, dat zij geen deel in het ver„ maak neemt, word zulks voor een bewijs van zwan„ gerheid aangezien , en men laat haar onbelediüd „ gaan." —
„ Omtrent een uur voor zons ondergang begaven s, wij ons naar den Maijwoen * en merkten al ras', dat 3, Mevrouw, zijne beminde, al den toeftel gereed had „ om ons met nat te verwelkomen. Iii het vertrek, of „ de zaal, (tonden drie groote porceleincn potten-, me*: ,, water, benevens kommen en lepels om het op te „ fcheppen, Bij het inkomen werd ons, ieder, een fles „ rozenwater aangeboden, waarvan wij een weinig uit'. „ goten m de palm van des Mai,jwoens hand, die 'er „ zijne vest, van fijn gebloemd neteldoek gemaakt, me„ de beiprenkelde ; vervolgens kwam" Mevrouw aan „ de deur, en gaf ons te kennen , dat zij zelf geen deel „ in het vermaak zou nemen; maar wel hare oudfte dogter, een liefkind, het welk op de armen van haar mm „ gedragen werd; hebbende een gouden kop in de hand ,
reis van het britsch gezantschap. $1
gevuld met rozenwater, gemengd met fandalhout, „ waarmede zij eerst haar vader, en toen een ieder der ,, Engelfche lleeren begoot. Dit was het fe'in tot tót „ fpel, waartoe wij bereid waren, hebbende allen linnen „ ondergoed aan, Van tien tot twintig vrouwsperfoo-
nen, zoo jonge als van middelbare jaren, kwamen, ,, uit de binnen vertrekken, de zaal initüiven-, welkcuf 5, ons omringden en zoodanig met water begoten, dat
wij het bijna niet langer uithouden konden. De Mai'j-
woen zelf moest het eerst de vlugt nemen , doch
de HceV wooo zich meester gemaakt hebbende van „een der groote waterkruiken, moesten zij eindlijk,
door gebrek aan water, uitfehéiden. Het fcheen haar ,, groot vermaak te doen, dat zij ons zoo beftefd had„ den, en vooral, omdat zij ons zoo rijklijk water ia „ het aangezigt hadden kunnen werpen. Toen zij ver-
trokken waren , en wij zoo nat als drenkelingen „ waren geworden, begaven wij ons naar huis, om van ,, klederen te verwisfelen. In het naar huis gaan ont,, moeiten wij een aantal jonge dogters, die, naar hét „ fcheen, het fpel nog geern eens vernieuwd zouden ,, hebben; doch het niet durfden wagen, zonder dat
wij 'er haar zelf toe aanzetten, niet wetende, hoe dit ,5 bij de vreemdelingen zou opgenomen worden ; doch ,, b ab.a-sji en en zijn Birmansch gevolg kregen rijklijk j, hun deel. Wij hadden ondertusfeheu geene nadelige ,, gevolgen van deze aartigheid; het weêr was guning';
zoo dat wij geen gevaar liepen van koude te vatten. „ Drooge klederen aangedaan hebbende begaven wij ons
weder naar den Maijwom\ daar wij op een dans en ,, poppenfpel onthaald werden , hetwelk tot elf uureu ,, duurde." —
Brieven en Briefwisfeling van joannes lublink, den jongen. Te 'Amftelddm,^ bij]. Allart, 1803. 333 Bladz. in gr. OBavo. De prijs is f 1 - 16 - :
Een Man van een juist oordcel, fijn vernuft, en goeden < frriaak, onthaalt ons in di: Werkjen op eenige Lettervruchten, welken , door hare vertcheidenheid zeive,bevallen en 1 maken kunnen.
De Schrijver behandelt zijne onderwerpen llriefswijze-, " •• lom-
S2 J. lublink, de jonge
fommigcn enkel in verdichte Brieven, anderen in daadliike Brie wisfehng. Deze Brieven zijn zestien in getal wier inhoud wij kortlijk zullen doorlopen. '
De Eer.fte Brief gaat over de Neder duitfche Taalverrijking, over welk onderwerp de Schrijver eene Proeve geplaatst heeft in het Nieuw Algemeen Magazijn van Wetenlchap, Kunst- eii Smaak, III Deels 1 Stuk, Bladz. a«9 , waarbij hij hier eenige gisüngen voegt over uitheemiche woorden , welken bij ons veel in gebruik zijn, als ook zulken, waar voor ons woorden fchijnen te ontbreken bil voorbeeld, het Hoogduitfchc Entfchlosfenheit, ^chadenfreude, enz. eu voor welken onze Schrijver echtè fS'ederlandlche poogt uit te vinden. De opgegevene ffisimgen worden in den tweeden Brief, als een andwoord op den eerden getoetst, fommigen goedgekeurd, anderen verworpen.
«r?f -dCrdeiBrief^cbe!st eeiie ver('ediging van des Schrijvers bijzonderen fnjaak in het lezen van Leerredenen : te
Tpn™' *ur* hij zich nackr V«W , goede Leerredc"• W?me" lk>" «egt Kif, %'dz. 41 „ ia dè>, zen zin lpreek van goede Leerredenen , bedoel ik „ geenszins dien onöverzienbaaren hoop van K-rke„ hjke opdellen , welke niet anders zijn dan eenvoudige „ nomihen, die alleen voor zekere klasfe van vvelgezin'de
„ menlchen van veel zedelijk nut kunnen weezen:
,, met van die ouderwetfche, uitpluizende letterlijke vcr„ klaaringen van zekere bijbeltekften , die eigenlijk al„ leen tot het uitlegkundig vak behooren , 'en vce'al meer den dooden letter, dan den geest der heilige „ öchntten betreffen; — niet van die twistredenen'èn „ pleitdooijen voor zekere delfels , of geloofsbclijienis" ZU ' u-r bl,|ZOndere gevoelens . welke eigenlijk in de „ Catechiiecrkamer, niet op den Kanlel moestén vèrhanJ ,, deld worden; — maar ik lpreek van zoodanige Leerre„ denen , waarin mannen van geleerdheid , oordeel en „ jmaak, die hoedanigheden wisten te verëenigen, om, „ behoudens het groote doel, vermeerdering naaineüjk „ van kundigheden in het Godsdiendige, en'zedelijke en „ gepaste aanfpoonngen ten goede, ook die talenten aan „ te leggen , om te gelijk het verdand van kundige en ge„ leerde menfehen, zo wel als van de ceiivoud'igde toe,, hoorers te verlichten, en zo wel de harten van men„ lenen m. hoogere itanden geplaatst; en die een bijzonder
„ t«-
brieven en briefwisseling.
33
tegengift tegens de befmetting der groote waereld ,, noodig hebben , te verbeteren , als van den vroomen land- of werkman , wiens pligten ook in een' engeren
„ kring zijn beperkt." Zulke Leerredenen (lichten
en geven te gelijk vermaak.
De vierde Brief handelt over de verbeelding en de Droomen; deze behoort zeker onder die, in welke de onderwerpen Hechts luchtig en kort behandeld zijn, gelijk de Schrijver in de Voorrede erkent; evenwel geeft'hij aanleiding tot nadenken , daar hij ons ook des Schrijvers gedachten over de waarde der Romans ontvouwt.
De vijfde Brief verklaart eenige Spreekwijzen in de Nederdu'itfche taal, en Hikt naar derzelver oorfptons-; zij zijn de volgende:
De baaren of golven glad hemmen.
De vinnen van zich fieeken.
Iemand aan den mond hangen.
Hij heeft hair op zijne tanden.
Alles moet bij hem op zijn elf- en dertigfte weezen.
Het kan niet door den- beugel.
De hand over het hart leggen.
Ondertusfchen fterft de Koe, de Keizer of de Olijfant.
Hij fpeelt om den Keizer zijn baard.
Hij weet waar Abraham de mostert haalt.
De dagen zijn een haanentreé gelengd.
Hij leeft op een'' groot en voet.
Hij is de Tramontane kwijt.
Hij flaapt als een roos. En
Dit onder de roos (ter geheimhouding )
De zesde Brief bevat een andwoord op den voorigen, en beoordeelt fommige in denzelven opgegevene verklaringen van deze Spreekwijzen.
De zevende Brief behelst eenige goede Aanmerkingen over het Gebed, en de mening van lavater, ten aanzien van de verhoring des Gebeds.
De agtfte en negende Brief, zijnde eene Briefwisfeling tuslchen den Heer lub link en den Heer dum bar, gaat over de Vrijheid van de Drukpers, en onderzoekt de vraag: of en in hoe verre dezelve kan en in fommige gevallen behoort bepaald te worden.
De tiende Brief geeft ons den oorfprong eu afleiding van eemge woorden in de Nederduitfche taal ; bij voort beeld: Averechts, Basterd, Bastaard, Betuwe, Gisfen,
nieuwe vad. bibl. Vllï. deel. no. i. C Goll'
34 j lublink, de jonge, brie ven en briefwisseling.
Cooiland, Hoosvat, Herberg, Mak, Noode, Omhelzen 1'tJlegift, Piloot, Pa uren , Schoorvoetende, Stiefmoeder, Sul, Verbluffen, Verbijsteren, Beetje, Belui. Op dezen Brief befijlst de elfde een audwoord, en daar in eenige Aanmerkingen op de gisfingen omtrent de gemelde woorden in den elftien Brief opgegeven.
De twaalfde en Jertiende Brief zijn Troostbrieven aan eene moeder, bij het sffferven van hareneenigen zoon.
De veertiende en vijftiende is een onderzoek over het genot van Vruchten en Bloen;en: of van de voortrêflijkheid der Zintuigen van reuk en 1'maak.
De zestiende of 1-aatfte Brief handeit over het Puntdicht, en behelst eenige Nalezingen op eene Verhandeling des Schrijvers over dit Onderwerp, in het,bier voorgemelde Magazijn geplaatst.
Wij twijfelen niet, of men za' het één en ander met genoegen lezen , en den Schrijver voor het nuttige vermaak en de uitfpanning danken.
Stukken bij gelegenheid der viering, op den 14
1803, van het vijfentwintigjaarig bejïaan der Nationaale Nederlandfche Huishoudelijke Maatfchappij. Uitgegeeven, volgens bef uit der Algemeene Vergadering, op den 15 Junij van dat Jaar. Te Haarlem, bij A. Doosjes, P. z., 1803. 125 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f : - 13 - :
De Stukken, in deze Verzameling voorhanden, zi'n de volgende: De Viering van het Jaar der
(prichting van den Oeconomijchen Tak nu Nationaale Nederlandfche Huishoudelijke Maatfchappij , zijnde de Rede'nvoe'ring in de Franfche Kerk binnen Haarlem op ecu 14 Junij 1803 uhgefprooken, door e. m. engelbert s. Voords: Gedichten op de Maaltijd bij gelegenheid dier Feestviering gereciteerd, door a. l o o s j e s p. z , en Mr. p. j. b. c. van der aa. En eindelijk: Den Oeconomifchen Tak, van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen, thans de' Nationaale Nederlandfche Huishoudelijke Maatfchappij, befchouwd geduurends haar viffehtivinfigjaarig beft aan, zijnde eene Ferhandet'ihg die Maatfchapfij aangeboden , door a. van bemiüelen. De Eerw. enceluerts, met die warme
Va-
STUKKEN VAN DE NAT./IUISH. NEDERX. MAATSCHAPPIJ.
Vaderlandsliefde bezield , door welke hij in gcfchriften en daden zich meermalen loflijk onderfcheiden heeft, vertoont in de eerfte plaats (om 's Mans eigene woorden te gebruiken) „ eene fchcts van de eerfte grondlegging van die Gemeenebest, van de wijze, waarop de huishouding ou* zer Vaderen in hetzelve was ingericht, en de middelen , die hetzelve onder merkbaare begunfliging van de Voor„ zienighefd , onder aanhoudende worftelingen van de Vrijheid, zoo fpoedig tot die grootheid en dat vermo„ gen gebragt hebben , welke ganschEuropa verbaasden." Vervolgends een tafereel hebbende opgehangen' van het verval der Vaderlandfche Handwerken en Fabrieken, en de daaraan verknochte vermindering des algemeenen wdvaarts, komt zijn Eerw. ongevoelig op de vermelding van den oorfprong des Oeconomifchcn Taks , een iiitfpruitfd der Haarlemfche Maatfchappij, die eene Vraag over de oorzaken van de opkomst, den bloei en het verval van cT^n Koophandel en de Fabrieken in Nederland, eu de middelen tot hcrftel, hebbende uitgefchreven , behalve het Andwoord van den kundigen Zaandamfchen Koopman, den Heer a. rogge , hetwelke met zilver werd bekroond, een Andwoord van den dooroefenden Utrechlfchen Griffier a. h. van den heuvel bekwam, duidlijke wenken bevattende , welke de Directeuren der Maatfchappij op den inval der nieuwe ftichting bragten. Straks ïloeg meri handen aan het werk. Welig bloeide de Tak, door beraamde fchikkingen. Doch die eerfte bloei was van geen Jangen duur; waarvan de oorzaken hier 'worden opgegeven, die der Natie niet zeer tot eere dienen. Voordsvan dc verandering des Taks in eenen op zich zeiven beftaauden Boom verflag gedaan hebbende, maakt dc Redenaar zijne .Toehorers bekend „ met de Producten van den Oeconomilchen Tak en de gevolgen van al de gedaane „ kosten en onvermoeide poogingen der Huishoudelijke „ Maatfchappij." En hier , gewislijk , zullen velen zich met recht verwonderen over de menigte en belangrijkheid der opgetelde onderwerpen, over deze nieuwe bijdrage tot de gefchiedenis der nijverheid der Nederlandfche Natie; vooral ook, wanneer zij het oog flaan op de lijst der Verhandelingen, door den 'Oeconomilchen Tak, linds het jaar 1778 tot in 1803 uitgegeven, aan het hoofd dezer Verzameling geplaatst; en daar nevens weten! dat dc fomme, geduurende de eerfte t$ jaren des beftaans dei'.) Ca. zet
36 stukken van DE nat. HtJISlfc NEDERL. maatschappij.
zer {lichting, tot alle aanmoedigingen, het nemen van proeven , het inkopen en aanlokken van vreemde fcriaoen, aan prijzen en beloningen hefteed, niet minder heeft bedragen dan ƒ 116620 - 2 - 2; waaronder alleen tot aanmoedigingvan den Zeevaart ƒ 30197 - 13 - 8.
Hetgene de Eerw. engelbe rts in zijne Aanfpraak niet dan met enkele trekken kon aanflippen, wordt uitvoeriger vermeld in de Verhandeling van den Heer van bemmelen, Secretaris van her Delftfehe Departement. Van de drie Hoofdltukken, welken deze Verhandeling bevat, vermeldt het eerfte de oprichtingen bedoelingen der Maatfchappij,- loopt het tweede over de moeilijkheden, waarmede de Maatfchappij , zoo bij hare oprichting als voordduurend beftaan , heeft te worfteleu gehad; en doet het derde verflag van het nut, door de Maatfchappij te wege gebragt. Aanltootlijk voorwaar, dat eene Maatfchappij, die den Vaderlaudc zoo veel heils heeft toege"bragt, en, werd zij niet gedwarsboomd, nog meer kon aanbrengen, der fpotternij ten doel ftond , zoo als gefchiedde in een Schimpdicht, de Oeconomifche Boer getijteld, van dezen inhoud :
„ Altijd hard werken voor de kost!
„ Hoe raak ik best daarvan verlost?
„ (Zei Kees) 'k wil liever 't leeven derven.
„ Hij maakt van Inlandsch vlas een ftrop,
„ En hangt zich Oeconomisch op,
„ Is dat niet Patriottisch iterven V
Doch een vriend der Maatfchappij bleef den fmader niet fchuldig; zijnen fchimp deed hij op zijnen eigen onvaderlandfcnen kop nederdalen.
„ Van die niet werken voor de kost, „ Is 't Vaderland heel graag verlost. „ Laat Luiaards vrij het leven derven. „ Al neemt het Inlandsch vlas niet op, „ 'T is veel te goed voor zulk een ftrop. „ Zij zullen wel van honger Iterven."
CEDACIITEN OVER DEN DUGEEL GEVORD. VOLKSÜED. 3?
Gedachten over den dubbel gevorderden Volkseed. Een woord aan het Bataaf che rolk en deszelfs hooge Regeering. Te Rotterdam, bij Gornel en van Baaien, 1803. 22 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f : - 5 - 8.
Het mag zijn, dat iemand dit woord een woord op zijn'pas noemt; wij willen geloven, dat de Schrijver een welmenend man is, maar helaasI wat baat het, klagten a?a te heffen, de zwarigheden , waarïn zich regeering en ingezetenen bevinden, te bejammeren, en geene hulpmiddelen te kunnen aanwijzen ? Wat baat het dat iemand, die voor zich gehoorzaamheid, en in fommige gevallen zelfs blinde gehoorzaamheid , befchouwt als duur aanbevolen pligt QBladz. 7,) eenige fmartende en bekommerende vragen doet? Vragen , die helaas! meer dan te veel waarheid behelzen, en die nogligtlijk zouden kunnen vermeerderd worden ? Wanneer hij daarop niet eenig andwoord weet te geven , hetwelke cenigzins vertroostende is of eenig middel aan te wijzen, waardoor de nedergedrukt wordende moed der deugdzame en welmenende ingezetenen eenigzins kan worden opgebeurd V Zou hetgene hij van de vermenigvuldiging der kroegen ten platten lande, van de Kcrmisfen en Jaarmarkten , en gelijk hij liet noemt, van den Christlijken rustdag , bij het f!ot fchrijft, hier wel te pas komen ? Zou dit iet uitdoen , zoo lang .... Maar wij zwijgen, het zijn boze tijden! Wie zal het rechte euvel aanwijzen? Dit Stukien althands komt ons voor, daartoe niet zeer gefchikt te'zijn; het behelst wenken, die ligtlijk verkeerd zouden kunnen opgevat worden.
C 3 Ver-
38
VERSLAG VAN DlaiCENEN DER
Verflag van Diaconen der Nederduitfche Gereformeerde Gejneente te Amfterdam, betreklijk den 'fin'antieelentoeftand en beheert tig der zelve Diaconie; dienende ter beantwoording van het ten kunnen opzichte gebezigde in zeker onlangs door dirk co rn. van voorst gcfchreven Stuk, getitelt: Verflag van 't gebeurde , enz. Te Amfleldam, bij M." -SchalekPrnp. 23 Bladz. In gr. Oéïavo. De prijs is f: - 5 - 8.
JTetgene wij , bij de beöordeeling van boven gemeld J Fc-flag van den Predikant van voorst, reeds met grond meenden te kunnen gisfen, is gebeurd (*). Het ddar bedoelde Ferflag van Diakenen zag vóór onze beöordeeling het licht; en dewijl wij, om die reden, van depasfagie, betrekHji: de aftrain! Oratie der Diakonie, in het Werkjen vaa v. V. Bladz 28 en vo/gg. voorkomende, niet gewaagd hebben, zoo willen wij dit tegenwoordige Stukjen, thands, alleen in zoo verre befchouwen, als het op de daar aangetijgde befclmldigmgen betrekking heeft; terwijl wij, intusfchen, een geheel overzicht van hetzelve, aan onze Lezers, kortlijk zullen mededeelen.
Vooraf gaan eenige Aanmerkingen, die, in ons oog, mee veel verifand, oordeel eu bezadigdheid gefchreven zijn, en waarin de Schrijver, onder anderen, het oogmerk der uitgave van dit Ferflag dus uitdrukt: „ De Vergadering van Diaconen „ heeft alleen ten oogmerk, door eene eenvouwige opgave, „ den nadeeligen invloed van het gefchrijf van den Heer van „ voorst voor het belang van de Diaconie uit den weg te „ ruimen, en is geenszins van meening met zijn Eerw. over „ zijn bijzonder gevoelen, omtrent de juistheid of ongefchikt„ heid van de middelen, door hun, tot behoud van de Diaco„ nie aangewend,veel min nog, over de gepastheid van de raifon„ nementcn of'uitdrukkingen, door hein gebezigd, in eenen pen„ nethïjd te treden." — Hierop volgt eene juiste opgave van de ontvangften, verkopen en fchuldeu, door de Diakonie, gedaan en gecontracteerd in de zes jongst verlopene en in een gelijk tijdvak van vroegere jaren, van 1791 naamlijk tot 1795 ingefloten, en van het begin van 1797 tot op het einde van 1802; eu waaruit Diakenen nu een ieder laten beöordeelen, met welke aanhoudende zorg, ftandvastigheid en ijver zij voor de hun aanbetrouwde Adminiftratie gewerkt, en hoe zij
de belangen der Diakonie behartigd hebben. „ Men oor»
„ deele daarbij tevens," voegen zij 'er ten (lotte bü, „ in „ hoe verre de hatelijke aanmerkingen van den Predikant
„ van
(*) Zie Ar. Faderl. Bib/. Vilden Deels i/fe Stuk, B/adz.^S.
T'EDERD'JITSC HE CEREFéRMÉË'RDE GEMEENTE. 39
„van voorst Vrugrfen zijn van die liefde tot waarheid,„ welke hein behoort te bezielen, cn van die liefde tot vre-
de, welke hij zoo zeer voorgeeft te bezitten."
Dan, late» wij het een en ander eens vergelijken.
V. V had in zijn Verflage Bladz. 29 gefchreven: ,, Men „ heeft de Doctors en Chirurgijns, met de Apotheek, voor ,, de duizenden Buiten-Aróleti Effgefchaft, en de uranken en „' bezochten aan hun noodlot overgelaten: want de Stads-Doc-
toren en Chirurgijns hebben zo wel, als de Stads Apotheek, '„ zwarigheid gemaakt die menfehen aan te nemen." Diakenen «eggen, in dit hun Ferflag, Bladz. 20: „ Terwijl men einde„ lijk de Doctoren en Chirurgijns, mitsgaders de Apotheek „ voor de Buiten-Armen, welke federt lange eene zeer groote „ bstnost voor de Diaconie had opgelevert, affchafte; doch „ nadat alvorens die geenen der Zieken en Lijdenden, devvel„ ke op dat tijdftip onder handen van Doftoren en Chirurgijns
zich bevonden, tot herftelling of genezing gebragt waren; „ tot welk middel men daarom zijne toevlugt vermeende te „ kunnen ueemen, omdat men in het begrip ftond, dat de Le„ cematen van de Gereformeerde Gemeente even zeer aan„ ('praak konden maken op de hulp van de Stads-Doftoren ert
Stads Apotheek, als die van de Lutherfche Diaconie , bij j, dewelke de Apotheek mede was afgefchaft, en de Room„ fche Armen , voor dewelke nimmer eene bijzondere Apotheek ' had beïlaah."
„ Het is waar, dat het begrip van Diitconen tegenftand ont»
'moeite arm den kant van de Stads-Doctoren en Apotheek, 11 maar het is niet minder waar, dat deze zelfde zaak, tot op
dit oogenblik, een voorwerp van de deliberatien van Wet-
houderen uitmaakt,en dat dus deaannecmingvandeDüiconic„ Armen bij de Stads-Apotheek, waardoor het harde, dat in „ den genomen maatregel fchijnt opgedoten , geheel word ,, weggenomen, nog geenzins hoopeloos is."
V. V. Bladz. 30: „ Althans de verkoop van eene Züjket„ rafinr.derij heb ik, door deskundigen, meermalen als eene ,, zeer groote fchade voor de Diakonie hooren berekenen." Diakenen, Bladz. 16: „ En het laatfte, (de Suikerrafinade. „ rij,) hoe zeer misfehien voor een particulier, welke, daarin „ da'adlijk de Trr.iicq , waartoe het zelve gefchikt was, kon „ exerceeren, in zich zelf een vootdeelig effect, had niet die „ zelfde waarde voor de Diaconie, welke daarvan geen ander „ voordeel dan door verhuuring trekken kon."
Uit dien zelfden hoofde had men van dit Perceel, daar „ hetzelve een jaar ledig had geftaan , de laatfte vijfjaren door „ een gerekent, nog geen 3 pCt. interest getrokken, terwijl „ het in alle gevallen, na de fom, waar voor hetzelve ten tijde
der verkoop was verhuurt, na aftrek der belasting ea ordiC 4 n*u
4° VERSLAG VAN DIÜKENEN , ENZ.
„ naire rep'aratien , zonder rifico van brand uit Ww»
" dlLands OMIgMlft.; welke'men anders ÏÏde
:; re?e"uV^»U' derZ6lVer re-'™de, mSer
beuwt kWT dat juïSt 0p dat dï*ÖP toe» men dit Perceel 'I vaï zeel er 00pe" ' 'l"6 aanzie""j^ fomme, ingevolge
zijn LnT dS Verk°°P Va" het effe* "ie< dan voorde^ " Sen^eStc?vooïdÏÏ»
StÖff iÏÏSft "? grr°0t geta' ^rLevennc/ert we7l'Iffij W£gT oude Leverantien ten laste van dè Dia" rÏÏÏ. ddqD ' °nder voor^""'g van de verdere fuccesfie der " v,„ " ' Wanneer PriJ's ^ qualiteit voldoende wJSen
„ mng van Captoal en Interest de hunren vin zetere laste' „ goederen aan welke daar voor verbonden werden — Zij Wijzen verder het voordeel van dezen mantreeel i^TZ
den «Sr de °"Se ukk.g phats hebbende omftandighe^m?r.°g?'„ ] voorddu»ng. een fonds helpen fchragen, welks
elfen diï wii !?~ r -f ,gMf Va,n dic Stukjen> aan den dag
tijdigen «av.teSKiïwïdiig^^ VM hUDnen °ö*
DE SCHIM VAN CERVANTES DE SAAVEDRA. AI
Ds Schim van m. c'ervantes de saavedra, Schrijver van don QUlCHuT, aan de Jonge Ileercn Faderlandfche Bibliothekaarifen. 16 Bladz. In gr. Oêïavo. De prijs is /;-4-:
Dit Blaadjen, ingericht tegen de Recenfie van zeker Werk, beiijteld: De Ridder don quichot van Mancha, befchrecven door miguel de cërvantes de saavedra. fferfneeden naar den hedendaagfehen [maak, en verrijkt met Afbeeldingen eener nieuwe uitvindivge, voorkomende in liet Milde Deel, Ifte Stuk, Bladz. 575, van ons Maandwerk, is zoo zichtbaar een voordbrengfel van die geraaktheid, welke dikwijls lieden, die wanen, dat, ai wat zij doen, onberisplijk is, overvalt, wanneer zij hunne daden, op grond van reden en met onwraakbare bewijzen, gelaakt zien, dat wij onze Lezers alleen tot den inhoud deszelfs behoeven te wijzen, om hen daarvan volkomen te overreden.
Immers deze gehecle verdediging beftaat in eene opëenftapcling van fcheldwoorden, zonder dat "er een enkele regel in gevonden wordt, welke hetgene wij van het hier boven gemelde Werk gezegd hebben, met eeeigen den minften grond van gezonde redenering wederlege.
Het is ons dus niet mooglijk, om, hoe gaarne wij, uit lief,de tot do waarheid en hoogachting voor den groten cer vaktes, ook wenschten in de beöordeeling van deze verfnedene uitgave van 's Mans door alle tijden heen beroemde Werk, overtuigd te worden gedwaald te hebben, die overtuiging in dit riets beduidend Scheldfchrifcjen te vinden.
Integendeel vinden wij ons, door den ftij.1, waarin hetzelve vervaardigd is, en door de, beueden alle befchaafde citique geplaatfte, geheel fmaakloze en grove wijze van geestig te willen zijn, nog te meer overtuigd, dat deszelfs Schrijver de rechte man niet ij, om den vernuftigen en tevens veritandigen arbeid van den beroemden cervantes, door eene nieuwe uitgave in deszelfs oorfpronglijke fchoonheid, in een nieuw licht te plaatfen.
Wij ontkennen niet, dat de oude Vertaling van van den bos, thands, wat derzelver fpeiling en wijze van uitgave aangaat, te zeer verouderd zij, om aan lieden, die gaarne een fchoon Werk fchoon uitgevoerd zien, in dezen tijd, waarin de drukpers eene veel grotere volmaaktheid bekomen heeft, in alle deelen te behagen, en zouden om des grotenen onfterflijken Schrijvers wille, eene nieuwe uitgave derzelve met het grootfte genoegen omvangen h.;bben. Doch daar men ons in deze hier voren genoemde uitgave, dien in de daad elastieken Aufncur, verminkt, verfneden, verlamd, vol taal-en drukfouC 5 ten.
42 'Oi SCUni van cervantes de saavedra.
ten, aanbood, konden wij, pligtshslve, niet nalaten, 'er onze mening, op eene befehtidene wijze, en met 'aanvoering van, in dit gefchrijf, niet wedèrlegde bewijzen, op te geven.
De Schrijver zegt, in een Voorbericht: Ik zoude voorzeker deze foor/ van refutatie in den Inktkoker hebben laaten
fmoorcn, enz. Met recht noemt hij het eene foort van
refutatie; immers in de daad het is geene refutatie van die foort, waarin gerefuteerd, maar van die foort , waarin gefcholden wordt, en wel even zwart als de Inktkoker, waarin de Autheur dezelve zoude hebben laten fmoren , welk belangrijk bericht hij echter aan het Publiek en zijne bekenden, die dus zeter wezens zijn, die niet onder het Publiek behoren, en niet aan den Recenfent, welken hij zeer aardig en gepast Heer Bibhvrhekaaris noemt, mededeelt, voegende 'er bij: want aan u denk' ik mij tot cleeze verfchóóning ongehouden. Zoodat dit bericht dan eene verfchoning is; wij zouden 'er, al had hij du tegen ons gelieven te zeggen, toch geene vorfchoning in gevonden hebben; mooglijk is het ook eene foort van verfchoning, even als dc refutatie eene foort wan refutatie heet, die ^og niet algemeen bekend is, en waarom zoude de Schrijver 'deze zijne uitmuntende nieuwe foort van refutatie in den Inktpot hebben laten fmoren ? Omdat hij het overbodig rekent een IFcrk te wederleggen, dat binnen de zes weeken wil zal en moet na de Kommcnij. Bijaldien hier de Kommenij voorkomt in den zin van den algemeenen Oreus, dier prulfchriften, wier zin, ftijl en taal, tot nut der waare geleerdheid door eene overtuigende Recsnfie, overiil moet betireden worden, zal deze zekerlijk dit Gefchrift en deVerfnijdifigvm cervantesaldaar moeten vervolgen. — Hij zoude dan dit Stuk niet uit den Inktpot voor vérfmoïing gered hebben, zo ik niet vermoedde, (zegt hij tegen de Recenfenten) dat gij zult voort, gaan dit zelfde pad — moet ik zeggen van gekheid? of van m* gerechtigheid? of van beiden? (Hij weet eigenlijk in dit geheele Gefchrift niet wat hij zeggen moet} te betreeden.
Aan deze vrees des Schrijvers zijn de Lezers dus dit Proefftuk van fijne Critick verfchuldigd; en tevens met hetzelve de nuttige waarheden, welken in hetzelve geleerd worden eene van welken ons hier terftond in de oogen fchittert.
Niets is 'er (zegt de Schrijver) het geen 's menfehen verfland weer bederft, dan nimmer te worden tegengefproken. Dit ftemmen wij volkomen toe, en geloven zelfs, dat wij .aan deze waarheid dit Gefchrift en het verfneden Werk te danken hebben. Hij gaat voord: 't zijn bijzonder de Schoolmeesters, welke zich in cit geval bevinden; dit is echter niet zoo Heilig waar, en daarom twijfelen wij of de Autheur onder die nuttige Leden der Maatfchappij behoore. Van daar het Spreekwoord 9) Schoolmeesters, 100 Gekken , zj het fpreekwoord zoodani,'
luid-
de schim van cervantes de saavedra. 4*
luidde, zoude het in de daad te vee! bewijzen, doch welligt zal de geit, die hier overfchict, de vcrfnijaervanfchoncWétf» ken zijn.
Op deze wijze zouden wij regel na regel dit Gefchrift kun. nen paraphrafeeren , doch ors bellek en nuttiger bezigheden laten ons zulks niet toe. Wij zullen dus nog Hechts een en ander opmerken, waaruit het ons voorkomt, dat de Autheur door hevige geraaktheid bedwelmd, onze waare mening niet eens gevat heeft.
(-lij zegt dan. Bladz. V, in de Noot, dat wij in de war zijn, om dat wij zeggen, dat wij gaarne zien, dat de meestcr'iiikkcn bewaard worden voor de veröuding en juist laaken liet geen 'er toe dient; maar dient dan het verfnijden en verscheuren van Me est er plukken tot derzelver bewaring? Wij hebben met aanhalingen ui: zijnen cïrvantes bewezen, dat hij dien Autheur verfneden en verminkt, maar niet bewaard heeft, of bewaart een kladfchilder een fchoon fchildcrftuk, wanneer hij 'er beelden tegen de couftume der ordinantie inkladt en voords het gcheele coloriet bederft?
Al verder zegt de Schrijver, dat hij, zo hij zijn zin ge» had hadde voor het Spaanfche woord Ingeniofo , waarvoor l. van den bos dc vrooiue gekozen heeft (beteekenende da dappere en een zeer eigenaardig Epitheton der oude Ridders) liever den fnedigen en niet fnikken Ridder gefield zoude hebben. Gelukkig dat hij ook hierin zijn zin, tegen den zin van cervantes niet heeft kunnen volgen! Ware zulks Hechts ook maar het geval met zijne overige inmefigfelen van den zelfden ftempel geweest!
Daarop volgt nu het Werkjen zelf, met eene oud duitfche Letter, waarom, weten wij niet, gedrukt. Welligt weet de Autheur hetzelve even zoo min, als hij op Bladz. III wist, wat hij zeggen moest. Mooglijk is het om het een fchijn van oudheid te geven, ten einde den ouden Vertaler daar mede te hekelen, echter diens Werk is met een Latijnsch Charakter gedrukt. De Schim van cervantes fpreekt voords tot den
Recenfent en omdat men volftrekt cf.rvantes Itül in
dit Scheldfchrïft niet ontdekken kart,, heeft de Schrijver zich genoodzaakt gezien, om 'er reeds'1 bij den aanvang met een Nota ouder te plaatfen: Gefchreeven geheet in de Cervantifche liir/nier.
Deze Schim dan, — niet de verheven Geest van cervantes-— begint terftond zijne aanfpraak met een laag niets beduidend icueldwoord, den Recenfent aanfprekende: Burger fus Miner* vam! Wij zouden de woorden van die foort van fchim van CËRvWfEs, 'ook wel met de woorden Burger Afcnus ad Ly. ram, kunnen refuteeren , zo die wijze van falueeren en refuteeren, welke uit eenig l^ag fchimmenfpel van de kennismarkt ontleend fchijnt, ons eigen ware.
M
44 DE SCHIM VAN CERVANTES OE SAAVEDRA.
la eene volgende noot zegt de Schrijver in eene foort van Nedadttttsch het volgende. Deeze beftraffmg van uwe ongepaste laatdunkendheid voegde zich, ah iemand, die zo weinig tact toont van V werk dat hij qusfi gaat beoordeelen , zich vermeet te ver oordeelen hein, die 'er zedert 25 jaar en zich
mede bekend maakte. Wat is dat zich voegen ? Wat is
tact toonen? Zo de Schrijver deze Periode in goed Neder, dtntscb gefield hadde , zouden wij ze mooglijk hebben kunnen begrijpen en beaudwoordea; thands moeten wij ons te vrede bouden met'er op aan te merken, dat de Recenfent uit zijne optelling gezien heeft, dat hij omtrent 15 jaren langer dan de Schrijver van dit Scheldfiukjen. met het Werk van cêr. va nt es bekend is geweest. . Zoodat daaruit ook tevens i5.ij.vt, dat de tijtel van Jonge flecren niet op alle de BibliotheKaarisjen, zoo als de Schrijver ons gelieft te noemen, en vooral niet op den Autheur der Recenfie, waartegen zijn fchim zich met met grondige tegenbewijzen, maar even als het laagst gemeen met een paar oorvijgen verdedigt, fluit. Gelukkig' dat de oorvijgen, welken een fchim, en wel zulk een fchim geven kan, niet gevoelig aankomen.
Even zoo gepast zal men in de vierde Noot het woordjen Lilteve herhaald vinden; waarin hij het tijpographeh Hees tpogfaphtsch, want dit houden wij voor eene drukfoutV^-/ der oude vertaling, beoordeelt.
'Zie hier al verder eene proeve van zijnen fchoonen ftijl.
t H met verre van de eeuw, (wij begrepen volftrekt deze foort van weifprekendheid in den eerften opflag niet, doch dezelve nader inziende, vonden wij dat de Schrijver hier me. £f»r ',J"Alen zeSSen"! V h bijna federt eene eeuw, en dan blijft de Pnrafis nog eene in het oog lopende Gallicismus) dat
don miguel cervantes de saavedra bekend seweest
ts, alleen door zijn naam, door zijne oude reputatie, en niet, door dat het lezen van zijn Don Quichot, om bekend maakte met zijne groo'.e verdienjïen.
Doch waar hij dan anders zijn naam en oude reputatie door verworven heeft, wordt hier voorzichtig verzwegen; mooglijk heeft de Autheur cervantes naam en reputatie, omdat die in zijn zin te oud wierd, door zijne nieuwe uitgave willen verfmjden en hem (zie Noot 5) van zijne overkropping ven aartigheid willen genezen.
* ¥en.,mo,et> gaat hiï i" de zelfde Noot 5 voord, geheel tteekenllmd van vooringenomenheid zijn ,om niet bij den eerften opflag te zien, dat dc nieuwe uitgaaf een plaizierig — leesbaar- boek is. Mij bekennen gaarne zoo ftekenblind te zijn, doch niet van vooringenomenheid, maar van onvermogen, om een bock bij den eerften opflag plaifterig te vinden, in i\oot 6 vinden wij, dat de Autheur, even als een Heel-
mees-
DE SCHIM VAN CERVANTES DE SAAVEDRA. 45
meester die een gezwel van het aangezicht neemt, cervantes zoude hetfteld hebben, edoch wij ootdeelen , dac de Cuure die hij zich vermeeten heeft, aan dien Autheur in het werk te Hellen, meer overeenkomst heeft, met die van een onhandig Heelmeester, die met het wegnemen van een gezwel van het aangezicht van zijn Patiënt, tevens een Huk van deszelfs neus amputeert. ■
In Noot 7 verdedigt hij op zijne befchanfde en geheel redelijke wijze van wederleggen, de ellendig geestige Anachronismen, die wij in onze Recenfie berispt hebben, en wil het publiek wijs maken, dat die in eene fictie, om te doen lagcheu, geoorloofd ziju; doch vergeet dat cervantes dit zijn Gefchiedverhaal als eene ernftige en waare Historie wil doen voorkomen, en ook dat alle Anachronismen, door hem zeiven berispt worden,'waar hij den jongen van Mr. piëTèR de poppenspeler door don quichot laat berispen, dat hij den Moóren Klokkenfpel laat bezigen. Zoo verre '\\ het van daar, dat de verftandige cervantes dien misdag, in zijn eigen Werk, zoude gebezigd hebben. Daar de Anachronismen alleen in Comifche Travestie,! om het Contrast zoo veel te fterker te doen werken, geoorloofd zijn.
In Noot 8, zegt hij, dat de woorden ,bijva! en flagcrijên, geheel van hem en niet van den HQOgduitfchen Vertaler zijn. Hij heeft dus d- Co'ntretcms IIoogdiiitsch willen fprekeu : im« mers zo hij ze voor zuiver Nederduitsch houdt, geven wij hem zijne eigene woorden weder terug, en zeggen insgelijks, abuis koster!
In Noot 9, geeft hij een Proefjen zijner verminking, met de oude overzetting 'er tegenover, van een klein gedeelte van her. XXXII Hoofdftuk van het Tweede Deel; doca waarom hetzelve niet geheel gegeven? Wij hebben dit gedeelte, maar ook tevens het geheele Hoofdftuk bedoeld.
In het gedeelte der tiende en laatfte noot welks drie laatfte Periodes door eene nieuwe foort van verdeeling alle met enz*. beginnen, wil hij op een zeer befcheideu toon beduiden, dat wij den (nu wijlend) Nederdüitlchen Uitgever, door de berisping der taalfout Afbeeldingen eener nieuwe uitvinding, welke nr.rr den aard der taal geheel iet anders dan Afbeeldingen naar eene nieuwe uitvinding beteckent, voor een leugenaar eu fnoevcr zouden uitmaken ; doch hij begrijp: hier volftrekt onze Recenfie niet, wij zeggen niet dat de Afbeeldingen niet van eene nieuwe uitvinding of naar eene nieuwe uitvinding zijn ; maar ontkennen dat het Afbeeldingen eener uitvinding genoemd kunnen worden; immers elk derzelven is de Af'bedding eener in hel JVerk befchreevene gebeurenis en niet eener uitvinding; zijn erreur ontftaat hier door onkunde in de Nederduitfeiie taal en derzelver tweeden naamval der naamwoorden. Echter moeten
wij
46 DE SCHIM VAN CERVANTES DE 5AAVEDRA.
wij hier,wat de platen zeivenberefr, nog bijvoegen ,dat d > ion. ge (thands in Parijs öudeerendej) kunftenaar, we! met reuzen fikree Jen vorderen mag, zal hij zijner natie ï'een/Ven til cl eer «andoen, want zo hij van de plaats waarop hii ons voorkomt voor als nog te (laan met kippentreeden vorderde zonde hij .al liep hij zoo lang als de wandelende Jood reeds gelopen heeft, nog de eindpaal, waar de Natie hem niet den eerkrans wacht, niet bereiken.
Hiermede fcheiden wij van dit geestig en wel opgefteld gefchrift af, en zullen, wat ook de Heer Autheur 'er in het vervoig nog van deze foort van aanmerkingen bij mogt voegen, dezelven met ftitzwijgen heandwoordeii. Doch bidden hem in goeden ernst nog liever een douzijn dergelijke fcheldfchriftjens tegen ons te willen fchrijven, dan weder een door de bewondering van geheel Europa beroemd Autheur - naar zijnen zin —te verfnijden, en helaas! als eeaonkundig/»//,&> te verknoeijen.
„ Dit gaat buiten de gis, Heer! zeker meende gij achter „ uw fcherm veilig te zijn voor allen aanitoot. Neen man „ Jfinus ad Lyram kwam 'er doot kijken."
Met deze zijne eigene befcheidene woorden zeggen wij den Schrijver Vaarwel!
Theodore van der linden, door hendrik <;Tirling. Twee Deelcn. Uitliet Hoogduit se h. Te Arnhem, bij j. 1 roost, 1S03. Te famen 609 Bladz. In OBavo. De prijs is ƒ I . 14 . : r J
"VjjjTederüm eenen — hoe zullen wij het noemen? Zéden*
W lijken Sdchtlijken Christlijken ?- Roman van
den beroemden Profesfor jüng , onder den naam van hendrik stilling , waaronder hij voorhenen alleen bekend was. Wij hebben van de voorgaanden te vooren ons gunui." oordeel gezegd, en kunnen niet nalaten wederom op de zelfde wijze te oordeelen. De zelfde beginfelen van Braafheid Deugd, Godsdienst dralen ook hier alömme uit. De zelfde hem eigene natuurlijke eenvoudige naïve wijze van verhalen. Het zelfde vermogen om natuurtooneelen en menfehencbarakters tot 111 de kleinfte onderfcheiding te fchilderen. De zelfde aantrekhjkheid om Lezers aan te lokken, en hen tot hun genoegen nuttig te onderhouden. Alleen komt het ons voor, dat het hoofdverdichtfel van dezen Roman wat al te veel gelijkheid heeft met de voorgaanden, en dat de waarfchijnlijkheid niet al■oinme genoeg is in acht genomen. Verder vindt men in den Schrijver, den man die met de ftaatsoeconomie zeer bekend
H. STILLING, THEODORE VAN DER LINDEN. '47
is, en dien arbeid aan voorflagen tot verbetering van gronden, bevorderen van industrie, en arbeiden aan het algemene geluk van Vorst en Volk dienstbaar maakt.
De beroemde Dichter j. p. klein, die stilling zijn Vriend noemt, en die ook de Vertaler van dit Boekjen fchijnt te wezen , heeft vójr hetzelve eene kleine, maar zeer fraai 'gefchrevene Voorrede geplaatst Onder anderen maakt hij in dezelve dezè aanmerking: ,, Kijkt het1 Hoogduitsch hier of daar „ in dezelve, naar fommiger gedachten wat te veel uit , men ,, wij te dit onder andere, hier niet wel op te geven, oorza. f ken, in het bijzonder aan de poging ora den oorfpronkelijken
Geest des opfïels te behouden — om stilling te
doen fpreken, zoo als stilling dacht." En wat verder vraagt hij, ,, of men het gebruik van Gallicismen, enz. wel„ ken in het vertalen van eene Kerkelijke Redevoering van „■eene Zedekundige Verhandeling of diergelijke opftellen, te „ recht worden afgekeurd , wel voor een doorgaand misbruik ,, hebbe té houden, in een verflag van bijzondere gebeurtenisj, fen en lotgevallen, waarbij de handelende perfonen van bui. ,, tenlandfchen oorfprong, en de toonelen zei ven op vreemden
„ bodem geplaatst zijn? Een Roman Schrijver, zal hij
,, het temperament, de luimen, het charafter, de deugden en „ gebreken, met één woord den geheelen mensch eigenaartig „ voordellen, moet dan ook eiken ondeeligen laten denken , ,, fpreken, handelen, zoo als een man van dezen of genen „ aart, in geboorte, opvoeding, bedrijf, vermogens.van ziel, „ enz. van anderen onderfcheiden, menschkundig kan geoor„, deeld worden, gehandeld, gefproken, gedacht te hébben, en „ daar, bij het gemis van gebaarden en de levendige'flem, op het min zinnelijk toneel van zulk eene befchrijvende voorHelling, het treffende in dezelve afhangt van de al of niet gelijkende afbeelding der hartstochten , en deze wederom „ van de chara&eristike woordenbouw , waarmede elke aan. „doening gefchetst, iedere daad omkleed wordt; zoo zal ook moeten volgen, dat as mus tegen zijnen Neef an„ dres eene geheel andere taal voert, dan wanneer hij „ eene verhandeling over, de Muzijk fchrijft; en dat ook „ jan jakob van der linden en Vader diedetrik ,. geheel anders handelen en fpreken,als de minnaïve,fchoon „ zeer aehtejjsvvaardige eiik.enfr.ied en zijne Vrouw," Enz.
3e
48 A. VON KOTZEEUE , DE VERWARRING.
DeVerwarring, Blij fpel, in vijf Bedrijven, naar het IJ oog. dmtsch van a. von kotzebue, door j. s. van esvel d t holt.Ro/p. Te Amfleldam , hij W. Hokrop, i3«. 167 /« O&wo. Zte ƒ>/•/ƒ« is f: - 16 - :
Zij die de Blijfpelen van molière en latere Franfche Dichters van de vcorige Eeuw, als ook die van den geestigen holberg kennen; en daarin den zoo zeldzaam bereikten recht Comifchen toon, hebben lepreu waardeeren, zullen in dit Bhjlpel, dat zoo in charakters als vinding en daad even gebrekig is, niet dan eene kwakzaivérsklucht meeneu aan te treffen; mooglijk dat het gefpeeld wordende, fommige tooneelen oplevert, die door de uitvoering eenige Comifche waarde verkrijgen , doch bij het lezen is ons niets in hetzelve voorgekomen dat die waarde inwending bezit.
Wij zouden welhaast uit dit Stukjen, dat den naam van de» waarlijk grooten kotzebue op den tijtel draagt, befluiten,. dat de Hoogduitfche Autheur denzelven flechts geleend gebnukt of genomen hebbe, om het Stukjen door de wereld te helpen. Immers zo het in de daad een voordbrengfel des Schrijvers van den Or.ëchten Zoon , den Lasteraar en Menjchenhaat en Berouw, den Broedertwist en zoo vele andere, zoo leerzame als vcrmaaklijke Tooneelilukken is, dan waarlijk heeft hij dit in even zoo flaperigen luim ontvvor. pen, als die welke het charakter van den Heer van langhalm, welke in dit (luk een der Hoofdperionagien is uitmaakt. Deze man (Jaapt bijna het gantfche (luk door', en geeft daardoor aan zijnen Neef frits hurlebusch gelegenheid, om allerlei ver gezochte en platte kluchtjens uit te richten, ten einde het Huwelijk met zijne Nicht te ontwijken en een meisjeu te trouwen, dat, ichoon langhalm's Broeders dochter zijnde, echter ten zijnen huize in ver. Imaaden ftaat wordt opgevoed. Wij hopen dat de Vertalers in het algemeen ons zoo min mooglijk met dergelijke uitheemfche fcunstïlukker Zullen bezwaren.
De Vertaler fchijnt, met keuze', den tweeden Perfoon des tegenwoordigen tijds van de aanvoegende wijze zijne noodzaaklijke / op het einde, te onthouden, en aldus, op eene hem alleen eigene wijze, dien tijd te vervoegen: dat ik aeobe — gij hebbe — hij hebbe; daar echter het tot heden, toe gevolgd en op den grond der tale (leunend-gebruik wildat men vervoege: dat ik hebbe, dat gij hebbet oïhebt, dat hij hebbe. Waartoe die ongegronde afwijking van het gebruik? Voor het overige is taal en fpelliug vrij zuiver.
UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN.
De Ongeveinsde Christen. Door ijsbrand van hamels vje ld, Zevende Deel. Te Amfleldam , hij M. de Bruijn, 1803. 424 Bladz. In gr.Oclavo. tie prijs is f 4 - 5 - :
In dit Zevende Deel heeft de Heer van hamelsvel d de Lijdeusgefchiedenis van onzen gezegenden Zaligmaker tot het onderwerp van zijne behandeling genomen. Na eenige gewigtige aanmerkingen voorafgezonden te hebben, geeft de oordeelkundige en geleerde Schrijver het plan van zijne behandeling (Bladz. 15) dus op: „ Uit alle deze aanmerkingen mogen wij het bcfluit opmaken, op welke wijze wij de Lijdeusgefchiedenis van Je sus, als den christus, het nuttigst en doelmatigst zullen behandelen, die gefchiedenis, die voor ons zoo merkwaardig, zoo belangrijk is "
,, Schoon dc Gefchiedverhalcn van de vierEuiingelisten elk hunne bijzondere bedoeling hebben , dienen nogthans, volgends het oogmerk der Godheid, deze verbaJen, gelijk de geheele verzameling der Schrift, door God ingegeven , tot onze leering, en onderwijs. Wanneer Wij dan dezelven behandelen, moeten wij"
,, Eerst, overëenkomftig het naaste doel der Schrijveren, den zin van hunne verhaalen letterkundig opfpooren, om van deze gebeurenisfen, als daadzaken, een recht begrip te vormen." 1
,, Vervolgends moeten wij, naar het zelfde oogmerk, maar uitgeftrekt tot alle hunne Lezers van volgende tijden , in deze gefchiedverhalcn opmerken, de blijken , dat jesus geleden heeft, als mensen t als een waarachtig merisch."
,, Ten derden, moeten wij de blijken opzamelen, met welke jesus, in 't midden van zijn- zwaarfte lijden, gebleken is meer dan mensch , de Zoon van God, te wezen."
,, Ten vierden , moeten wij dit lijden en fterven van jesus befchouwen, als het lijden'en fterven van den christus en m e s si as, en 'hetzelve gevolglijk vergelijken met de voorzeggingen der Profeeten, welke daarin vervuld zijn geworden."
„ Ten vijfden , moeten wij voornaamlijk in het oog hou-
meuwe vad. bi ijl. viii. deel. no. 2. I) deil ,
go ij. van hamels veld , de ongeveinsde christen*.
den, dat jesus, als de christus, dit alles geleden heeft, om onzen wil, om ons van de zonde, derzelver fchuld en ftraffe, te verlosfen, als het groote zoenölfcr voor de menfehen."
„ Wij moeten eindelijk , ten zesden, fcaauwkeurig de lesfen van deugd, van godzaligheid, van geloof, vertrouwen, lijdzame onderwerping, en gehoorzaamheid aan God, uit deze gelchiedenis afleiden, waar van j esus ons het volmaakte voorbeeld gegeven heeft."
,, Op deze wijze de Lijdeusgefchiedenis van j e s us , als den c hristus, godvruchtig betrachtende, en 'er recht gebruik van makende , zullen wij het hoofdoogmerk, waartoe zij befchreven is, bereiken, te weten: „Opdat „ wij geloven zouden , dat jesus is de christus „ (de messiSs) de Zoon van God, en opdat wij, dus „ gelovende in zijnen naam (en Godsdienst,) het leven „ en zaligheid hebben zouden. Joünn. XX: 31.""
Volgends dit plan behandelt v. H. de Lijdensgeschiedenis , en wel naar de orde der Lijdensteksten in de Gemeente te Amfleldam. De vijf laatfte ftukken worden kort ontwikkeld. De Schrijver vergenoegt zich dikwerf, ten einde hij de perken, die zijn Weekblad hem fielt, niet overfchrede, met flechts wenken te geven, waarop de Lezer verder peinzen kan, gewigtige wenken echter, die, hoe kort ook voorgedragen, overvloedige fiof tot Godvruchtige overdenking geven. Het eerfte ftuk, de letterkundige opheldering, van het gefchiedverhaal, behandelt hij, bctreklijk tot de overige ftukken meer uitvoerig, doch op zich zelve , beknopt en zaakrijk. Zijne verklaring is juist, oordeelkundig, en zeer gefchikt, om ons van dc gefchiedenis, zoo als zij gebeurd is, rechte denkbeelden te geven, gelijk reeds van voren van eenen man, die zoo zeer toegerust is met de kennis van al dat gene, wat tot uitlegging van den Bijbel behoort, te verwachten was. — Wij kunnen dus ook dit Deel veilig aan onze Lezeren aanprijzen, en hen tot de lezing van het volgende uitnodigen , in hetwelke onze zoo onvermoeid arbeidzame en verdienstlijke Schrijver , indien de Heer wil, voord zal gaan, met de overige Lijdens- en andere Feestftoffen op den zelfden voet te 'behandelen.
Dis-
fU VAN BEMMELEN , DISSERTATIO EXEGETICO-CRITICA. $1
Disfertatio Exegetico-Critica de Epistolis pauli ad Ephelios et Colosfenf'es inter fe collatis, quam, annuente fummo Numine, Praaide joanne van voorst , Theol. Doft. Antiquitatis Christiame, Historie dogmatum , et exegefeos N. T. Prof. Ord. Apadarniae h. t. rectore magnifico, ad publicam disceptationem proponit auctor abrahamus van bemmelen, Delphis-Batavus, vocatus V. D. M. in Pago Ankeveen. In diem XIX. Novembris MDCCCIII. Hora X ad XII. Lugduni Batavorum, apud A. exj. Honteop, 1803. 160 Pagg. Oa. Maj. Conitat ƒ i - 8 - :
Dat is:
Vitkg- Oordeelkundige 'Verhandeling over de Brieven vatt v au Lus aan de Bfezeren en Colosfenfers onderling met eikanderen vergeleken, enz,
Reeds lang bebben de Uitleggers over het N. T. opgemerkt, en het loopt eiken opmerkzamen Lezer terftond in het oog, darde beide Brieven van paulus, die aan de Efeziërs en die aan de Colos/iërs , zeer veel gelijkvormigheid met eikanderen hebben, waarvan de oorzaak ligtlijk gevonden kan worden, dewijl dezelven door den Apostel te gelijker tijd gefchreven, ten minfte afgezonden zijn door t ij c h i c u s , wanneer de zelfde denkbeelden den Schrijver nog voor den geest zweefden. Deze gelijkvormigheid bewijst ons de echtheid dezer beide Brieven,'en derzelver vergelijking met eikanderen kan ongemeen nuttig zijn, ten verftande van den zin , hoewel men te gelijk in het oog behoort te houden, dat nogthands de beide Brieven iet-onderfcheidends hebben, hetwelke, op derzelver verklaring, met zorgvuldigheid moet toegepast worden. Na dit hoofdzaaklijk te hebben opgemerkt, wordt in deze Academifche Verhandeling, met veel oordcel en juistheid, eerst de overeenkomst en het ouderfcheid dezer Brieven , door het bijbrengen en vergelijken van plaatfen uit dezelven, aangewezen, en dan het gebruik dezer aanmerking aangetoond, met betrekking tot de Oordeelkundige, en Spraakkundige Verklaring en Opheldering dezer beide Brieven. Op deze wijze wordt een zeer helder licht over deze D z Se*
w. E. DE PERPONCHER
gewigtige Brieven van paulus in deze Verhandeling verfpreid; en elk beminnaar van goede Uitlegkunde des Bijbels zal zich met ons verheugen, over foortgelijke blijken , als deze , dat de Bijbelfche Oordeel- en Uitlegkunde , op onze Hooge Schooien , met zoodanigen vlijt, kunde, en goeden uitflag beoefend worden.
Bijbel-Oeffeningen, Bedenkingen, Gisftngen, Wenken; bijzonder over Gods groot ontwerp en laatfte doeleinde, in zijnen, met het menschdom, gehoudenen weg. Door w. e. de perponcher. Eerfte en Tweede Stuk. Volg gij uw licht, verdraag des and'ren meening, En God vergeeve hem, die zig bedriegt!
Ged. van W. E. D. P. i Deel p. 173. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Schoonhoven, 1803. De twee ftukken famen 573 Bladz. en XXIV Bladz. Voorred. 6 Bladz. Nalezing. De prijs der beide Stukken is f 3 - 15 - :
Tafereel van Gods weg, met den mensch, naar de leert des Euangeliums. Door w. e. de perponcher, uit zijne Bijbel-Oeffeningen, faamgetrokken en nader ontwikkeld. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Schoonhoven, 1803. 103 Bladt. In Qclavo. De prijs is ƒ: - ia - :
De Heer de perponcher, tot zijnen roem bekend , door verfcheidene met oordeel en naauwkcurigheid bewerkte fchriften, zoo in Dicht als Ondicht, levert ons hierin zijne Bijbel-oefeningen, hetgene hij uit de Bijbelboeken, zoo des Ouden als des Nieuwen Testaments heeft verzameld en opgemerkt, omtrent den weg, door de Gods Voorzienigheid, met den mensch gehouden, en het groote einde door God daarmede bedoeld, waarop alles ten laatfte kan verwacht worden te zullen uitlopen. Alleen de Openbaring van j o a n n e s is hier onaangeroerd gelaten, welk Boek de Schrijver bekent niet te verftaan, temeer, dewijl gebeurenisfen, die nog eerst volgen moeten, daarvan den ïleutel zullen moeten geven.
Hetgene de Heer de perponcher, in deze Bijbel-oefeningen, als Bedenkingen, Wenken, Gisiingen,
vol-
b ij B fe L-0 R f e n i n g e n. 53
volgends de orde der Bijbelboeken heeft opgezameld, heeft hij in het kleine Werk: Tafereel van Gods weg met den mensch, tot één geheel, beknopt faamgetrokken, en in een famenftel gebragt, en alles aanëengelchakeld, tietwelke men dus zoowel afzonderlijk als in famenvoegmg met, en als een aanhangfel, op de Bijbel-oefeningen, gebruiken kan. . t,
De hoofdzaak van alles komt hier op neder , dat het doel, en dus ook de voltooijing van Gods weg met den mensch, ten laatfte, zijn zal, eene volmaaktheid eni verëeniging van alles, tot den lof van Gods heerlijkheid en liefde, waartoe ook de ftraffen na dit leven, welken dus niet volftrekt eeuwig zullen zijn, maar alleen in eenen betreklijken zin , zullen medewerken en ftrekken. Uit leerftelfel, zoo veel overeenkomst hebbende met dat van den vermaarden Kerkleeraar origenes, wordt in deze Werken, wij moeten dezen lof aan den Schrijver toekennen , met een fcherpzinnig oordeel en uitgebreide kunde, 'ot eenen hoogen trap van fchijnbaarheid gebragt; evenwel blijven 'er gewigtige uitzonderingen en tegenbedenkm* een over, en wij menen, meermalen, te befpeuren, dat, lelijk het ons menfehen gaat , de ingenomenheid met zijn. ftelfel den kundigen Schrijver verzeld heeft, bij het doorlopen van de Bijbelboeken , en het verklaren van derzelver zin en mening. Dat hij zich , hier en daar breedvoerige uitweidingen veroorlooft , bij voorbeeld over den Starrenhemel (i Stuk Bladz. 125—149) kunnen wij hem niet euvel duiden, dewijl de Tijtel: Bijbeloefeningen zoodanige uitweidingen , ten minfte, ver-
fchoont. ... , o u ••
Voords moet elk, al Hemt hij niet in met den Schrijver, zijne befcheidenheid en behoedzaamheid prijzen, welken hij, in het ilot van zijne Voorrede vóór het c„ir Aa* p.ukpi. m-fpninirrn rpn toon fbreidt: — Hoe
klaar en overtuigend mij — fommige zaken en bewij" .„^rv^mpri ik wil p-ppne derzelven. voor iets meer.
vuui.\um'.ii) .... t-, _ J TYl*
dan bedenkingen , gisjmgen , wenden , upgceve . eischt de voorzigtigheid , wel bijzonder m zulke onderwerpen, als deezen. De Uitlegkunde is ook geene Wiskunde. Veel hangt, bij dezelve, af, van het oogpunt, uit het welk een ieder de zaak befchouwi; en wel vooral, bij zulke moeilijke, ingewikkelde, en teère ftukken, als fommisen der geenen zijn, welken ik hier behandel;
* jj 3 mids«
»
54 W. E. DE PERPONCHER., BIJBEL-OEFENINGEN
midsgaders bij de korte, algemeene, ja fomtijds afgebroo ke uitdrukkingen enftijl, waar onder zij, in de i'chrift, worden voorgedraagen, en waar bij altoos zoo veel voor en tegen te zeggen blijft, rk wil ook niemand mijne gedachten opdringen, 't Geen mij de waarheid, of het waarlchijnlijklte , toefcheen , meende ik mijnen Mede-menfchen en Mede - Christenen verfchuldigd te zijn. Maar eep ieder onderzoeke, toetfe, verwerpe, weerlegge, en zij, vooral bij het aanneemen, zoo voorzichtig , als de gewigtige en netelige aart des ondervverps zulks vordert — Ik heb getragt, mij geheel te onthouden van iemands gevoelen in 't bijzonder aan te tasten. Dit toch brengt eigenlijke twistgedingen voord ; en deezen zijn-gemeenlijk , voor den Leezer, lastig; voor de Schrijvers, vrugtbarc bronnen van verbittering, haatlijkheid, fcheunög, en alles, wat, met den waaren geest des Evangeliums, _ meest ttrijchg is; voor de waarheid ten laatften onprofijtelijk, wijl men 'er teveel door wordt genoopt, ruim zoo zeer, op eige verdediging, als op het enkel narpeurend en toctfend onderzoek der waarheid zelve, bedagt te zijn. Best kwam het mij altoos voor, dat een ieder zich vergenoegde, met zijn eigen gevoelen voor te draagen, te ontwikkelen, en teftaaven; met weerlegging wel der gronden, welken 'er tegen kunnen worden in* gebragt, maar zonder daarom iemand in 't bijzonder aan te vallen.
Voords blijve het bij mijn opfchrift:
Volg gij uw licht, verdraag des and'reu meeniug, . En God vergeeve hem, die zig bedriegt 1 Ditnrgte liefde en vreeden tusfehen allen. God zelf is liefde, wees dan liefde, als Hij."
Wij bevelen, in deze zelfde gezindheid, deze Werken van den geleerden Schrijver, aan het befcneiden en be> rtaard onderzoek der Lezeren aan.
brief van g. bonnet, enz.
55
Brief van g. bonnet, aan een'' Vriend, bij gelegenheid van eene Aanteekening in de Bibliotheek van Theologifche Letterkunde, voor het jaar 1803. N°. 3. Tweede Brief van g. bonnet, aan een' Vriend, enz. Te Utrecht, bij VV. van IJzerworst, 1803, Tefamen 32 Bladz. In gr. Octavo. De prijs van beide Brieven is f : - 8 - :
Afgeperfte Verdediging van jfjnocus heringa, e l iza'sz. — Vervolg der Afgeperfte Verdediging, enz. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, en de Wed. J. van 'ierveen en |Zoon, 1803. Tefamen 148 Bladz. In gr. O£tavo. De prijs van beide Stukken is fi - 3 - 8.
Elk , die den tegenwoordigen toeftand der Christlijke Kerk , in ons Vaderland, met eenige deelneming befchouwt, moet zich , van harte, bedroeven, dat twee rioogleeraars, beide mannen van naam cn van eene gevestigde achting, beide Onderwijzers, in het zelfde vak , aan ééne en dc zelfde Hooge School, beftemd om jongelingen tot den dienst van het vredelievend Euangelie op te leiden, ongelukkiglijk, met elkander, in openlijken twist geraakt zijn , en dat wel over woorden, uitdrukkingen en i'preckwijzen, waarover reeds zoo vele Eeuwen verfchillend gedacht is, en waaromtrent, buiten twijfel, altijd verfchil van gevoelens zal plaats hebben; hetgene ook niet wel anders, den aard der zaken in aanmerking genomen zijnde, wezen kan, vermids zij dingen betreffen, die hit bereik van het menschlijke vernuft te boven gaan, en nimmer door iemand volkomen zullen begrepen worden. Van hier, dat de gefchiedénisfen van alle tijden geleerd hebben, dat, welke bepalingen men hieromtrent ook verkozen heeft te maken, dezelve allen, bij nader onderzoek, onvoldoende bevonden zijn, en alle verftandige en waarlijk doorzichtige mannen, ten allen tijde, hun werk gemaakt hebben , elkander , in het ft uk van Verborgenheden, te verdragen, mids maar de leer der H. Schrift ten grondflag gelegd, derzelver Godlijk gezag erkend en gehandhaafd wierde , als den éénigen regel van geloof
cn vi andel. Het zou niet moeilijk zijn, van het
een cn ander, de overtuigendfte voorbeelden , uit de Kerk-gefchiedenisfen van vroegere en latere Eeuwen aan D 4 te
55 BRIEF VAN G. BONNET , EN
t1;JK??iv,fd-nrrnS beftek bepaalt ons tot de voorhanden zijl de J.nefWisfehng, en wij moeten, hoewel kort, daaromtrent het een en ander aanmerken. Ook menen
wij dn des te onpartijdiger te kunnen doen, daar wij niet &eLU%& m ee"lge be.trekki"S tot beide HoogJeéraaren
Sfo, ebS ' ?a9--Z,J °nS 2eJfs niet' dïln door hunne ichnften bekend zijn; en deze verklaring dus allen
SS?—'tcn onzeu opzichte 9 onzen Lezcrs moet bc'
,.pVen1Eerften Brief van Pr°ksfor bonnet, willen wi? 700™ T™' F? veröl,t™diging gelezen te hebben J dezelv? !afe ' ^°n' als Sedeeltlijken inhoud, daar ciezeive, op vele piaatfen, vermoedens en agterdocht, zoudei genoegzame bewijzen , tegen zijnen Ambtgenoot inboezemt, en den Lezer met vooröordeelen tegen zijn H. G. inneemt,terwijl het,echter,met een weinig oplettendheid, voor eiken aandachtigen, blijkbaar is, dat, in verlcneidene bijzonderheden , ook verfcheidene gapingen voorkomen, die nader aangevuld, en onpartijdiger medegedeeld dienen te worden. — Wij waren dus verlangende te vernemen, wat Profesfor heringa daarop zou andwoorden, te meer, daar velen der grieven, door bonnet aangevoerd, van dien aard waren, dat hel'V.V Wllde h "et.alles in de waagfchaal ftellen,
vernnd. VCtVllet k°" W0* mar °Penlijk zich verandwoorden. — Wij ontvingen dan ook, kort na dm Eerften Brief zijns Ambtgenoots, zijne Afgeperfte
vlrttiri9 ™Jf™ laZen volkomen met onze
venvachting Bladz. ia, ,, Zweeg ik nu, ik zoude
99 1-J' 1 ™et ?og van. het puhliek, het welk , zoo ontij. M dig als Rechter is ingeroepen ,fchuldig maken, en den „ laster aanmoedigen, om al zijnen zwadder op mij uit „ te werpen. Ik zoude de Gemeente zelve in twijfel „ brengen, en eene rechtmatige ongerustheid vervvek„ ken in de harten van ouderen, en opvoederen, die „ mij de vorming van hunne kinderen en kweeklingen „ toevertrouwen. Het nut en genoegen mijns levens „ hangt er aanv Ln, indien ik al aarzelde, zoo zou„ den mijne Vrienden en Begunftigers, mijne oude Leer„ meesters, die nog in keven zijn , en mijne Lcerliuf, gen. mijne Echtgenoote en Bloedverwanten, mii aanmoedigen, en zeggen, dat ik het aan hun en aan mii„ ue kinueren, zoo wel, ais aan de Hooge School,
de
j. heringa , afgeperste verdediging. 57
,., de gemeente van Utrecht, en de gantfehe Nederlandfche „ Kerk fchuldig ben, mij te verdedigen, en geenen aanvaller te fchroomen."
Voor het overige behelst dit Gefchrift eene korte belijdenis van de leer aangaande God den Vader, den Zoon en li. Geest, welker lochening hem werd te laste gekird; — eene belofte van zich nader te zullen verklaren, en verdedigen , indien men voordging hem verder te bcfchuldigen, daar de Brief van bonnet onwaarheden en valfche befchuldigingen behelsde; daar zijne woorden verdraaid, en buiten hun verband gerukt werden; daar 'er in dien Brief gebeurde zaken, die tot het verhaal der vermelde dingen behoren, verzwegen en verborgen werden; daar dezelve, hier en daar, ongerijmdheid en onzin behelsde ; en, eindelijk , des niet tegenftaande, trekken van kunfttg overleg en beleid, welke zeer opmerklijk zijn,
in denzei ven voorkwamen, Bladz. 17. 'Ben flotte
ontmoeten wij nog eenige der Praktikale Aanmerkingen, door den Hoog Eerw. Schrijver, bij de tweede uitgave der Gedenkwaardigheden uit het leven van jesus door 11. c.^bergen, gevoegd, om, bij voorraad, als proeven zijner rechtzinnigheid, in de gemelde leere, te vertrekken. — Hoe weinig afdoende dit eerfte Andwoord, over her geheel, ook fchijnen mogt, bij den onbevooroordccldcn was het echter voldoende, en het werd daarom , bij zeer velen , met toejuiching ontvangen, daar' heringa genoegzaam toonde, wat men, bij het verder voordzetten van "dezen twist van hem te verwachten had. — Intu.sfchcn raden wij alle onze Lezers, het eerfte gedeelte dezer Verdediging, vooral Bladz. 4—6, bij herhaling te lezen, en zich ten nutte te maken. —■
Op den Eerlten volgde welras een Tweede Brief van Prof. bonnet, waarin hij de verdere onderhandelingen met Prof. heringa, inzonderheid, zoo als die met de vier oudlte Predikanten der Utrechtfche Gemeente gewafeld zijn , opgeeft, cn den eindlijken uitllag mededeelt. —— Doch "waarover wij niet wel kunnen oordeekn , zonder het Vervolg der Afgeperste Verdediging van heringa te vergelijken, als waarin hij zijnen Ambtgenoot op den voet volgt, en de onderfcheidene bijzonderheden, onbewimpeld cn vrijmoedig, voordraagt.
Wij konden, indien ons beftek zulks toeliet, of zo liet nodig ware, verfchcidenc trekken uit deze Hukken D S op-
5^ erief van g. bonnet, EN
opzamelen , waaruit onze Lezers over het ongelukkige Mdsebge, en, in lommige opzichten, over het haatlijke en partijdige van dezen twist, zouden kunnen oordeelen; — dan, daar deze wederzijdfche Gcfchriften in veler handen verfpreid en gelezen zijn, achten wij zulks te minder noodzaaklijk, en zullen ons dus met het volgende; vergenoegen.
Zeer gewigtig en belangrijk, is ons, onder anderen, de volgende pasfagie, in het Tweede Stuk van herin, ga, Bladz. 30, voorgekomen. Nagezegd te hebben, hoe hij om bet vermoeden van onrechtzinnigheid, ten aanzien der leere van de Verzoening door ]. C. weg te nemen, 111 j 797, over . dat gewigtig leeiïtuk, eenige openbare leslen gehouden had , doch dewelken noch door i^oliega bonnet, noch, zoo veel hij kan nagaan, i.oor iemand van die genen, die hem toen verdacht hieloen, «1 nadere verklaringen van hem wenschten, bijgewoond werden gaat hij dus voord : „ Niemand zal zich
mtuslchcn daar over behoeven te verwonderen, dat „ mijn Collega bonnet de ftraks genoemde publieke „ leslen met bijwoonde, daar Hij, volgens zijne eigen " vcr™'inS> mlh zeden Maart 1795. niet van den „ preaikltoel gehoord heeft. (Ecrfïe Brief, aantek. (*) „ op Lladz. 7.) Dat moet toch ieder bevreemden, die 9, onpartijdig de zaak, tusfehen ons in gefchil, beoor„ deelt. 1-ieringa worc}t gezegd, in zijne Leerrede„ nen blijken van onrechtzinnigheid te geven; het ver* „ moeden van onregtzhmigkeid neemt bij veele geachte Ie„ den der Utrechtfche Gemeente geweldig toe; herin» s' rAj-°m' gewigtige leerf ukken van den hervormden „ Godsdienst predikende , vermijdt opzettelijk de hoofd„ zaaü en bedient zich van zulk een ingewikkeld „ Voorjtel, dat de eenvoudigen met den klank der woor„ den voldaan worden , maar kundige hoorders de wa„ re mening van den /preker wel degelijk ontdekken. „En evenwel Profr. bonnet, een zeer kundig „ Man, boven anderen in ftaat, om des /prekers ware, „ meening te ontdekken, hoort Hem niet. Profr. bon-
net, zijn Amtgenoot en voormalige Begunfliger, „ geeft wel gehoor aan de vertellingen van ongenoemde „ ierioonen, maar onderzoekt zelf niet. Profr. bon„ net mede Ouderling der Hervormde Gemeente, cn „ door deze betrekking op het düurfte verbonden, om 5, mzonasrhttd m:de to.zxnt te nemen op ue kering en
„ den
j. heringa, afgeperste verdediging.
„ den wandel der Dienaren des woords, ten einde alles ,, tot ftichting der Kerke gericht mag worden , en dat geene „ vreemde leere worde voorge/leld, neemt evenwel geen toezicht op de leering van heringa, cn waakt niet op zijnen post tegen de wolven, die in de fchaapskoije „ Christi mogten komen (*). Profr. bonnet, die, in de jaren 1794 , 1795 , 1801 cn 1802, telkens, voor het oog van god en ten aanhooren van de Gemeente, „ betuigt, in zijn hart te gevoelen, dat Hij van Gods ge„ meente, en mitsdien van God zeiven , tot dezen heiligen dienst beroepen is , en belooft, zijn amt getrouwelijk ,, naar zijn vermogen, te bedienen, houdt evenwel die belofte, in het toezien op de leering van den, bij Hem ,, en anderen verdachten, Dienaar heringa niet. Het ,, gevolg van zulk eene handelwijze was dan, en niet ,, zoo geheel ten onrechte, dat Collega bonnet, ge,, lijk zijn Hooggel. zelf erkent, (Eerfte Brief, Bladz. 7.) ,, herhaalde reizen, en zomtijds meteen zoort van onaangename verwijtingen van pligtverzuim, door voorna,, me leden der Gemeente 'aangefproken Wierd." — Ja, waarlijk, is bonnet, in ons oog, hier grootlijks van pligtverzuim te befchuldigen , cn het zou bij den» onpartijdigen Lezer oneindig meer afgedaan hebben, zo bonnet gefchreven had :' ik zelf heb het gehoord , in deze of die Leerrede, in dit of dat onderwijs was heringa's onrechtzinnigheid blijkbaar, ik zelf heb het ah Mede-ouderling mijnen pligt geoordeeld heringa te moeten hooren, en zie daar zijn de bewijzen. Enz.
Dit zou, zeggen wij, oneindig meer afgedaan hebben, dan al dat verwekken van agterdocht en verkeerde vermoe* dens, waarvan zijne twee Brieven zoo vol zijn; dan al dat onbepaalde en waarlijk niets afdoende, in den Eer» ftén Brief, Bladz. 6. ,, Intusfchen ontving men brieven, die ten aanzien der denkwijze van Coll. heringa, over gewigtige leerftukken van den Her» „ vormden Godsdienst, ontrustende berigteu mede» „ deelden, welke, van tijd tot tijd, bevestigd wierden, door zijne Leerredenen, onderwijzingen en gemeenzaa» me gefprekken."
Nu bleef heringa volkomen recht over te vragen,
ge-
„ (*) Volgens het Formulier van de èevestigingé der CöS derlingen,"
6o , brief VAN G. bonnet, en
gelijk bij doet, in zijn Vervolg', Bladz. 26,27. „ Hoe vele „ brieven? Wie ontving die brieven ? Van wien ontving " menb «r»ev?5*? Wa.nneer ontving men die brie„ ven ^ Welke bijzonderheden behelsden die brieven? " 717., ■ H V,een'cdenen V Welke onderwijzingen ? „ Welke gelprekken ? Waar, wanneer, ten aaiihoo„ ren van wie , gehouden? Welke was de inhoud „ en het beloop dier Leerredenen , onderwijzingen en „ gelprekken' Welke bewijzen van onrechtzinnigheid " rtgun u"r deze!ve ? Wclkc z«jn geachte Leden der „ btreoitfche Gemeente , wier vermoeden van mijne „ onrechtzinnigheid geweldig toenam ? Wie zijn die „ kundige hoorders, welke mijne waare meening, ftrij„ dig niet dc waarheid en rechtzinnigheid, wel degelijk „ ontdekten? — Hiervan hangt nu al het gewigt der befchuldigingaf, en bonnet zou dit alles, door eigen onderzoek, hebben kunnen zijn voorgekomen; want de verlchomng, we;ke hij hiertegen inbrengt, Eerfte Brief Bladz. 7, is, insgelijks, door heringa, Bladz. 32 en volgg. volkomen wederlegd, en verdient ook, bij eiken
welgezmden , geene aanmerking. — .
Van Bladz. 37 tot aan het einde, in het Vervolg der Afgeperste Verdediging, beandwoordt de Hr. heringa de overige grieven, tegen hem ingebragt, vooral bepaalt hi] zich tot de verfchillcnde onderhandelino-en met zijne Collegen bonnet en rooit aards ° als' ook \ot die'. ™ell\e11 merde Predikanten hebben plaats gehad: doch hierin kunnen wij ons, zonder te breedvoerig te worden, niet inlaten; alleen moeten wij aanmerken, dat niemand, die onpartijdig cn naar waarheid, over deze, zoo veel opziens verwekkende, gebeurenis, wil oordeelen, de twee Brieven van bonnet moet lezen, zonder de Hukken van heringa te vergelijken, dewijl de berichten des Eerften, in verfcheidene belangrijke bijzonderheden, door den Laatlten , worden aangevuld en een nader licht bijgezet, vooral ook, wat de onde'rteekening van Profr rau betreft, waaromtrent de Lezer met onver chillig kan zijn; gelijk ons ook van het Viermanichap Predikanten, in deze zaak betrokken , dit loflijk getuigenis gegeven wordt; „ dat het zich betoonde, „ geen brand te willen roepen, maar brand te willen „ blusfehen , of wel de uitbarsting deszei ven te willen „voorkomen," Bladz. 86. — En, eindlijk-, zal de volgende ronde en vrijmoedige verklaring van Prof. herik»
j. heringa, afgeperste verdediging. <5l
ringa den Lezer moeten bevallen, Bladz. 108. „Doch, op dat niet iemand meene, dat ik zwarigheid make, voor de Nederlandfche Hervormde Kerk , welker Dienaar I' ik ben, mijne gevoelens bloot te leggen, zoo fta hier, % met groote létteren , mijne vrijwillige verbintenis
„ daar toe:"
indien profr. bonnet zijn theologisch si1stema verkiest in het licht " te geven, zal ik het mijne, o o ge n" " blik k el ijk daar op lat en DK ukken.
Dan kan elk'bevoegd oordeelaar befhsichen, wie van „ ons beiden meer Bijbelsch rechtzinnig , cn Formu** Her-rechtzinnig zij."
"Naar ons inzien heeft dus de Heer heringa zijnen hefchuldiger voortreflijk cn grondig beandwoord, en ook, faetcene ligt te voorzien was , fomtijds harde woorden moeten zeggen; en zijne fchrijfwijze en verhaal kunnen niet nalaten den Lezer in te nemen en te overtuigen. — En daar 'er in de Brieven van Profr. bonnet een geest van partijdigheid en bitterheid hcerscht, die den bezadiïden Lezer telkens hinderen, zoo legt aan den anderen kant Profr. heringa zoo vele befcheidenheid, rondheid en edelmoedigheid, aan den dag, dat ze het kenmerk der waarheid, ook voor den min doorzichtigen, met zich dragen; en het ons dus geenszins verwondert , te vernemen, dat de achting voor zijn perfoon en dienst, bij zeer velen, federt de uitgave dezer ftukken, toegenomen, en zijn roem daardoor vergroot is; — hoewel liet ons toefchijnt, dat hij nog niet alles gezegd heeft , wat hu, wel zoude hebben kunnen zeggen, maar verlcheidene bijzonderheden verzwegen heeft, die, misfchien, wanneer deze twist, ongelukkiglijk nog verder moetvoordduu. ren, zullen openbaar worden. Want, fchoon iroir. bonnet de Aanteekening m AtTheolog. Btbhatb. iV . 3 wel als aanleiding tot zijn gefchrijf opgeeft; ziet echter elk, tenduidlijkfte, dat Hij en zijn Co11.ro ij aards reeds eenen geruimen tijd een partijdig gedrag tegen den Hr heringa gehouden, en Hechts naa gelegenheid gewagt hebben, om zich openlijk tegen hem te verklaren, doch waarover zij, buiten twijfel, nu reden hebben , vau zich te beklagen, ten minfte, zo zij geene ^overtuigender gronden hebben , van in het vervolg te zvyijgen. — Wii eindigen met de woorden van den Voortreflijken
J WIT-
2 eïreenophilus
witsius: „ zoo welen wij Christen-Leeraars zijn V zegt hij, „ zijn wij broeders, allen gelijklijk nederzit„ tende aan de voeten van éénen meester, christus „ alwie zich een gezag over zijne mede-leerlingen aanl matigt, is wederi'pannig jegens zijnen Meester en „ vertreedt baldadig de grondwetten der School met „ voeten."
(*) Vid- wits ii O rat. de Theologo Modesto. Miscel!. Sacr Tom. II. Pag. 711.
Fr ede-Raad aan de Profes/oren der Theologie te Utrecht door eirêenophilus, 1804. 16 Bladz. In gr. Octavo. Al'óm te bekomen. Be prijs is f: - 4 - •
Het is den Schrijver van dit Stukjen , gelijk vele andere Lez rs van de wederzijdi'che Gefchriften der Uirechtfche Iioogleeriiaren, gegaan, dat het hem naamLjk gefmart heelt , dat 'er tusfehen zulke mannen zoo een hevig verfchil ontflaan is , die niet anders dan nade-lig voor het rijk der waarheid zijn kan , en, zo dezelve voord duurt, van de fchadelijkffe gevolgen wezen moet. — Hij raadt daarom den vrede en de eendragt aan , en wil dat de onderfcheidene Leeraars zich onderling verdragen, en aan de uitbreiding van het Rijk van christus arbeiden zullen. Hij doet dit op eene wijze, die zijn Stukjen met genoegen doet lezen, en bij de vorige Gefchriften voegen , en zijne poging verdient aanprijzing. ■
De volgende Ordre en het Reglement tot confervatie van rust en vrede in de Kerken van Holland, van 18 Dec. 1694 , dewelke van de wijsheid des Opfteliers zoo treffende blijken draagt, en voor alle tijden van toepasfing behoort te zijn, willen wij wel, voor onze Lezers, overfchrijven.
„ Alle Leeraars, het zij Profesfores of Lectores Thco„ logiaj, ofte Predikanten der Gereformeerde Keikeu in „ Holland, zullen blijven bij de gewoonlijke Formulieren
der Gereformeerde Kerken, die in de Catechismus, „ Confcsfien en Canones Sijnodi Nationalis Dordracena; s> begrepen zijn , ende zig forgvuldig wagten , iet te lee,, ren of te fchrtjven, dat daer tegens ftrijd, ende dat
mitsdien , onder hen geen esfentieel veijchil overblij-
„ ven-
vrede-raad aan de professoren te utrecht. C$
vende , dezelve met malkanderen zullen omgaan, in Broederlijke liefde, vreede en eenigheid, en zig omfig\, telijk wagten voor alles, wat daartegen aanloopt, en wel bijzonder dat zij malkanderen op geenerleij wijle 9] verdagt zullen maken, bij de Heeren van de Regeering, „ de Ledematen der gemeente, ofte andere hetzij in 't „ openbaar of in 't bijzonder, dircttelijk of indi„ redelijk "
Het volgende ftrekke ter proeve van 'sMans fchrijfivijze en redeneering.
„ En dus volgt, naar mijne nederige meening, wan, neer men zulke uitgebreide formulieren van eenigheid , als de onze zijn, aanneemt, als 't zamenltel van waar\, heden der Kerk, waartoe wij belijden te behooren, daaruit geenszins, dat men zich verbindt, om, niet „ alleen in alle de uitgebreidheid der {tellingen en derzel. s, ver toepaslingcn geheel niet te verfchillen, maar ook , „ om de bewijzen, die voor die Hellingen worden aan. „ gevoerd , altijd voor echt te blijven houden en aan„ neemen , ook dan, wanneer dezelve ons , t'eeniger 9, tijd, of niet volkomen voldoende mogten voorkomen x a, of zelfs min overeenkomftig de Bijbel fchijnen te zijn , , of anders de Kerk te zullen verlaten; want deeden , wij 't eerfte, dan waren wij ontrouw aan 't 7de Arti? kei, deeden wij 'tlaatfie, dan waren wij ontrouw aan \, 't 20 Artikel. En hoe zouden dan de feéten verme5, nigvuldigd en de gemeenfehap der Heiligen gebroken 9, worden ; daarbij, men kan naderhand meer licht bes, komen; en al was zulks niet, dan volgt uiteen klein 5, verfchil, dat men, met nedrigheid en onder afbidding „ van den geest der waarheid , zoude kunnen hebben „ van het Kerkgenootfchap , waartoe men zich verklaart 5, te behooren, nog niet, dat men daarom aan een ander „ Kerkgenootfchap meer toegedaan is , alzo men wel ,, ligt met hetzelve nog meer verfchilpunften zoude aan„ treffen. Het komt mij dus, onder verbetering, voor, „ dat de Heeren Profesforen konden berust hebben; „ in de ondertekening, die Profesfor heringa van „ de formulieren van eenigheid gedaan heeft, zo lang „ gemelde Profesfor begeert zich bij de Kerk te houden; „ en ingeval gemelde heringa hier in naar hunne „ meening, niet oprecht was, hadden zij, of uit zijne Dictaten, die in de handen der Studemen zijn, of uit
„ zij-
04 HOE KAN MEN HET VERLOREN OF VERMINDERD
„ zijne openbare Leerredenen, moeten opmaken en aan. „ toonen , m hoe ver hij daar van mogt verfchillen „ doorjeenngen te leeren , die geboden van menichea zijn.
kennen°0rdeClen - SCn°eS ' °m dk Stukien te doen
Hoe kan men het verkoren of verminderd manlijk vermogen weder hekomen en verfterken ? Een Nood-en Hulpboek jen voor alle welke in de liefde of door zelfbevlekking buitetifpoorig zijn geweest. Eerfte en Tweede Deeltjen. Llit het Hoogduitsch vertaald naar den tweeden Druk. Tweede Druk, op nieuw overzien en met eene Foorrede en Aanteekeningen verrijkt, door den Vaderlatulfchen Vervaardiger der Geneeskrachtige Balfamieke Pillen. Alom te bekomen. XX en 176 Bladz. In gr. Octavo.
Derde en laatfte Deeltjen , hetwelk de Regelen der Melkkuur vervat, benevens eene korte Aanwijzing, hoe zich de Vrouwelijke fexe , die zich op de bovenftaande wijze haare gezondheid beuomen heeft ,t er haar er wederhelft ellinp hebbe te gedragen. Uit het Hoogduit sch vertaald , en met eene Vwrede en waarnemingen, vervat in Briefwisfelingen tusfchen eenige Lijders cn den Nederlandfchen Geneeskundigen, betreklijk Onania ofonmaatig Mingenot vermeerderd. Alom te bekomen , 1S03. XVI en 204 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs der Drie Deeltjëns is te famen ƒ 2 - 16 » :
Van den eerften Druk der vertaling van de twee eerfte Deeltjens dezes Werks , is in dit ons Maandwerk op zijn tijd de beöordeeling en opgave gefchied. De aanmerking, toen door ons gemaakt, dat dit Stukjen aan het oogmerk van een Volksboekjen niet beandwoordt en den hulpbehoevenden Lijder in de onmooglijkheid laat, om het voornaamfte middel ter zijner genezing te kennen en te bekomen, wordt door den Voorredenaar van dezen tweeden Druk gebillijkt; door wien ook voor zoo verre in dit gebrek is voorzien, dat hij ons bekend maakt, dat dit middel van den oorfpronglijken Schrijver, beflaaude W zekere ballamieke Pillen, door hem zeiven vervaardigd
en
i C) Zie AT. Vaderl. Bibl. lilden Deels ifte Stuk, Bladz. 632.
MANLIJK VERMOGEN WEDER BEKOMEN.
fis
en voor eenen zeer matigen prijs algemeen verkrijgbaar gemaakt is, tevens met een omftahdig bericht, hetwelke bij ieder doosjen dier Pillen, gratis, wordt afgegeven: kunnende dezen, even als zekere zachte laxeerpilletjens van zijne eigene vinding, bij zijnen Commisfiönair bekomen worden. Het moeten dus de Boekverkopers wezen, waarvan men eene groote naamlijst op het Tijtelblad geplaatst vindt, aan welken de Commisfie is opgedragen of ten minfte hetj nader adres is afgegeven , eene waarlijk niet onaardig uitgedachte manier om zijne arcana, die men in de Nieuwspapieren niet durft uitventen , aan den man te helpen, maar tevens niet min gevaarlijk en de aandacht der genen, aan welken de zorg over de uitoefening der Geneeskunde is opgedragen, waardig. Overigens houdt de Vaderlandfche Vervaardiger dier Pillen van de famenftelling dezer geneesmiddelen een diep ftilzwijgeri. Daar het nu hier de plaats niet is, om over de zoogenaamde ' geheime middelen uit te weiden , zoo verzoeken wij, den Schrijver en Voorredenaar, midsgaders allen die daaromtrent eenige inlichting verlangen, de fraaie Redevoering van wijlen den beroemden Utrechtfchen Hoogleera'ar in de Geneeskunde j. oosterdijk schacht, de Arcanis Medicorum non celandis te lezen en te onderzoeken, of zij de redenen daar bijgebragt, kunnen oplosfen. Onzes bedunkens, zal geen rechtgeaard Beoefenaar van eenigen tak der Geneeskunde, aan wien de welvaart van het Menschdom en de hieraan dienstbaar zijnde , uitbreiding zijner kunst ter harte gaat, eenig zijns eriichtens heilzaam middel geheim houden , maar zich verheugen in de gelegenheid te zijn hetzelve ten algemeenen nutte te kunnen openbaren ; ook dan wanneer zulks niet zonder zijne eigene fchade kan gefchieden , in de bewustheid van wel gedaan, en 't geluk zijner Medemeufchen bevorderd te hebben , voldoening genoeg vindende.
Intusfchen kunnen wij niet ontkennen, dat de Autheur zelf wenken genoeg geeft voor de Geneeskundigen , om de natuur dier balfamieke pillen hoofdzaaklijk te beöordeelen; niet alleen dewijl hij den raad geeft voor hun, die deze pillen niet betalen kunnen, om daaglijks veertig greinen van het fijnfie poeder van kina, in vier poeders gedeeld, in te nemen; maar ook, vermids hij ftellig zegt, de bafis daarvan te zijn het extract van de fijnite Rinde, welk woord letterlijk Bast, in het Latijn Cortex
NIEUWE VAD. BIBL. VHI. DEEL. NO. 2. E be-
66 HOE KAN MEN HET VERLOREN OF VERMINDERD
beteekenende, door den Vertaler, die een man van zonderlinge geleerdheid en even zoo bedreven in de Latijnfche taal als in de Geneeskunde fchijnt te wezen, aldus onvertolkt is overgenomen, doch tot verfpreiding van meerder licht met eene noot opgehelderd, dus luidende: „ Waarfchijnlijk bedoeld (t) de Schrijver hier het Buphthalmus in het Hoogduitsch ook Rindsaug genoemd (de VertaaleO." Lepidum Caputll!
De aanteekeningen van den Voorredenaar, bij de tweede uitgave der twee eerfte Stukjens gevoegd , zetten , zoo veel wij zien kunnen, daaraan geene meerdere waarde bij. Het derde Stukjen bevat, behalve eenige regelen der Melkkuur, en voor de Vrouwlijke fexe , ook niets bijzonders, en beftaat, even als de twee vorigen, uit .langdradige eentoonige brieven, die, wanneer de wonderlijke vertolking van fommige woorden,, den Lezer niet fomtijds in den lach deed fchieten , gewis allervervelendst zouden zijn; de Briefwisfelingen tusfehen eenige Lijders en den Nederlandfchen Geneeskundigen, agter dit derde Stukjen geplaatst, zijn wel korter, maar behelzen bijna niets dan opgaven van ziekten en de getuigenisfen van derzelver gelukkige genezing, waarom dezen , indien zij niet meer dienftig tot het oogmerk van den Schrijver waren, dan zij nuttig voor den Lezer zijn , hier wel agter wege hadden kunnen gebleven zijn.
Na dit omtrent het verfchil tusfehen dit Werkjen en de eerlte Uitgave der twee eerfte Deeltjens te hebben opgemerkt, kunnen wij niet nalaten nog over het geheel 'er bij te voegen, dat wij zeer twijfelen , of dit Boekjen aan den tijtel zal beandwoorden, en den genen die in de liefde of door zelfbevlekking buitenfporig zijn geweest, gepaste hulp aanbrengen. Want vooreerst, 'is het zeer bedenklijk zich in eene zoo gewigtige zaak aan eenen man toe te vertrouwen, wien men zelfs bij naam niet kent; en ten andere, geloven wij dat verre de meeste Lijders met dit Boekjen alleen en de daarin aangeprezeue hulp» middelen niet zullen te recht raken, zonder meteenen deskundigen te raadplegen, in hoe verre het daarin ter nedergeftelde op hunnen bijzonderen toeftand toepasliik zij, noch van agteren bevestigd zien hetgene de Schrijver op Bladz. 71 en 72. van het eerfte Stukjen ons verhaalt , van, naamlijk, zoo gelukkig geweest te zijn, dat hij een middel gevonden heeft, hetvvelke hem deed verzekerd zijn,
dat
■
MANLIJK VERMOGEN WEDER EEKOMEN. Cj
dat het alle de verèïschten bezat , en hetvvelke hem in zijne praétijk de gelukkigfte dieniten heeft gedaan ; ja dat hetzelve door hem onveranderlijk tegen alle de zoo zeer verfcheidene krankheden, die uit de verfpilüug van het zaad ontftaan , gebruikt is, en hem nooit begeven heeft. Immers, behalve de omllagtigheid en het gebrek aan orde, die door het geheele Werkjen heerfchen * worden ook de zaken hier zeer onvolledig voorgedragen: want 'er wordt geen het minfte gewag gemaakt, van de voorfchikkende itoflijke oorzaken als zoodanig, gelijk verpoppingen in den onderbuik, plaatslijke volbloedigheid fcherpten van allerlei aard, prikkelende Heffen in afgelegene deelen huisvestende, en op de Genitalia door mede gevoel werkende , enz.
De onderfcheiden graad der ziekte wordt ook niet behoorlijk in het oog gehouden : daar het toch een aanmerklijk verfchil in de genezing maakt, of de kwaal in haar begin zij , en alleen eene plaatslijke verzwakking hebbe voordgebragt, dan of het geheele ligchaam reeds m deze zwakheid deele, en daaruit andere ziekten zijn ontftaan ; of de ziekte eenvoudig zij, dan of zij met on,gemakken van eenen anderen 1'oms (trijdigen aard verzeld ga; of men eenen geduurigen Himulus ad'venerem gevoeIe, dan of het zaad bijna ongevoelig en onwillekeuriovvegvlocië , of het ligchaam reeds zoo zeer zij uitgemergeld, dat 'er bijkans geene afcheiding van dat vocht meer plaats heeft, enz.
Om de gezegde redenen houden wij ons verzekerd, dat de genen , die de beginfcls der nadeelige gevolgen van zelfbevlekking of buitenfporigen minnehandel in zich ontwaar worden , veiliger zullen doen , wanneer zij , in plaats van bij dit Boekjen hulp te zoeken, die levensregelen in acht nemen, welken op eene oordeelkundige theorie fteunen, en bij ondervinding proefhoudende zfn bevonden, als: te waken tegen wellustige denkbeelden, en alles van zich te verwijderen, wat dezelven kan verwekken ; den geest bezig en het gemoed opgeruimd
te houden met het getrouw waarnemen van zijn beroep , het genot van geoorloofde aangename uitfpaïiningen en over zijne kwaal weinig te denken ofte lezen; - - des avonds voor het te bed gaan , zijne gedachten tot iet ernltigs te bepalen en daarmede te zoeken in te flapen; — met langer te flapen dan nodig is, vooral des morgens
Wet te blijven liggen, maar vroeg op te Haan; al-
E a. ieen
il
68 HOE KAN MEN HET VERLOREN OF VERMINDERD
leen te flapen, zelfs zonder een hond of kat mede te bed te nemen, en wel in een Uil afgezonderd vertrek, waar geen licht gebrand , noch de dag te vroeg en te fterk
vernomen wordt; te flapen op een niet zeer zacht
of broeiënd leger, niet op den rug, maar bij afwisfeling op een van de beide zijden, en met de handen of boven het dek , of, hetgene ■ nog beter is, vastgebonden aan een om den nek gaand lint, ten einde dezelven in den flaap niet bij de partes genitales kunnen gebragt worden; — op den dag veel beweging te maken, inzonderheid in de opene lucht, wanneer het weder zulks toelaat; — matig te zijn in eeten en drinken en lang voor het te bed
gaan, zijn avondmaal te houden; alle fpijzen en
dranken te vermijden , die fterk voeden of verflappen, gelijk ook die winderig, moeilijk te verteren, zeer famengelteld, verhittende of pisdrijvende zijn, en inzonderheid des avonds dezen regel in acht te nemen; in het gebruik van geneesmiddelen, die eenige der gezegde hoedanigheden bezitten, zeer omzichtig te zijn; ■ het water en den afgang nimmer op te houden en vooral bij het te bed gaan, de ontlasting daarvan niet te verzuimen; — geene kleding te dragen, waardoor de fchaamdeelen, gekneld, gewreven, of gebroeid worden; dikwijls
het ligchaam te baden en de roede, den bilnaad en het onderfte gedeelte van de ruggraat te vvasfchen met koud water , indien geene ongefteldheid aanwezig is , die zulks verbiedt.
Dan bijaldien zulke deerniswaardige Lijders reeds teekenen van algemeene verzwakking of bijzondere ongefteldheden in hun ligchaam ontwaren, zo raden'wij hun zich onverwijld, het zij in perfoon, het zij fchriftlijk, tot eenen Arts te wenden , van wiens kunde en braafheid zij overtuigd zijn, voor hem hun hart onbewimpeld open te leggen , en deszelfs vaderlijken raad met volkomen vertrouwen iftiptlijk op te volgen. Dus doende , zullen zn nog vaak bevinden , wat de kunst vermoge, wanneer zij hunne herftelling reeds als hopeloos hebben opgegeven , zich niet zelden in ftaat gefield zien om hun beroep en huwelijkspligt waar te nemen, en zich in hun aanwezen , dat hun voorheen ondraaglijk fcheen , op nieuw verlustigen. Langs dezen weg durven wij hun verzekeren, dat zij ook oneindig veiliger zullen te werk gaan , en veel eerder hun doel bereiken dan met het lezen
zelfa
manlijk vermogen weder bekomen. 6p
zelfs van de beste boeken over deze ftolfe, die, boewel van beroemde Geneesheeren met het heilzaamfte oogmerk naar waarheid gefchreven en van uitftekend nut voor Artfen , Ouders en alle Opzieners der jeugd, echter de gevolgen dier misdrijven met al te levendige kleuren affchilderen, dan dat zij van Lijders, die zoo boven mate gevoelig zijn, kunnen gelezen worden, zonder gevaar van hen alleen door de verbeelding in ziekten te Horten , waarvan zij anders zouden bevrijd gebleven zijn.
Wij eindigen deze Recenfie met den wensch, dat en. Schrijver en Voorredenaar van hun voornemen, om dit Boekjen, met andere ziektegevallen vermeerderd , op nieuw uit te geven, zullen afzien; doch konden hierin, even als in onze voorfpelling bij de Recenfie van den eerften Druk , opzichtlijk deze tweede Uitgave, ook wel te leur gefteld worden.
D. william henrij, Chemie, voor beginnende Liefhebbers , of aanleiding, om de nuttigfte Scheikundige Proeven, zonder groote kosten , en een wijdloopigen toeftel, in het werk te Rellen , benevens eene Aanleiding, tot het onderzoek der Minerale Wateren, der Mineralen , der Vergiften, der Pharmaceutisch - Chemifche bereidingen , en 't gebruik der Scheikundige Probeermiddelen, ten nutte van Pachters en Landeigenaars, gelijk ook tot verfcheiden andere nuttige oogmerken. Uit het Engelsch tiaar de tweede , oorfpronglijke Uitgaave , vertaald en met de Aanmerkingen van den Heer j. b. trommsd o r f f , vermeerderd, uitgegeven door adolph us ij peij, voorheen Hoogleeraar in de Geneeskunde te Franeker ; thans Med. Doel. te Amfterdam. Te Am ft eldam, bij W. van Vliet, 1803. 263 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f i - 18 - :
Dat de Scheikunst eene van die kunftenis, die voor het maatfchaplijk geluk een der voordeeligfte zijn kan , zal niemand ligt ontkennen. Zij verfchaft ons de kennis van de beftaandeelen aller natuurlijke voordbrengfels, zij leert ons die deelen in haren aard kennen, door fcheiding verplaatfen , doet de gefcheidene in andere verbindingen treden, cn fchenkt ons alzuo, door de kenE 3 nis
7° D. WIUI4M HK-RJ IJ
nis der Scheikundige vervvandfchap geheel nieuwe voorwerpen , die in vorm, gedaante, kleur, fmaak, in geneeskrachten en in vele andere opzichten van de afzonderlijke deelen, die tot de famenftelling dezer nieuwe voorwerpen, gebezigd zijn, grootlijks verfchillen.
Uit deze uitkomften volgt van zelve, dat de Scheikunst niet alleen voor de Genees- en Artfenij-mengkuust , maar ook aan zoodanige kunften , bij welken fcheiden en verbinden te pas komt van groot nut kan zijn. De meeste Trafieken en Fabrieken hebben deze kunst, wil men die van tijd tot tijd verbeteren, nodig, fn het bijzonder de Verwerijën, de Suikerraffinaderijen , de brouwers, zoo van Azijn, Koornwijn als van het Bier. De Glasblazer, de Pottebakker, de Leerlooier, en voor wien al niet meer? kan deze kunst belangrijk zijn. ° J
Intusfchen, dat de zucht in ons Vaderland grooter wordt, dan ooit voor dezen, tot aankweking der Scheikunst , ontbreekt het ons echter aan gepaste werken voor eerstbeginnenden. Men is in ons land niet gemeen genoeg, met de eerfte, eenvoudige Scheikundige gronden. Worden deze gronden op onze Hooge Schooien geleerd, dat bevordert alleen de kennis van den Geneesheer ten aanzien van derzelver toepasfing op de Geneeskunst. De Trafieken noch Fabrieken hebben van debeöefening dezer wetenfchap geen voordeel. Men moestLe&ores in de groote Steden van ons Vaderland hebben, en dit getal moest zich niet Hechts tot twee of drie Steden onzer Republiek bepalen. Waar was zulk een Lebïor, voorzien van de nodige bekwaamheid, meer noodzaaklijk, dan m de groote Stad Amfleldam , alwaar zoo vele 'Fabrieken zijn?
Het Werk van d. william hen rij kan inmiddels voor eerstbeginnenden , fchoon hetzelve ook in allen opzichte, door ons niet kan gezegd worden, dit eenvoudig leerftelhge te bevatten, tot eene nuttige handleiding verftrekken , om eene reeks van proeven in het Werk te Hellen. Proeven, die ons de eigenfehappen en werkingen der natuurlijke dingen leeren kennen, en van welken men, bij het lezen, en beftudeeren van andere Scheikundige Werken, een zeer gepast en nuttig gebruik maken kan.
In dit opzicht prijst zich deze arbeid van den Autheur
zeer
chemie , voor beginnende liefhebbers. 71
zeer aan; en dc Heer ijpeij heeft ons dus, met de vertaling van denzelven geen geringen dienst gedaan.
Om eenig denkbeeld van de behandeling dezes Werks te geven, dienen wij te zeggen, dat de Schrijver de leiding, die de Scheikunde naar de nieuwe Theorie der Franfche Scheikundigen verëischt , gereedlijk gevolgd heeft, en dus niet wel voor een uittrekfel vatbaar is. Daarom verkiezen wij de vijfde of laatfte Af deeling, over de ver* fchillende 'gebruiken der Scheikundige Probeerm'tddelen , hier alleen eene plaats te geven.
„ 1. Het uitwhfchen van Inktvlekken. De Inktvlekken „ kunnen uit doek, papier, of hout, door bijna alle Zui:,, ren, uitgemaakt worden , van welke men echter die ,, geene verkiest , die aan de bemorste plaats het minde ,, nadeel toebrengen. Men kan Zoutzuur, 't welk met „ vijf of zesmaal zo veel water verdund is, op de vlek ,, brengen, en na een of twee minuten wederom afwas,, fchen, om zulks zo dikwijls te herhaalen, als noodig „ is. Intusfchen kunnen de Zuuren, uit het groeijend ,, Rijk, met minder gevaar gebruikt worden en zijn even ,, werkzaam. Eene ontbinding van Zuuringzuur, Ci,, troenzuur of Wijnfteenzuur, in Water, kan tot de ,, fijnfte ftoffen gebruikt worden, zonder dat men in het „ minst behoeft te vreezen , dezelve te befchadigen. „ Met dezelfde ontbindingen kan men insgelijks de op ,, papier gefchreevene maar niet de gedrukte letters,
uitvvisfehen. Zodat zij dus, tot zuivering der Boe„ ken, die op hunne randen befchreeven zijn, ge., bruikt kunnen worden, zonder den Text te befcha„ digen."
,, 2. IJzervhkken. Deeze kunnen ook, uit Inktvlek,, ken, ontftaan, wanneer zij, door Zeep, in IJzer-
vlekken veranderd worden , maar insgelijks, door de „ reeds vermeldde Plantzuuren, weggenomen worden. „ Zo zij een langen tijd in de ftofiè gezeeten hebben,
dan zijn zij niet, zonder veel moeite, uit te wis„ fchen. Dewijl het Ijzer, door de herhaalde bevog„ tiging en blootltelling . aan de lucht, zodanig een „ voorraad van Zuurltof heeft bekomen, dat het daar
door in Zuuren onoploslijk wordt gemaakt. Intus„ fchen heb ik ondervonden , dat ook deeze vlekken ,, uitgemaakt kunnen worden, wanneer men die eerst, ,, met eene ontbinding van Zwavelkali, bevogtigt, welE 4 » ke
?2 D. WILLIAM" HENRIJ , CHEMIE , ENZ.
,, ke vervolgens wederom wel moet worden uitgewas„ fchen, eer men van het opgelost Zuur gebruik maakt. „ Het Zwavelkali onttrekt hier, aan het Ijzer, een ge„ deelte van zijne Zuurftof, en maakt het, in een ver,, dund Zuur, oplosbaar.
,, 3. Vrucht en Wijnvlekken. (*) Deeze worden uit,, gewischt, door eene waterachtige ontbinding van ge„ oxiideerd Zoutzuur, of door geoxijdeerd Zoutzuur „ Kali of Kalk, waarbij wat Zwavelzuur is gedaan. ,, Men doope de bevlekte plaats , in eene deezer ont,, bindingen, zo lange, tot dat zij fchoon wordt. Dee„ ze ontbinding kan intusfehen maar, met zekerheid, „ bij witte ftoffen, gebruikt worden, dewijl het geoxij„ deerd Zuur alle gedrukte en gefchilderde'kleuren ver„ uielt. Een zeer gefchikt middel, om het geoxijdeerd „ Zoutzuur te gebruiken, wanneer men geen werktuig „ heeft, om het water, met deszelfs Gaz te verzadi„ gen, is het volgende. Men giete een eetlepel vol „ geest van Zout, in een theekopje, en doe daar bij „ een theelepel vol poeder van Bruinfteen. Plaats ver„ volgens dat theekopje , in een kommetje met heet wa„ ter. Bevochtig nu de vlekken met water en houd de„ zelve, over den damp, die uit het theekopje opklimt. „ Houdt men hier mede lang genoeg aan, dan zullende ,, vlekken verdwijnen."
,, 4. Vetvlekken. Deeze kunneiu, door eene verdunde ,, Loog van zuiver Kali worden uitgewischt, 't geen „ echter voorzichtig gefchieden moet, om de klederen „ niet te bederven. Witte wasvlekken worden uitge,, maakt door Terpentijngeest of Zwavelaether. De ,, vlekken van wit blanketzel (white point~) kunnen „ insgelijks, door het laatfte middel, worden wegge,, noomeu."
„ (*) Wijn kleurt dikwijls blaauwe ftoffen en doeken rood. „ In deeze gevallen herftellen eenige druppen Geest van Am„ moniak de blaauwe kleur. T.
Al-
c. c. andré en j. m. bechstein , natuurbeschouw. 73
Algemeen- nuttige Natuurbefchouwingen , tot bevordering der kennis van de Natuur, den Leuidbouw; en andere Wetenj'chappen. In aangenaame afdeelingen voor lederen dag van het jaar; ten dienfte van Ouders, Leermeesters en Jonge Lieden , in huisgezinnen en Schooien, door de Heeren c. c. and ré en j. m. bechstkin. Uit het Hoogduitsch, Naar den tweeden druk. Te Lei] den , hij J. van Thoir. Januarij 92 Bladz. Februarij 75 Bladz. In gr. Oftavo. jje prijs van ieder Stukjen is f : - 12 - :
De aanleg van dit Werkjen is niet kwalijk bedacht, het behelst voordellen van bijzondere voorwerpen van de Natuurlijke Historie , naar dat elke maand of elke dag gelegenheid geeft, om die voorwerpen in de natuur te befchouwen; waartoe dan de Onderrichting , die men bier vindt, tot zeer veel hulp moet dienen, voor jonge of andere lieden, die daarvoor eenige liefhebberij hebben. De voorwerpen voor de maand Januarij zijn de volgende: — Januarij, weersgedeldheid, lïeenmarder, dampen , fneeuvv en hare eigenfehappen ; vorming cn gedaante der vorstfiguren , pijnappel, beemer, zwarte mantel of zijde (taart, kruisbekvogel, honigbijen, kalf, herkaauwende dieren, ijs, huisrat, beer, winterflaap der zogende dieren; kleine pimpernel, fporen der wilde dieren , fijnbladige of kroon anemone, los, de gaten tot heesterplaiitfoen, gemeene aardmuis , koeftal, kramtsvogel, losbreken van het ijs in rivieren, jagt, maijkever, mist, drijf jagt, berg. Deze een en dertig voordellen beflaan te fameu 90 bladzijden, en dus elke derzelven omtrent drie. Ze zijn beknopt, aangenaam voorgeileld, en zeer leerzaam.
Zie hier een en ander voorbeeld uit dezelven. Op den eeriij*i Januarij , geeft men kort bericht van den naam dc/.er maand, en daarop laat men volgen : re« gelen, aangaande de weersgedeldheid in deze maand, die men verzekert dat meestal doorgaan: 1.Een warme winterregen zonder vorst (in deze maand) is doorgaands een voorteeken van eenen heeten en droogen zomer. 2. Wanneer de winter, vooral in deze maand, buitengewoon zagt is, volgt daarop gemeenlijk een guur en dreng voorjaar, maar daar en tegen een warme zomer. 3. Wan-.
E 5 neer
74
C. C. ANDRÉ EN J. M. BECHSTEIN
neer het, zoo wel voor als in Januarij, niet fterk vriest en 'er weinigfneeuw valt, dan ziet men zulks gemeenlijk in Maart en April. 4. Wanneer het in deze maand fterk fneeuwt , en de fneeuw lang blijft liggen, zoo is dit doorgaands een teken van een zeer goed en vruchtbaar jaar. 5. Men heeft in deze maand, gewoonlijk zeer iierke koude, veel fneeuw , zwaar ijs, meestal nevel en mist •— maar wanneer het weer in dezelve zeer gematigd is, dau ziet men dit ruwe weer doorgaands in Februarij.
Op den 11 Januarij wordt 'er gehandeld, van de honigbijen , en aangewezen, dat een warme voor den middag, in deze maand, van die uitwerking is, dat de bijen voor de korven als gezaaid op den fneeuw nederliggen. Dit heeft dan plaats, wanneer 'er, aan de voorzijde van den bijënftal, niet voor eene behoorlijke fchaduwe gezorgd is, zoodat de bijen, door zonnefchijn verwarmd, tot uitvliegen genoopt, door de koude buitenlucht verftijven. 'Er wordt vervolgends aangewezen , wat men doen moet, om dit verlies van bijën voor te komen.
Op den 20 Januarij fpreekt men van de fijnbladige kroon-anemoon , welker bloemen , omtrent dezen tijd, in den grond gelegd worden,dit geeft aanleiding tot eene naauwkeurige aanwijzing, hoe men deze bolgewasfen in potten aankweekt, en wat men doen moet, om dezelven voor ongemak te bewaren.
In het Stukjen voor de maand Februaïij, vindt men wederom 28 Artijkels, voor eiken dag een, van de zelfde foort, als de vorigen, en op de zelfde wijze behandeld. Wij kunnen daarvan geene bijzondere voorbeelden opgeven.
Over het geheel zouden wij op dit Werkjen aanmerken, dat dc Nederlandfche vertaler hier en daar eenige verandering , overëenkomftig met den aard van ons Vaderland had behoren te maken. Men wil in hetzelve onderwijs geven, bij en door de voorwerpen, die men gelegenheid heeft om in de natuur voor zijne oogen te hebben, maar dan had men immers geene voorwerpen in hetzelve moeten behandelen , die in onze luchtftreek in het geheel niet gevonden worden, en hoe ligt had men voor zulke artijkels anderen kunnen in de plaats ftellen. Des niet te min twijfelen wij niet, of dit Werkjen zal mee genoegen ontvangen en gelezen worden. Het is voor
jon.
algemeen» nuttige natuurbeschouwingen. 7$"
jonge lieden zeer aangenaam en leerzaam, en vooral voor dezulken, die op het land hun verblijf houden, en al» daar gelegenheid hebben , om deze befchrijvingen met de voorwerpen zeiven te vergelijken.
Nieuwe Ecliptifche Tafelen, met derzelver toepas-fing op het Meetkundig ontwerpen der Zon- en Maan-Eclipfen en der Vwrbijgangen van Mercurius en Venus over de Zon , door j. de kan ter, phil. z. Le&or Phijjïces in het Mufaeum te Middelburg; onderwijzer bij het Inftitut der dijken en waterweringen in het Departement Zeeland; lid van het Zeeuwsch Genootfchap der wetenfchappen te Flisfingen, en van het Bataafsch Genootfchap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam. Te Middelburg, bij A. P. de Winter, 1803. 264 Bladz., 128 Bladz. Tafelen en 6 Bladz. Hulptafel van duizend Logarithmen. In gr. O&avo. De prijs is bij Inteekening ƒ6-:-: Best papier f 7 - 10 - : Buiten lnteekening f8-:--. Best papier f 9 - 10 - :
De langwijligheid der berekeningen, zoo van de Zon» als Maan-Eclipfen, en voornaamlijk van de eerften , was van ouds eene moeilijkheid , welke niet zelden de onverfchrokkenlte rekenaars ontmoedigde, en daartegen deed opzien, tot dat eindelijk een Engelsch Sterrekundige, de Meer wren, omtrent het jaar 1660, een middel uitvond, om de Zon-Eclipfen , door de Projeiïie van de fchaduwe der Maan op den fchijf der Aarde, te berekenen; of wel om , na eenige voorbereidende rekeningen , alle hare omftandigheden , door afpasfing van een meetkundig omwerp,met de verëischte naauwkeurigheid te kunnen vinden.
Schoon nu deze handelwijze nog heden met het beste gevolg gebruikt wordt, was echter het lastig gebruik der Maanstafelen eene voorkomende hinderpaal , die veelal eenen affchrik van den arbeid inboezemde, en de oefenaars der Sterrekunde, welken die wetenfchap als hunne geliefdfte bezigheid befchouwden, naar gemaklijker en eenvoudiger Tafelen deed wenlchen. De geleerde Schrijver van dit Werk, die als ervaren Sterrekundige bij zijne landgenoten met roem bekend is, finds lang op zoodanige Tafelen gehoopt hebbende , kreeg eindelijk in handen de Tafelen van den Heer lamïert,
ter
?Ö ƒ. DE KANTER, P H I L. Z.
ter berekening van den middelbaren lijd der waare Nieuwe en Volle Manen; deze gaven hem aanleiding om zelf handen aan het werk te flaan, en zijne krachten in de vervaardiging van zoodanige gemaklijker en eenvoudiger Tafelen te beproeven.
Om dit doel eenigermate te bereiken, heeft hij de volgende driavereischten in het oog gehouden:
ei. Eeuè1 hoogst mogelijke eenvoudige inrichting der Tafelen.
b. Dat het gebruik derzelve zeer eenvoudig, eenparig en gemaklijk wierdt gemaakt, zonder op velerleis bij-omftandighedén te moeten letten; om even daar door, zoo veel mogelijk, de gelegenheden om in misflagen te vervallen af te fnijden.
c. Bij 't opofferen van eenige naauvvkeurigheid aan de eenvoudigheid, die-opoffering zoo klein temaken, dat de daar uit voortvloeijende onnaauwkeurigheid in de meeste gevallen onmerkbaar, en in de ongunftigfte niet hinderlijk zoude zijn.
Dit voortreflijk Werk, waardoor de ftudie der Sterrekunde grootlijks vereenvoudigd, en daardoor meer onder elks bereik gebragt wordt, bevat de volgende onderwerpen, waar van wij met een bijzonder genoegen den Lezer een kort vertoog voor oogen zouden dellen, indien de iamenhang en de aard der floffe zulks konden toelaten : doch hoe duidlijk alles ook voorgedragen wordt, vinden wij ons daartoe echter builen Haat.
I. Inleiding, of algemeen denkbeeld der Sterrekunde.
II. Algemeene Verklaring der voornaamffe Tafelen.
III. Rekenkundige Voorbereiding.
IV. Meetkundige Voorbereidingen.
V. 't Vinden der Ecliptifche Nieuwe en Volle Manen.
VI. Voorbereidende berekening tot het ontwerpen eener Zon • Eclips.
VII. Ortographisch Ontwerp der Zon-Eclipfen.
VIII. Stereögraphisch Ontwerp der Zon-Eclipfen. IXi Voorbereidende berekening tot het ontwerpen
eener Maan-Eclips.
X. 't Meetkundig ontwerpen der Maan-Eclipfen.
XI. Algemeen Ortographisch Ontwerp eener Zon'Eclips.
XII. Algemeen Stereögraphisch Ontwerp eener ZonEclips.
XIII. Algemeen Ontwerp eener Maan-Eclips,
nieuwe ecliptische tafelen.
77
XIV. Van de Voorbijgangen der Planeten Mercuriiis en Venus over de Zon.
Eindelijk volgt nog eene Aanwijzing der Hoofdzaken en Verklaring van eenige Kunstwoorden.
Het Werk is in eenen bevalligen en duidlijken ftijl gefchreven, en ftrekt tot een zeer gereed hulpmiddel, om de omftandigheden der Eclipfen behoorlijk aan te wijzen en te voorfpellen; ten welken einde wij het als een nuttig en onontbeerlijk Handboek allen liefhebberen en oefenaren der edele Sterrekunde met nadruk aanprijzen.
DeMesjias, uit het Hoogduit sch van klopstock vertaald door Mr. johan meerman, Heer van Dalem en Vuren. Eerfte Deel. Zang I—III. In 'sGravenhaage, hij I. van/Cleef, 1803. 108 Bladz. In gr. Quarto. De prijs is f 1 - 4 - : \V7ij hebben reeds, op onderfcheidene plaatfen van dit W ons Maandwerk, bij gelegenheid der aankondiging van de beide Profa vertalingen van klopstock's Mesftade, onze mening over het overbrengen van dergelijke meesterftukken in andere talen bijgebragt (*) en meermalen aangemerkt, dat de Dichterlijke vindingen verhevene gedachten, die in dezelven voorkomen, in de navolgingen of vertalingen, wel konden bewaard worden, doch dat de eigenlijke fieraden van klanküitdrukking en zoetvloeiende versmaat , niet alleen niet zelden, maar zelfs doorgaands, uit hoofde van den verfchillenden aard der talen, moeten verloren gaan. Dit is eene waarheid, die men bij alle vertalingen van voorname Dichtwerken bevestigd vindt, maar wel voornaamlijk bij die der meesterftukken van de Griekenen Romeinen, wier talen aanmerklijk in den klank der woorden, die zij gebezigd hebben, van de onze, welken wij daar voor in de plaatfe moeten Hellen, verfchillen j en daar hun metrum of versmaat zoodanig ingericht was , dat zij, door het plaatfen van woorden, die door derzelver klank de zaken, die daardoor beteekendwerden,met de voorliet oorbevalligfteharmonie uitdrukten, een' zinlijkendndruk op ons gemoed wisten te bewerken , is het niet mooglijk om door geheel anders luiden-
(*) Zie TV, Vaderl. Bibl. IV den Deels ï/leStuk, Biadz.27, 385. Vden Deels ifie Stuk Bladz. 77. -Zesden Deels ifle Stuk Mldds. 63 en 797.
78 klopstock, de messias.
dende woorden hoe zeer zij ook den zin der oorfpron°-lijke Tekstwoorden ons voor den geest fehetfea, die zinlijke uitwerking op ons te wege te brengen. VVii verliezen dus altijd, hoe fchoon ook anders de vertalin- more zijn, en hoe naauwkeurig ook de versmaat desoorfpronl lijken Dichters daarin bewaard zij geworden, even zoo zeer de choonheid van het origineel op die plaatfen, waarin deze ve zich voornaamlijk in de onomatopee of klanksuudrukking en woordenfchildering , onthoudt, dan of zy in maatloze rede bewerkt ware. Dit is de reden, dat wij door geenerieië vertaling de oorfpronglijke fchoonheid der Oude Gnekiche en Latijnfche Dichters, immers niet keünen22 6 Z°° jke e" bevalliSe ziJde> ^nnea Welke andere taal is in ftaat het fi.iara van homerus, waarmede hij het geweldig geluid der op elkander ftorten! de golven, eener door ftorm verbolgene zee, in deze regels , voor de ooren maalt:
*H -fel velen, in de Amfteldamfche Gemeente, ten fterkfte moet keten , dat de onëenigheden , in dezelve, tot zulk eene hoogte gelopen zijn, en dat het niet te ontkennen is, dat v. V. door de uitgave zijner verl'cliillende Werkjens, daartoe zeer veel bijgebragt heeft. Had toch de man, gelijk hij in dit Noodweer voorgeeft, willen beweren, dat de Haat van de Aruien-kas belang had bij de herftelling der politiek ontflageue Predikanten, dit had hij, zoo kort of breedvoerig kunnen doen, als hij zelf goedvond, zonder eenig perfoon, veel mm Collegie, te beledigen, en hij zou, bij velen, lof behaald hebben. Maar nu hij dit doet op eene wijze, zoo als te voren, door ons, met zijne eigene woorden, is opgegeven, en wij geen lust hebben te herhalen, nu kon en moest hij natuurlijk verwachten, dat, gelijk hij in dit Noodweer, Bladz. 7 en 8 fchrijft, „ zulke wijs van aanvallen bij elk befchaald „ en christelijk mensch eene geheel andere uitwerking heelt, „ dan een aanvalier denkt." Intusfchen zijn wij nog van gevoelen, dat Broederen Diakenen, in hun andwoord, zien zoo gematigd, doch ook, daar het hier hunne eer en goe. den naam gold, zoo ernftig en befcheiden gedragen hebben, dat zij, met recht, goedkeuring en lof verdienen, en dezelven, 'bij zeer velen, ook weggedragen hebben. Men leest hun ftuk met eene beftendige bedaardheid, zij .blijven bij
hunne opgenomene taak , en deze doen zij af. De ltiji
van v. V. is laag, bijtend, fcherp; hij houdt geen voet bij ftuk, en brengt den Lezer geduurig in verwarring. Eerst heeft hij het in dit Noodweer op Broederen Diakenen, in het BlMineen, geladen, vervolgends vaart hij tegen den Steller uit, en, dewijl hij zich fchijnt te vermaken, met het denkbeeld, dat niet alle Diakenen zijn Verflag gelezen hebben, beüuit hij: „ik wijte het Broederen Diakonen met;' — om van andere aanmerkingen te zwijgen .
Wanneer wij echter, hier, Bladz. 13, lazen: dat de Bladz. .8—14, uit het Verflag van Diakenen , konden gemist wor. den, vonden wij ons, in gelijke omftandigheden , als v. V. bij het lezen van de Advertentie van Diakenen, wij konden, naauwlijks, onze oogen geloven; want, toch, zo wij deze Bladzijden wegnemen, wat zal 'er dan overblijven ,.wat wezenlijks van de zaak zelve zouden Diakenen dan behandeld hebben? Zij doen, hiermede, volgends hun bepaald oogmerk, genoeg, en eene overvloediger opgave _ was, in dit.ge-
val, onnodig. O! dachten wij hierbij, zo wij deze
aanmerking eens te rug kaaiden, hoe veel gelchnj van v. V, zou wel hebben kunnen gemist, hoe vele Bladzijden, uit Uit Noodweer, kunnen zijn agter wege gelaten geworden! Maar liever niet duidlijker! —— j^e£
9-
d. c. van Voorst
Met geene mindere verwondering lazen wij in zijn Ferflag, en vinden het hier, Bladz. 6, herhaald, dat, ,, als de Predi*
kanten niet herlteld worden, men van de oude Regeering
en derzelver Familien, (om van andere gegoede Leden der „ Gemeente, welke voor de Predikanten zijn, niet te fpreken) „ die giften en erfmakingen niet te wachten heeft, op welken „ men anders, bij het herltel, hoop kon voeden." Deze
pasfagie is, waarlijk , niet zeer verëerende. Onzes be.
dunkens, gedragen zich Diakeuen vrij befcheidener, in hun Ferflag, Biadz. 7. „ Vindt men ïn het algemeen de ont„ fangrten van Dinconen voordeeüg, men befchouwe dit alleen „ als een doorflaand bewijs van de ongegrondheid der belee,, digendé veronderftelling, als of het immer bij de gegoede
Leden der Gemeente , welke het gemis der 15 ontilagene ,, Predikanten ter harte genomen hebben', zou kunnen opltoo,, men, om dat gemis, door terughouding hunner giften, op „ weduwen, weezen en hulpeloozen, en dat in een tijd als de „ tegenwoordige, te wreeken."
Dan wij zouden, niet ligt, een einde vinden, zo wij op meerdere gezegden van den Schrijver aanmerkingen wilden maken. Het heeft ons, reeds lang, en misfehien ook onze Le. zers, verveeld, bij dit en foortgelijk gefchrijf Uil te ftaan. — Het volgende, echter, dat meer de zaak zelve betreft, kunnen wii niet, hoewel kort, onopgemerkt voorbijgaan.
V. V. zegt Bladz. 3. „ Die leer was, en blijft mij nog „ vreemd, dat een Collegie verplicht zou wezen om de daden
van hunne Voorgangers te verdedigen, wanneer de Voorgan,, gers zelve nog in leven zijn." Die leer is ons zoo vreemd niet, wanneer velen, gelijk hier het geval is, zich nog werk-
lijk in dat zelfde Collegie bevinden. Veel vreemder is ons
de leer, dat bij het Collegie van Diakenen en derzelver handelwijs, de Beurs van Amüeldam, Bladz. 18, en een Koopman, Bladz. 20, wordt bijgetrokken; — dat v. V. zegt: ,, geen „ jota noch tittel gefchreven te hebben over de beheerihg vatt „ den finantiëelen leefland der Diakonie " Bladz. 5. Dat hij „ niet bedoeld heeft om het zo nodig vertrouwen van het Pu,, bliek op de Soliditeit van het Diakonie-fonds zo al niet ge„ heei den bodem in te flaan, immers, eenen merkelijken knak ,, te geven," Bladz. 20. — Daar hij toch, met zoo vele woorden, van het Collegie van Diakenen, gefchreven had: „ als dat redden van eenen Boedel is, kenne ik het niet." — ,, Zo zou men den Defolaatlten Boedel ook redden kun„ nen." En als of dit nog niet genoeg ware . befluit hij dit Noodweer : Om dat ik in de daad en waarheid den „ vrede beminnen , (dit moet beminne wezen) legge ik „ de pen neder. Ik was anders voornemens eene en andere „ waarheid hier bij te voegen, welken men naauwelijks zou „ Runnen geloven." — En die dan nog, in dit zelfde Stuk.
jen»
NOODWEER TEGEN BROEDEREN DIAKENEN, ENZ. 93
jen , Bladz. 11, durft fchrijven: „ Laat de mnn bewij„ zen, dat ik, zelfs maar in 't minfte, van de waarheid en
,, van de liefde tot den vrede ben afgeweken." Zulk ge-
fchrijf, zulk eene leefe, wij herhalen het, is ons geheel vreemd. Of behoort dezelve tot het uitfluitend récht, om, op zulke wijs, iemand aan te randen; — of tot de ver» kivikking, om gal en alfem tegen zijnen evenmensen uit te braken, waarvan de Schrijver, Bladz. 21, fpreekt^ — Wij verklaren dezelve niet te begrijpen (*). ~
Ook twijfelen wij, of het wel geheel en al waarheid is, hetgene v. V. Bladz » ^de" te wezen, die de Schrijvers geven, waarom zij 3, God zoo hartelijk voor hun danken konden;- t. w. i, om dat zij wisten, en ondervonden hadden, dat zij van God verkozen waren. Indien P. door deze-' ver., kiezing Gods verltaan had, dat bijzonder en bepaald „ befluir Gods, in 't welk hij zekere p'erlbonen verkoi» zen héerrJ om die door Christus'en zijnen Geest zalig „ te maken, dan zou hij zeker, mijns eragtens, alzoo „ met gefchreven hebben; want van den iiihoud dezes „ beflints waren deze drie Schrijvers even onkundig als „ wij; en hoe zouden ze dan aan deze menfclren hebben „ kunnen fchrijven: Wij kennen uwe verkiezing Broe„ derf! Wij weten dat gij van God verkozen zijt?"
,, Ook komt deze verklaring mij te ongepaster voor, „ daar deze Gemeente nog zoo jong, zoo weinig beiir„ beid, en ,dus noodzakelijk, ten aanzien der meeste le„ den, nog zoo zwak en teeder was, dat het ounroge„ lijk moet geagt worden, deze menfehen, ars die allen „ ten eeuwigen leven , onveranderlijk verkozen waren , sé aantemerken, en hun dit dus ruimfchoots te zeggen.
't Gewigt van deze reden zal meer gevoeld worden, „ als we in 'c vervolg zien, welk eene bekommernis P. „ over hen had, van wegen de opgekomene zwarigheden, en welke andere dingen bij van hun zegt, die „ met de onderftelling van zulk eene verkiezing in 't gei heel niet ilrookcn."
J» 11.
,, Het is dan die verkiezing, waardoor God ook deze „ Gemeente, tot zijn volk uitgekozen en gemaakt had , ,, waarvan P. hier dient verdaan te worden. Te voren „ waren zij, immers voor zeer ver het grootlre gedeelte, „ vervreemd van, en buiten God, geweest, maar God „ had voor hun wat beters nitnezien; hij had hen vlt5, kozen, om door liet Eirangelij tot Christus geroepen
- ■• cn
VÊRKL, VAN PAULUS BRJËV. AAN DE THESSALONIKERS. 99
en o-ebragt te worden ; dit was bun gebleken in de wonderwerken, en de uitftorting der gaven des H. 3' G. waar mede God die prediking bij hen vergezeld ' ha'd; gelijk aanftonds hier op gezegd wordt. Bit de! zen grond redeneerde Paulus ook in den Brief aan de " Galatiërs , en naderhand in zijne latere Brieven aan an,
w. van vloten, sreoimrn philologicum. ioi
auctor. Die XI Novembris MDCCCI1T. Hora X ad X1L In auditorio Theoiogico. Lugd. Batav. ap. Si et Luchtwaris , 1803. 87 Pagg. 4 Maj.
Dat is:
Letterkundige Proeve, behelzende eene befchrijving van een Handfehrift der Leijdfche Bibliotheek, en een daaruit uitgelezen gedeelte van de Samaritaansch-Arablfche Overzetting der F Boeken van Blo fes, enz.
T fet moet gewis den waaren beminnaar van zijn Vadcril land tot biijdfchap (trekken, dat, te midden van den alzins vernederden tocftand, in welken zich hetzelve ongelukkig bevindt, deszelfs eer, door onze Voorvaderen verworven , ten aanzien van het beoefenen en aankweken van Geleerdheid , Kunften en Wetenfchappen , nog fteeds wordt gehandhaafd , daar niet alleen Kunften eh Wetenfchappen nog worden beoefend, maar ook in het vak der Oude Letterkunde, zoo Griekiche en Ladjufche als de Oosterfche , tot welke onze Voorvaders 'den'weg gebaand hebben, kundige en naarftige jongelingen onder aanmoediging en met behulp van hunne Leernieesteren , blijken geven, van ijver en vorderingen, welken bijzouderen lof verdienen ; te meer, daar de beoefening der laatstgemelde , der Oosterfche Letterkunde, eene ftrekking heeft tot bevestiging, en opheldering, van den Bijbel.
Onder deze laatfte foort van blijken en proeven beltoorC de Academifehe Verhandeling van den Heere _w. van vloten, onder voorzitting van den, door zijne uitgebreide kundigheden, bijzonder in de Oosterfche Letterkunde , in de voetftappen van zijnen vermaarden Heer Vader tredende, Hoogleeriiar s. f. j. rau, aan Leijdens Iloogefchool verdedigd, waarvan wij den Intel boven opgegeven hebben. Zij verdient, dat wij 'er eenig breder verflag van geven, zoo veel met ons beftek beftaan kan. . . „ , -r r
De Samaritanen, van welken nog 111 de Stad JMabloJaof Naploufa in Palestina overblijffelen zijn , hadden, gelijk bekend is , eenen met Samaritaanfche letteren gefchreven Tekst van mos es vijf Boekeu, welken zij alleen als Gödlijke Schrift aannamen. Naderhand vervaardigG 3 den
105
w. van vloten
den zij eene Samaritaanfche vertaling van deze Vijf Boe» ken, maar toen zij, door de Arabieren overheerd . hunne eigene taal of tongval ontwenden, en daarvoor de Arabifche taal hunner overwinnaren gebruikten, lazen zij de Arabifche vertaling van saadias, tot dat zij ontdekten , dat deze een Jood was , wanneer één hunner geleerden, abousaid genaamd, tusfehen de jaren 94^ en 1227 na christus, (zie Disfert. pag. 31,) van den Samaritaanfchen Pentateuchns, eene Arabifche Overzetting gemaakt heeft , welke men daarom de Samaritaansch-Arabifche genoemd heeft.
Van zes of zeven Handfchriften , welken men van deze Overzetting thands in Europa heeft, werd dat, hetwelke in deze Verhandeling van den Heer van vloten befebreven wordt , voor verloren gehouden: maar de Hoogleeraar rau had onlangs het geluk hetzelve op de Leüdfche Boekerij te vinden, onder de nog niet op de lijst geplaatfte Handfchriften en Boeken , voor dezelve gekocht in het jaar 1780, uit den Boekenfchat van den vermaarden j. j. schol ten-s.
De befchrijving van dit Handfehrift is in deze Verhandeling in vier Hoodfftukken vervat; het eerfie handelt in het gemeen van de Samaritaansch- Arabifche Overzetting; het tweede over de Handfchriften van deze overzetting , en bijzonder van dit Leijdfche Handfehrift; het derde geeft eenige Hoofdltukken uit hetzelve tot eene proeve ; waarbij in het vierde Hoofdftuk eenige ophelderende aanmerkingen gevoegd worden.
Het eerfte Hoofdftuk bevat vele merkwaardigheden nopens de Samaritanen, en toont in het bijzonder, dat het aan het volk der Samaritanen , van tijd tot tijd, niet ontbroken hebbe aan mannen van geleerdheid, bijzonder in het vak der Geneeskunde; verders behandelt dit Hoofdftuk de Gefchiedenis der Samaritaansch-Arabifche Overzetting breedvoeriger, fprekende van deszelfs Autheur abousaid, Zoon van abousaid, Neef van abousaid, uit de Voorrede vóór deze overzetting; hoewel iu de Voorrede in een ander Handfehrift, zekere, zich noemende abilberecat , Zoon vansAiD, een Syriër van Bosra, zich voor den Vertaler uitgeeft, ten ware volgends de gisfing van den geleerden paulus , welke echter in deze Verhandeling niet wordt toegeftemd, de lezing bedorven zij, welke gisfing zich daardoor aanbeveelt, dewijl de Voorrede in het bedoelde Handfehrift, over het
ge-
specimen p uil' ol 0 cic uh. 10.3
geheel, gebrek]* is afgefchreven, en dewijl het al te onbefchaanni voorkomt, dat deze gewaande abileer ec at zoo geheel eens anders Vverk zich zou hebben aangematigd; behalve dat de gisfing van; paulus, op zich zelve, zich zeer fchijubaar voordoet.
Hoe het zij , de waare Vertaler abousaid, heeft zijne vartaling gemaakt onmidlijk uit den Hebreeuwsch« .Samaritaanfohcn" Tekst, doch niet zonder hier endaar, met oordeel, de Samaritaanfche overzetting, als ook de Arabifche van saadias te raadplegen, waardoor zijne vertaling zeer veel nut kan toebrengen tot recht verftand en oordeelkundig onderzoek, vöörnaamltjk der Samaritaan? fche Overzetting.
Het tweede Hoofdftuk handelt van de Affchnfren, welken van deze Samaritaansch-Arabifche Overzetting in Europa nog voorhanden zijn, en befchrijft naauwkeurig het Handfehrift derzelve op de Leijdfche Bibliotheek, zijnde ook proeven van derzelver Letterfchrift, als ook een Alnhabetb der Letteren , die nog heden bij de Samaritanen gebruikt worden, in het koper gefneden, hier bijgevoegd.
"In hét derde Hoofdftuk ontvangen wij, lot eene proeve den Tekst dezer overzetting van Exodus Ï1I en IV. jjrit. XI. Nam. XXI. Deut. XXVIII. met de verfchilienüe lezingen, uit andere Handfchriften.
Eind™?, bevat het 'vierde Hoofdftuk eenige ophelderende aauteekeningen over deze vertaling ; waar zij of eene andere lezing volgt, of eenen anderen zin geeft, en wel opzctlijk, dan de Hebreeuwfche Tekst medebrengt. Dus, daar"wij in het Hebreeuwsch lezenExod. IV. 24, dat j e h o v a md s e s wilde doden, heeft deze overeetter, ten eiide, op zijne wijze, de eere van moses te ledde.i: de» de Engel des Heeren hem wilde dringen, «anjporen, om uaamlijk zijne reize naa Egypte te verhaastend Vs. 95, laat hij zippora niet haren zoon, maar zich zelve befnijden, pp de wijze der Egyptifche vrouwen, enz. Maar, wij moeten afbreken. Wij hopen, dat oe Schrijver dezer Verhandeling, de Eerw. van vloten, zal voordgaan, de Oosterfche Letterkunde te beminnen en te beoefenen , terwijl wij den Hoogleeraar rau dank betuigen, dat, onder zijn opzicht, ons dit Letter» gefchenk is medegedeeld, en wenfehen , dat het heni gebeuren mag, den lust tot deze wetenfehap in meer jonge Heden te kunnen aanvuuren.
G 4 O m-
•Ï04 g. b. reddingius, ontwerpen van leerredenen.
Ontwerpen van Leerredenen over den Heidelbergfchen Catechismus, tot eene handleiding voor jonge Leeraars, en voor allen, die over de Catechismus-leerredenen die zij gehoord hebben , of horen zullen , willen nadenken. Door ge£?.,\du* benthem reddingius, Predikant te Schildwolaa. Tweede Deel. Te Groningen, bij VV Zuiden», 1803. 287 Bladz. In gr. Octavo. Denijs is ƒ1 -16 - : 1 J
IWij ontvangen dus fpoedig het Tweede Deel, waar.
W mede dit Werk van den Eerw. reddingius, behelzende Ontwerpen van Leerredenen over den Heidelbergjehen Catechismus voltooid is ; daar wij, bij onze aankondiging van het Eerfte Deel C) onze gedachten over hetzelve gezegd hebben, en dit Tweede Deel op den redden leest gefchoeid is, als het Eerfte, behoeven wij
er geen woord bij te voegen; dan dat de Eerw. reddingius 111 zijne Foorrede vóór dit Deel, ons bericht geeit van zijn voornemen, om bij wijze van een Aan5?!,A • j°* Dei'de Deel te leveren eene Vertaling van eene Gejchiedcms van den Catechismus in de Paltz en in de Ne. der landen, aan welke hij reeds bezig is, hoewel 'er bijvoegende, dat hij reden hebbe, om te vrezen, dat deze zijne onderneming beletfelen zal ontmoeten , die hem noodzaken zullen, om dezelve op te geven. Wij hopen nog, dat deze beletfelen uit den weg geruimd zullen kunnen worden. Eene wel en onpartijdig gefchrevene Gefchiedenis van den Heidelbergfchen Catechismus kan merkwaardige bijzonderheden bevatten.
C*) Zie N. Faderl. Bibl. Vilden Deels \fte Stuk, Bladz. 411.
Hartelijke Faarwelzegging aan de Zwolfche Gemeente door ene Belijdenis-Rede van g. w. carp haren oudfien en rustenden Predikant. Te Zwol, bij M. Tijl en Zoon, P. £/fz\ Voorr- XVI. In gr. OBavo. De prijs is
Tpene gewone Belijdenis-Leerrede der Godüjke WaarJ--< heden, welke de Eerw. carp, aan zijne onderfcheidene Gemeenten, ter gedachtenis wilde nalaten, en die voor hun welken aan foortgelijke leidingen van gedachten gewend zyn, van eenig nut kan wezen ; bij anderen , . . we.»
G. W. CARP, HARTLIJICE VAARWELZEGGING , ENZ. IOj
wegens de hooge jaren des Schrijvers, veiTchoning vinden, zo men hier of' daar eene aanmerking of bedenking zou willen aanvoeren. „ Gaarne," zegt de Grijsaard, „ had ik het wat bekort, (Voorred. Bladz. XV.) en ditge' lijk alles meer befchaaft; dan mijne zwakke en verH zwakte toeftand gedoogde dit niet. Gij zult dit ge„ hik al het gebrek en de ingeüope drukfouten wel in „ liefde willen verfchonen. Breng u (teeds voor den „ geest, mijn lieve lezer! dat de Schrijver van deze „ bladeren zich nooit getelt heeft, en nu bij zijne uitge„ putte vermogens en kragtcn zich allerminst houden , „ konne voor enen Israëliër , die in goud en zilver „ werkt: dat hij zich echter verblijde; dat ook zij ge„ prezen worden; die flegts rams- en dasfe-vellen aanvoeren tot opbouw van 'slieren huis."
Verhandelingen van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde te Amfltrdatn. Zevende Deel. Te Amfleldam, bij J. B. Elvve. XXVI en 258 Bladz. en èènt Plaat. Jn gr. Octavo. De prijs ij ƒ2 - 18 - :
In dezen Bundel van dit loflijke Genootfchap komen dc volgende (tukken voor:
I. Verzameling van Waarnemingen over de Buikwonden , door J. CHR. ALBRECUT en J. HAARMAN,
op het Vraagftuk, naa „ een kort, zakelijk en oor„' deelkundig uittrekfel uit alle oorfpronglijke Nederland,, fche Waarnemingen, betrelfende de Wonden van den ,, Buik en van het Bekken ; met bijvoeging eener naauw,, keurige opgave van den tijd, waarin zij gefchreven zijn, en der werken, in welken zij voorkomen," bij jut Genootfchap ontvangen en beiden met eene zilveren medaille bekroond. In de eerfte Afdeeling dezer Verzameling, die de duidlijkfte blijken draagt van de belezen, buid der Schiijveren, en van de verdienden onzer Landgenoten in dit vak der Heelkunde, worden de niet door. "gaande wonden van den Buik opgegeven, als die der Spieren van het Buikvlies, der manlijke uitwendige ïeeldee]pn, der vrouwlijken, desBilnaads, des rechten Darms en de kneuzingen en breuken der beenderen van het Bekken. De tweede handelt over de doorgaande Wonden zonder kwefzing van Ingewanden ; en in de derde zijn de G 5 door-
ipo verhandelingen van het genootschap
doorgaande Wonden met kwetzing van Maag, Darmen Lever, Galblaas , Milt, Nieren, Pisleiders, Blaas* baarmoeder , groote Vaten en Zenuwen geplaatst. De drie opgenoemde Aldeelingen gaan van Bladz. 4 tot 130 dezes VVerks, terwijl van Bladz. 130 tot 164 een Aauhanglel volgt van Waarnemingen van geene oorfproiWijke Nederlandfche Schriiveren, maar uit vertaalde Werken van Buitenlauderen getrokken, handelende over het zelfde onderwerp, en op de zelfde wijze gerangfchikt.
II. A. c. monro, Waarnemingen omtrent de Verzameling van bloedig Weivocht in de Borfien, welke met kanker bezet zijn; nader bevestigd met foort gelijke eigene Waarnemingen, door e. p. swagerman. De reden, waarom de Heer monro deze zijne waarnemingen aan het Geneeskundige Genootfchap te Edenburg mededeelde, \yas, orndat, gelijk hij fchrijlt, niemand onder de Heelkundige Schrijvers eenige melding maakt van eene verzameling van bloedig Weivocht, hetwelke door ontbinding gevormd wordt in de Borften van Vrouwen, als gevolgen ot tekenen zijnde van knoest- of kankergezwellen der klierachtige deelen. De zelfde Autheur getuigt van bijna zestig kankers , welken hij heeft zien wegnamen, maar vier perionen gezien te hebben, die, geduurende twee jaren, van deze ziekte zijn bevrijd gebleven, van welken 'er drie vervolgends weder beflotene kankers in de borst gekregen hebben , en de vierde een verzworen kanker in de lip had.
III. Waarneming van eene buitengewone Opftopping der Pis, en aftapping derzelve, in eene niet zwangere Vrouwe, met eene daaruit afgeleide bedenking , betrekkelijk het Buikwater, door f. jas. Hier wordt, naamlijk, in bedenking gegeven, of het niet van belang wordt voor eiken Heelmeester, in de Buikwaterzucht, vóór de doorboring van den Buik, altijd door een catheter de pis uit de blaas at te tappen tot meerdere zekerheid, even gelijk bij eene twijfelachtige zwangerheid.
IV. Waarneming eener onmiddelijke agterbovenwaardfche ontwrichting van het rechter dijebeen, met herjlelling derzelve in eene zittende houding der lijderesfe , door j. ïiartens; medegedeeld en ontleedkundig opgehelderd door
a. i10nn.
V. Waarneming eener cnmidde'ijke agterbovenwaardfche Dije- ontwrichting, in een kind van vier jaren , met eene ztttende houding deszeken herfeld, door ii.jR e n e.a ad.
De
tee bevordering der HEELKUNDE te AMSTELDAïI. lOf
De gefchiktheid der zittende houding, door den tot volmaking cler Heelkunde Iteeds vverkzamen Hoogleeraar si o n n in 'de ontwrichting der dijë eerst aangeprezen, wordt door deze beide waarnemingen ook in dit zeldzaam voorkomende foort van Dijëontwrichting daidlijk bewezen. De ontleedkundige Opheldering en bijgevoegde piaat, door den Heer l o n n agter de eerfte dezer Waarnemingen geplaatst, verfpreiden niet weinig licht, jioo omtrent deze wijze van ontwrichting, als aangaande derzelver manier van herltelliug.
VI. Waarneming van eene beknelde Baarmoeder in eene jonge Dochter, door c. te-rne. De Baarmoeder was nier door een moederring heen, ter grootte van een kinderhoofd, buiten de natuurlijke deelen gezakt en bekneld, welke beknelling gelukkig werd opgeheven, met den ring 'behendig door te zagen. Deze waarneming (trekt tor, ecu' \v.enk voor jonge Vroedkundigen , om bij Vrouwen, die nog niet gebaard hebben, in het bepalen van de wijdte der moederringen, vooral omzichtig te wezen.
Vil. Verhandeling over de kwade gcfteldheid van het Bekkeu bij Vrouwen, en een nieuw middel, het welk de kunst aan da hand geeft, om in fomniigen dezer gevallen de Verlosfing zeer veilig, met behoud van Bloeder en Kind, te kunnen bewerken , door j. de p oijt, J.z. De Autheur fpveekt hier van die verenging of kwade gefteldheid des Bekkens, waarin de verlosfing , offchoon moeilijk, echter door de krachten der natuur alleen, of geholpen door de kunst, zonder aanmerklijk gevaar, en met behoud van het leven van Moeder en Kind, kan volbragt worden, indien, naamlijk, het Kind zich met het hoofd in de günöigfte plaatfing opdoet; terwijl, integendeel'wanneer het Kind zich in eene tegennatuurlijke plaatling (tanbiedt, zoodat de verlosfing bij de voeten moet volbragt worden, dezelve zeer zeldzaam, zonder verlies wan het leven des Kinds, kan geleideden. Zijnde het voorgestelde middel in dit geval eene tegennatuurlijke verlosfing in eene natuurlijke te veranderen ; dat is: het Kind', dat zich met eenig ander deel dan het hoofd aanbiedt, zoo te verplaatfen , dat hetzelve zich met den top des hoofds. of liever met het agterhoofd vóór den ingang van het Bekken aanbiedt. Deze verbeterde manier van verlosfen wordt met twee waarnemingen bevestigd. Vlü. IVaarnenüng van eene Zwangerheid en Baaring zonder
ICB verhandelingen van het genootschap, enz.
der Lamsvliesvocht, door j. de koning. Deze Waarneming is niet minder belangrijk voor de Phijfiologie , dan voor de Verloskunde. Niettegenltaande het Lamsvliesvocht op het einde van de vierde maand der zwangerheid, wegvloeide bragt echter de Vrouw op den bepaalden tijd een voldragen gezond Zoontjen ter wereld, hetwelke dien zelfden avond en den volgenden dag eene gewone hoeveelheid van het Meconium door den aars loosde zonder dat bij de geboorte een druppel waters ontlast werd cvf aan den koek en de vliezen iet ongewoons te bemerken waren.
Wij eindigen deze opgave, met de lezing van dit Werk allen Genees- Heel- en Verloskundigen ten fterkfte aan te prijzen.
Gedachten over de Keizers -fnede, het Qnthersfenen en het Ontleden der Vrugt in Moeders lichaam; henevens eene vergelijkende tot elkander fielling dezer Operaties. Van l)r. w~ K, QUit het I-Ioogduitsch.-) Te Amfleldam bij C. komijn. 31 Bladz. In gr. Odavo. De prijs ii f : - 0 - : r J
De Ontwerper dezer Gedachten fielt zich daarbij voor, de volgende vraag te beandwoorden en meer Baauwkeurig te bepalen: in welke betrekkingen ftaan de Vperatjen : de Keizers-fnede , het Onthersfenen en het üntledc;i der Vrucht in Moeders ligchaam tot elkander-? Jln hoe kunnen dezehen eikanderen oordeelkundig gefubftitueerd worden ? Eerst geeft hij voorwaarden op , onder welken cieze kunstbewerkingen al en niet mogen verricht worden; dan tracht hij de vraag op te losfen , of het leven der moeder m gevaar moge gezet worden, om dat der Vrucht te behouden en welk van beiden het wigtigfte is; vervolgends • onderzoekt hij , of de moeder tot ééne van deze Operatien moge gedwongen worden of niet ? terwijl hij eindlijk tot vermindering der zware verlosfingen in 't algemeen deiï vporuag doet, om de Huwelijken van Vrouwen, die eer» buitengewoon misvormd bekken hebben van wegen den Staat re beletten.
.I e Schrijver zegt hier niets dan hetgene door anderen VöYr hem met veel grooter duidlijkheid en naauwkeurighcid is re boek gefield ; eu derhalve den genen , die
t'ee-
VV—N. GEDACHTEN OVER DE KEIZERS-SNEDE. 19$
t'eeniger tijd in het geval komen, om zich aangaande het in het werk ftellen van eene dezer Operatiën te bepalen , veel beter bekendis dan zij hetzelve hier aantreffen; waarom de Opfteller deze zijne gedachten , zonder nadeel voor het publiek, wel voor zich zeiven had kunnen houden.
Een woord aan Echtgenoten en. Bloeders over het te fpoedig wegnemen der Nageboorte. (Uit het Hoogduitse//..') Te Amfleldam, bij C. Romijn: 26 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 6 - :
Het oogmerk van dit Stukjen , dat den zelfden Vertaler en misfehienook den zelfden Autheur heeft met het laatstvoorgaande, is , om ter kennisfe van des Schrijvers Medeburgeren te brengen, wat de ervarenfte Vroedkundigen der voorgaande en tegenwoordige Eeuw over de zekerfte manier van behandeling der Nageboorte geoordeeld en gefchreven hebben. Waarvan het refultaac ïs, dat men in verre de meeste gevallen den Moederkoek aan de Natuur kan en moet overlaten, dien nooit met geweld mag halen ,en deszelfs vrijë door de Natuur alleen bewerkte afzondering met de grootfte gerust- eu zekerheid , zonder ook het minfte nadeel daarvan te vrezen, eenen geruimen tijd kan aftvachten in gevallen, waarin geene zeer hevige bloedftortingen, ftuiptrekkingen of andere toevallen plaats hebben.
Schoon deze bladen niets bevatten dan hetgene bij allen, die in de Verloskunde behoorlijk zijn bedreven, ten overvloede is bekend, en wordt in acht genomen, kunnen zij echter hunne nuttigheid hebben, daar zij wegens den geringen prijs gemaklijk in handen kunnen geraken van zulke Vrouwen, die bij de verlosfingen niet rusten, voor dat de Nageboorte is gevolgd, hoedanigen, helaas! ook in ons Vaderland nog maar al te veel gevonden worden; wanneer men hoop mag hebben, dat zij de fchadelijke pogingen , om den Moederkoek zonder reden af te talen, zullen Haken, en hare ontijdige vrees wegens hec agterblijven van denzelveh laten varen.
De Vertaler is een Man geheel onbedreven in onze moedertaal, en heeft vele Hoogduitfche woorden , maar zoo onvertaald in eenen Ncderduitfchen vorm gegoten,
die
llO EEN WOORD AAN' ECHTGENOTEN, SnJ»
die thands van niemand voor goed Nederduitsch- zulk:: erkend worden, a!s : jMf hciiderd voor eeuw:, alleen *bö* inaar of dan i leider voor ^«Afei ; afgang der Nacehoorte'm plaats van afzondering der Nageboorte, enzl'
Wiskundig^ Leerboek door j. nieuwenhuIs, Leeraar der Lutherfche Gemeente te Zntphen. Eerfte Deel, I. en II. Stuk, 'bevattende; I. Grondbeginzels der Rekenkunde 244, II. Grodbcginzeh der Meetkunde 462 i^a.
• In gr. OElavo. Met Plaaten. Te Zutphen, H. C. A. Thieme, 1803. De prijs is f $ - 12 - 1
Het eerfte Stuk van dit, naarmate der onderwerpen, omfiagtig Werk , is het zelfde, dat bij den bovcngemdden Drukker, tot den prijs van/ 1 - 16 - : , apart uitgegeven wordt, onder der, tijtel van Grondbeginzels der Reekenkunde door w. j. o. kar sten, inleven Phil. Doctor, Hoogleeraar derJVis- en Natuurkunde te Hallé, én lid van verjeheidene 'geleerde Genoötfchappen: uit het Hoogduitsch. De Schrijver, die met karst 1:n's Rekenkunde te vertalen', als hem best bevallende, zoo wegens den ftrengen en bondigen redeneertrant, als dc duidTijke voordragt van dezen beroemden man, zijn Werk begint, en afgefchrikt wordende door het onaangenaam gevoel, 200 hij het noemt, der knellende banden, waaraan een Vertaler gelegd is, befloot verder zijné eigene krachten te beproeven, ter bewerking van een leerboek naar den leiddraad der beste uitheemfebe Schrijvers, en'hieruit is dit Eerfte Deel geboren, dat, volgends dc belofte van N., nog van vier anderen gevolgd zal worden 3 waarvan het Tweede Deel de Algebra en trigouometriê , het derdede Dij/erentiaal- en Integraalrekening, met toepasfing Op dc hoogere Meetkunde, het vierde de Bht'mniicheen Optifche Wêtenfchappen, en het vijfde de Sttfrtkiuuk zullen voordragen.
De Heer N. fchijnt ons , met ter zijdefrelling der Analijps, een verklaard voorftander der 'leerwijze van euclides te zijn, en bepaaldlijk van dc Meetkundige Werken der Grieken, welken , door hunnen bekrompen betoogtrant niet in ftaat waren de Wiskunde tot dat toppunt van aanzien én luister te verheffen, waarin zij zich hedendaags bevindt. Wij die, voor de eerfte gronden
der
fc NIEUvVENIIOTS , WISKUNDIG LEERBOEK. ïlj
der Meetkunde , voor zoo verre dezelve in de voornaamfte en volftrekt onontbeerlijke propofitiën van eucliue» beftaat, den betoogtrant van dien Schrijver niet alleen niet afkeuren, maar zelfs noodzaaklijk oordeeren; mids dat het geduld van den leerling daardoor niet te ver uitgerekt wordt, wij gunnen den Heer N. het genoegen * dat hij eerbied hebbe voor dien uitmuntenden Griek," die ons zulk een meesterftuk heeft geleverd, en met hem den Koninglijken weg bewandele ; doch houden ons tevens verzekerd, dat hij, door zoodanige leerwijze in alk-s te volgen, de armée der geleerden in de Wiskunde nimmer verfterken, maar veeleer affchrikken zal, om. in zoodanige ras verdrietende Itudie verder voord te gaan.
Daar dit Werk, wegens deszelfs inhoud, voor geen ttittrekfel tot eene proeve vatbaar is, moeten wij ons Vergenoegen met Hechts den korten inhoud op te geven*
EERSTE STUK. GRONDBEGINZELS DER REEKENKUNDE.
I. Van eenige algemeene eigenfehappen der getallen_ en derzelver beteekenis door cijffers. II. Van de op- en aftrekking in geheele getallen. III. Van de vermenigvuldiging met geheele getallen. IV. Van de deeling met geheele getallen , en den oorfprong der breuken. V. Van het onderfcheid der eerfte en zamengeftelde getal]en. VI. Van de kenmerken der deelbaarheid der getallen. VII. Van de vier reekenwijzen met breuken. VHI, Van de tientallige breuken. IX. Van de vief reekenwijzen in genaamde getallen. X. Over de evenredigheid,1 XI. Van den regel van drieën en zijn gebruik.
TWEEDE STUK. GRONDBEGINZELS DER MEETKUNDE.
I. Over de algemeene eigenfehappen der réchte liinea en der rechtlijnige figuuren. II. Over den inhoud'der rechtlijnige figuuren. III. Over den cirkel. IV. Over de befchrijving van veelhoeken in en om den cirkel. V. Over de evenreedigheid en ongelijke reedens. VI. Over dc gelijkvormigheid der figuuren. VII, Over den omtrek in inhoud van Üéït cirkel. VIII. Over de ligging en fnij-
ding
*i2 j. meuwenhuis, wiskundig leerboek.
ding der vlakken. IX. Over eenige ligchaamen, dia door vlakke oppervlakten worden ingeflooten; namelijk: ï) over de parallelopipeda en prisma's. 1) Van de pijramiden. X. Over eenige ligchaamen, die door krorrrtriï oppervlakten worden ingeflooten; als: i) over den cijlinder. 2) over den kegel. 3) over de globe.
Dat 'er aan Werken over de Reken- en Meetkunde, waarin die wetenfchappen grondig verhandeld worden, in onze taal geen gebrek is, behoeven wij niet te zeggen , nadien zulks ten overvloede bekend is. Waartoe dan dit Leerboek, door den Heer voe t, volgends de Voorrede, den Schrijver zoo fterk aangeraden, zal moeten dienen , verklaren wij niet te kunnen doorzien; ten ware men mogt kunnen beweeren, dat alles , wat over die Wetenfchappen in onze taal het licht ziet , als volftrekt onbruikbaar en ontoereikende gehouden moet worden.
Algemeen - nuttige Natuurbefchouwingen, tot bevordering der kennis van de Natuur, den Landbouw; en andere Wetenfchappen. In aangenaame af deelingen voor iederen dag van het jaar; ten dienfte van Ouders, Leermeesters, en Jonge Lieden, in Huisgezinnen en Schooien, door de Heeren c. c. andré en j. m. bechstein. Uit het Hoogduitsch. Naar den tweeden druk. Maart, 84 Bladz.
Naar den derden druk, April, 78 Bladz. Te Leijden, bij J. van Thoir. In gr. Oclavo. De prijs van ieder Stukjen is f : - 12 - :
Deze beide Stukjens leveren wederom eene reeks op van Artijkels, die men aangenaam en leerzaam vinden zal. Als uit het Dierenrijk: de vos, de das, het trekken der vogelen, de ijsvogel, de berghaan, deaaklter, enz. Uit den Landbouw: het voordplanten van bomen; het gier- of mestwater; de heggen of betuiningen ; de bewatering der weilanden, en dergelijken. Het zal
vooral onze jonge tabakrokers niet onaangenaam wezen , hier eenige berichten te vinden aangaande het zeefchuim , waaruit de pijpenkoppen beftaan, die meer en meer in gebruik komen.
Het zeefchuim , of meerfchuim, is eene bijzondere foort van natuurlijke aarde , die niet verre van Konie in
Na-
hi C. ANDRÉ EN J. M. BECHSTETN , NATÜÜRBESCHOUW.' I tj'
Natoliën gegraven wordt. Zij is witgeel achtig, cn wordt uit eene graauw fchieferachtige en wel zes voeten breed .zijnde kalkgroeve gebroken. Men verzekert , dat de aarde dezer groeve weder aanwast, en zich fchuim'end als opblaast. Zij komt zeer week uit,de groeve, en wanneer ze wat gedroogd heeft, worden de pijpenkoppen daariiit gefneden, in vormen gezet, en in de zon verder te drogen gelegd. Vervolgends worden' ze in eenen warmen oven gebakken, in melk gekookt, en gewreven met de Hengels van paardenftaartkruid, om ze glad te krügcn. Vervolgends, worden ze naa Condautinopel verzonden, aldaar befchilderd of gekleurd; ten deele in olij gekookt; ten deele met drakenbloed en notenölij doortrokken; vefvolgends aan de Grieken verkocht, die ze naa Zevenber-, gen en Hongarijëii zenden , van waar ze op de Lcipfiger fnisfen, en vervolgcnds tot ons komen, enz.
Men kan hier ook de wijze befchreven vinden , waar* op men uit het Vocht, dat men in Maart, in aanmerklijke hoeveelheid , uit de berkenbomen tappen kan, kcurigen berkenwijn maakt, die in geur cn fmaak aan de Champagnewijn zeer veel gelijkt, doch wij kunnen ons daarmede niet ophouden.
Uit de maand April zouden wij een verkort bericht" overnemen , aangaande den boom- of loofkikvorsch, hetvvelke zeer aanmerklijk is, doch wij herinneren ons', dat mar tin et daarvan ergens berichten gegeven heeft.' — Voor de liefhebbers van vinken vangen,' voegen wij hier nog alleenlijk eene kunstgreep bijV die fommigen hunner mooglijk aangenaam wezen zal;'de vink wil, ten tijde der paring, geen anderen vink in.zijne nabuurfchap' dulden, maar verjaagt dezelven dikwijls met gevaar van zijn leven. Men hinde derhalve een ' mannctjens vink, en doe heiri aan eenen draad van een voet Iaiig, om een' in den grond gedoken dok jen, in het ronde huppelen, en fteke rondom hem eenen kring van, met lijm bedr'ekene, takjens, en verberge elders een gekooiden vink, die gewoon is in deopene lucht te zingen', zoo ras deze zich laat horen, dort de vink uit den boom op den lokvink,' in het omheinde krfngetjen neder, en bliift in dé lijm-' takken'hangen. . , J
£WEÜWE VAD, BTBL» VIII. DEEL'. NO. 3/ II' Beeï*
214 ü. v a n s a e x s,
Beelden-Galerij der Heimwee-kranken. Een Leesboek voor lijdenden. Fan dly/sses van salis, den Ouden.Uit het Hoogduitsch. Tweede Deel. Te Haarlem , bij J.L. Augustini, 1803. 381 Bladz. In gr. Ocïavo. De ■prijs is f 1 - 10 - :
Dit Tweede Deel van dit Werft is een ftuk dat op zich zeiven een geheel uitmaakt: eene verdichte gefchiedenis van eene zeer brave godvrezende familie, die door de rampen van den laatften oorlog, in dePaltz, van huis en have ontbloot, de reis van daar over Frankfort op Hamburg aanneemt, en van daar, over Ierland Jiaa Noord-Amerika, waar zij zich eindlijk, op de alleraangenaamfte wijze, die zij ooit zouden hebben kunnen wenfehen, ter nederzetten. De perfonen , die tot dit gezelfchap behoren, hebben meest allen onderfcheidene' charakters en in dezelven gebreken, die zich in de uitvoering van hun voornemen vertonen , hetzelve voor hun ongemaklijk maken , en wederom de moeilijkheid van hetzelve vermeerderen. Gedurig floten zij aan, nu eensdoor overhaasting , dan eens door kwaden raad , dien zij, of fommigen hunner, al te ligt aannemen en opvolgen , en dan gevoelen zij daarvan de fmartlijke gevolgen. Doch telkens wordt hun bij de uitkomst duidlijk blijkbaar, dat het wezenlijk geluk ware, hetgene zij voor' groot onheil hielden, en dat de waakzame Voorzienigheid, die hen overal , waar zij zijn, getrouwlijk gade' flaat, zich juist van die te leurfielüngen en fchijnbare onheilen bedient, om hen tot eenen Haat van geluk te brengen, waartoe zij zonder dat nooit zouden gekomen zijn; ja dat zelfs hunne misilagen daartoe hebben medegewerkt. Tevens blijkt hun, dat hunne fchijnbare mislukkingen en tegenfpoeden met derzelver uitkomften uitftekende geneesmiddelen worden voor hunne gemoedsgebreken , en dat zij in deze fchool van beproeving aaumerklijke verbetering ondergaan. Dit nuttige boekis door eenen man befchreven , die eene groote mate van menfehenkennis bezit, en die met de Aardrijkskunde ende Zeden en gebruiken van onderfcheidene Volken genoegzaam bekendis, om te zorgen dat zijn verdichtfel, in opzicht tot dezelven, de nodige waarfchijnlijkheid heeft, tegen welke ten dezen aanzien door zeer vele Romanfchrij-
versi
BEELDEN-GALERIJ DER HEIMWEE " KRANKÉN. Hg
vers zoo grof gezondigd wordt, Wij menen dit Boek aan alle Godsdienftige lieden , als een boek van ftichting te mogen aanprijzen, onder voorwaarde, dat zij bet ook als zoodanig lezen, en niet in bet verdichte omkleedfel blijven hangen , gelijk , helaas f al te veel het geval is.
Tot eenig bijzonder uittrekfel vinden wij het Boek niet gefchikt. Het is een famenhangend geheel; aan een afgebroken ftuk zou men niet veel hebben. Alleen
Vinden wij hetzelve doorzaaid met ftichtlijke Dichtltukjens , en onder dezelven verbeterde oude Kerkgezangen,, die ons zeer behaagd hebben. Wij twijfelen niet, of Velen van onze Lezers zullen in het volgende verbeterde Kerkgezang niet weinig genoegen vinden:
Wie flechts den Hoogen God laat zorgen,
En op Hem hoopt in 't bangst gevaar, Is bij hem veilig en geborgen;
Hij redt hem Godlijk wonderbaar.
Wie zich dien Vader toevertrouwt,
Zijn hoop is op een rots gebouwd;
Wat baat het twijfelmoedig vrezen?
.. 't Kleinmoedig zuchten Wee! en Ach ?
Vergeefs zal al mijn kermen wezen, Al weent mijn oog den gantlchen dag. De last des jammers, dien ik draag, Drukt mij te meer, hoe meer ik klaag*
Zwijg Gode, fchoon zijn hand u griefde,'
Of nog bedroeve, ootmoedig (til! Geloof alleen: 't is niet dan liefde
En wijsheid, wat uw Vader wil.
Weet Hij, die onze hairen telt,
Niet wat gebrek of zorg ons kwelt ?
Het zaadveld moge n wijsheid leeren;'
Hier brengt verrotting zegen aan. Doet Hij, die ftormeu kan regeeren,
Door norm het Schip niet fneller gaan?
Vaak ligt, in 't geen ons treuren doet,
Voor ons de kiem van 't heilzaamst goed.-
li* Zei
izfi aV kluit
Zet dan vertrouwlijk op Gods wegen
Ue reize voorwaards, blij te moê! Zoo ftrooint u fteeds vernieuwde zegen,
Dan zigtbaar, dan onmerkbaar toe.
Blijft Hechts getrouw. — De Godvrucht fpreidt
0p den geloofsweg vrolijkheid.
A. kluit, Historie der Hollandfche Staatsregering tot aan het jaar 1795. OfGefchied- en Staatkundig Onderzoek, in welken zin de Staten van Holland, gedurende de Republikeinfche Regering, zijn geweest de wettige Souvereine Vertegenwoordigers van 't .ganfche Volk van Holland, of der geheele Natie. Met vele onuitgegeven Bijlagen. Derde Deel. Te Amfleldam, bij VV. .Brave, 1803; 556 Bladz. In gr. Ocfavo. De prijs
Dit Derde Deel'bevat de vier laatfte Hoofdftukken vanhet eerlte Hoofdonderwerp van het boveuftaande Werk; de inhoud derzelven is de volgende: Bekrachtiging der Algemeene Landsregering, bijzonder die vanHolland , ten aanzien van de Staten, het Hof van Juftitie, den Stadhouder, en de Steden, tot aan het eerlte Stadhouderloze Tijdperk' in het jaar 1650. Gewichtige (gewigtige) veranderingen in het 'Hbllandfche Regeringsbewind, na den dood van Prins willem den tweeden, 1650, door het niet aanffelleh van een' Stadhouder. Terugkeering tot den vorigen Regeringsftand, het Stadhouderlijk Staatsbewind , federt en door den inval der Franfchen in 't jaar 167a. Verandering in het Staatsbewind , bij 't kinderloos overlijden des Stadhouders, Prins willem den derden, in liet jaar 1702, en de herftelling der Stadhouderlijke Staatsregering bij den inval der Franfchen in het jaar 1747, tot aan de geheele omkeering der Staatsregering in eene Volksregering, 1795.
K. behandelt, deze ftukken op de zelfde wijze als de' vorigen. Dit Deel is dus niet minder belangrijk dan het eerfte en tweede. De zelfde aanmerkingen, die wij op' de twee eerfte deelen maakten, en die wii' hier niet zullen herhalen, kunnen ook op dit Derde Deel worden toegepast. De Bijlagen, die 140 bladzijden beflaan , bevatten weder ze-er vele wetenswaardige en belangrijke zaken jj'. -V c : dit»-
•HISTORIE DER HOLLANDSCIIE STAATSRECEERING, 117
idit Deel is derhalve zeer belangrijk voor onze Vaderhui 1febe Gefchiedenisfen, en wij kunnen het gerust aan ieder een ter lezing aanbevelen.
Wij willen, om toch iet af te fchrijven, het flot van dit Deel hier ter neder Hellen: „ Deze Beroertens," (naamlijk van 1787 tot 1795, K. voert dezelven flechts met een enkel woord aan) „ nu, welken velen op den „ naam van Volkftem lieten doorgaan en aankweekten , „ hebben de Republiek aan veie rampen en onheilen
blootgcfteld ; en daar de Eendracht (dragt) eertijds Macht „ .(Magt) maakte,heeft daarentegen de Tweedracht (dragt) „ die Macht {[Magtj ontzenuwd , en ten gevolge ge,, had, dat-de opgekomen nieuwe verfchilleu met eene ,, Buitenlandfche Mogendheid federt het jaar 1792, en „ de hervatting der vorige pogingen, en buitenlandfche „ woelingen, gemaakt hebben, dat de oude en ruim ,, tweehonderdjarige Staatsregering hij Re prefent at ie in ,, 't jaar 1795 veranderd is in eene Volksregering hij Re~
prefentatie."
,, Èn hiermede heb ik d.an mijn eerfte Hoofdonderwerp ,, afgedaan, en, zoo ik meene, betoogd, dat de Staten s, van Holland waren, gedurende de Republikeinfche Re„ gering, de wettige Souver ei ne Vertegenwoordigers van ,, 't ganfche Volk van Holland, of der geheele Natie. In .,, welken zin nu dit verftaan moet worden , zal het ,, tweede Hoofdonderwerp zijn, bevat in 't volgende Vierde .„ Deel, waarmede ik dit Werk befluiten zal."
Stichtelijke Gedachten , op alle de dagen van het jaar. Meestal getrokken uit de beste Nederlandfche Dichters. Te Amfleldam, bij]. Weppelman, 1803. Vier Stukjens. Samen 370 Bladz. In 240. De prijs is f: - 16 - :
TW"ij hebben, van meer dan eene hand, befpiegeliuW gen op alle de dagen van het jaar. Deze belpiegelingen belopen elk verfcheidene digt in een gedrukte bladzijden, en vorderen derhalve een merklijk gedeelte van den morgen, wanneer men ze met de nodige bedaardheid lezen zal. Maar niet allen hebben daartoe den nodigen tijd. De naarftige huismoeder wordt al ras geroepen aan bet hoofd van haar h uisgezin, in den kring van hare kindereu; en dc bezige man bij zijn handwerk , in zijnen H 3 ' win-
11$ stichtl. gedachten op alle de dagen van 't jaar.
winkel, of bij zijn ander bedrijf verwacht. Van veel meer algemeen gebruik kan derhalve het Boekjen wezen, dat wij hier voor ons hebben. Het levert, voor eiken da*, alleen eene zeer kleine leclure, die in weinige oogenblfkken is afgelopen, eene korte plaats uit den Bijbel, en een toepaslijk, recht Christlijk versjen, van weinige regels daarbij. Men wil den Lezer daardoor een Godsdienflig onderwerp voor den geest brengen, om daaraan , onder zijne bezigheden, tot zijne vermaning , opwekking en vertroosting geduriglijk te denken. Gessner verhaalt, dat zijn Schoonvader la va ter zoodanig eeri Boekjen heeft uitgegeven , hetvvelke wij evenwel nooit gezien hebben. De versjens zijn allen uit onze Nederlandiche Dichters ontleend, en komen ons voor, zeer gefchikt te zijn, tot het bedoelde oogmerk. Zie hier eeij voorbeeld, genomen daar het Boekjen openvalt: den 24 J"hj.
jon. XVI: 20.
Uwe droefheid zal tot blijdfehap warden.
Wat is de doorgeltane fmart
Een Wijde troostbron voor het hart,
Nu 't lijdensbitter, eens gefmaakt, '
Den vreugdekelk te zoeter maakt.
Wie fchetst der zaligen gevoel,
Als ze in den geest vooruitzien 't doel
En 't loon van hun beproevingftand,
Het wederzien in 't Vaderland.
van saus.
Poezij uttgegeeven door Mr. willem bilderditk, Eerfte Deel. Te Amfleldam, bij J. Allart, 1803. i7 Hij voegt *er bij. ,, Ik moet te gevoeliger
„ zijn, op dit punt, daar 't noodwendig een ieder moet treffen , eene zulke fpelling te vinden, in een der jong» fte werken van den genen, van wien men eene Neder,, duitfehc Spraakkunst verwachtte, en onze taal als een ,, regelmatig Systhema, in alles op onwankelbare gron,, den {leunende, aankondigde. Men verbeelde zich, „ eenen marktschreeuwer, die met een van tandpijn ge,, zwollene koon , en de knien in rood friesch gewonden , „ zijn geneesmiddelen tegen tand- en jichtpijnen uitvent!" .(Geene verterende vergelijking waarlijk!) Hij kent zich in deze zijne zwakheid niet in ftaat, om dat uitgebreid en omflagtig Werk. waaraan hij zoo lang gearbeid heeft, fa voltooien , maar misfehien, dat, zo hij nog eenige H 4 maan-
£20 w. bïlderdijk, p o 'é Z ij,
maanden leven mag, nog wel een of ander ook daariiit zat .afzonderen', dat hem meest belangrijk voorkomt. Dus heek hii begonnen het ftuk der gedachten, uit den aard der taal opgedolven, tot eene afgezonderde Verhandeling voor de pers te bewerken, het welke dan nog wel van iet anders zou kunnen gevolgd worden. ': Vercier meent hij zich te moeten beklagen, dat men hem toteenen Kantia'an fchijnt te maken. Hij zegt, dat the hem kennen het tegendeel weten, en hij voegt 'er bij: ,, Schoon ik Kant geene gevoelens toefchrijve , die „ Oei verdaan zijnde) een Christen niet zoude kunnen „ 'aannemen , fchoon zelfs het dedructif gedeelte van „ zijn Systhema bij mij groote verdiende heeft (van het ,, addrnctive wacht ik mij wel, het zelfde te zeggen, zoo ,, wel als van ieder bijzonderheid in zijn gevoelens,) zoo „ min ben ik een Kantiiian , of genegen, hem als „den
5, „vader der nieuwe wijsbegeerte," eeiie
,, hulde tc bewijzen, die hij, mogelijk niet dan aan de ver„ warring der denkbeelden in deze in der daad onwijs.
geenge dagen te danken heeft, enz. Voor mij,
die, in alles wat waarheid is, flechts dén önbedricg„ lijken Leermeester kenne , ik erken wat van Hem is, „ waar, bij wien, en in wat vorm ik het vinde."
De Dichtdukken, die in dezen Bundel vervat zijn, zijn waardig van bïlderdijk uitgegeven te worden; hielen daar hebben wij wel eens getwijfeld , of hij niet wat al te veel met zijne uitheemfche kwekelingen op heeft,
evenwel vinden wij 'er zeer fchoone dukken onder. i
Zie hier een brok uit het gedicht, de kruisdood; "
De Heilnnd fpeurt, dat ras Hem de adem zal begeven;
Het fidderend Heelal bedekt een donkre nacht. ' Pes Tempels voorhang fcheurt, en de afgrond raakt aan't beven, En fnevend, roept Hij: „ 't is volbracht!"
Ja, Jezus had dien kelk gedronken, ' Die ons bevrijdde van de Itraf: 't Was Vaderliefde alleen die haar had volgefchonken. En Jezus wees dien teug, dien bittren teug, niet af. Het is vokracht! Mijn God! de fterfling heeft het leven:
Is weêr zijn Schepper waard, verzoend door Jezus bloed! Het is volbracht, mijn God! de Heiland voel: zich (heven, Beveelt.zijn geest aan U, naar wien zijn ziel zich fpoedc, Hij fneeft, die ons veiiosfen moet. 1
Nog •
,\v, bïlderdijk, p o 5 z ij. 12 L
■Nog dit kleine ftukjen, de aalmoes:
„ Ach moeder, had ik nu maar geld!
" Mijn kind wat woudt gij dan?" „ Ta, 'k heb nog eene gouden duit! ,, Die werp ik gaauw het ven Her uit?
„ Daar gaat een arme man!"
" Wat zou dat baten, jonge lief!
" Als de arme die niet vindt? f' Gij wierpt uw penning wel op (baat, ;" Maar, voor dien grijsaart zonder baats
" Die arme man is blind."
,** Wat zou dat baten, jonge lief!
" Uw aalmoes deed hem pijn; " F.n zou, hoe wel uw hart hetmeetf, f* Wegkantiend onder flijk en fteen,
S' Hem toch geen weldaad zijn!"
Hier fchoot mijn Zoontj' een traan in 't oog?
Zijn hartjen was bekneld! Hij wischt he n (luikswijs af, dien traan: „ 'k Wil (roept hij) zelf beneden gaan,
„ En brengen hem het geld!"
ff Ga, Engel! breng het, voeg 'er bij " Dit troostwoord voor zijn fmart:
" God mag 't u zeegncn, goede man! En dank dan God, die zeegnen kan, " Maar met een nedrig hart!"
Fluks hupte 't zacht aandoenlijk kind.
Naar et' armen "grijsaart toe. " Mijn Zoons 't is weinig of men geeft: " Ged, die voor alles zorgt wat leeft,
" Zal eenmaal vragen hoe?"
Van r,ilderdijk zclveu vindt men in dezen bundel, behalve eenige andere gedichten , twee gezangen van ossian, karthon en kalthon, en de Lentemorgen naar het Deensch van tullin. Met het ooripronglijk Deensch van dezen laatften is hij bij uitnemendheid-ingenomen. Hij heeft het , op eenen zeer vrijen trant, overgezet. Zie hier een paar ftoute Coupletten, die een deel uitmaken der befchrijving van het leven in de> groote wereld:
H S . Waar
Ï2S W. tHDERBIJK, P O ë Z Ij.
Waar 't niet vergund is om te leven
Naar eigen, maar naar andrer wil. ■Waar 't minnen, 't haten, zelfs het fneveta
Gehoorzaamt aan de modegril. Waar dwang de naam voert van vermaken, De liefdegloed in ijdel kwaken,
De deugd in ongevoel beftaat, En 't voedfel, door Gods hand gegeven, "Tot onderhouding van het leven,
Vergiftigd wordt door de overdaad. Waar de eenvoud 't offer is der listen,
De oprechtheid voor vermomming gaar; De Godsvrucht van den echten Christen
Voor huichlarij en beuzelpraat. Waar eerloos in het ftof te kruipen, Om in der Grooten gunst te fluipen,
De weg is, die naar grootheid Itreeft; En 't middel om zich op te heffen, Zijn fchutsheer dan in 't hart te treffen,
Wanneer men hem niet noodig heeft.
Doch genoeg. Men weet zeer wel, wat men van de
hand van bïlderdijk te wachten heeft. Alleen
willen wij hier dit korte puntdichtj'en bijvoegen hetWelke hij zegt, dat uit het Turkseri vertaald is: Weldoen. Werp uw weldaad in den vloed, Met een onberoerd gemoed: Dankt u 't ftomme vischjen niet, God erkent het, die het ziet.
^igtbare tusfehenkoomsi der Goddelijke Voorzienigheid, of; Dagverhaal van eenen, door een Franfchen Kaper, met het Schip the Duf, genomen zendeling naar de Zuidzee, gehouden; door william ge.ego rij; benevens uittrekzels uit de Dagverhalen zijner Medezendelingen: be~ vattende de belangrijke gebeurteniszen, hun, zoo te Water
, ms te Land,overgekomen. Waar bij gevoegd is des Schrijvers Zendelings - reis na zijne terugkomst door het Noorden van Ierland gedaan. Uit het Eugelsch naar de tweede Uitgave vertaald. Door g. outhuis, Predikant in den Bommel. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon, i8oq. 37b Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 2 - : - :
Dat het Schip the DufF, voor de tweede maal, ondfef . ivapc. ROjJSON, met een aantal van Zendelingen,
Man-
GREGORIJ, ZICHTBAR1! TUSSCIIBNKOMST , ENZ* 123
"Mannen en Vrouwen, naa de Zuidzee uitgezonden, op de hoogte van Kaap Frio , door den Franfchen Kaper le Grand Buonaparte genomen is , heeft men ons reeds in andere fchriften van deze foort verhaald. De Eerw. GREGORij, die zich mede, met zijne Vrouw en Kinderen , onder deze Zendelingen bevond , levert ons hier een naauwkeurig Dagverhaal van deze gehele reis; vóór het rieqien van het Schip, door den Kaper; de lotgevallen der Zendelingen in hunnen gevangen ftaat op Zee , te Monte Video , werwaards zij gebragt werden ; derzelver ontmoetingen op Zee, op hunne terugreize naa Portugal, enz., enz.
Men moet bekennen, dat de Voorzienigheid voor deze lieden, op eene zeer zichtbare wijze, zeer gunftig heeft gelieven te zorgen. Zij hebben in den Kaper Kapitein, onder de Spanjaarden te Monte Video, en naderhand van die genen, in wier magt zij gefield werden, eene zeer hoge mate van menschlijkheid , befchaafdheid en edelmoedigheid gevonden , zoodat men daarover verbaasd ;noet (taan. Ook zijn andere bewijzen van Gods gunftige voorzorg over hen, of fommigen hunner, zeer aanmerklijk , men zal dar met genoegen lezen.
Met dat alles is zuik een Dagverhaal, waarin men aanteekening houdt, zelfs van kleinigheden, waarin niemand belang (telt, verdrietig om te lezen , en dat is hier het geval. De berichten van plaatfen en zeden, die wij hier aantreffen, zeggen naauwjijks iet meer, dan hetgene men
meermalen bij vele anderen gevonden heeft. Voords
1 is dit verhaal met ltichtlijke aanmerkingen wat al te zeer overladen. Wanneer dezelven nu en dan gemaakt worden , bij voorvallen dje wat meer in het oogfteken , dan zullen zij veel meer op den Lezer uitwerken, dan, wanneer zulks overal en altijd gefchiedt, ook dan, wanneer men zulks ook doet, op omftandigheden, waarin men niets zonderlings vindt ; of wanneer men alleen gelegenheid zcekt , om met of zonder recht, de eene of andere fpreuk uit den Bijbel te pas te brengen. Men zou beter gedaan hebben, wanneer men het wezenlijke van dit Gefchrift kortlijk had bijeen getrokken.
Sedert zijne terugkomsten deze mislukte Zendelingsreis, heeft de Schrijver zich verbonden, om als reizend Prediker, het Euiingelie in Ierland te gaan verkondigen. Deze-.i post heeft hij zeer ijverig waargenomen , zoo
zelfs ,
e; F. P O G K e i s
zelfs, dat hij in 23 dagen meer dan 240 (Engelfche) mijlen gereisd, eu in dien tijd, in 19 onderfcheidene fteden, tyvee en dertig malen gepredikt heeft , nu eens 'bij de ftraat, dan in het open veld, dan in een Raadhuis, dan meene Kerk, enz. Hij vond altijd en alöm vele toehorers, cn fomtijds was derzelver aantal zeer groot, ook van Roomschgezinden, die hem met veel lust en toegenegenheid aanhoorden. Wat zou men onder ons van zulk prediken denken? —- De Eerw, out huis komt ons tot dergelijke yertalingfn gaiusch niet ongefchikt yoor. 9
Qhara&er-jchets der Fr ouwen, door CArl friedrich pockels , Geheimraad van den Hertog van BrunsWijk-Lunenburg. Naar het Hoogduitsch. Door Mr. JOaknes. van der linden, Advocaat te Leij. den. Fierde Deel. Te Leijden, bij. A. en J. Honkoop, 1803. 175 Bladz. In gr. 'Octavo. De prils is ƒ 1 - 8 - : J
Daar dit Werk zich zeiven volkomen gelijk blijft, ma, gen onze algemeene aanmerkingen, bij dê vorige Deelen gemaakt, ook gerekend worden op dit Deel toepaslijk te zijn. Hetzelve verdient niet minder aanprijzing. De zelfde wijsgeerig menschkundige geest, dien wii in de vorige Stukjens ontdekten , heerscht ook in her rhands yoor ons liggende, welks inhoud niet min gewigti"- is, Het behandelt — 1. De groote Menschkunde der Vrouwen; wier oorzaken de Schrijver nafpoort, en, zijns erachtens, gelegen zijn, in de grootere geoefend! beid van haren geesten verbeelding; in hare wantrouwigheid, listigheid, en jaloersheid; in hare grotere noodzaaklrjkheid, om de menfehen te heftudeeren, in hare uitwendige gefteldheid, cn in haren naamveren omgang
met kinderen en dienstboden. Als eene nalezin»
op deze afdeeling volgt nog eene bijzondere, over de geleerde Vrouwen. Hij ontzegt haar ten dezen opzichte en aanleg en beftemming, en vindt het lastig, wannees zij zich opwerpen tot beoordeelaars in geleerde gefchiljen, of tot ichrijffters voor het Publiek; hoewel hij aan haar eene bijzondere vatbaarheid toekent voor het leeren der talen, uit hoofde van haar gelukkig geheugen, doch
zoo
charaktersc1iets der vrouwen. r2*f
Zoo veel te' minder oordeelt hij dezelve berekend voor ■Wijsgeerige Onderzoekingen. — P. erkent in den aanvang, dat ook dit alles alleen geldt van de Vrouwen in het gemeen; hij zelf erkent uitzonderingen, anders zouden wij hem eenige namen kunnen noemen; daciers
de genlis, beaumont, wolf?, DEKüN, cu
om ook' eene Wijsgeerige Vrouw te noemen ,
godsched (de vrouw van den beroemden gODsched) — die verfeheidene Wijsgeerige Werken gefchreven heeft, met zoo vele anderen; en vooral in het vak van Dichtkunde, zouden wij hem tegenwerpen; doch gaarn erkennen wij, dat man, kinderen, en dienstboden daaronder doorgaands lijden. Dan ook hier geen regel zonder uitzondering. Wij herinneren ons «ene Vrouw gekend te hebben, van eenen Hoogleeraar in de Romeinfche eu Griekfche Letterkunde, wier onderwijs hij genoten heeft, en welke vrouw de vroege lichtend* en late avondbonden , met haren Echtgenoot, wijdde, aan de Leclure zoo van Godsdienftige en Zedenkundige als van de beste Griekfche en Romeinfche Schrijvers , en van agt tot agt uuren geheel voor hare kindereu en huisgezin befteedde.
De Vrouwelijke Kwaaclfprekendheid beflaat de derde plaats; derzelver onderfcheidene foorten, naarmate van de onderfcheidene bronnen; — hare verwerplijkheid, en hetgene in fommige gevallen ter veröntfchuldiging der ondeugd dienen kan, wordt gefchetst. Na deze alge. meene aanmerkingen onderzoekt de Schrijver meer bijzonder, of de vrouwen hiertoe meer geneigd zijn, dan wij en om welke redenen? — Zie hier kort dezelven. — De vrouwen zijn in het gemeen (ook al geen regel zonder uitzondering!) — regelmatig praatachtiger —■ zij hebben gebrek aan onderhoud — zijn jaloersch op elkander — hebben eene zeer naauwkeurigc kennis van het beiaamlijke, — en een bijzonder zwak vooreen galant
man. ■ (Hoe ftrookt met die naauwkeurige kennis
van het betaamlnke dat een galant man in een gezclfchap, Vrij fpreken en denken, en zijn charakter niet in het beste licht vertonen mag? Gevoelen de vrouwen dit niet? of willen zij het niet gevoelen ?)
In de laatfte Afdeeling worden eindelijk dc vooren nadoelen van den omgang met Vrouwen gefchetst ; en- daarbij vooriil gehandeld over den geest van onze
■ he-'
lüé C. F. P O C X É i s
hedendaagfche gezelfchappen. Dit Stuk voorSI
wordt hier in een helder daglicht gefteld. Na in het gemeen te hebben aangetoond , hoe fiaauw beiden verëenigd zijn , worden eerst de voordeden opgeteld, zoowel uit het tegenövergeftelde van hun , die niet met vrouwen verkeeren, Wier cbarakter in een helder Jicht gefteld wordt, als door de voordeelen zeiven aan te wijzen. — Zij zijn —« het vermaak en genoegen als de veredeling onzer harten, en de ontwikkeling onzer verftandlijke vermogens; tevens de meerdere aanfporing tot arbeidzaamheid: — vervolgends denadeelen; dan, naamlijk, wanneer de vrouwen, "wel befchaafd en tot de gewone klasfe behoren , maar niet geheel zedenlijk goed zijn. — Hare verleidingen, die ouweêrftaanbaar zijn , als zij het 'er op' toe leggen, om ons in hare llrikken te vangen; hare veinzerij; zie daar de middelen: zij maken ons verwijfd, week, vadzig, en laf; (hoe dit contrasteert met de begeerte der vrouwen, om ons heldhaftig te zien, wordt zeer goed aangemerkt O zij maken ons gierig, verwaand, éénzijdig, en praatziek. Bij deze gelegenheid vindt men eene fchone uitweiding over de behoefte van velen, om door bezoeken ert praatpartijën of door het fpel den tijd te verbeuzelen; over dit laatfte vooral verdient P. gelezen te worden. Niet minder ijvert de Schrijver tegen de kostbare maaltijden , waarin eene Oosterfche luxe wordt ten toon'gefpreid, als ook tegen de pragt; wordende, eindlijk, over den fentimenteelen toon, die in gezelfchappen der vrouwen heerscht , vooral gehandeld. Alle deze aanmerkingen betreffen de verkeering in het gemeen, en brengen den Schrijver op de vraag, hoe dit alles kan verbeterd worden? Ten dien 'einde geeft hij de volgende' middelen aan de hand. Vooreerst: dat men zijnen geest van nuttige kundigheden voorzie : Ten tweede, dat men. de gave van eene onfchuldige en vrolijke fcherts meer' trachte na te gaan , en dezelve dus meer tot vervrolijking van het gezelfchap, en tot opwekking van nieuwe belangrijke denkbeelden, dan tot befpotting en verkleining Van anderen gebruike. Ten derde , dat men den geest van ijdelen hoogmoed óp zijnen rang, uit de bijëenkomften, verbanne, en de Handen, van het menschlijk leven nader tot elkander trachte te brengen. Ten vierde, dat men de vrouwen beter opvoede, door haar, met de' Waare wijsgeerte en kunst van wel te leven, beter bekend'
té
CIIARA'K.TER.SCHjiTS DÉR VROUWEI*. 12?'
ft maken; in de braafheid en hartlijkheid der verkeering onderrichte ; de moeders hare dochters hierin voor-' gingen; de dochters niet te vroeg in de groote wereld brengen; en de onfchuld van het vrouwlijk'geflacht meer eerbiedigden. Ten vijfde: dat men, in de gezellige bijeenkomften, de jonge lieden niet overal mede late fpreken , maar hun meer befeheidenheid inboezeme. Ten zesde:' dat men de toomloze weelde van onzen tijd tot invoering van eenen beteren gezelfchapstoon inbinde, en eene eenvoudiger en minder opgepronkte levenswijze in' hare oude eenvoudigheid berftelle.
Zie daar weder eene fchets van dit Deel.- Wij oor* deelden, den Lezer beter in ftaat te zullen ftellen, ter beöordeeliug van dit Werk, door zoodanige fchetswijze opgave, dan door flechts een of ander ftuk over te nemen. Dit willen wij dan agter laten, daar wij reeds breedvoerig genoeg geworden zijn , en de Lezer met den ftijl van den Vertaler genoegzaam bekend is. Met den inhoud van dit Werk maakt onze beöordeeling hem reedsbekend.
Reizen in de binnenlanden van het Zuidlijk gedeelte van Afrika, in de jaren 1797 en 1798; behelzende Korte Aanmerkingen over de Weereld- en Aardrijkskunde van het Zuidlijk gedeelte van dat vaste land, en de Natuurlijke Historie der Dieren, Planten en Mineralen; benevens eenige fchetfen van de natuurlijke en zedelijke Karakters van de ver je billende foor ten van Inwoners, omjlreeks de Kaap de Goede Hoop; waarbij is gevoegd, eene befchrijving van den tegenwoordigen Staat, Bevolking en Voortbrengfelen van die ultgefirekte Volkplanting; met een Kaart, gemaakt naar de waarnemingen; gedurende deze reizen gedaan, door john barrow, gewezen Secretaris van den Graaf van macartneij, en Auditeur Generaal van de Rekenkamer aan de Kaap de Goede Hoop. Uit het Engelsen. Eer/Ie Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn, 1803. 308 Bladz. Ingr.O&avo. De prijs is f 2 - : - :
Met fpijt menen wij te moeten aanmerken, dat deze' berichten van dit uitgebreide land , gegeven door eenenEngelfchcn , Ambtenaar, gedurende den korten tijd, dat zijne natie hetzelve bezeten heeft, zeer veel beter
Zijtv
TS3 j; B A" R R 0 W
zijri,- dam alles wat ons , ovef dit onderwerp befchfeven '*$ door onze eigene landgenoten, gedurende den tijd van anderhalve eeuw, dat zij meesters van hetzelve geweest zijn. Men zal wel iii ftaat zijn , om verfcheidene redenen te geven, waarom zulks door de onzen niet voor langen tijd veel beter gefchied is , maar die redenen zullen altijd van' dien aard wezen, dat zij de Nederlandfche natie niet veeleer aandoen.
De Heer barrow is een man, die zeer veel kennis' beeft van de drie rijken der natuur, in alle de werelddeelen, die zelfs veel van dezelven fchijnt gezien te hebben, en die voords wel onderleid is, met dc kundigheden, die tot het opnemen en bijeenbrengen van deze waarnemingen gevorderd worden. Men krijgt uit hetgene hij fchrijft, meer geregelde denkbeelden van dit uitgebreide land, dan wij van elders immer hebben kunnen opdoen, en dat zou men nog meer kunnen , wanneer men ons zijne landkaart, aanftonds bij dit Eerfte Deel, geleverd .bad. ,Doch hiermede, moeten wij, tot dc uitgave van' het Tweede Deel wachten. Men heeft waarlijk weinig reden, om den Uitgever daarvoor te bedanken, daar men zich dus beroofd bevindt van de hulp, die men van dit gewigtige ftuk , bij het lezen van dit Eerlte Deel zou gehad hebben, en zo men nu recht nut van het eert en ander hebben wil, zal men zich moeten getroosten , om , wanneer hij die landkaart zal hebben uitgegeven , dit Eerfte Deel nog eens over te lezen. Zou hij niet beier gedaan hebben, zo hij met de uitgave van dit Eerlte Deel zoolang gewacht hadde?
Dit Eerde Deel vervat drie Hoöfddnkken. Het eerde behelst eene algemeene befchouvving van de Kaap, in het algemeen , en in het bijzonder de'befchrijving van het voorgebergte de Kaap de Goede Hoop. De berichten die.wij reeds te voren van dit gedeelte hadden, waren wel de uitvoerigden. Daarom zullen wij ons daarmede minder ophouden. Alleen kunnen wij niet nalaten , het vol-' gende aan onze Lezers mede te deelen, niet tegendaande elk waar liefhebber van zijn Vaderland onder ons, zich' daarover niet weinig bedroeven zal. Mr. barrow zegt:; Dedoortogt, aan den voet van den Muizenberg, een ftéil' en hoog gebergte, door Baai-Fals befpoeld wordende-, is de eenige weg van gemeenfehap tusfehen de Simons-Baai en de Kaap, en mag te recht voor on*'
winV
reizen in de binnenlanden van'tzuidl. afrika. i£$>
,, winbaar gehouden worden, fchoon de Hollanders 'er ,, zich gemakkelijk deden uitdrijven, en uit hoofde van „ de borstweringen, die'er onlangs op de hoogten aan- gelegd zijn, zou een uitgelezen troep volks van drie
honderd man aldaar in ftaat wezen, om een geheel le„ ger tegen te houden." Dit komt volkomen overeen met de berichten van zulken , die de plaats kennen, maar is helaas ! weinig tot eer van de Bataaffche dapperheid.
Van den ftaat der volkplanting , toen de Engelfchen dezelve vermeesterden, geeft Mr. barrow ons deze droevige berichten. ,, De Hollandfche regering had, „ door nood gedrongen, papieren geld in omloop ge,, bragt , doch het niet hebbende kunnen inwisfelen, „ veroorzaakte dit een verlies van 40 ten honderd , ook „ was 'er naauwlijks één zilveren rijksdaalder te zien.". Aanftonds bij de verovering veranderde dit tooneel aan? merklijk, — tegenwoordig ftaat dat papier „ in waarde „ gelijk met het gereed geld. — De eigenaars der hui,, zen trekken eene meer dan dubbele huur, en de land-
man, die voorheen een rijksdaalder ontfing voor een „ fchaap, maakt 'er nu drie van." — Verder zegt hij: „ Het Jakobinismus , of omkeering van alle goede orde,
was reeds door kwalijkgezinden fmakelijk gemaakt , " aan het onkundigfte gedeelte der inwoners. Een zwak11 ke vreesachtige regering , in plaats van zulks in de ge-
boorte te fmoren , gedoogde , dat het tot deszelfs volle „ rijpheid kwam, zoo dat reeds de voornaamfte Ambtena„ ren ftralfeloos beledigd werden. De Landdrosten of op-
perfte Magiftraatsperfoonen op het land, werden uithuil.
„ gebied verdreven. Kort na datdeKaapingeno-.
,, men was, verjoegen de inwoners van de afgelegen land-. „ ftreek, die Graaf Reinet genoemd wordt, den Landdrost. „ enden Predikant, welke der waards gezonden waren door „ den Hr. craig, doch zoo dra hij hier van kennis „ kreeg, zond hij een troep Jjgt voetvolk, en eene ben-. „ de dragonders derwaards.'| En dit bragt alles in orde. De Heer macartneij federt aldaar aangekomen , zond den zelfden verjaagden Landdrost te rug, en gaf hem Mr. barrow, zijnen Secretaris mede, en dat is de reis, op welke de Schrijver de waarnemingen en aanmerkingen verzameld heeft, die wij hier voor ons hebben.
Graaf Reinet ligt op eenen verbazenden afftand van wel 40 of 50 dagreizens van de Kaap. Op dezen weg
nieuwe vad. ijibl. viii. deel. no. 2« I wis-
W<* j. b a r r o- v*
wisfelen barre woestijnen, en vruchtbare ftreken elkonderen af. De Schrijver geeft korte berichten van de voorwerpen der natuur , die hem op dezen- we? zijn voorgekomen. Dit gefchiedt met veel beknoptheid enmet veel kundigheid. Wij kunnen ons hier bij niet inlaten. Alleen heeft de volgende aanmerking zeer onze aandacht getroffen, zij betreft de grote menigte van zeeschelpen , die, hier te lande, op- zeer hoge plaatfen gevonden worden, en waarmede men duizenden van-wagens zou kunnen beladen. Hij- zegt, ,-, dat ze aldaar „ gebragt worden door die duizenden van Zeevogels, die ,, zich op de Kusten van Afrika ophouden," en hij voegt'er bij: „ Het menschlijk verfland kan geen denkbeeld „ maken, van de lengte van den tijd, die''er noodig zougeweest zijn, om de zee van zulke hoogten te doen te „ rugge keeren.'' Ook zal men het volgende, nopensde Natuurlijke Historie van den ftruisvogel opmerklijk vinden: „ Onder de weinige dieren, bij welken in den ftaat der natuur, de veelwijverij plaats heeeft, behoort 5, ook de ftruisvogel. Het mannelijke onderfcheidt zich , „ door deszelfs glanfige zwarte veders, van de don,, kergrijze van het vrouwlijke, van het eerfte ziet men m 'er gemeenlijk drie, en van het andere vijf bijeen. De„ ze vrouwlijken leggen hare eieren in één nest, ieder ,-, tot het getal van 10 of 12, welken zij te famen uitbroeden, gelijk dc- manlijken insgelijks' op haar beurt doen. Men heeft tusfehen de 60 en 70 in een nest gevonden. Als de broeijing begint, vindt men gemeen^ „ lijk eenige eieren buiten het nest liggen, welken deze ,, Vogels 'er zelf uitwerpen, wanneer zij zien,- dat 'er. „ meer zijn , dan zij kunnen dekken. De broeijing „ duurt zes weken. Niet wetende , dat onder de Stniis.„ vogels de veelwijverij plaats heeft, is 'er in- het fystema„ naturae een misflag begaan, door te zeggen, dat de ,, vrouwlijken gemeenlijk 50 eieren leggen."
Men zal hier ook de volgende gezichtkundige waarneming wel willen lezen: ,, Voor het opkomen "der zon , ,j den afftand waarnemende van een kegelachtigen berg , die verbazend ver boven den gezichteinder uitilak, „ beweerde een boer, die met het land zeer bekend was, ,, dat dees, of een nieuwe berg moest wezen, of dat de „ eenige, die in deze (treek ftond, op een dag rcizens afftand, in hoogte moest toegenomen zijn. Men raad-
3, de
reizen in de binnenlanden van'tzuidl. afrika. 131
de Iiem derhalven, dat bij beftendig het oog op dien „ berg houden zoude, en dit doende, zag hij met ver„ bazing, dat naar gelang dc dag aankwam , de berg „ kleiner werd, en eindelijk geheel verdween. De be,, drieglijkheden van het gezigt, veroorzaakt wordende; door het ftraalbrekend vermogen der lucht, zijn zoozonderling, en fomtijds zoo buitengewoon, dat men tot hier toe nog geen vaste regelen heeft kunnen opgeven, om dezelve te verklaren." Van dé Kaapfche boeren , geeft ons de Schrijver in het geheel geen gunftig denkbeeld, vooral niet van de genen, die ver van de hoofdplaats verwijderd zijn. Deze lieden, ver van andere menfehen afgefcheiden, rijklijk voorzien van de nodige levensbehoeften , en door Hottentotten of Haven gediend, leggen meestal een zeer log en werkloos leven; het is hun dikwijls te veel moeite, om hun land te bemesten; van eenen goeden moeshot fchijnen zij geen denkbeeld te hebben. Boeken fchijnerr zij bijna niet te kennen , alleen vindt men doorgaands bij hen den Bijbel en sluiters Gezangen, die zij daaglijks gebruiken. Hunne woningen zijn ellendig gefteld, en zij leven in dezelven in eene booge mate van morsfigheid; in wreedheid jegens de Haven en Hottentotten , die hen dienen, fchijnen ze over het geheel niet te wijken , voor den onmenschlijkften planter in de WtfstftrdiSn , en onder hen, die meest van de hoofdplaats afwonen , gaan wreedheden en ongerechtigheden om , waarvan men voorbeelden met ijzing lezen zal en tot welken geen Kaffer
of Hottentot ooit in ftaat is. De berichten die hij
ons van de Hottentotten geeft, maken hen integendeel tot voorwerpen van ons medelijden. Dit volk deerlijk gedrukt door hunne Christen naburen, wordt van tijd tot tijd minder in getal — de Kaffers worden ons door den Hr. barrow opgegeven , als een volk, hetgene het aan natuurlijke fchranderheid niet ontbreekt, en bij hetwelke veel meer menschlijkheid plaats heeft, dan bij vele Hollandfche boeren die hunne naburen zijn. Gefchillen, die deze laatften met hun gehad hebben, zijn veroorzaakt door groote veröngelijkingen ,die zij van dezelven geleden hebben. De last van den Heer barrow hield aan den Koning gaika, dien men ook uit de berichten van den Zendeling van der kemp heeft leeren kennen. Hij vond in dezen KaiTerfxhen Vorst een jongman, voorzien I a van
I32 J' BARROW
van vrij wat gezond verfrand, en van veel billijkheid en rechtfchapenheid — van het opperhoofd haab as en de vrolijkenarina, wier befchrijving zoo veel plaats bellaat, in het verhaal, dat de Franfche Reiziger vaillant van zijne reizen onder dit Volk heeft uitgegeven, had men onder de genen, die barrow ontmoette geen geheugen , ook waren die namen in hunne taal niet bekend.
De Schrijver heeft op zijne reis de Algoa-Baai en derzelver nabuurfchap bezocht: de zelfde landftreek in welke de Zendeling van der kemp, volgends zijn fchrijven, voor heeft, zich met eene volkplanting van Hottentotten neêr te zetten. Hij vond de gelegenheid hier ukmuntend, zeer vischrijk water, met eene menigte van eene kleiner foort van walvisfchen; overvloed van rundvee, waarbij hetgene men aan de Kaap flagt in geen vergelijking komt; menigte van verfcbillende foorten van •wild, waarvan de vellen zeer goed leder opleveren ; groote bosfchen met velerleië foorten van hout, en verder heerlijke Janden, gefchikt tot den koornbouw. Wat zou'ervan eene Volkplanting, in zulk eenen oord niet kunnen worden, die onder een behoorlijk beftier ftond, en niet door de harde wetten van eene geftrenge monopolie gedrukt werd? De nijverheid kon in dezelve partij trekken van vele andere voordeden, van deze landftreken, die nu, tot onëer van derzelver bezitters, verwaarloosd of zelfs niet eens opgemerkt zijn, en de arme Hottentotten, aldaar in één ligchaam , en onder een geregeld beftier verzameld, zouden merklijk gedekt zijn, tegen de harde behandelingen, die zij, nu zij in kleine kralen ver van elkander verfpreid leven, van de Europeanen lijden moeten, en onder welken zij allengs wegfmelten. Wij zullen moeten afwachten , wat hiervan met den tijd wordt.
Een grove misllag hebben wij, onder de aanmerkingen van Mr. barrow opgemerkt: hij meent, dat de olie, die zoo rijklijk droop van den baard aSrons , tot aan den zoom zijner klederen, naar alle waarfchijnlijkheid dierlijk vet geweest is, dat het niet te denken is, dat de Israeliten , gedurende de 40 jaren, die hij met moses hen door de Woestijne geleidde, olie uit eenig groeiënd ligchaam bezeten hebben, en dat, fchoon fommige vermaarde Historiefchrijvers deze hoofden der kinderen Israëls aankleden ,
met
reizen in de binnenlanden van 'tzuidl. afrika. 133
met een fraai gekleurd gewaad, verfierd met franjens en bordüurfels, 'er echter reden zij, om te denken, dat zij geen andere kleding gehad hebben, dan de huiden der fchapen, kalven cn geiten. Hier is de man de plank al te ver mis. Zo hij wat naauwkeuriger op den ftaat van dat volk , op de letter der berichten en op de betrekking , waarin de Israëlieten noodzaaklijk (taan moesten , met befchaafdeOosterfche Volken, in wier nabuurfchap zij zich altijd bleven bevinden, acht had gegeven, dan zou deze hersfenfehim nooit in hem opgekomen wezen.
Godsdienftig Staatsboek. Kenfchets van Zaaken, den
Godsdienst in de Bataaffche Republiek , geduurende
den revolutionairen oorlog, betreffende. Ontwerp
van Artikekn; aangaande de zorg voor den Godsdienst, thans en voortaan, door den Staat aan te wenden. —Fragment, nopens de hoogere doeleinden des revolutionairen oorlogs, en deszelfs invloed op de belangen van Godsdienst en Staat. — Door Mr. j. h. swildens, Hoogleeraar in 't recht der Natuur, des Staats en der Volken op 's Lands Univerfiteit te Franeker. Te Amfleldam , bij]. B. Elwe^tf j. L. Werlingshoff, mdccciii. i 19 Bladz. In Octavo. De prijs is f 1 -4 - 1
Een zonderling Boekjen van veel bevatting, ver 1 uitzicht, en ernftige bedenking; netelig van onderWerp , vreemd en ingewikkeld van opftel, duister van itijl, en vol gewaagde, meer vernuftige, dan in de ge» volgen doordachte uitfpraken; hetwelke , indien wij hier naar den eisch zouden beöordeelen , zouden wij ons beftek ligtlijk te buiten gaan, en onzen Lezeren het geduld te zeer rekken.
Verflag te doen van den inhoud, en hier en daar eenige algemeene, meest in het oog vallende, merkwaardigheden aan te (tippen, zal voor ons genoeg wezen; het verder beöordeelen van dit Werkjen aan eiken oplettenden Lezer zei ven aanbevelende, ten einde op zijne hoede te zijn tegen Paralogismen, of valfche fluitredenen , die dikwerf zeer na grenzen aan fophismen of bedrieglijke Hellingen.
Vóór den Tijtel is geplaatst een Gedenkftuk in een fraai Plaatjen afgebeeld, verwonende eene ftevige Zuil of Kolom, ltaande op een vast vierkant voetftuk, het hoofd I 3 of
-*3* J. ö. 3 W I l D E n s
of fpits voor het gezicht des Lezers verbergende, welks einde, waarop het uitloopt, dus voor het oog onzichtbaar , alleen met het verftand , naar de evenredigheid van het zichtbare , wordt nagefpoord. Op het bovenfte van het zichtbare gedeelte dezer zuil, lezen wij: De Christelijke Godsdienst her'êenigd met den Staat. In het midden op een ovaal fchild: De christelijke godsdienst, die Europa hefchaafde, zij wederom de band, die deszelfs Volken ver'êenigt: en de verlichting, welke ons beflraalt, gaa /leeds gepaard met de deugden , die deeze^ Godsdienst vordert. Proclamatie van 't Gouvernt. der Fr, P^cpk.; en daaronder: En de ftandvastige vroomheid des Bataa'fchen Volks bekroond. Op het voetltuk lezen wij: den XVIII van Grasmaand. Op Paaschdag A°. MDCCCII. Op den voorgrond vertonen zich verj'cheidene Beeldjens, onder welken Geestlijken, van verschillende Kerkgenootfchappen , Proteftanten , Roomfchen, de eene en ander in ordensgevvaad, een Nonnetjen , een Bagijntjen, enz.
Deze zinbeeldige Plaat fielt ons den inhoud var. dit Werkjen zinlijk voor oogen, en de Schrijver zelf ontvouwt dit zelfs in het begin van zijn Gefchrift,behelzende Redenen van het gedenkteken aan V hoofd van dit Boek, en van V gewigt der gedenkwaardige zaak. Deze gedenkwaardige zaak is de erkenning van het groot gewigt en den invloed van den Christlijken Godsdienst op den Staat, en wel zoo, dat men erkent, dat de Protestanten en Roomschkatholijken zijn aan te merken als Twee takken op eenen boom en van gelijke Staatsbewaardiging (een woord van den Schrijver!) des geheelen booms ; en het op deze erkenning gegronde Herftel van den christel. godsdienst in Frankrijk en elders.
Na dit gewigt en dezen invloed op zijne wijze beredeneerd te hebben, behandelt het eerste stuk eene KenSchets van Zaken den Godsdienst in de Bataaffche Republiek, geduurende den Revolutie-oorlog, betreffende, waa, op wij geene aanmerkingen zullen maken, welken anders zich in overvloed aan den geest voordoen, bijzonder hetgene de Schrijver omtrent de leere der gelijkheid te neder ftelt, en wel voornaamlijk tegen pieter paulus, en omtrent de voordragt van verfcheidene gebeurenisfen , des tijds der Revolutie. De Schrijver haalt verfcheidene bijzonderheden aan, welken hij in derzelver merkwaardigheid
godsdienstig staatsboek. I35
beid befchouwt, als hebbende fteeds in de uitwerkingen gunftigen invloed gehad , tot behoud van den Godsdienst, cn deszelfs gewigt in den Staat, waar onder de vijfde opmerking verdient, Bladz. 26. „ Hoe het af-
zetten van waardige Kerkleeraaren geftrekt heeft tot „ algemeene Aanprikkeling der Godsdienftigheid van on-
zen Landaart, en dus tot bevordering van den gods„ dienst zeiven."
Doch , dit Eerfte Stuk is min aanmerklijk dan het Tweede; hoe zeer het Eerfte, onder de lezing, ons dikwijls heeft doen denken aan eene waarneming , welke men veel in den loop der wereldfche zaken kan doen, dat men naar de uitkomst der gebeurenisfen dezelven beoordeelende, en naar mate van het onderfcheiden licht, waarin men het plaatst, verfchillende nuances gevende, deze gebeurenisfen , en de [werkende perfonen in dezelven ook geheel onderfcheiden zal doen uitkomen.
Maar van verder uitzicht is het Tweede Stuk, waarin de Hoogleeraar onderneemt Artikels van Staatszorg voor den Godsdienst in onze Republiek op te geven; in welken vele gewaagde ftellingen voorkomen, en over het geheel vuimfchoots veel recht aan de regeering wordt toegekend, zelfs omtrent hetgene anderen zullen oordeelen meer huishoudlijk te behoren tot de Godsdienftige Geuootfehappen zeiven , en zelfs tot derzelver Geloofsbelijdenisfen en leere; ook is hier door ons, gelijk in het geheele Boekjen , opgemerkt eene bijzondere hoogachting cn helling van den Schrijver tot de Roomschkatholijken , van welken hij fteeds met bijzondere hartlijkheid fpreekt; zoodat wij verfcheidene malen dachten , zouden onze voorvaders, indien zij opzagen, onzen Schrijver niet wel ter waarfchuwing herinneren:
Fistula dulce canit. ■
Terftond is de Nota van den Schrijver op het Eerfte Artikel van bet algemeene recht van Godsdienftige vrijheid bedenklijk, als hij gezegd hebbende, dat van alle Christengezindheden eenparig erkend wordt , dat de grondflag van den Godsdienst redenlijk moet wezen, 'er op laat volgen, dat men ,, onmooglijk kan ontkennen, ,, dat ook het Vertrouwen op en het berusten bij de er„ kende waarde van hooge Kerkelijke Verordeningen, al„ gemeen geuomen, een waare redenlijke grondflag is-, en naar den aart van 'smenfehen natuur moet zijn."
I 4 De
136 J. H. SWILDENS
De Protefl'anten zullen het zoo min onmooglijk achten, dit te ontkennen , dat het juist hun grondflag is,geene Kerklijke verordeningen, hoe hoog ook, die van Menfehen hunnen oorlprong hebben , voor eenen waaren redenlijken grondflag voor hunnen Godsdienst te houden.
Insgelijks zal de Nota onder het II Artikel van ieders Godsdienst in waarde te laaten, aanftootlijk zijn voor de Hervormden: „ Zijnde dus nu eindelijk ook eens eene „ phgtmaatige zoo lang gewenschte herziening der Ca,, ttchismusfen en andere Geloofsboeken mogelijk ge„ maakt enz. welke zoo Pligtmaatige als vredelievende „ herziening en zuivering nu gewisfelijk ook wel in „ onze Republiek zal te wagten zijn."
In Artikel V, Bladz. 64. Van eene Staatskerk in zekeren zin, heeft de Schrijver ook het één en ander ingevoegd , als ook in het volgende: Van den Staatsgodsdienst, hetwelk dieper zeilt, dan men oppervlakkig zou menen , voornaamlijk, wanneer men in het oog houdt, dat ook hier weder de Roomschkatholijken zich vrij duidlijk op den voorgrond vertoonen.
Maar indien wij alles wilden aanftippen ,
wat aandacht verdient , en niet zoo op goed geloof kan^ aangenomen worden , waar zouden wij eindigen? ons geheele Exemplaar is van voren tot agteren vervuld met vouwtjens , op plaatfen , waar wij uitzonderingen hadden; en geen wonder, hier is eene planmakerij, waar niet altijd het onderwerp wel doordacht is, en in welke met het woord Godsdienst, en Christlijke Godsdienst, welks waare beteekenis voor alle dingen behoorde bepaald en vastgefteld te wezen, vrij los en onzeker wurdt omgefprongen.
Wij zullen ons dan vergenoegen , met onze Lezers toch omzichtigheid en het gebruik van een onderfcheidend oordeel, omtrent dit Boekjen , aan te bevelen; alleen nog deze aanmerking, dat onze Schrijver, die ook zeer pleit voor eene Roomschkatholijke Hoogefchool in ons land, ook ten koste van den Lande , enz., onder anderen zeer ijvert , Bladz. 72, voor het luiden der Kerkklokken ; welk gelui voor zijne ooren vrij vrolijk en opwekkend fchijnt te zijn. Llij zegt, Bladz. 72: „ Een zou-
dag zonder Kerkgelui is droef doodsch, en fchier geen „ Zondag.'" „ Het geluid," zegt hij, „maakt de men?, fchen vrolijk, opgeruimd, vaardig in gang en werk."
Was
godsdienstig staatsboek.
137
Was dat ook waar, wanneer de klokken hun dof gehom lieten hooren , wanneer aanzienlijke perfonagien , en Vorst of Vorftin, enz., overleden waren? luidde men dan de klokken, om de vrolijkheid op te wekken? "Maar ja, wij zien het,hier fpreekt de Schrijver van het klok fpel. Nu, wij meenden, dat van het klokluiden gehandeld werd. Doch dit hebben wij meer in dit Boekjen gevonden, dat de Schrijver zoo wat wild van het één op het ander , van den os op den ezel fpringt, en een quid pro quo neemt : Dit kon ons hier ligt overkomen. Dit blijft echter. Het klokluiden klinkt vrolijk in het oor van den Hoogleeraar swildens. Doch ieder heeft zoo zijn gehoor, gelijk ieder zijnen fmaak cn zijn gevoel heeft. Het een' en ander fchijnt bij den Schrijver van dit zonderling Boekjen, al vrij zonderling te wezen.
Andv.'oorden op de Rekenkundige Vraagen, voorkoomende in het ide Stukje van het Rekenboek voor de Schooien in ons Vaderland; ten dienfte der Onderwijzers. Door j. van wijk roelandszoo n. Te Amfleldam, hij J. van der Heij, 1S03. 78 Bladz. In OSiavo. De prijs is f: - 7 - :
»> PV andvyoorden op de vraagen van het 2e Stukje jen , in dit Boekdeeltjen voorkomende, verfchillen eenigzins, zegt v. W., van die op het eerfte Stukjen , doordien hij, op verzoek van fommigen , hier en daar een voordel heeft uitgewerkt, en hij ook, door het bijdellen van vraagen, fommigen zijner medebroederen een' wenk heeft zoeken te geeven, welke zaaken bij elken regel dienen ondcrweezen te worden." Dus is het ten vollen zeker, dat, naar het denkbeeld van v. W., ïille zijne medebroederen nog niet volkomen onderricht zijn van de verbeterde leerwijze , welke hij in zijn Werkjen aankondigt, en daarom dezelve niet in het brein der Schoolönderwijzeren gezocht moet worden. Waar is dezelve dan voorhanden? — Dit zullen wij zien; veelligt vinden wij de beandwoording van deze vraag in de magtfpreuken door v. YV. gebezigd, bij gelegenheid der aanmerkingen, waarmede hij onze beöordeelingen, welken hij onbefth?iden noemt,'poogt te wederleggen.
I 5 Het
33S j. van wijk, roelandszoon
Het gezegde van a. fokke., simonsz, , ten aanzien der béöordeeling van Werken, hier door v. W. als met de hairen bijgefcheurd , om onze oogmerken in het haatliikst daglicht te [tellen , is echter wel verre van een Wiskundig bewijs te zijn. Als dit gezegde zou doorgaan; dan zijn 'er geene nietsdeugende Boeken, geen Prulfcbrif'ten; maar 'er moet toch altoos iet goeds in te vinden zijn: dan wij geloven zulks niet, daar de ondervinding ons van tijd tot tijd het tegendeel leert. Ook hebben wij niet gezegd , dat jn het Rekenboek van v. W. niets goeds te vinden is; maar wel, dat het aan den tijtel niet voldoet; en niets anders dan eene verzameling van Rekenkundige Vraagdukken, zonder het rainfte onderwijs , bevat.
Dat hij ons de zeer welbekende Recenfent noemt, laten wij hem zeggen: hij weet niet beter, en zoekt door te gisfen agter de waarheid te komen: doch hij zal zijn beuzelachtig onderwijs wel kunnen voordzetten, zonder te weten wie wij zijn, die hem de eere willen betwisten van de eeiüe aanleiding tot een verbeterd Rekenboek voor onze Vaderlandfcbe Scholen gegeven te hebben. En wil hij ons van onwaarheid fpreken belchuldigen , omdat wij zeggen, dat "er in zijn gantfche Werkjen geen zweem van nieuwe leerwijze te vinden is, hetgene wij als nog beweeren; waarom maakt hij zich zeiven , door lompe gisfingen, dan aan grove onwaarheden fchuldig ? Waarmede bewijst hij, dat wij onze eigene Werken aangehaald, en ons ook genoemd wilden hebben? Waarmede bewijst hij, dat wij ooit zoodanige Werken in het licht gegeven hebben; of" dat wii knorrig en haatlijk zijn
tegen al wat nieuw in bet onderwijs is? ■ Eindlijic,
waarmede bewijst hij, dat wij de' man zijn van wien hij zegt, dat hij voor zijne kunde altijd de oprechtfie hoogachting gehad heeft, en nog heeft?
Zoo lang deze zaken niet bewezen zijn, is alles wat v. W. hieromtrent zegt in het wild gefchermd. Niet minder fchermt hij in het wild, als hij van zijne bedoelde verbeterde leerwijze zegt: dat zij eigenlijk die is, „ waar door de kinderen meer in korten tijd keren, en „ niet alleen meer , maar ook beter leeren, en waar door „ het onderwijs aangenaamer, redelijker en in alle opzicht „ ten meer gefchikt gemaakt wordt tot bereiking van 't
hoofddoel aller onderwijzing t de zedenlijke vorming der
„ jeugd."
andwoorden op de rekenkundige vragen, enz. 139
„ jeugd" Dat deze Definitie eener verbeterde leerwijze in het algemeen goed en voldoende is, kan niet ontkend worden; maar de groote vraag is, hoe moet men dezelve ten opzichte der Rekenkunde vcrftaan? —• Hoe moet het onderwijs ingericht worden, dat dc kinderen meer. (dan door eenige andere leerwijze) in korten tijd leeren , en niet alleen meer, maar ook beter leeren, enz.? Dit is in weinige wooiden veel gezegd ; maar nu de uitvoe. ring? , Is het niet louter verwaandheid, dat v.
W., die in de laatfte jaren, toen het verbeterd Onderwijs een voorwerp van de ernltigfte overweging is geworden, zulke groote voorgangers gehad heeft, onder welken wij zelfs den Hcere aene* rangfchikken, deeze allen, als het ware, agter de bank werpt, en zich zeiven kundig genoeg rekent, om alle deze mannen voorbij te ftappen , en zich als de eerfte aanleiding , als de hoofdbewerker en hoofdoorzaak van een verbeterd onderwijs in de Rekenkunst op te werpen ?
Aangezien dan v. W. de verbeterde leerwijze als reeds beltaande befchouwt, en 'er bijvoegt, dat zelfs de geringde Onderwijzer in ons Vaderland reeds meer of min "iet van de verbeterde leerwijze weet, en hij alleen heeft willen fpreken van Schooien, waar in volgends zodanige leerwijze wordt onderricht gegeeven; waaronder hij ontwijffelbaar dezulken verftaat, welken het Werk van den Heer aene/e tot een leiddraad van hun Rekenkundig Onderwijs gebruiken , zoo is het dan nu eene uitgemaakte zaak , dat die verbeterde leerwiize, door hem bedoeld , in het evengemelde Werk" aanwezig is; en dan vragen wij, waarin is die leerwijze dan van die van anderen onderfcheiden,, die over het zelfde onderwerp gefchreven hebben ? Waarin is zij korter en beter dan elke andere leerwijze?
Doch genoeg hiervan : bepalen wij onze aandacht tot de andwoorden op de Rekenkundige vragen, in dit Boekjen voorkomende. Alles heeft in deze andwoorden een ftelkunftig voorkomen, waardoor men genoegzaam overal x — +5 —» enz. vindt; als
zulke kost voor kinderen onder de 10 jaren fmaaklijk cn veraangenamend zal zijn, zoo moet v. W. een bijzonder talent van onderwijs bt zitten., om hun die mede
140 HANDLEIDING IN DE KEUS VAN ZANGVERSEN.
de te deelen: wij voor ons vinden zoodanige leerwijze voor jonge kinderen bezwaarlijk, en in den aart der zake nutloos. Als wij verder acht (laan op de famenftelling van dit Boekjen, komt ons dezelve vrij flordig voor, wegens de menigte taal-, fchrijf- en drukfouten, welken ons bij het doorbladeren geduurig _ in het oog zijn gevallen, waaruit wij menen te kunnen befluhen , dat het werk met groote overhaasting gefchied is. Waarom nu deze andwoorden in een bijzonder Stukjen geplaatst worden, en niet onmidlijk agter de Vragen gevoegd zijn , is iet waarvan wij de reden niet kunnen bevroeden.
Handleiding in de keus van Zangverfen uit de berijmde Pfal* men, bij onderfcheiden Godsdienflige befchoumngen, handelingen en plechtigheden. Waarbij gevoegd is ecne aanwijzing van tocpaslijke Zangverfen op de befchouwingen over de Geboorte , het Lijden , de Opftanding en Hemelvaart van j e s u s Christus, en op andere Feestdagen, naar ae orde der Hervorrdde Gemeente te /imflcldam. Te /imjleldam, bij A. B. Saakes, 1803. 84 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ : - 14 - :
Men is meestal gewoon bij den openbaren Godsdienst zulke Zangverzen te gebruiken, die op het bijzondere onderwerp flaan , dat voor de Gemeente behandeld wordt. Men moet bekennen, dat op deze wijze de gedachten der toehorers te beter geleid en bepaald worden, tot het ééne (luk hetwelke de opmerking als dan moet bezig houden , maar zulks fchijnt evenwel niet noodzaaklijk, en wordt ook niet van allen altijd in achtgenomen. Men kan ook , met zeer veel voegzaamheid , de Gemeente eenen algemeenen Lofzang, of eenen algemecuen Bedezang in den mond leggen , die tot het onderwerp, dac men behandelt, geene bijzondere betrekking heeft, maar zeer gefchik-t is, tot die Godsverëering, tot welke Christenen al i;d in. hunne bijeenkomsten geroepen worden. Wij hebben zulk Godsdienflig Gezang dikwijls met veel (lichting bijgewoond, en hebben dat veel beter gevonden, dan een zoogenaamd toepaslijk Gezang, dat dikwijls geweldig en oneigen tot het onderwerp, gedwongen wordt, en hoe dikwijls moet men dat evenwel medezingen I
Die zulke algemeene Gezangen bij hunne Leerredenen gebruiken , behoeven niet veel moeite te doen om dezeiven te vinden. Zij kunnen daarvan uit' de Pfalmen ligt een taamlijke lijst bijeen zoeken , waaruit zij met gemak kiezen kunnen. Maar zij, die begeren, dat 'er toepaslijk op het onderwerp zal gezongen worden, moeten daartoe dikwijls zeer lang zoeken,
en
EXERCISE B0OK FOR BEGINNERS, t$B
en fomtijds is hetgene zij vinden nog maar weinig gefchikr. Om deze laatften van veel moeite te ontheffen r zal de Handleiding dienen , die wij voor ons hebben. Zij behelst eene groote lijst van Zangverzen op allerlei onderwerpen, en is In Agt Hoofddeelen, en een Aanhangfel verdeeld. Die de moeite doen willen, om daarvan gebruik te maken, zullen daarbij dikwijls veel gemak vinden. Zelfs op Historifche onderwerpen, die men niet ligt voor de Gemeente behandelen zou , die van den Levijt en zijn bijwijf incluis, vindt men hier tocpaslijke Zangverzen. Leeraaren evenwel van de Hervormde Kerk zullen dikwijls in deze Aanleiding weinig troost vinden, ■wanneer zij over de leerftukken van den Godsdienst, 's menfchen bederf en ellende, het geloof in jesus Christus en hetgene daartoe behoort, moeten prediken, het zij dan volgends den Catechismus, het zij over die menigvuldige plaatfeu , vooral het Nieuwe Testament, die daarvan handelen Heeft de Opfteller van deze lijst deze onderwerpen ge* heel vergeten? of vindt hij dezelven onnodig?
Exercife Book for Beginners. Engelsch Leesboek voor Eerstbeginnenden. Te Amfleldam, bij J. R. Poster, 1803. 101 Bladz. In gr. Oêiavo. De prijs is f: - 12 - :
Ondanks de niet zeer aanmoedigende betrekkingen, in welken wij thands tot de Engelfchen ftaan, om zich aan de ken. nis van hunne taal zeer veel te laten gelegen zijn, vermenigvuldigt zich , echter, van tijd tot tijd, het getal der Leesboeken, ingericht, om de jeugd met de taal dier trotfche Eilanderen bekend te maken. Voor de noodzaaklijkheid of zelfs voor de nuttigheid van het tegenwoordige Leesboek, vinden wij geene reden, dan alleen deze, dat de jeugd telkens iet nieuws , of liever een Boek met eenen anderen tijtel verlangt, hoewel de inhoud met dien van reeds vroeger afgegeven na genoeg overëenftemme. Samenfpraken , Anecdoten , Historiën, Brieven, .enz., allen in het Engelsch gefteld , om den leerlingen ter take te dienen , om zich in het overzetten uit het Engelsch in het Nederduitsch te oefenen , deze is de voomaamfte verdienfte dezer Verzameling , indien dezelve eene verdienfte moge genoemd worden. Elk , die wil , en eenig Engelsch verltaat, kan zulk een Boek compileeren.
Een
14»
D. C. VAN VOORST
Eer verdedigd, tegen de Ciasfis nan Amjlerdam , door dirk cornelis vii voorst, Predikant te Amfterdam. Te Amflerdam, bij R. van Lochem, 42 Bladz. In gr. Oüavo. De prijs is f : - 6 - :
Toen v. V. zijne Leerrede over matth. XII: 25b onlangs, ter approbatie, aan Heeren Vifttatores Librorum overgaf, begeerden deze van hem te weten , of hij ook voornemens was eene Voor- of Na rede bij dezelve te voegen, ten einde die dan insgelijks aan hun ter hand te Hellen; v. V. weigerde dit, op grond, dat dezelve geene Godgeleerdheid behelsde, en dus geene Vifitatie of Approbatie nodig had. Vifitatoren bleven daarop aandringen ; — v. V. bleef Weigeren. Dit was van gevolg, dat laatstgenoemde, afzonderlijk, een Bericht uitgaf, waarin hij van dit een en ander verflag doet, en waarvan wij, boven Bladz. 7 dezes Deels, gewaagd hebben. Vifitatoren , intusfchen, hadden van het hieromtrent voorgevallene aan de Ciasfis van Amltcldam bericht gedaan, van welke hun gehouden gedrag goedgekeurd en geprezen werd. De Ciasfis befloot hiervan eene openlijke aankondiging, in de Boekzaal van Januarij dezes jaars , te doen, welke van den volgenden inhoud is:
„ De Ciasfis van Amflerdam, oordeelt om redenen aan „ het Publiek te moeten kennis geven, dat zij het gedrag „ van haare Vifitatoren, ten opzichte van hunne vorde„ ring, om zoo wel de Voorrede, als de Leerrede zelve „ van Do. d. c. van voorst, wat Matth. XII, vs. „ 25b, te vifiteeren, ten vollen goedkeurt; als overeenftem. „ mende met den duideüjken inhoud der Sijnodale refolutie, „ daaromtrent van het jaar 1703, en vernieuwd in de Taaren „ 1777 en 1778."
„ Uit onze Clasficale Vergadering, den 10 Januarij 18044 -Uit naam der Ciasfis' voorn.
(Was get.) h. m' e n t e s. - CA h. /. Scriba."
Het is, voornnamlijk, hier tegen, dat dit Werkjen is ingericht, en v. V. zegt, Bladz. 15, dat hij „ opentlijk moet en „ zal klagen — niet alleen , omdat hij onrechtvaardig, maar „ ook geheel onverhoord veroordeeld is." Hij haalt ten dien einde verfcheidene Sijnodale Refolutié'n aan , en befiuit, dat uit dezelven blijkt: dat zoodanige Voorredenen bedoeld worden, welken vóór overzettingen van Godgeleerde Werken geplaatst, en waarin zulke vertaalde Werken aangeprezen wor. den, dat zulks, derhalve, op zijn geval niet toepaslijk is; ja zelfs, dat geene zoodanige Refolutie, al had dezelve ook, enbepaald, van Voorredenen gefprokeu, hiervan kracht zou
heb}
SER VERDEDIG» TE GEN DE CLASSIS VAN AMSTELDAM» T43
hebben kunnen wezen, daar hij, uitdruklijk, verkhnrd ha-d, dat zijne Voor- of Narede niets behelzen zoude, dat tot het Godgeleerd vak behoorde. —
Hoewel het niet moeilijk zou zijn verfcheidene aanmerkingen tegen den inhoud van dit Stukjeu te maken, zoo hebben wij, deels, geen lust, om ons in dit gefehfl in te mengen, deels, om ons bepaald bellek niet te overfchreden, kunnen wij niet wel een breedvoeriger verllag geven; daar v. V. hier telkens zoo vele bijzaken inmengt, die ons, met hem, van het hoofdönderwerp zouden afleiden, en die de lezing van hetzelve zeer- onaangenaam maken (*). Die dus begerig is zijne
gronden verder te overwegen, leze het Werkjen zeiven. 1
Wij, voor ons, zien, met leedwezen, zulk eene verwijdering tusfchen Collegen van eene en de zelfde Gemecute. —
Elk, wien de woorden, in de Voorrede vóór het Verflag, Bladz. V: „ Aanvallen uit de duisternis denke ik mij niet „ aantetrekken," niet ontlhapt zijn, zal zich misfchien verwonderen, dat v. V. in dit Werkjen, zoo vele bladzijden, tegen duisterlingen, die hem, volgends zijn zeggen, op allerleië wijzen, zoeken zwart te maken, befleedt, en zijn hevig ongenoegen te kennen geeft-; — doch deze verwondering zal ophouden, zoodra wij op die zelfde Bladz. lezen: „ Laat „ iemand aantonen, dat ik mij niet in alles gelijk bleef;" en daarmede Bladz. VI: vergelijken: „ Om deze reden kan men „ van mij ook veilig zeggen, dat ik in alles niet zo d'.en„ ke, als voor eenige jaren." Wij zullen dit dus aan eene meerdere verlichting, en voordftudeering met den tijd moeten toefehrijven.
(•) Zoo wordt, bij voorbeeld, liet gehouden gedrag van Prof. herin* gA Bladz. 14 zeer ten onpas aangevoerd. —— Ook zou men, zo» %vij menen, met recht kunnen vragen: of het wel zoo zeker is, fn-tgene V. V. aoo los weg henen fclirijft, Bladz. 39 dat de Aela van 1702, I7°4i i7°ö en 1708 bij de Ciasfis ontbreken? enz. enz.
Letter- School- en Kerknieuws uit het Rijk der Godinne de Nacht. In een Brief medegedeeld aan den Heer L. V. S'. door justus abraham van loen. Alom te bekomen. 23 Bladz. In gr. Ottavo. De -prijs is f - 5 - 8.
Iemand, die zich onder eenen verdichten naam heeft willerr verfchirïlen, maar die, met deze misgeboorte en gedrochtlijke vrucht van zijn anders zoo geflepen vernuft door malleliefde ingenomen , zich zelveu, door verfcheidene duidlijbi kenmerken openbaart, beltaat, op eene tegen alle tes'të» vaa ledenleere-, regelen van welvoeglijkheid, en zuiver zedenkundig gevoel aandruifchende wijze-, het. geheele Kerkgcvaou Schip der Hervormde Kerk ia ons Vaderland, in welks dienst
hij
X44 J.A. VANLOEN, LETTER-SCHOOL-EN KERKNIEUWS.
hij zelf werklijk eeltige jaren gejleten heeft, in, dit gefchrijf vol valsch vernuft, en kwaadaardige (potzucht, ten toon te ftellen, als een Rijk des nachts en der duisternisfe, gelticht en ftaande gehouden door ftaatkundige grooten en bedrieglijke Priesters, de zoo met recht vermaarde Hooge Scholen van ons Vaderland,als zetels van Dweepzucht en onverdraagzaam bijgeloof, en de Proteftantfche Leeraars en Hoogleeraars, als eenen hoop domkoppen en nachtuilen; terwijl hij, met eene fchandelijke verwaandheid, zich als een' vrijen Burger van het rijk des lichts verheft, en, zeker vrij onverdraagzaam! uit de hoogte verklaart, dat hij, als vrij burger van dat rijk des lichts met die menjchen, die tot de onderdanen van dat Rijk des Nachts behoren, geene naauwe gemeenfchap kan hebben.
En, hoe heeft hij zijn gefchrijf ingericht? Met eene ijdele vertoning van zijne geleerdheid, de namen Grieksch of Latijn makende , valt hij, zonder onderfcheid , al wie hem in den weg ftaat, of wien hij misfchien afgunftig is, aan, en veroorlooft zich , ten einde zulke menl'chen , als hij en de vriend, aan wien hij fchrijft, die toch alleen de wijsheid in pacht hebben , en op hunnen tijd , over alle de vcelvormi. ge zotheden der waereld nog al eens gaarne lagchen mogen, in fnipperuuren te vervrolijken , geene mindere verdraijingen, dan bij voorbeeld, wanneer een Hoogleeraar gefproken heeft, van de liefde Gods tot zich zeiven, enz., daarvan. bij tegenftelling, te maken eene Redevoering: Over de liefde des bui. veis tot zich zeiven , enz.
Het zij zoo, dat hier of daar een trek voorkomt, die waarheid behelze, maar dan zal de vraag nog wezen , zijn die voorwerpen niet beneden de waardigheid van iemand, die als Wijsgeer wil geacht worden? Zijn 'er niet in alle vakken, in de wereld, knoejers en beunaazen? Is daarom het Hervormd Kerkgenootfchap verachtlijk, omdat 'er domme of onredelijke menfchen zich bijgevoegd hebben? Is de Schrijver zelf niet eeuige jaren in dienst bij dat genootfchap geweest? Was hij toen he* drogen ? Bedroog hij zich zeiven i Of bedroog hij anderen ? Geeft hij geene reden, om de oude fpreuk te doen herdenken: Een Renegaad is erger dan een Turk ?
En hoe het zij, hoe zal hij verandwoorden de verguizing en opzetlijke verdraijingen het fchandelijk misbruik van dm Bijbel, welken alle Christenen eerbiedigen, en welken zoo vele diepdenkende mannen, in zoo vele eeuwen, als eene bron van wijs. heid en deugd hebben vereerd, welken hij zelf, voorheen, met eenen bijzonderen ernst, heeft aangeprezen?
Wij menen wel onderricht te zijn, dat de vrienden van den Schrijver zeiven hunne verontwaardiging over hetzelve niet fchromen openlijk te verklaren. Misfcuieu fchaamt zich de Schrijver zelf over zijne dwaasheid.
ÜITTREKZELS en BEOORDE ELINGË&
Gefprekken en Overdenkingen , over de Hemelvaart van onzen Heere jesus Christus, en over het Pinkfterfeest. Door wilhelm leendert k r i e geR, Predikant in 'sHage. Ie Amdeldam, bij], van der Heij, en te Utrecht, bij W. van JJzervvorst, 1803. 444 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ' 3 - 12 - :
Dit Werk, gevoegd met de overige Werken van den Eerw. krie ger, over het Lijden en Sterven, van blizen Heere j. c, over zijne Geboorte , en over zijne Opftanding, maakt nu een geheel volledig en voortreflijk Huisboek voor Christen Huisgezinnen uit, over alle de FeestftofFen , die jaarlijks gewoon zijn verhandeld te worden, en verdient daarom alleszins de Iterkfte aanprijzing.
In de Gefprekken behandelt de Ëer'W. Schrijver doorgaands de echtheid en geloofwaardigheid der gebeureriisïèn zeiven, terwijl hij In de Overdenkingen het onderwerp meer praktikaal behandelt, iii ftichtliike en oordeelkundige befchöuwingeu en befpfègellngeh-, welken zich, door den zuiveren en deftigen ftijl, niet min dan door het gewigt en belangrijkheid van hetgene aangevoerd worde, met nut en Voordeel laten lezen.
Agter de Gefprekken en Overdenkingen' in dit Stuk, heeft de Eerw. krieger nog een afzonderlijk Gefprek gevoegd , over het betaamüjke van het vieren der Christlijke Feestdagen, tegen zulken, die daaromtrent lager denken , en wel genegen zouden zijn , dezelven af te fchaffen. Waar tegen de Schrijver opmerkt. „ Hij de Kerkhervorming heeft men die weinige dagen in 't jaar behouden, tot gedachtnis van die groote gebeurenïsfen , die den grondllag van het Christendom uitmaaken, dat is niet gelijk te ftellen met zoo veele Feestdagen, als erdoor 't
'bijgeloof waren ingevoerd. 'Deze dagen zijn ook
lüer ter eere van fchepfelen , maar van onzen' Heere j e s u s christus, cn ter Överdênkinge van zijne uit-
iieemende weldaaden, ingefteld. Dezelve worden
ook geenszins als geweten verbindend befchouwd , men geeft alleenlijk gelegenheid, om, met liaaking van beroeps bezigheden, zich te kunnen verlustigen in 't overdei keu vün des vaders onbegrijplijke weldaadigheid, vai, de liefde des zoons en van de Genade des heili-
MEUWE yad. JilM,. vxii. DEEL. NO. 4. K »en
Ï4Ö w. L. krieger, gesprekken en overdenkingen.
gen geesïs; terwijl wij tevens ons kunnen verblijden, in de heerlijkheid van Hem die ons zoo liefheeft gehad. —- Wie is er die eenige maate van Godsdienih> gcvoe bezit die niet met blijdfchap en gewilligheid daar in zal deelen? Vierde men wel eer jaaren achter eikanderen , Gedenkdagen van groote verlosfingen en tijdelijke voordeden , zou men 't dan niet gaarn doen, ten aanzien van de grootfte aller voorrechten , die menfchen kunnen genieten?" — Zooiezen wij Bladz. 420, 4,0.
Voords toont de Schrijver, hoe het Christendom reeds in de vroegfte tijden daarover heeft gedacht, en geeft bericht, van den oorfprong van het vieren dezer Feestdagen onder de Christenen.
Leerredenen van hu go bl air , Doctor der Heilige Godgeleerdheid, een van de Predikanten der Hoojdkerk , en hoogleeraar in de Rhetorica, en Fraaie Letteren aan de hooge Schoole te Edenburg. Naar den laatften Druk, tut het Engelsch vertaald. Negende en Tiende Deel. Vermeerderd met eene korte Schets van des Scrinjvers Leeven en Karakter, door}, finlayson, x). D. en yerfierd met deszelfs Portrait. Te Amfteldam, bi) W. Holtrop, 1S03. 262 en 254 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 8 - :
Met leedwezen flaan wij thands de laatfte hand aan de aankondiging van eene verzameling van Leerredenen, uit de welvcrfnedene pen des welfprekenden ulair'sgevloeid. Gaarne zouden wij gewenscht hebben , tot heil en ftichting, zoo wel van ons zeiven, als van onze waarheid- en deugdminnende natuurgenoten , dat de verzameling nog verder ware uitgedijd. Doch van de vervulling van dien wensch is de grond opgedolven, door het bericht des Vertalers , volgends hetwelke hem was gebleken, dat de Eerw. bi,air, door de zwakheid eens verre gevorderden leeftijds van allen kanfelwerk ontflagen, te rade was geworden, van de Leerredenen, meestiil jaren geleden opgefïeld , een herzicht te nemen, en dezelven voor de drukpers te vervaardigen; waaiüit deze twee Deelen zijn ontdaan, en tevens is af te leiden, dat dezelven van geene anderen zullen gevolgd worden , doch ïietgene tevens een girnitig vermoeden inboezemt, dat zij
bii
H. BLAIR, LEERREDENEN.
147
bij de vroeger uitgegevenen niet zullen afvallen. Geheel anders dan dikmaals het geval is, ten aanzien van nagclatene Werken van beroemde Schrijvers, die, om den goeden aftrek van vroeger uitgegevenen , in de wereld worden gezonden, terwijl de Opltellers dezelrai daartoe onbevoegd zouden verklaard hebben.
Hetuene wij, bij voorgaande aankondigingen, tot lof dezer Leerredenen vermeld hebben , zullen wij hier niet herhalen, maar, om redenen van gelijkheid van waarde , onze Lezers daartoe venvijzen. Het Negende Deel bevat elf, het Tiende negen Leerredenen , nevens eene korte Schets van Dr. blair's Leven en Charakter, en eene Voorrede des Vertalers. Zie hier de Opfchriften: Hoop en tekurflelling. De voegzaame gezindheid van het hart omtrent God. liet Zedelijk Karakter van Christus. De wonden van het hart. AUe dingen den regtvaardigen ten goeie medewerkends. De liefde tot het Vaderland. Een vergenoegd gemoed. Het naderen tot God. De Wijsheid in een Gochdienftig gedrag. Over de On/Ierfi.jkheid der Ziele , en een toekomenden Staat. Het overwinnen van het kwaade door het goede. Een leeven van verkwistinge en vermaak. Het onergerlijk Geweeten. De Hemelvaart van Christus. De vredelievendheid. De Godsdienftige Blijdfchap, ah de flerkte en fteun der deugd. De dwaasheid der Wijsheid deezer Waereld. Het beftuur over de menschlijke zaaken door de Voorzienigheid. Het Gebed. Het hatfte Oordeel. Allen in de daad belangrijke onderwerpen, en die het doen van eene keuze, om uit een derzelven iet ter proeve te leveren,zeer bezwaarlijk maken. Eene bijzonderheid, in de Levensfchets vermeld , doet onze keuze vallen op de Leerrede, de eerfte van het Tiende Deel, tot opfchrift voerende : Over een leeven van Verhvistinge en Vermaak, als de la-atfre,, uit Dr. blair'si pen gevloeid: eene Leerrede , waarin waare welfprekendheid , grondige kennis van het menschlijke hart en warme deugdliefde om den prijs dingen: ,, Eene Leerrede," zegt de Levensbefchrijver, ,, die befchouwd be„ hoorde te worden als zijne plegtige affcheidsvermaa„ ning aan eene klasfe van menfehen, wier gedrag van „ veel belang voor de zamenleeving is, en op de be„ vordering van wier hervorming en deugd hij langen „ tijd met grooten ernst zich had toegelegd." Zich ter take gefield hebbende, de heilloze gevolgen K a eener
148
II. B L A I R
eener verkwistende levenswijze te fchetfen , befchouwr hij dezelve in haren nadeeligen invloed op de gezondheid, de bezittingen en den goeden naam ? op den zedenlijkea toefland en bet charakter, op de gemoedsrust, en op de belangen der famenleving. Uit de fchets van den heillozen invloed van een verkwistend leven op het zedenlijk charakter, willen wij iet overnemen. Opgemerkt hebbende , dat goede beginfels, bij lieden van hogen ftand , meest aan vermaitkbejaging blootgefteld , in het begin van zulk eene levenswijze, dikmaals eenigen tijd veld behouden , gaat B. aldus voord: ,, Maar, helaas!, naar gclange de zucht tot vermaak veld winne, met welke listige (tappen nadert zij de verdelging van alle deugdzaame beginzelen? Ten allen tijde bleek het, dat zonder behulp van naadenken, en van ernftig overleg,, de deugd in 'smeiifchen geest niet lang kon ftand houden. Maar met naadenken en ernftige overleggingen zijn de verkwisters onbekend. Opgeflorpt als zij zijn in den draaikolk van den heerl'chenden leeftrant,en voortgefleept door eene fnelle agtervolging van vermaaklijkheden, gaat het naadenken verlooren, en verdwijnen al gaande weg de goede indrukzels. Niets komt in aanmerking, dan tegenwoordig genot, nevens de ontwerpen om dat genot in het toekomende verder uit te breiden. Gelijk hunne ('maak, en hunne verkreegene heblijkheden hen in de verkeering met losbandig gezellchap voeren, moeten zij de meer afgerigte vermaakbejagers volgen , die natuurlijk den toon ftellen. Naar de manieren hunner losfe medgezellen beginnen zij te gelijken; en, zonder dat zij zelven het bemerken, verandert bij trappen hun geheel karakter. Vroegere teugels worden nu afgefchud; en om den rang van gelijkheid met hunne gezellen in allerlei uitgaven vol te. houden , wordt verfpilling het noodzaaklijk gevolg. Nu baant verkwisting den weg tot de fnoodfte ondeugden. Zij worden inhaaligen en verkwisters tevens: verkwisters in het fpillen, doch inhaaligen in het verkrijgen. Om den Unster des leevens gaande te houden , en aan hunne neigingen tot aan het uiterfte bot te vieren , onderwerpen zij zich nu aan hetgeene zij, bij hunne eerde optrede in de leevensbaan, als fchandeiijk en laag zoudenverworpen hebben. Nu wordt de fchuldeifcher beroofd; de landhuurder uitgezoogeu en verdrukt; de handwerksman van het loon zijns eerlijken vlijts ontzet; vrienden
en
LEERREDEN! N. U9
en bloedverwanten , op welke men eenig vermogen heeft, zonder mededogen uitgeplunderd.;' Ter vermelding van v-rdere uitwerkzels der verkwistinge, hangt Dr. b. het vozende tafereel op : „ Laaten wij flegts voor een oo°enblik de aandagt bepaalen bij den ichandvlek der hedendaagfche tijden, dien afgrond van tijd en bezittingen, de fpeelzucht, zoo dikmaals de toevlugt der zoonen des vermaaks, en dikmaals ook de jongde toevlugt der bedorvenen. Tot hoe veele booze driften j tot hoe veele. kundenaarijen , geeft zij aanleiding! Wat al geweldige o-cmoedsbeweegingen, die fomtijds in woede en dolzinnigheid uitharden, veroorzaakt zij! Welk een fchandely. ken fpeelhandel doet zij ontftaan onder lieden , welke hun dand in de waereld, en hunne verbintenisfen in de zamenleevinp- boven de gedagte moesten verheven hebben, om zich door zulkë oneerlijke middelen te verrijken! Hoe veele vriendschapsbanden heeft zij verbroken! Hoe veele familiën heeft zij bedorven! In weike doodhjke uiteruen is zij dikmaals geëindigd! Met een hijgend hart en opgewondene hoop zit de fpeeler aan de heillooze tafel — ziet hem, wanneer hij daar-van opftaat -—een elendeling , verwilderd en bedorven, vervloekende zijn noodlot, en, uit wanhoop aan de herdelhnge van zijnen reddeloozen ftaat, veelligt tot de fchnkwekkendlte gedagte vervoerd, om geweldige handen aan zich zeiven te liaan 1"
Ten flotte merken wij hier nog aan, dat, volgends de onderteekening der Voorrede, voor het Tiende Heel geplaatst, de Amfteldamfche Doopsgezinde Leeraar H. tichelaar, de Vertaler van dit Werk blijkt te zijn; met uitzondering , echter, van de twee eerfte Deelen, die, door wijlen 's Mans Ambtgenoot , j. lipkens, den Nederduitfchen Lezer gefcnonken waren.
Disfertatio inauguralis , in Epistolam Judae. Pars prior. Quam 1'ummo adnuente Deo, ex auétoritateRectoris magnifici hermanni arntzfnii , J. U. D. Jur. Civ. Rom. I-lodierni , nee non Pubüci Batavi Profesf. Ordin. nee non Amplisfimi Senatus Academici coni'enfu, et venerandie facultatis Theologie» decreto, pro gradu Doftoratus fumtnisque in Theologia honoribus et privilegiis, rite ac legitime confequeiuhs, puK 3 bu'
l$6 O. E L I ft s
blico offert cxamini gerbrandus elias, Amftelodaraenfis, vocatus V. D. M. in Scherpenzeel. Dia IX Decembris MDCCCIII H. L. Q. S. Trajecti Batavorum ex officina O. ^. van Paddenburg et G, *»» IjFzerworst. Ho Pagg. 8. Maj,
Dat is :
Inwjjdings - Verhandeling over den Brief van Judas, Eerfte Deel, enz»
De wakkere jongeling g. elias, uit een aanzienlijk gefiacht gel'proten, en zich aan de Godgeleerde Studiën hebbende toegewijd, heeft de waardigheid van Theologie Doctor verkregen , en bij die gelegenheid vol» gends de Academifche wetten , deze Verhandeling 'openlijk verdedigd. Dezelve is zeer wel geichreven, en levert blijken op van zijne vlijt en belezenheid. Zii bev vat de Inleiding in den Brief van judas en de opbelde-" rende verklaring van de eerfte Verzen van dezen Brief; belovende de Schrijver, zoodra zijn Predikants-arabt hem den tijd daartoe vergunnen zal, het overige van dezen Brief te zullen behandelen , met bijvoeging van een onderzoek over m i c h a ë l den Aards - engel, en vanwaar judas zijne berichten, bijzonder die vs. 6, 9, en 14 voorkomen, ontleend hebbe.
In de Inleiding doet hij onderzoek naa den Schrijver, aiaa de genen , aan wien de Brief gefchreveu is, den tijd der fchrijving, het Canoniek gezag, de gelegenheid en, het oogmerk. —- Vervolgends worden de tien eerfte verzen van den Brief oordeel- en uitlegkundig verklaard.
De Schrijver dezer Verhandeling is doorgaands een Voorftander van het gewone in zijne opheldering , zoo zelfs dat hij hetgene vs. 9, van den twist over mos es ligchaam voorkomt, van het eigenlijke ligchaam of lijk van moses verftaat, gelijk hij Bladz. 72^ ook letterlijk neemt, dat God zelf dit ligchaam begraven hebbe, hetvvelke ons bijzonder naa het vervolg van zijn gefchrijf, waarin ■hij over den Aards-engel michacl , en de bronnen van dit bericht van judas, breder belooft te zullen fpreken, doet uitzien.
De naar gewoonte agter aan gevoegde Qjjgsiiones, of
, bis5ertati0 inauguralis , etc. 1.51
zoo als men ze gemeenlijk noemt, thefes , zijn, in het tegenwoordige Tijdsgewricht, merkwaardig; bijzonder de" IV. De fchriften van het O. T. zijn ook in deze tijden van de grootfte waarderen voor ons hoogst noodzaaklijk. De VIL Een genootfchap van menfehen, die den zelfden Godsdienst belijden, heeft, gewislij'k, het recht, om de Leeraars mn zeker formulier te verbinden, die met hetzelve ftrijdig handelen , worden met recht van de voordeden van dat genootfchap uitgefloten, VIII. In de plaatfen. j o a n n. I: i, XX: 28. Kow. IX: 5, en ijoïnn. V: 20, wordt j. chrjstus duidliik God O»0 genoemd. IX. In dien uitnemenden Engel, die in het O. T. genaamd wordt, Engel van Jehova, Engel zijns aangezichts, en Engel des verbonds verëeren wij denzelfden , die anders genaamd wordt de Zoon van God. X. Door de plaatlen jes. XLVIII: 16. I.XI: 1, en LX1II: 9 , 10, worden wij openbaarlijk geleerd, dat de leere van God, Vader, 'Zoon en H. Geest niet onbekend geweest is, onder het O. T. XI. Wij ftellen, dat men deze leere, wegens gevaar van te dwalen, geenszins met ftilzwijgen moet voorbijgaan, enz.
Wij wenfehen , dat deze jonge Godgeleerde de les van paulus aanhoudend zal in het oog houden, C*^'"»} de waarheid betrachten, zonder echter ooit het Apostolisch bijvoegfel te verzuimen, 0» «y**?D 'n de liefde!
Bijbelfche Gefchiedenis. Een Leesboek voor Kinderen. Door a. itpeit, Theo!. Doctor', Hoogleer dar der Godgeleerdheid en Kerklijke Gefchiedenis; en Akademieprediker te Harderwijk. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1803. 544 Bladz. In Duodecimo. De prijs is ƒ 1 - 8 - :
Hoe zeer wij reeds verfcheidene Korte Begrippen van Bijbelfche gefchiedenis voor Kinderen bezitten , echter is het niet voor overtollig te rekenen, wanneer iemand op nieuw dit onderwerp ter hand neemt. Elk volgt toch zijne eigene leerwijze, en de één heldert meer dit, een ander weder een ander gedeelte der gefchiedenis op; en famen ontfteken zij licht in het Rijk der waarheid.
En de kennis der Bijbelgefchiedenis is toch zoo K 4 "o°d-
f52 A. ijpeij, bijbelsche geschiedenis,
noodzaaklijk en nuttig voor de jeugd! De Hoö°lèer2tM» IJPeij du inziende, heeft zich daardoor hZblil gei, om aan de yoorftellcn van de Boekhandelaars van paddenburg te vodoen, en opnieuw, op ziine w^ize, eene doorlopende Bijbelfche Gefchiedenis,1 in S vorm van een Leesboek voor Kinderen op te ftellen waarin de Kmdenoon vrij wel getroffen is, eenïge"preekwijzen uitgezonderd, die misfchien wat'triviaalTullen Ichijncn. 1 evens wordt deze Gefchiedenis toepaslKk Gemaakt door Zedenkundige Aanmerkingen, gefchkt voor de vatbaarheid van Kinderen. 8 ' 6 vn01
mp?jfn T danr. Z0Uden, 'Vij op de tóilng wel eenige aanmerkingen maken - by_ voorbeeld, wnaröm toch de Hoogleeraar wech fpelt, in plaats van weg, daarliet meer!
PÉtl u gm T *tukken- » den Heidelbergfchen
Katechtmus door*, van emdrg. Predikant te IVa gemngen Te Utrecht, bij W. van IJ«rwom , 1of
"WiJr5'lhet volkomcn, tóls ™et den Leera'ar- van W e bi dre , wanneer hij in zijne Voorrede aan den Lezer opmerkt dat 'er groot óhderfcheid is , tu sTch« de Geloofsleer der Hervormde Kerk, en de Geloofsleer van Hervormden n die Kerk; als ook dat juist door h j verwarren van die twee denkbeelden, fommjSn de be gordingen rechtzinnig en onrechtzinnig dikvvh gebrul ken zonder in de daad te weten, waarop 'zij die bevyoordmgen. moeten fhuis brengen. Witlovenook met hem , dat vele zoogenoemde uitleggers va den Gatech.smus m plaats van Ophelderingen te g ven hun y el gd.efd Stjstema van Godgeleerdfieid daar'n'men" gen. V\ij prijzen hem, dat hij, in deze zijne Opheldeungen m, einde de kortheid te behartigen , niet denXtneelen Catechismus commentarieert , maar alleen zich liii cemge voorname ftukken bepaald'heeft , geliik 1 ij ook Voornemens is, omtrent de Nederlandse• GeloofsbelHde?" ,k'-°VenS d,e F°™ulieren van den Huweli SslaM bevestiging van Lccraaren, Ouderlingen en Diakenen & aeldermgen te geven. ^laKcnen up-
öoch, wanneer men verder roogt vragen, of de Op-
s. van esidre, ophelderingen, enz. 1^3
helJeringen van den Eerw. van eMdre geheel vrij zjijn , van hetgene den uitleggeren zoo ligtlijk bekruipt, om naamUjk- hun veelgeliefd Stjstema van Godgeleerdheids daar in te mengen , willen wij dit liefst ter beündwoording overlaten aan eiken opmerkzamen Lezer, die de moeite verkiest te nemen , deze Ophelderingen naauvvkeurig te Ie-? zen, en met den Catechismus zeiven te vergelijken. Om Hechts één voorbeeld te noemen : 'sMans Opheldering over de XXIfte Vraag: Wat is een oprecht geloof, Bladz. 60 volg., heeft ons weinig opheldering over den aard en het wezen van het waare zaligmakend geloof, volgends den Catechismus,'gegeven, en bleef ons duister, hoe zeer wij wel zagen, dat 'er zijn denkbeeld, omtrent de Euangelifche aanbieding, niet weinig in gemengd was. Onderuislchen: Elk beproeve, behoude het goede, en zij in zijn geweten overtuigd, van hetgene hij gelooft of niet gelooft! —-?
Christelijk Huis- en Handboek, of befpiegelingen voor elken dag des jaars;. ter bevordering van Geloof in j e s u s CKRISïus, en Christelijke Godzaligheid. Door j). li» F. w a l d , Doctor der Godgeleerdheid en tweeden Predikant aan de St. Stephanus Gemeente te Bremen. Uit het Hoogduitsch vertaald door j. claris sé, Predikant te Enkhuizen, Derde Deel. Te Utrecht, bij W. van ![>:erworst , rflfcyj 586 Bladz. In gr. Octavo. Dc prijs is J 3 - 15 - ;
TV7U hebben voorhenen van het Eerfte en Tweede Deel W van dit Huisboek ja het brede verüag gedaan (*)» en hetzdve, zoo het ons voorkwam, volkomen naar verdienden, qnzen Lezers aangeprezen. Ook hebben wij,, uit beide die Deelen, eene geheele befpiegeling in ons [Maandwerk overgenomen. Wij achten niet nodig, zulks nu wederom bij dit Derde Deel te herhalen. De 1 jeer e w a ld houdt zich in hetzelve bij zijnen vorigen guiH>-, en.wij kunnen niet zien , dat de befpiegelingen in dit Derde Deel minder zijn dan de voorgaanden. ' Alleenlijk herhalen wij onze vorige aanmerking, dat het ons minder aangenaam voorkomt, gedurig aan het hoofd van
eene
r*) Zie N. Vadcrh Bïbl. Vlden Deels ijle Stuk, Bladz. 375,. gilden Deels ijle Siuk, Bladz. 449.
& 3
Ï54 j«,t« ewald , christlïjk HUÏS- EN HANDBOEK.
eene befpiegeling te vinden: Vervolg van het voorgaande. De ChnstJyke Lezer leest, in zulk foort van Schriften zijne beschouwing in ééns af, en het is hem aangenaam' wanneer hij den volgenden dag, wederom verandering van voorwerp heeft. ö Ook vindeni wij de vertaling van fommige Dichtregels, die in deze befpiegelingen voorkomen, of met welken de' zeiven belloten worden, wal gebrekig.
Mer/fc onderwijs in den Godsdienst. Een Leer- en Leesboekje voor kinderen Tweede Boekje, bevattende
de voernaamjïe waarheden en pligten van den Kristelijken Cwsdienst. Te 'Haarlem , bij A. Loosjes , p. z., ^03. lip Bladz. In Oclavo, De prijs is ƒ : - 12- :
™ het voorgaande VII Deel van ons Maandwerk, ijle JL Mu&, Bladz. 723 , hebben wij de uitgave van het Eente Boekjeu , door den Haarlemfchen Lutherfchen Predikant muller opgeteld en in het licht gegeven, aangekondigd. Wij kunnen van dit Tweede Boekien niet anders zeggen, dan van het Eerte door ons gezegd is. nat de waarheden van den Christlijken Godsdienst, in het bijzonder , betreft, welken hier behandeld worden, velen zullen daar 111 waarheden misfen, welken zij ^ewigtsg oordeelen, bij voorbeeld, de verborgenheden, als de leere van God, den Vader, den Zoon, enden Heiligen Oeest. Het zal hun niet voldoen, als Bladz. 9, gezegd wordt. Hij Qesus) zelf kondigde zich der wereld „ aan , als den genen, die met het hoogfte Wezen, met " O.od ?.c. TCn 111 de «aauwfte betrekking Hond, en 011„ middehjk van God gekomen was , om de menfchen pi * verdTerf te redde" en zalig te maken." Dus i>iadz. 61. „Jesus heeft ons verzekering van Gods
„ genade, ook omtrent feilende menfchen, gegeven
„ daarom is hij niet Hechts onze Leeraar , maar ook " fïu verl0s§b* en verzoener met god; aan Hem hebben wij onze ganfche zaligheid te danken." Bladz. 66. „ Jesus heeft zich cok zeiven daar voor ten „ Borg gefield, en dié waarheid , dat God den mensch , „ die zich verbetert, zijne genade wil fchenken, met „ zijnen eigen dood aan het kruis, bevestigd. Dit juist „ was het voorname oogmerk van zijnen dood." Enz.
Qn»
ONPARTIJDIGE GESPREKKEN. Jgg
Onpartijdige Gefprekken, behelzende, gewigtige bedenkin, gen voor en tegen Neêrlandsch Zendefinggenootfchap. Te Rotterdam, bij Cornel en van Baaien, 1803. 16a Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 18 - ;
" T^V eeil*e dezer SamenfPraken was voor eenigen tijd
1_J „ geplaatst, in N°. a. van het Eerfte Deel der „ 1 heologifche Bibliotheek, in het jaar 1801, te Rott. „ bij Cornel gedrukt, onder het opfchrift, Bedenkingen
voor en tegen het Nederlandsch Zendeling Genootfchap, „ Sedert heeft men vernomen , dat die Bibliotheek,
mogelijk wegens gering debiet, of om andere nietbe„ kende redenen , niet vervolgd wordt. Daarom heeft een
ander, dien zelfs de Schrijver van dit gefprek onbe„ kend is , goedgevonden die Samenfpraak , zonder „ ecnige verandering, rhaus afzonderlijk uit te geven, „ en 'er, om het Stuk wat meer volledig te maken, nog ,, een en ander gefprek, door hem , en dus van eene », andere hand dan het eerfte, bij te voegen." Dit bericht levert men ons in de korte Voorrede.
_Samenfpraken , vooral over betwiste Stukken, vallen Uit haren eigen aard meer omflagtig en langwijlig, dan opftellen, in welken niet meer dan eén Spreker voorkomt. Het vragen en andwoorden maakt altijd grooter of kleiner herhalingen nodig, en, om de Gefprekken eenige meerdere levendigheid bij te zetten, worden 'er meestal omfiandigheden bijgevoegd , die eigenlijk ter zake niets
doen. ■ Daarbij is de eene Twistredenaar, die tegen
de eigenlijke bevatting van den Schrijver is , evenwel altijd een creatuur van denzelven. Deze geeft hem zoo ■weinig of zoo veel kennis- en kracht om te redetwisten, als hij goedvindt , zelfs eer hij een woord gefprokera heeft , is zijn proces opgemaakt. Hij moet het geding •met kosten en al verliezen. — Zoo is het ook met deze Samenfpraken voor en tegen het Nederlandsch Zendelings Genootfchap. Zij beflaan ió> Bladzijden , die taamlijk dïgt gedrukt zijn , waaruit men alleen ziet, dat zij wijdlopig genoeg opgefteld zijn. Het is waar, zij zijn met befcheidenheid gefchreven,en tonen, dat vele bedenkingen tegen het Zendelings Genootlchap weinig om het lijl hebben.»., - Wij zouden evenwel niet kunnen veriilaien , dat ivijj van oordeel zijn , dat, ji'chooa de ;zaalc
' zei-
t$$ onpartijdige gesprekken.
zelve al blijkt lofwaardig te zijn, en fchoon tevens blijkt * dat 'er in de wijze, waarop de zaak behandeld wordt, insgelijks zeer vele goede dingen gevonden worden , alles Wat daartoe behoort volkomen verdedigd is. Mooglijk zou men nog aanmerkingen kunnen voordbrengen ,°die eudoxus zoo gemaklijk niet zou kunnen wederleggen , doch heHs hier de plaats niet, om daarvan te handelen, en het is 'er zeer verre van daan , dat wij ons tot tegenpartijders van het Zendelings Genootfchap zouden willen opwerpen, gelijk wij dat meermalen getoond hebben.
De oirfprong van het woord Drie-eenheid.. Het menfchelijkje dier uitvinding; en hoedanig dit door ifet ^njetQuf a/s een Leerftuk in de Christen-Kerk is opgedrongen en aangenomen. Vit het Engelsch naar het oirfpronglijke van eoward har woo d , D. D. in 't Nederduitsch (ivergebragt. Een Stukje van aangelegenheid in deze dagen. Atëtn te hekomen, 1804. 88 Bladz. In gr. OCtavo* De ptijs is f : 14 - ;
J.Tet is niet anders: Elk vischt opzijn getijde! en in 1 troebel water verbeeldt men zich goed visfchen 1 zoo menen wij voor ons, dat het met het in 't licht verfclujnen van deze vertaling van dit Werkjen ffaat. Hetgene wij op den tijtel lezen , geeft ons aanleiding en grond voor deze gedachten: Een jlukie van aangelegenheid in deze dagen. Het voorgevallene' tusfchen de Üfechtfcha Hoogleeraaren bonnet en heringa, zal eenen of anderen Boekverkoper of Boekverkopertjen hebben toegefcbenen, eene goede gelegenheid te zijn, om een broodjen te verdienen , en hij vond fpoedig iemand, die het leerftuk der Drie'éenheid niet, of misfchien wel niets, gelovende, handig het Stukjen van den Engelfchen Schrijver E. harwood vertaalde en in het licht gaf. Dit zijn zoo, ten naaste bij, onze gisfmgen; het kan zijn, datr gisfen ons ook hier zou kunnen doen misfen, maar dat de Uitgave gefchied zou zijn, met zuivere bedoeling, om de waarheid op te. delven , om de waarheid oprechtlijk te bekennen en voor te ftaan, zal men ons niet ligt wijsmaken. Waartoe dan deze vertaling in de wereld geltpten, als ware het een blaauw boekjen, zelfs zonder
den.
b. harwoood i over het woord drie-eenheid, i$f
den naam van Drukker of eigenlijken Uitgever? Waarom de eenvoudige tijtel van het Werkjen van har* wood , over het leerftuk der Dricêenheid , zoo uitgebreid en omfchreven als hier gefchiedt? en de domheid dier omfchrijving! har woon fchreef in dit Werkjen niet over den oorfprong van het woord Drieëenheid, of het menseblijke dier uitvinding van dat woord, enz. maar over het leerftuk der Drieëenheid ; om te zwijgen van het haatlijke, dat men het woord S}et ^ij^tlaof juist met oude Duitfche letters op den tijtel laat drukken, enz. Nog ddne vraag: Indien het in de daad om waarheid te doen is", waarom clan dit Werkjen van harwood gekozen?hetwelkeniet zonder bitterheid des toenmaiigen trjds-, met alle drift gefchreven is, welke men in eenen Rechtzinfiigen Schrijver, als partijdighied, vervolgzucht, of dergelijke ligtlijk zou uitmaken; hetwelke laag op de oude Kerkvaders valt, en die ten fterklle befchuldigt , zonder iet tot hunne verdediging aan te voeren; hetwelke hunne woorden en gezegden uit het verband rukt ; en blijken geeft, dat men hunne werken niet beftudeerd heeft, ont hun recht te doen ; hetwelke waarheid en onwaarheid in dit opzicht onder een mengt, en daarmede vijf-en-dertig Bladzijden vult, eer men ter zake komt. Dit alles is niet gefchikt, om de waarheid te onderzoeken, maar om den Lezer voor in te nemen.
Waarom dit Werkjen? hetwelke vervolgends vm Bladz* -35 tot 57 , niets anders behelst dan uitvaringen tegen, en zwartmaking van, het Niceisch Concilie en athanasius, den Bisfchop van Alexandri'è, en Declamatiën tegen de Geloofsbelijdenis, welke onder deszelfs naam gaat.
Een Werkjen ? hetwelke in het geheel met ftilzwijgen voorbijgaat, welke eigenlijk de leere der Heilige Schrift zij van God den Vader, van den Zoon van God, en van den H. Geest, en enkel Bladz. 57 ons bericht, dat de H. Schrift geene melding maakt van zulk een wezen, als de Drieeenheid. Dat woord was bij de Propheeten en Apostelen onbekend. Hetwelke, voords» de leere zelve met de woorden omtrent deze leere in gebruik, verwart, en veel ophefs maakt, dat daardoor het Mahomedaaiidom kracht heeft gekregen, en Deïsten Jooden en Heidenen geflerkt worden in'hun ongeloof, enz.
Waarom dit Werkjen gekozen, zo het cm waarheid
te
158 E. HARWOOD, OVER HET WOORD DRIE-EENHEID,
re doen is ? vragen wij nogmaal; daar hetzelve eigenlijk. mets belhst. Ieder zal toch toegeven, dat de Geloofsbelijdenis, aan athanasius Toegefchreven een onecht opftel van later tijd is; elk zal toe*eveï * da de woorden, welken doorgaands van dit Letftuk gebruikt zijn niet in de H. Schrift gevonden worden" • dat men gevolglijk, over die woorden, onder Chris e' nen geenen twist behoort te voeren. Maar, weet elk deze bijzonderheid wel, of waarom heeft har woon 2-) lmi ze wist, ene niet gemeldV Dat athanasius zelf de bedenking van éenen zijner vrienden, dat deze woorjra-aierScbrifeiUrlijk zijn, opzetlijk heeft beandwoord? Uat deze Kerktóeraar, wien wij echter nog voor geenen onber.spJijken Heiligen houden, dit oprecht en eenvoudig erkent ; maar tvens aantoont , dat de Arianen door het eerst ünfchriftuurlijke uitdrukkingen te gebrui! ken, de Kerkvergadering teA7crfals genoodzaakt h?bben, om zich van zoodanige woorden te bedienen, ten einde hen en hunne gevoelens in het eigenlijke licht te ftellen Voor het ovenge zegt deze Bisfchop, met zoo vele vvooröen dat het met op deze woorden aankomt, en dat tnj dezelven aan niemand zou willen opdringen , maar i^ V%Uk0m °P de Schriftuurlijke leere , zoodat h% in de LirTe\gTnï Z°U 0"tva"§en > i'^ien zij flechts
Wie dan een vriend der waarheid zal wezen, zal onderzoeken, wat de H. Schrift leert, aangaande God, den Vader aangaande het Woord Gods , den e^isseWa Zoon des Vaders, het Woord, hetivelke vleesch ifgewwden en onder ons gewoond heeft; den Heer der heerhjkheid die gekruist is, om onze zonden; en aangaande den H. Geest van God, den Trooster of Leeraar, de ons malle waarhe.d leidt, enz. enz. Dit onderzoek itJl Vne^ der, waarhdd voordzetten , zonder op menfchen of derzelver meningen en gevoelens te letten, en zo hij het goedvindt, zal hij het refaltaat, de ilot' iom, van zijn onderzoek, zonder bitterheid, mededeeI S/onden> waarop zijn befluit gevestigd is, vrij hu °° oaderfcheids aan zijne medechristenen
Ver.
S. S. VAN DER EIJK, VERHANDELING, ENZ. 155?
Verhandeling over de Beginfelen der Differentiaal- en Integraal-Rekening , door s. speijert van der eijk, A. L. M. Phil. Doet. Maihef. Sublim. et Phijfic. Profesfor ord, aan 's Lands Univerfiieit te Leijden. Te Leijden, bij P. Delfos en Zoon, 1803. 47 Bladz, In gr. Quarto. De prijs is f t - 5 • i
De moeilijkheid die 'er is, om van de Differentiaalen Integraal- Rekening een duidlijk denkbeeld aan anderen mede te deelen, fehijnt den Schrijver bewogen te hebben, om door deze Verhandeling den eerstbeginnenden of minder bedrevenen in de Hogere Wiskunde gelegenheid te geven , om zich eenvoudiger en duidlijker denkbeelden van de beginfelen en den waarenaard dezer Rekeningen te kunnen vormen , dan gewoonlijk pleeg te gefchiedeu; ten einde daardoor, zo niet een daadlijk nut daar te Hellen , ten minde eene kleine verdere volmaking aan deze wetenfehappen bij te zetten.
Men zou zich echter zeer bedriegen , zo men in deze Verhandeling een toereikend onderwijs in de Beginfelen dezer Rekeningen wilde zoeken: neen, het is den geleerden Schrijver, zoo hij zegt, alleen te doen, „ om „ eerstbeginnenden in de Hogere Wiskunde een juist ,, denkbeeld van deze Rekeningen te geven; en dit oog,, merkte mogen bereiken, is hem genoeg; terwijl hij ,, te gelijk van oordeel is, dat het in 't gebruik dezer „ Rekeningen zeer verkeerd zoude gehandeld zijn, van „ de bekende en gewone regelen derzelve te willen
afgaan, dewijl daardoor alleen, zonder eenige nut„ tigheid, den arbeid verlengd en meer moeijelijk ges, maakt zoude worden."
Het is bekend, dat de aangroeijing van de Abfcis, en die van den Ordinaat eener Kromme lijn, eenen regthoek cn eenen regthoekigen Driehoek doen geboren worden , van welken laatden de Hijpothenufa eene kromme lijn is, en die, hoe klein men zich dezelve ook moge voordellen , nooit eene regte lijn zal worden. De Driehoek zal derhalve kleiner zijn dan een regtlijnige Driehoek, welke de zelfde eindpalen heeft, als de richting van de kromme Hijpothenufa hol, en grooter, als die richting bol is; waaruit dus volgt, dat de inhoud van het kromlijnig
Drie-
09 Si s. van der Z1JÜ
Driehöekjen 'niet naaiiwkeurig kan worden uitgedrukt"* maar dat 'er altijd iet overichieten zal van den re«* hjuigen Driehoek, als de kromme lijn eene holle en te kort komen zal, als dezelve eene holle richting heelt. °
Dit overfchietende of te kort komende Peelt de Schrijver — -fa, en maakt in het geval, waarin hij door behulp der Differentiaal - Rekening , de Subtangens of Ondefraakltjn Van eene Parabola bepaalt, # = J A~y3.
Hierop, en dit zal genoeg zijn om den kund'igen Le.« £er een denkbeeld van dit Werkjen te geven, redeneert hij aldus voord:
„ Doch hoe groot wij ook a y Rellen , mogen wij 4S echter altijd »rj a / , in dit ons voorbeeld, aanj, nemen, of liever, (hetgeen eigenlijk met deze gehele „ verhandeling alleen ons oogmerk is,) dewijl wij kun* s, nen niet bewijzen, maar wel'begrijpen, dat * — * &"y3,
4, kan zijn; willen wij dus door deze aanneming alleen
5, een middel aan de hand geven, door behulp van het*.
3, welk men alle Beginfelen of Elementen van grootheden *, votttrékt en eindig kan befchouwen; waardoor wij',
4, naar mijn inzien, een veel duidelijker denkbeeld vail *, deze grootheden vormen, dan wanneer wij dezelve „ als oneindig klein, of als verdwijnende, of' gelijk nul± „ of gelijk de naaste term aan nul, of op welke'andere i, wijze ook, aanmerken. 'Er is toch gene Hardigheid „ in, dat Ay , in het gegeven voorbeeld, zij: i, laten wy' dit dus aannemen, zo kunnen wij ons alles # „ zonder eemge zwarigheid, Voordellen, en wij voldoeft „ meer aan onze gewone begeerte , om iets wel en vol-
komen té begrijpen, dan wanneer wij op eene andere j, wijze hier over oordeelcn. Het gebruik, het nut en „ de toepasfmg der Differentiaal- eri Integraal-Reke*
ning wordt hier intusfehen geenzins door gekrenkt,
in tegendeel, het is 'er nog meer blijkbaar uit, en „ wordt 'er nog meer aannemelijk door. Wij willen „ toch die Rekeningen zelve niet veranderen. maar «e-
ven alleen op ene' manier van er anders over te deiït, ken, of ten minden over' derzelver gronden, dan men „ gewoon is, en welke ons beter dan de tot hier toe
gebezigde voorkomt; en offchoon deze- redenering
lier-
differentiaal- EN INTEGRAAL REKENING. IÓI
„ niet als volftrekt Wiskundig bewezen raag gehouden wor„ den , zullen wij er ons echter meerder mede kunnen verge„ noegen, dan met alle andere onduidelijke en onbepaal„ de denkbeelden deze zaak betreffende , dewijl wij toch
altijd volmaakt en zonder tegenlpraak kunnen begrij„pen, dat het aldus kan zijn: wij menen daar en Loven ,, bewezen te hebben, dat het verlchil van a met J & y3,
zo dit al in de daad plaats hadt, ten minden als zeer „ klein, en als niet in aanmerking komende moet be-
fchöuwd worden."
Dit zij genoeg om zich een beknopt denkbeeld te vormen van het doelwit, dat de Schrijver beoogd heeft; voor het overige vinden wij ons genoodzaakt den Lezer, tot beter verdand der zaak, naa het Werkjen zeiven ie wijzen.
liet Staats-Befluur der Bataajfche Republiek. In zijn Wetgeevende, Uitvoerende en Rechterlijke Magt. Volgens de jongfte Staatsregeling in den jaar e 1801 aangenomen , en na aanleiding der Regelementen en InflruSlien voor de Geconflitueerde Magt en en Authoriteiten, kortelijk befchreven , door jan Greeven. Eer/ie Deel. Te Amfteldam, bij G. Roos. 190 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - :
Dit Eerde Deel handelt in zes boeken over de Wetgevende en Uitvoerende Magten. Het ceijre Boek, waarvan het opfchrift is wetgevende magt, heeft flechts éénen Titul, onder de Rubriek: Wetgevend Lichaam.
Het tweede Boek, onder het opfchrift: uitvoerende 2tagt, bevat tien titulen, onder de Rubrieken: Staat s-
Bewind. Secretaris van Staat voor de buitenlandfche
Zaaken. — Raad der Marine. — Raad van Oorlog. — Raad van Binnenlandfche Zaken. — Thefaurier Generaal en Raaden van Finanlïèn. — Raad van Befluur over de Oost-Indifche Handel en Bezittingen. — Raad van Befluur over de West- Indifche Handel en Bezittingen. —• Van den Zee-Raad. — Van de Nationaale Rekenkamer.
Het derde Boek , onder het opfchrift: Adminiflrative Befluuren, is verdeeld in vier titulen, onder de Rubrieken : Van de Departementaale Befluuren. Van de
nieuwe VAD. E1HL.VIII.DEEL.no. 4. L Dt-
102 J. GREEVEN
Departementaale Gedeputeerde Befluuren. — Van de Departementaale Rekenkamers en Collegiën van Finantïèn. — Van de Gemeente Befluuren.
Het vierde Boek, ten opfchrift hebbende: van de Geconflitueerde Authoriteiten en Collegiën; behelst zes fituen, onder de Rubrieken: Van hetCommitté tot dezaaken van de groote visfcherij. Van de Commisflcn van Geneeskundig Befluur. Van de Departementaal School-
Beftuuren. Van de Commisfarisfen Infpecteurs van
,sLands Waterwerken en Waterflaat. '<— Van de Commisfarisfen der Paardenfokkerij. — Van de Keurmeesters der Paardenfokkerij.
Het vijfde Boek, ten opfchrift hebbende: Van de Politieke Ambtenaaren; behelst twee Titulen onder de Rubrieken : Van de Nationaale Beambten, Van de Departementaak Beambten.
Het zesde Boek, ten opfchrift hebbende: Militaire Beambten; behelst twee Titulen, onder de Rubrieken: van de Zee-Officieren. — Land-Officieren.
Zoo veel wij hebben kunnen nagaan, is alles, wat tot de aanflelling, aftreding, pligten en werkzaamheden van alle de opgenoemde Ligchamen en Collegiën en derzelver voornaamlte Beambten betrekking heeft, met de verëischte oplettendheid en naauvvkeurigheid, uit de Staatsregeling, Reglementen en Inftructiëii getrokken en onder de daartoe beltemde afdeelingen opgegeven , zoodat dit Boek voor velen onzer Landgenoten van groot gemak en dienst kan wezen. Wenschlijk intusfchen ware het ,dat de Burger G., alvorens hetzelve in het licht te geven, het door eenen taalkundigen vriend hadde laten nazien, waardoor vele gebreken, die het misvormen, hadden kunnen weggenomen worden. Zekerlijk zouden wij 'er dan, bij voorbeeld, Bladz. 50 niet in lezen, dat, bij de naamteekening van den Griffier van het Staats - Be wind, de Letters L. S. beteekenen loco Sigillii.
Vóór dit Werk is, bij wijze van Inleiding, geplaatst eene korte fchets van de Oude Regeeringsform der vereenigde Nederlanden; welke hier waarlijk niet kwalijk geplaatst zoude zijn , indien zij in fommige deelen wat naatiwkeuriger uitgewerkt, en van menigvuldige en grove taalgebreken gezuiverd ware.
Ten aanzien van het eeifte, kan onder anderen het bericht aangaande de Provincie Groningen Bladz. 26 en volgg. ter ftaving van oiis oordeel {trekken, als hetwelke
zoo
het staatsbestuur der bataapsche republiek. 163
200 onnaauwkeurig, verward en duister is, dat iemand, die de voormalige inrichting dier Provincie, vooral mer. betrekking tot de rechterlijke magt, niet van elders kent, hier te vergeefs zal trachten een juist denkbeeld daarvan te bekomen. Zoo wordt Bladz. 17 gefproken van willem den agttienden (Graaf van Holland). En Bladz. ao ten aanzien van Drenthe gezegd: Het wterdt in vurige Eeuwen door de Graaven beflmrt (d), zonder dat 'er bijgevoegd wordt, door welke Graven, Enz.
Wat de taalgebreken aanbelangt , eeriïge weinige (talen van de erglte foort, om van ontelbare van minder belang niet te gewagen , zullen genoeg zijn, öTn ook hier onze ititlpraak re rechtvaardigen. Bladz. 9 IVelkefchadeioosftelling bi] de Franfche Republiek overgenomen en ons daar voor guarandeerende is. Bladz. 13: het Collegie van Gecommitteerde Raaden, die (flat) — de be/augens van itaat waarnam, en ten (Jen) titel voerde: van Gecommitteerde Raaden, enz. Bladz. 15—16: nadat de groote Raad van Mechelen — zijne jurisdictie als verlooren hebbende, in plaats van zijne jurisdictie verlooren had. Bladz. 19: ,4e Griffie, anders (.) en daaronder {onder dien naam) beter 'bekend geweest (zijnde), het Staat en Comptoir. Aki. Na de - vernietiging van den Gcuvnneur en Raaden hlinrie.r'aanzien. Bladz. 21: de Bisfchoppelijke Regeering, dewelke bij de afzweering van de (n) Spaanfche (nj Koning
hunner gezag wierdt ingetrokken. Bladz. 27: Zij ;
beftond uit twee Ledenzijnde het eerfte Lid wegens de jlad gereprefenteerd, en werdende (wordende) het eene Lid door de Burgemeesteren en Raad, en het andere Lid door Jonkers , Hovelingen, eigen Geërfden, en Gevolmagtigden uit de drie quartieren. Bladz. 33 : daar ons plan niet is, om het oude Befluur in zijn (?) volmaaktheid te ontzenuwen, maar onze inrichting zijnde, het nieuwe Staats - Befluur te ontledigen. Bladz. 39: Bij de Staatsre» geling van — 1798 was de Republiek verdeelt (d) — in 510 Gemeenten hebbende ieder ring een zeker getal, tusfchen de 60 a 70 in een Departement, en waren in een (e) Gemeente van één Grondvergadering "3 Leden, van 2 tot 5: 5 Leden van 639,9 Leden , enz. tot 30 incluhve.
Waarlijk men moet een oedipus zijn om zulk eene taal te verdaan, of de mening te kunnen raden.
L 2 Al-
I64 c. a. ge1sweit van der netten
Algemeen famenftel der Militaire pligten, kundigheden en dienst - verrichtingen. Een Hand- en Leerboek voor de onderfcheidcne rangen van den Krijgs - fland, bijzonder voor 'die der Ca val Ier ie. Door c a. geis weit van der nftten. Te Groningen , bij II. Eekhoft", H. Z., 1803 259 Bladz. In gr. Oiiavo. De prijs is f 1 • 16 - ;
Na eene korte Inleiding over de Cavallerie in bet algemeen, dcszelfs dienst, verdeeling en famenltelling , fchit't de kundige Schrijver het -gehele Werk in drie Afdecliugen. De eerlte, over de Militaire pligten handelende , bevat : a) Algemeene Pligten. bj Pligten en dienstverrichtingen der bijzondere Rangen. De tweede Afdeeling handelt over de Militaire kundigheden, en bevat de voorbereidende kundigheden, als: 1. Het Lezen en Schrijven. 2. De Rekenkunde. 3. De Taalkennis. 4. De Geometrie. 5. De Geographie. 6. De Tekenkunde: voords algemeene kundigheden, als: 1. De Bevestigings- kunst. a. Algemene Tacticq der onderfcheiden Wapencorpfen. 3. Over de Krijgstucht, Wetten en Rechtspleging: eindhjk bijzondere kundigheden, als:. li De Militaire Oeconomie met betrekking tot de Cavallerie. 2. De Paarden-kennis, en Paarden-Artzenykunde. 3. De Equitatie of Rijkunst. 4. De Exercitie. Eindlijk handelt de derde Afdeeling over de Militaire dienstverrichtingen, beltaande zoo in Guarnifoens dienst, als in Veld-dienst, als: 1. Staat van Rust, ol in het Leger en op Postéringen. 2 Staat van beweging. 3, De Gtwechten. 4. Velddienst der Infanterie.
Deze is de hooldzaaklijke inhoud des Werks: om den. Le&er in Haat te Hellen , om over de febrijfwijze van den Schrijver te kunnen oordeelen, zullen wij het.volgende (Bladz. 59), over de Militaire gefieldbeid der Bataaffche Republiek, tot eene proeve overnemen.
,, De Grenzen der Bataaffche Republiek worden ten vesten en noorden, door de Noordzee; ten oosten, door ©oatwrieslaud bewesten dèEems, het Graaffchap Benthalm fn het Bisdom Munfler , ten zuid oosten, door Kieefsland; ten zuiden- door Braband; en ten zuid-wes: ten , cteor Vla* deren bepaald." „ Uit deze befchouwing blijkt het, dat de twee voorna-
ALGEMEEN SAMEN-TEL EER. MILITAIRE PLIGTEN. lC$
frame Naburen aan de Landzijde, de Koning van Pruisfen en Frankrijk zijn. De Grenzen tegen Frankrijk llrekken zich langs het geheel zuidelijk gedeelte dezer Republiek , van de Zee tot aan den Rhijn uit, terwijl die tegen Pruisfen , het zuid - oostelijk 'en oostelijk gedeelte derzek'c, van de regter Rhijn-oever bij Schenkenfchans af tot aan den Dollaart toe beflaan."
„ Over het algemeen, zijn deze landen met vele Rivieren, Grachten en Wateren doorfneden,welke niet alleen, door te weeg kunnende gebragt worden Inondatien, de Verdedigi::gs-linie zeer verkorten, maar door het appuïereh en plaatzen van Troupen, aan en achter dczelven, het tot eenen defenfiven oorlog zeer gefchikt maken. Merendeels is dit Land laag en kleiachtig, waardoor een groot gedeelte der Binnen-wegen en Landen, des winters, en in het vóór- en najaar , tot Marfchen en Transporten , geheel onbruikbaar zijn, en men zich weinig anders , dan van de hoge Wegen en Dijken bedienen kan, waarom zeer veel van de kennis der verlchillende Rivieren, &c. afhangt, welke even veel tot het gemak der Militaire toevoeren, als het verrichten der Operatien bijdragen; waarbij men die der Dijken en Sluizen voegen moet, daar dezelve zo veel opmerking, als middelen om ovcrflromingen te veroorzaken, gelijk ook als wegen en pp.sl'cn, verdienen, welke den vijand tot den aanval van flegts eenige punten bepalen , die hij , uitgenomen bij vorst, niet anders dan met een fmal Front naderen kan, en met welker vermeestering, bijna onoverkomelijke hinderpalen verknogt zijn."
,, Geen land in de wereld is meer tot eenen verdedigenden Oorlog gefchikt, door de menigvuldige hinderpalen, welke men den vijand op ieder voetftap in den weg kan leggen; hiervan kunnen de langdurige en menigvuldige Oorlogen tegen verfcheidene magtige Rijken getuigen, (welke daarenboven getoond hebben, dat het Nationaal Militair Charadter der Nederlanderen , den ltempel van koelbloedige dapperheid draagt) en niets ontbreekt tot het voeren van dezelve, het zij Geld, Krijgs- en Mondbehoeften , welke gedeeltelijk door den grond voortgebragt, of door een' uitgebreiden Zeevaart, uit andere Landen , aangevoerd worden. De Bewoners der aan de Zee gelegen en met vele ftromen doorfneden Landfchappen bezitten eene bijzondere bekwaamheid tot den L 3 Zee-
i66
C. A. GEISWEIT VAN DER NETTEN
Zee - krijgsdienst, waarin zij fteeds beroemd geweest zijn , en eene aanzienlijke vloot hun gedurige oefening verfchaft; deze dragen in oorlog veel ter verdediging bij, wijl de menigvuldige Meiren en Srromen als dan door vele gewapende Vaartuigen befchermd worden , hetgene den vijand derzelver gebruik en overtogt onmooglijk maakt, terwijl deze bekwame Zeelieden, de beste Artilleristen in belegerde Steden uitleveren, wier talrijke bewoners, in tijd van nood, eene aanzienlijke Landmilitie daarftellen, en de Infanterie voltallig houden kunnen."
,, De Land-Provintiën, veelal uit Bouw-en Weiland befïaande", leveren niet alleen de beste , en vooral aan dit Climaat gewone Remonipaarden voor zware Cavallerie en Dragonders , gelijk ook eene menigte , die uitmuntend voor de Artillerie-befpanning gefchikt zijn, maar hunne landbewoners bezitten ook eene bijzondere gefchiktheid voor de Cavallerie-dienst, waarvan die tijdperken blijken opleveren , toen de Nederlahdfcbè of Bataaffche Ruiterbenden, onder de besten der wereld gerangfehikt wierden."
,, Wat de gefleldhcid der grond betreft, zo is die van een groot gedeelte van Holland, Vriesland én Groningen, laag, veen of kleiachtig, met veie flooten en vaarten doorfneden, en dus voornamentlijk tot Weiland gefchikt."
„ De Betuwe, Bommel- en Tielerwaard, het Princeen Zeeland &c. is, gelijk andere aan den kant der Rivieren gelegen landen in Bataafsch Braband, Gelderland en Overijsfel, uit zware klei zaamgefteld, welke uitmuntend Bouwland oplevert."
„ Aan de Grenzen van Groningen , Drenthe, Overijsfel, Peelland en in het binnenite van Zuid-Holland en Vriesland, vindt men vele veenachtige Moerasfen, welke meer of minder uitgebreid en ondoorkomelijk zijn."
,, Uitgefïrekte Wouden en Gebergten, (indien men hier onder de Duinen, het Rhenensch en Kleefsch Gebergte niet begri'pt) vindt men nergens in deze Republiek; de meeste Bosfchen zijn op de Veluwe, in Overijsfel, gelijk ook in de nabuurfchap van Kleefschland , de Meijerü van den Bosch, en de Baronie van Breda aan te treffen."
„ Be-
algemeen samenstel der militaire pligten. l6"
„ Befchouwt men de gehele Oppervlakte dezer Republiek als een geheel, zo is deV.eive door hare doorfneilenheid, niet zeer gefchikt voor de bewegingen van een groot lichaam Cavallerie in masfa , echter zijn 'er verfcheidene plaatzen, waar op dezelve met vrucht ageren kan, befïaande in de grote Heiden, welke men in Drenthe, Overijsfel, het Graaffchap Zutpheu, de Veluwe, Sticht van Utrecht, het oostelijk gedeelte van Maas en Waal, en tusfeben Nijmegen, Kleef en Pruisfisch Gelderland , als mede in Bataaisch Braband, aantreft, alwaar een Vleugel Cavallerie zeer goed manoeuvreren kan, terwijl het aangrenzende bedekt of doorfneden terrein, de infanterie toelaat dezelve te onderlteur.cn."
„ Bijna de helft der oppervlakte van dit Gemenebest het geen omtrend 620 vierk. mijlen bedraagt, wordt door het Water .beflagen, beftaande uit Rivieren, Meiren en Zeeboezems, waarvan de kennis onmisbaar is voor ieder, die eenige kunde van de gefteldheid des Lands wil verwerven, enz."
Uit het geheel is het ons voorgekomen, dat de Schrijver voor het vak, waarover hij handelt, volkomen berekend, en deze verhandeling een allernuttigst en onfehatbaar handboek voor den Militair is, waarom wij het ook als zoodanig met goedkeuring verëeren, en ten ftcrkfte aanprijzen.
OejfenitJg in de Latijnfche Taal, door gemakkelijke Voorbeelden en Themata. Naar den vierden Druk uit het Hoogduitsch van g. a. werner. In twee Deelen. I Deel, voor Eerst-beginnenden. II Deel, voor Meergevorderden. Te Leijden, bii A. en J. Honkoop, 1803. Samen 504 Bladz. In Duodecimo. De prijs is f2. - 14 - :
Al weder een Werkjen, om der ftudeerende jeugd, in het aanleeren der Latijnfche taal, behulpzaam te
zijn. Wij willen, omtrent hetzelve, kortlijk, het
volgende aanmerken. '■ Het Eerfte Deel, voor Eersr-
beginnenden opgefteld, is ons in de behandeling beter bevallen, dan het Werkjen van röchling, om nu van de bijkans in onbruik geraakte Themata van reitz niet te fprekenj het is duidlijker en beter naar de vatbaarheid L 4 der
l68 g. a. w e r n e r,
der jonge lieden ingericht, de opklimming is geregelder, de voorbeelden zijn menigvukliger, en p/chtkter, om, hetgene men zegt, in goed Latijn te kunnen worden overgebragt. — „ De orde," zegt de Vertaier, en wij hebben in het gebruik dit zijn zeggen waarheid bevonden, ,, de orde is zoo naauwkeurig, dat een opiet,, tend Leerling nimmer iets aantreft, waar van hij den regel niet te voren veiklaard heeft gevonden, en dus ,, nooit iets van hem gevorderd wordt, het geen men ,, te voren weet, dat hij nog niet doen kan." — Voorhet overige heeft bij, onzes oordeels, wel gedaan, dat hij, in plaats van de bij ons minder bekende IVirtembergfche Grammatica, en die van ürödur, door den Au. theur aangehaald, in de aanwijzing van de bedoelde Regels , van de bij ons in algemeen gebruik zijnde Werken van vossius en scheller zich bediend heeft. Wij maken dus geene zwarigheid dit Werkjen, als een nuttig Handboek voor eerstbeginnenden, ter oefening in de
Latijnfche Taal, aan te prijzen. »-
Eenige misllellingen in de getal-aanwijzingen hebben wij hier en daar aangetrolfen, nu en dan ,"doch zeer weinig, eene Drukfout. Dus vinden wij Bladz. 105 apollo als den Uitvinder der Zede-Kunst, beneden üaat Rhetorica , dat is Redekunst, enz.
Ttn aanzien van het Tweede Deel, hebben wij, over het geheel, de aanprijzing van den Geleerden j. g. hutten, vóór de HbogdukTche Uitgave, gegrond gevonden, waarom wij dezelve hier zullen overnemen.
,, Men zal (fchrijft hij) noch ten aanzien der orde „ in de voortelling der regelen van de Grammatica, en „ derzelver gepast gebruik, noch in de keus desinhouds iets misfen, 't geen het eerhY Deel aanprijzens waar„ dig gemaakt heeft. Ieder regel, die geleerd en beöef„ fend zal worden, is niet alleen altijd kort en duidlijk „ vooraf voorgefteld, maar 'er zijn ook voorbeelden „ naar deazelven in de Latiinfche taal ter nodige ophel„ dering bijgevoegd, zo dat de Leermeester daardoor ,, overvloedig gelegenheid verkrijgt, om met den Leer,, ling over dat geen, 't welk hij hem door de volgende „ oeffeningen keren wil, vooraf behoorlijk te fpreken. „ Uitzonderingen en afwijkingen zijn naauwkeurig op„ gegeven , zoo veel het voor het oogmerk gepast fcheeii. „ Voor eiken regel is een genoegzaam aantal van kortere
n of
oefening in de" latijnsche taal. 169
„ of langere voorbeelden bijeen gebragt, zodat naar mijn „ oordeel door derzelver bewerking — met voorön-
derltelling van het nodig onderricht des Leermeesters, ,, en van de nodige oplettendheid des Leerlings — het ,, den laatften bijna onmooglijk worden moet, in de re,, gelen der Taal onkundig te blijven , of dezelven niet ,, zo te leeren kennen, dat hij derzelver verder gebruik
in zijne magt hebbe. Ik durf dus hoopen, dat met „ dit Boek de Leerling aan de hand van een' ijverigen ,, en verdandigen Onderwijzer, die het recht gebruik „ van zulk een hulpmiddel kent, en hetzelve (leeds voor „ oogen heeft, in Haat is, in het leeren der Latijnfche „ taal dien weg te bewandelen, op welken van hem ,, eene juiste en gegronde kennis der regelen, en eene „ aanmerklijke vaardigheid in derzelver gebruik verwacht ,, kan worden."
Eene vrij groote Lijst van Drukfeilen komt agter dit Tweede Deel voor. >
Kleine Latijnfche Spraakkunst of Grammatica voor Eerstbeginnenden , door christiaan gotlob brode r , uit het Hoogduitsch, naar den derden Druk. Te Leijden, bij A. en ]. Honkoop , 1803. 151 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f i - : - :
Tot meerder gemak en nuttiger gebruik van het bovenflaande Werk van werner, zal men wel doen 'er dit van bröder bij te voegen. Het behelst eene Grammatica voor Eerstbeginnenden, om daardoor tot zijn grooter Werk, dat voor hun te wijdlopig is , opgeleid te worden. „Zij bevat," zegt hij, „ derhalven alleen de ,, noodzakehjklte onderrichtingen in het Latijn, maar ,, niet alles, wat een goed Latinist moet weten." En hij voegt 'er bij: ,, Naar mijn oordeel moei ene Gram„ maiica voor de onderfte clasfen niet-alken door een „ kleiner getal van bladzijden, maar ook door haren in,, houd van ene Grammatica voor de bovenfte clasfen ,, onderfcheiden zijn; want een uittrekfel, 't welk alks, „ wat in ene grote Grammatica (laat, flechts met min„ der woorden behelst, is daarom nog gene Grammatica ,, voor eerstbeginnenden. Uit deze moeten noodzake„ lijk vele dingen wegblijven, die in de grote worden „ aangevuld." — Wij geloven, dat men dit Werkjen , L 5 met
I?0 C. G. I1RÖDER KLEINE LATIJNSCUE spraakkunst.
roet veel nut, zal kunnen gebruiken, daar het, op eene döidkjke en bevatlijke wijze, is ingericht, en, over het geheel, eene gepaste handleiding oplevert. In het Tweede Deel, or de Syntaxis worden de eerde en voornaamfte regels opgegeven, en met nuttige en leerrijke sezeo-,
den opgehelderd. Wij kunnen het dus als *ne
zeer goede bijdrage , ouder die hulpmiddelen , welken Jongelieden,tot het aauleeren der Latijnfche ï-ial nodi* hebben , aanprijzen. — a Het Werkjen is met eene kleine doch nette letter °-edrukt, en voor zoo verre wij hebben kunnen nasjaan en hetgene m Handleidingen voor de jeugd zoo nodiois. zeer zuiver van Drukfouten. Eene enkele hebben wij maar aangetroffen. Bladz. n, ben. unum voor utms, Bia.lz. 112 Lenige Participia op ««voor ris. Bladz. iqi roStemqae■ voor noctemque. Bladz. 140 accecepit voor accepit. Bladz. 141 mea voor êen, enz. Ook moest op Bladz. 94 bij de woorden . „ Nochthans volgt op leven„ loze dingen niet zelden het Puedicaat in den Sin„ gulans, een ol meer voorbeelden zijn srevoegd °eweest. — ö ö B
Poezij uttge geven door Mr. willem bilderdjtk, Tweede Deel. Te Amfteldam , bij], Allart, 1803. 176 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 12 - :
D't Deel bevat wederom 32 Dichtftukjens, en onder . dezelven vijf of zes vertalingen of navolgingen. De Siukjens belïaan uit Brieven, Romances, cn^anderefoorten van Gedichten. Onder dezelven zijn 'er dertien van EiLDERDijic zeiven. Wij vinden hier ook een Houw-lijcxprent door jacob cats, uit een oud onlangs gevonden Handfcnnft. Dit Stukjen is in (tijl, wijze van uitdrukken, fpelling, zelfs tót het ailerminfle toe, volmaakt in den geest en fmaak van Vader cats. Wij zouden het voor een van de vernuftisfte Stukjens van dien braven man aanzien: maar bilderdiik teekent het met zijne B, als een Stukjen van zijne hand. Indien wij het als zoodanig moeten aanzien, dan Baan wij verbaasd , over de naauwkeurigheid van de navolging Voords zijn de Gedichten doorgaands van de zelfde foort en waarde, als die van het Eerfte Deel. Wij zullen 'er derhalve alleen het volgende uit nafchrijven:
't Ge-
W. bilderdijk, p O ë Z ij. IJl
't Gedicht Uit pligt Gelukt niet licht,
Maar hinkt san ijzren boeien: 't Heelt vier Noch zwier, Noch bloei noch tier,
En kruipt ia plaats van vloeien.
Maar brandt De hand, Die 't fpeeltuig fpant,
Van 't innig 'boezemgloeien j Geen toon Zoo fchoon Bij mensch en Goón
Dan die het hart ontvloeien.
Voor mij, Ik wij' Mijn Poëzij
Geen dorre plichtbetooning: Heur lied Klinkt niet Op vreemd gebied;
De dichtluim kent geen' Koning.
Doch kon Een bron, Die eens begon.
Steeds onuitpanr [onuitputbaar] fpringen,
Hoe blij Zou zij Op 't Feestgedj' Van Eliane zingen !
Dan ach ! Ik mag Dien blijden dag '
IV! et geen gezang begroeten : De fmart, Die 't hart Te fel benart,
Maakt Zang- en Speelkunst voeten.-
Daar 't leed Zoo wreed De borst c'oorfneed,
En tranen drong uit de oogen,
Zou daar 't Bezwaar De zangrige nêr
Niet tevens op doen droogen ?
Den gloed Van 't bloed, In zilten vloed
Van Haag geween verdronken, Is al 't Gefchal Van Feest of Bal
Niet weêr in ftaat te ontfonken.
Neen, zang Waar dwang En hartgeprang;
Maar waar voor zuivre wenfehen Ons heil Slechts veil In 't hooglte peil, Dan maakte u dit mijn hart de zaligfte aller menfchen.
B.
Nog een Puntdicht van bilderdijk:
r ij k d o M.
„ Tien duizend Guldens flechts om jaarlijks van te leven, „ En 'k zou gelukkig zijn en onbekrompen geven,*'
Was
172 feestzangen voor D°. j. scharp.
Was Strefons dagelijksch gefprek. Nu hcefr de man ziju wensen verkregen; Maar gieriger dim ooit in 't midden van dien zegen,
E:i altijd klagend van gebrek. „ Geen wonder (roept hij uit) een arme kan vergadren „ Maar rijkdom h een Haaf van 't zoogenaamd fatfoen.' „ Met^ duizend Guldens 's ja ars is 't mooglijk, iets te fparen; „ üis&ï die er tien bezit, heeft zeventig van doen."
B.
Feestzangen, voor den ff. E. Z. G. Heere tanschap, p D.ttor in de Godgeleerdheid en Predikant te Rotterdam, den \6den van Oogstmaand 1803. Bij de viering van zijnen vijf en twintig jarigen Predikdienst, zeven en vecrtigfien Verjaardag en Zilveren Bruiloft. Je Rotterdam hij Cornel en vau Baaien, 1803. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - : : :
Gedichten op Feesten , die bijzondere perfonen aangaan, zijn zeer zelden voor het gemeen van veel belang. Het fchiint dat men dit van tijd tot tijd meer en meer begrijpt. Men ziet dergelijke gedichten op zulke leesten veel minder, dan voorheen. Ook komen zij veel minder voor, m verzamelingen, die de Dichters van tijd
tot tijd van hunne werken uitgeven. Hier vinden
vvij evenwel wederom eenen vrij zwaren bundel van zulke ftort van Poëzij, op het 25 jarig feest van Do. scharp. — De Hervormde Gemeente te Rotterdam, is zeer groot , en scharp heeft in dezelve vele vrienden. Dit kan de Drukkers tot de uitgave hebben aangezet. Maar buiten dat kan men niet denken, dat men elders in dezen bundel eenig belang zal ftellen. De namen der makers van deze gedichten en rijmen zijn meestal, onder de Dichters, weinig bekend, of zelfs geheel onbekend, behalve die van bijssingii, die dit geheele tractaat voor de pers heeft gereed gemaakt, en die
Van le francq VAN b e r k. h e ij eil jan noms,
van wien men hier het laatfte Werk, op zijn doodbed met een ftervende hand gefchreven, vinden kan, en die dus genoegzaam met de dichtpen in de hand overleden ichijnt. Van bijzondere aanmerkingen onthouden wij ons met opxet.
G.
o. van iiasselt's, arnhemsche oudheden. 173
G. van hasselt's, Arnhemfohe Oudheden. Eerfte Deel. Te Arnhem , bij T. H. Moeleman, Junior, 1803. 253 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 1 - 16 - :
De Voorrede vóór .dit Boek zal voor elk , die den inhoud saarn weten wilde , niet even verftaaubaar wtzen.' De "Schrijver brengt fo.mtijds aanmerkingen ert geestigheden te paö , die hü hier en daar heelt opgedaan , en die fomtijds niet nalaten bare aardigheid te hebben, maar van welken een groot deel veel te weinig m derzelver ooriproag of beteekenis 'bekend zijn , om te kunnen vermoeden , dat het grootfte deel der Lezers de waars meb&a van den Schrijver. in züne toelpclingen, zal kuniieifhevatten. — B» Heer v. H. was voorhenen gezind, cm eene breedvoerige befchrïjving van Arnhem uit te geven. Hïj heeft daartoe reeds, vóór ecnigc jaren, zijne Chronijk, als een voorloper, doen voorafgaan. ■: Doch de algemeene herfchepping van ons Vaderland , heelt ook dit voornemen berfchept .'herfchapen) en hetgene hij ohfll in dit Boek levert, geeft hij zelf den naam van ,, Mm „ rozijn van Voorvaderlijke Modes." „ In welke alles, „ door eene navolging van de edele achteloosheid van „ wercier," zonder eenige orde op elkander volgt.
De voorraad voor dit Werk is niet gehaald uit gedrukte Boeken , maar uit Oude Aanteekeningen en Handfchriften, tot welken de Autheur gereden toegang fchijnt gehad te hebben. Want men moet , onder den naam van Oudheden, hier niet denken, aan overblijfzelen van zeer oude tijden , bij voorbeeld, die van de Romeinen, die men zoo velen'onder de Oudheden van Nijmegen aantreft, maar vooral aan zeden en gebruiken uit de tijden der Hertogen, enz. Nu! dat zijn in onzen tijd ook Oudheden.
Zie hier de tijfels van eenige Hoofdrukken, waartrt. men van den inhoud eenigzins zal kunnen oordeelen.
Hofvaart na Zutohen na Arnhem. Maaltijd voer
h. eouaro. Wolvenjacht. Op de poort gaan Schee» peu-eed. Ontvangst van katriin,Vrouw van Wh.lem van gulich. - Rhethorijkcrs. Zweerd-dansiers. Vreemde voorwaarden van koop. Servet. Tar. Orgelke. Schijf. Halve gek. Deze artijkels fchtjnen allen niet even belangrijk. Doch dat gene, dat den eenen van weinig
174 g. van hasselts, arnhemsche oudheden.
belang voorkomt, kan bij den anderen van groot gewin gerekend wezen, naar mate van de gelegenheid waarin men is, om van hetzelve tot zijn oogmerk eenig nuttig gebruik te maken; en daarom moet men daarover met de nodige befcheidenheid oordeeleu. Somtijds worden , door deze aanteekeningen woorden en fpreekwijzen ook wel fpreekwoorden opgehelderd; fomtijds dienen zij tot toelichting van oude Schrijvers , en Aften Stukken, en lomtljds behoren zij tot de Historie. Het is ook natuurlijk, dat hier vele zaken voorkomen, die Arnhem in het bijzonder betreffen, en dus voor de Inwoners van die Stad alleen van belang zijn. Evenwel kunnen wij niet ontveinzen, dat wij het nuttige gebruik van fommigen van deze /.anteekeningen niet wel inzien; ook is het voor de meeste Lezers min aangenaam , dat de aanhalingen alleen m de verouderde taal van dien tijd voorkomen, zonder eenige verklaring. Het is waar, de rechte liefhebbers nebben die niet nodig , maar dezen zijn de minden , en zo de Drukker zijn vertier alleen van de rechte liefhebbers hebben moet, dan kunnen zijne uitzichten niet zeer gunfiig wezen.
Joaciiimi hopperi, Frifii .Epistöfe ad viglium ab Aiitta ^uichemum fanftioris confilii Pradidem. Traiefti" ad Rhenum apud B. Wild et J. Alfticer, 1802. van deze belangrijke reuen, met dien grooten lof, die zij ons voorkomen te verdienen, eenig verllag gedaan. In dit Tweede Deel zal men alömme den zelfden opmerkzamen, naauwkeurigen, kundigen waarnemer, den zeihen zaakrijken, beknopten belichter aantreffen. ; Men -vindt h er wederom fchetfen van drie reizen binnen in deplanden van
dezen uithoek van Afrika. ; De eerfte in het land d r
Bosehjensmannen. - De tweede uit Graaf Reynet langs ee
7eekust naa de Kaap. De derde 111 het land der Srt-
™Uas. Voor een geregeld doorlopend nittrekfél is een
boek, waarin zoo groot eene menigte van bericnten en waarnemingen op een geftapeld is, met vatbaar. Wij zullen ons bepalen bij eenige bijzonderheden, die ons voorkomen aan onze Lezers het meeste genoegen te zullen geven.
De Bosehjensmannen ftaan onder or.s bekend, als woest*, zeer wrede menfchen; ook weet men, dat zij als z&odaingm van de volkplantelingen behandeld worden , die volkomeim ynjheid hebben,om hen overal, waar zij hei: vinden, dood te fchie. ten en van die vrijheid doorgaands, zonder eenige wroeging, gebruik maken. Ook fchijnt het, dat deze wilden, door al het menigvuldig kwaad, waaraan zij zich fchuldig maken, d-artoe vrij veel reden- geven, daar moorden en plunderen de hoofdbezigheden van hun leven uitmaken. De overlast, dien men van dit volk lijdt, is federc eenige jaren zoo zeer toegenomen dat verfcheidene deelen van deze uitgeftrekte Kolome, in dezen tijd, woest en verlaten liggen. Mr. barrow werd derhalve door het Engelsch beftuur uitgezonden , om atjïs op de plaatzen zeiven te onderzoeken , en zo daartoe gelegenheid wezen mogt, pogingen aan te wenden, om devo.lt. plantelingen op eenen beteren voet met deze wilde menfchen te brengen , en teffens de gelteldheid der volkplanting zelve naauwkeurig op te nemen. — Op dezen rögt vernam nj, dat de Bosehjensmannen een zeer ongelukkig volk zijn,gehaat van de geheele wereld, en in eene gedur.ge vrees voor alle menfchen , en wanneer het jaargetij hen belet te roven, blow. pcfteld aan koude en hongersnood, zoo zelfs, dat z.j tentijds moeten zien, dat hunne vrouwen en kinderen van honger omkomen 5 inzonderheid branden zij van haat en wraak
(*) Zie N. Vaderl. Bibl. VlUflen Deels ifle Stuk, Bladz. 127. v J M 4
ïH (l ■ A R | Q W
tegen de Hollanders. _ in r„eioni,„n M .. ,
daar mer? 21 d d l "',P^^.eeDe Pl2a" tc brengen, vindt. Hij mehZm Lt *fbeeldl,,S va'i eenen éénhoorn van dieren meréfn! h 6 ,meer voor de aanwezigheid
van dit v^teS^fa^6^* za' W?Zen' 0,n ^'n overlast arbeiden. Dat men hS LÏÏ f ^ Mn derzeiver «eluk te wanneer de zaak wet' e°dP .?„?., J SLf^ aan eenen anderen uithoek SJSSórt^? vnendlijk bezoek kree? van eenen hZ n,Li J 's een derzelver opperhoofd f 1 ëreeds ,ï ffi^TT'T1' ",et leven verlaten hadden ón 1 6eIeden bun ftroPC"d
ming, door het G wem me 'en fedl?'geVing en befcherwerkzaam leven leidden. F et s' tê'wSfcbén H ^1^^ e" van de Hernhutfche Zendelingen , die tl JTrf"
ving van dit volk wel willen belaste-, IL e' de befchagend worden. belaste.), daartoe mogen geze.
naauwkeurLer daiTwii ffS S °nder de Hottentotten,
broeders een 7 r u°g CrgenS eev0H^n hadden. Drie
Of"
REIZEN IN DE BINNENLANDEN VAN 'T ZüIDL. AFRIKA. l8.^
Orde en netheid is onder hen ingevoerd, zij worden door de Broeders, in al het nodige, op eene verftandige wijze, onderwezen; hun openbare Godsdienst is zeer plegug , en wordt met zeer vele betaanilijkneid bijgewoond. Wal is het jammer, d-um'en aan het Hollandsch Gouvernement kan verwijten, dat hetzelve deze menschlievende pogingen zoo weinig heeft aangemoedigd. — Ondertusfchen kan men hieruit zien, ;wat andere Zendelingen, die aldaar tegenwoordig arbeiden, onder Gods zegen, zullen kunnen doen, wanneer zij van de nodige talenten tot 'hun gewigtig werk wel voorzien zijn.
Hier en daar vinden wij eene aanmerking, die de reizen van vaillant b.treft, maar ze zijn doorgaands weinig tot zijn voordeel In het huis van slaberï, daar hij zeer welbekend was, hield men de verhalen van zijne heldendaden voor loutere verdieh;r"len. Ziehier bet oordeel van den Heer: bar. rx) w over zijn Werk: „ Het Eerfte Deel dat hij van Zijne reizen „ naar het oosten heeft uitgegeven, bevat zeer goede pad' r„ richtingen, naauwkeurige befchrijvingen, en een aantal van , juiste opmerkingen en waarnemingen; doen net goed veiner ' van dat Eerfte Deel heeft hem zekerlijk aangezet, om een I, Tweede Deel op te ftellen, dan, van hoe weinig belang ook de inhoud daarvan mag wezen, fchijnt hij het echter meestendeels overgenomen te hebben, uit het werk van een , Engelsch reiziger, dien hij nogtans onderneemt te beris!, pen, gelijk ook uit het verhaal van eenen togt naar het Noordelijke gedaan, op last van het Hollandsch Gouvcrne9 ment, ten einde naar een volk te zoeken, 't welk men gezegd " had, dat linnen kieederen droeg. Dit fchijnt 'er van de " zaak te wezen: Hij verliet het Zwarteland in Juli], trekkende naar de Oranje rivier, en keerde te rug in de daaraan volgen" de maand December, op welken tijd hij zijne Lezers na er het noorden voert, zelfs tot den keerkring. Het vindingrijk " vernuft van den Abt piiilippo, die de eigenlijke Schrijver V VPn het werk is, heeft vergoed, hetgene hem in des reizigers opmerkingen, gelijk in de twee voorgemelde Ichnften, „ gebrekkig voorkwam."
?a„ de Kaap heeft men gebrek van hout, maar op eenigen afftand van de hoofdplaats, vindt men hout m zeer grooten overvloed. De Heer barrow levert eene lijst van 44 houtfoorteu op, die hij aldaar gevonden heeft, met de gel-ruiken daar dezelven toe kunnen dienen. Ook had het Hollandsen Gouvernement, omtrent de Plettenbergs- baaij, gebouwen op. gericht voor eene bezitting, om het nodige hout aan de Kaap te leveren Hij is van oordeel , dat het vooroordeel , hetwelke men tegen het hout uit dezen oord had opgevat, ongegrond is, en hij geeft daarvan bewijzen. Ook wijst hij verfcheidene andere nuttige gewasfen en vruchten aan, waarvan men veel voordeel zou kunnen trekken.
m 5 °ok
J- BASR0W, REJZEN , ENZ.
Ook de volgende opmerking kunnen wij niet met 'ffilzwi; ^rb«^,ae Abt de la ca.ile deed eene poging o„ aan dezen uithoek de aarde ta meten, geiük men d u in'F ropa en Amerika reeds ondernomen fa"d& 25 niet beflist was, of de paralellen van V„m„ i j ?s zelfde uitgeftrektheid EéKfff ^^^ dekte een nieuw geheim der natuur, naam l"dat de rac" i van de paralellen , in de zuider breedte , e difze f è lengte hebben, met de daarmede overéénkomend» Prielen
gends noo^™e: » lRdien" zc^ de Hee? BP volgends, de waarnemingen van den Abt naauwkeurig z in „ waaraan lk gelo f ^ za, het «vol'
„ daarvan wezen dat men een grooter omtrek zal moeren " Sri aa" hÊ; *?jjNk halfrond der aarde, dan aanTet „ noord ijke, en dat men daarüit mooglijk genoegzaam he „ evenw.gt van den r.ardbol zou kunnen, bicogen, zonder 55
« » TViUït beliüCVe te nemen' tot%en onb L„d „ Zuid and, hetwelke vele geleerden hebben beweerd dat be
" Lr«n„. T d"rd.°OT ee" evenwigt te ftellen, voordoe
it&tssswv:,n ^vm^ hoi
Nopens de Nanjaaquas Hottentotten, bericht de Heer 8 dat de vlakten, die zij te voren bewoonden, tbands geheel woest hpgen; en dat alle die talrijke ftammèn, die Zulke ?£0,e kudden bezaten, in .minder dan ééne Eeuw tot op vrerC ? pen verminderd, d.e zelfs niet talrijk, en voor het rrooTfte Te deelte ,n dienst zijn van de Hollandfche boeren , die onder he<'" wonen. Deze laatften flaan hun dat toe, ond'er voorw arde da zij manfehappen moeten leveren, om het vee der boeren tegen de aanvallen der Boschjensmannen en der wilde dieren re bewaren. Deze vermindering wijt de Heer B. aan he recta dat de boeren, onder begunftiging der regeering ziel ,2
|S?vS V£W een WKS^Im K
De fiaaië Kitvoerige Landkaart, die ons een recht denk Kef re viS. SeSft' iS * einde'vantc
Onderwijs ,n de Zedenleer, voor Kinderen. Door c g. lijf™ T- "Sttt Met Planten lejt
£ n blJ-M' ^halekamp, l8o3. ^ Bladz. In Octavo. De prijs is f i . 10 . ;
A'w" Uk 5UJIZMAN'S Pen gevloeid is, heeft doorgaands, u.± niet te Lande, een goed onthaal gevonden. Dit, verbouwen wij,zal ook van het nu aangekondigde Werkjen het lot ?MP, De aanmerking eens alöuden Lfltijtifehen Dichters, dat vele zaken langs den weg van het oog dan dien van het oor
fpoe-
C. G» SALTZMAN , EFRSTE ONDERWIJS IN DE ZEDENL. 187
fuoediger tot het verftnnd en het hart doordringen, geFd't vooral oof omtrent Kinderen. De Zedenleere als het ware aanfchauVÜjk gemwJcit en in aangename verhalen, maakt diepaf SS kleeft vaster in het gehevrgen, dan ™er m. h e gewaad van droge redeneeringen wotdt voorgefteid. ^ greep de Mensch- en Kinderkundige s alt zm Air. ; Het hmagW In van den Heere eelhart, en deszelts betmnl.jke Lcn teenote henrutta, hebbende vier Kinderen, gefteld onder het opzicht eens dcugdzamcn en kundigen Onderwijzeritiu man, is het hoofdtooneel, waarop, door.middel van daag.jkfche voorvallen , onderrichtingen worden voorgedragen , die* nende ter infcherping van de voornaamfte pKgten des gczo.ii. gen en burgerlijken levens, om dus de jonge heden tot nut e lede* der famenleving te vormen; terwijl, daarenboven in de perfoon van steven, den zoon eens Bailluws, welke, 0.1 zijne veelvuldige bezigheden, met ^ens opvoeding z.J w. ;nig had kunnen bemoeien , een voorbeeld J^Sg^» een kwaden Tongen te verbeteren. Doel, echter, zal dit Werkjen inzonderheid treffen , indien des Schrijvers wensch , .a het Voorbericht aangekondigd, vervuld vtttte, „ onder de Ouders of onder den Leeraar mop bnjven neu»' ten; dat het dagelijks voor den dag gehaald, een ftuk da,<...
van door de Kinderen voorgelezen, en daarover een ge-!Prek , met hen gehouden moge worden. Daardoor zou het genoc, gen, 't welk met de lezing «repaard gaat, bnjven aanhouden f het oordeel over de gefchetfte daaden en voorgaltelde grond-
beginfelen van de Kinderen uitgelokt, daar, waar het nood.
zaakelijk is, verbeeterd, en zo doende dagelijks tot een aan" genaame en leerzaame onderhouding van Ouders or Leeraars „ met de Kinderen, gelegenheid gegeven worden,het welk van ; wederzijde ongemeen gewigtig is." Of dit Deeltjen zal vervolgd worden, vinden wij niet vermeld. Het p.otsling afare ken doet ons een vervolg vermoeden. Op de vertaling vak met veel te roemen ; meerdere losheid zou het lezen veraangernamen.
Redevoering over den Minstgeachten ftand in den Bnrgcrffaat Ter gelegenheid van de openbaare uitdeeling der Pr.-er.xcn op het SiZerk, wegens het ? welke de gelukkigfte denkbeelden
" n k V? verbeeldmgskracht, aan zijn oordeel de verftandig. „ fte befchouwmgen opleverde. Ik werd bij mij zeiven over-
„ tuigd,
HET MAGDALENa's K.GRK.HOF. IQI
„ tuigd , dat, indien eene gebrekige opvoeding , hoedanige ,\ vaak den Vorilcn gegeven wordt, aan de eene zijde, het „ voortreilijk kleintje zijner deugden en bekwaamheden niet " verbasterd, en, van den anderen kant, dat zijner natuurlij" lijke fchroomvallighcid en zwakheid, welke hem zoo fchaa' delijk waren, dat zij hem in het verderf Horteden, had ont« " wikkeld; dat, zeg'ik, l odewijk, even weinig in ftaat „' om een ondeugend , als om een groot, Koning te zijn, „ echter het zeldzaam voorbeeld van een deugdzaam en wel „' onderwezen Monarch had kunnen opleveren."
Ten flotte van dit verhaal voegt 'er de Abt nevens: Ik ver„nam voords in deze bijeenkomst , dat hij (lo de wijk) „ zich met de vertaaling der laatfte reis van cooit uit het „ Engelsch onledig hield ; een werk , waarmede onze (de „ Franfche) taal nog niet was verrijkt geworden. Dit was „ het eenige niet , waaraan de Koning zijnen tijd befteedde. „ Een groot aardrijkskundige zijnde, had hij de Ferhande„ Uiig over de Rivieren, waarvan l ode wijk de Vijftiende „ de enkele benaaming en befchrijving gegeven had, tot een „ geregeld ftelfel gebragt. Om kort te gaan , uit dezen „ aanhoudenden toeleg , om de kectens zijner flaavenuj met „ de bloeratjens der letteroefening en de vruchten der over. „ denkingen te bedekken, is het gemaklijk afteleiden, dat, „ indien lodewijk nog eenen blik wierp op zijne voonge „ grootheid, en bewilligd had in de onderneming , om hem dezelve terug te geven, zulks minder ware , omdat hij " daarnaar dorstte, en haar gemis betreurde, dan wel uit in„ fchiklijkheid voor de Koningin, en uic tederheid voor zijne Kinderen."
Een tooneel van huislijk genoegen, hetwelke de goede tode wijk, in zijne omftandigheden , zich wist te verfchaffen, willen wij voor onze Lezeren openen. Op zekeren dag, in tegenwoordigheid van den Abt de i ermont, lang en breed hebbende gefproken over het ontwerp om hem op den troon te herftellen, door het bewerken van eene tegenomwenteling: ontwerp, hetwelke fommigen zijner vrienden meer danalshersfenbeeldig befchouwden, brak de Vorst het gefprek af: „ iïec ,, is genoeg (zeide hij) reeds te lang hebben wij ons bezig „ gehouden met mijn lot; laat ons nu der vriendfehap en aan „ de genoegens van het hart iet toewijden! Helaas! moec „ ik de Voorzienigheid niet onöphoudlijk zegenen, die mij „ van dezen kant doet wedervinden, hetgeen ik aan de zi de „ der grootheid verloren heb? Ik heb noch paleis, noch „ fcepter meer; maar ik ben gelukkiger, dan ooit, in den „ boezem mijner maagfehnp, die wederkeerig mijne tederheid „ vergeldt, en mij, door verdubbelde bli.ken haarer verknogt„ heid, mijne rampen doet vergeren."
„ De Prinfesfen (zoo vervolgt de Abt) naderden terltand
„ het
192 J. J. REGNAÜLT-WARIN, HET MAGDALENA'S KERKHOF,
„ het vcntrer, en fchaarden zich rondom hetzelve, in eenen „ halven kring. Alle drie (de Koningin , 's Koriings Dochter „ en Zuster; met eenig naaldwerk bezig zijnde, Lragten mij „ die vermaarde Keizerinnen der oudheid te binnen die „ even als penelope, de verveeling der grootheid' „ door het vermaaklijke der werkzaamheid veraangenaamden. „ Up den hoek eener kleene tafel, waaraan ceerij (dit was „ de naam eens getrouwen Kamerdienaars) bezig was voor„ beelden van letterfchrift voor den jongen Prins overte„ ichnjven, ontrolde de Koning de Landkaart van Frankrijk ' „ volgends de gewestlijke verdeeling ingericht. Dezelve „ toen met een wit papier van dezelfde grootte bedekken' „ kende, nodigde hij zijnen Zoon, om ons blijken te geven „ van zijne vatbaarheid voor de lesfen eens Vaders. Voeg „ er ook bij, van de erkendtenis voor uwe moeite Papa „ hernam dit bekoorlijk Kind, welk de verdeelingen'en den „ naam van ieder Departement en van elk Distrift, den loop „ der rivieren, welken hetzelve befpoelen , en de aanmerk. „ lijkfte gebergten, met de punt van een potlood, zoo vaardig als naauwkeurig, afteekende "
„ De aardrijkskundige les werd door het lezen van een „ deel der gefchiedenis opgevolgd. Het was voornaamüjk „ die der omwentelingen, waarmede lodewijk het Kinderlijk „ geheugen en ae ontwikkelende oordeelkracht van zijnen „ Zoon wilde voeden. Deze Vorst had van de beste ge. „ fchiedfchrijvers der Oudheid, en van de geachtften onder „ de nedendaagrhen, een kort en tevens voldoend uittrekfel „ gemaakt. De volg-orde der oefeningen geleidde, op dien „ dag, den doerluchtigen Leermeester' en Koninglijken leer„ ling, tot de omwenteling, welke den beruchten dionijsius „ van den troon bonsde, en hem met een plak, bij wijze „ van een fcepter waapenende, hem kinderen toefchikte om te „ onderwijzen, in (lede van onderdaanen om te regeeren. De „ zinfpeeiing was treffende ; de Koning was geenszins de „ laatrtc om hiar optemerken. Gij ziet, mijn Zoon, zeide „ bij tot den jongen ka rel, dat ik de éénige onttroon„ de Vorst niet ben , wiens gelirengheid van wederfpoed „ door de letteroefeningen verzagt wordt. Dionijsius gaf „ onderwijs in het lezen.... Leerde hij het aan zijne kinde„ ren? vroeg de jonge Prins, op een gevoelvollc-n toon, en „ met eenen zoo tederen oogwenk, dat de Prinfes„ fen, door eene gelijktijdige beweging, haaren arbeid Haak„ ten, en maria-theresia naar haaren Broeder liep, om hem „ in de armen des vertederden Monarchs te omhelzen. Dit „ eenvoudig en Kandoenlijk bedrijf verfchafte ons een treurig
vermaak."
UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN,
Oordeelkundige Inleiding tot de Schriften des Nieuwen Verhonds, door j. a. lotze. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij W. Brave, 1803. 659 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 4 - : - :
De Heer lotze onderneemt, hiermede, eenen arbeid, van belang en uitgeftrektheid, eene nieuwe oordeelkundige Qcrilifche') Inleiding in het Nieuwe Tes- ' tament. Misleiden zal iemand menen, dat zoodanige uitvoerige onderneming, na hetgene michaülis ten dezen opzichte geleverd heelt, had kunnen terzijde gefield worden, en dat men beter gedaan had , zich te bepalen tot het aanwijzen en verbeteren der misdagen, welken bij den gemelden Schrijver voorkomen, en het opgeven van alles wat f'edert de uitgave van deszelfs Werk, in dit vak, nader ontdekt of gevonden mogt zijn; te meer, omdat elk Schrijver over dit onderwerp met den besten wil, zich niet zal kunnen hoeden van misflagen,dewijl hij, hoe zeer ook, gelijk de Heer lotze in zijn Voorbericht Bladz. X dit van zich zeiven getuigt, en wij gaarn geloven, van de bronnen, waaruit men fcheppen moet, gebruik makende, evenwel tekens genoodzaakt is , op het getuigenis van anderen aan te gaan, daar hij zelf de eigenlijke bronnen tier Oordeelkunde', Handfchriften, oude Vertalingen, Aanhalingen van oude Schrijvers, enz. bij geene mooglijkheid , allen kan n alporen , zoodat, in dit opzicht, ligtlijk de oude fpreuk zou kunnen bevestigd worden: evenwel heeft de Heer lotze in ,zijn Voorbericht redenen aangevoerd, om welken hij be'floten heeft, dus uitvoerig te wezen, bijzonder, omdat de behoefte van dezen tijd het betoog der echtheid van de Schriften des N. V. op eene uitnemende wijze yereischte, ten einde, ,, den Deisten van onzen tijd, „ (meer zijn toch in waarheid de zogenoemde nieu,, we Hervormers niet) daarin vooral tegen te gaan ," zest de Heer lotze. ,, Hierbij komt nog, dat de „'Kritiek, die hoogstnuttige en noodzaaklijke wetenlchnp , te meer ene opzetlijkc bearbeiding vordert, W als het Duitfche Schrikbeeld, de hoge Kritiek, ene (trekking heeft, om den Tekst des N. V. — ons te „ ontfutzelen ; behalven dat de wijze, waarop de Kritiek iweuwe vad. bïbl.vüi, peel. nq, |. N dooi-
194 J' A. LOTZE
„ doorgaande beoefend is geworden, van zeer groot „ nadeel is. Het is tijd, dat men het echte Krhifche „ Sijsiema , benevens de echte bronnen, en deze in „ derzelver waarde — doe kennen; maar dit fcheen mij „ toe, ene uitvoeriger behandeling noodzakelijk te ma,, ken, vooral ook, als een groot aantal op MiCHAë„ Lis zich verlaat, die evenwel op dit glibbrig pad ,, geen veilig Leidsman is, en wiens oordeel over de „ waarde van de Codices meermalen ongegrond is. —
Het fcheen mij eindlijk ook toe, dat in de tegenwoor-
dige krifis ene revifie van het geen gepraefteerd is, ,, dringende behoefte zij ,, enz. En om daar nu iet' toe te brengen, heeft de Heer lotze zijn Werk met dat van mi c ha ë lis in verband gebragt , en van ffl belangrijkfte aanmerkingen, verbeteringen, en bijvoegfelcn van MAR.scii gebruik gemaakt.
Chidertusfchen, hoe zeer op deze wijze, dit Werk min of meer eene polemifche gedaante fchijnt aan te nemen, behandelt de Heer lotze zijn onderwerp, met edelmoedigheid, daar hij zich even zeer verwijdert van de berisplijke zucht, om wat nieüvvs te zeggen , of door het voordragen van nieuwe IJypothefen, te fchitteren ; als vart eene kwalijk geplaatfle fchroomvalligheid, datgene weg te laten, of te verzwijgen, welks gegrondheid den onbevooröordeelden in het oog valt, fehoon het geenszins een aangenomen en geliefkoosd famcnjlel begunftigt. Waarover hij zich, in zijn Voorbericht, "breder uitlaat.
In dit Eerde Deel van dit Werk, hetwelke wij thands voor ons hebben liggen, komen zeven Hoofdtakken voor. Het eerfle handelt: Over dcnTekst, de onderfcheidene verdelingen, van , en de fchrifftekenen in de fchriften van de Euangelisten en Apostelen; nadat echter dc Schrijver, als bij wijze van Inleiding tot zijn Werk, eene en andere algemeene «aanmerking en eene opgave van zoodanige fchriften5 welken tot dit vak behoren, had opgegeven. Door de fchrijftekenen in de fchriften der Euangelisten en Apostelen - verltaat de Heer lotze de Zinsfniidingsteekenen , de Toonftippen, en de fpiritus, benevens het jota fubfiriptum, in de Handfchriften der Euangeliën en Apostolifene fchriften.
Het tweede Hoofddeel, handelt over de Echtheid der Schriften des'N. V. Het derde: over de onverval'schte bewaring: van de Boeken desN. V. Httvierde: ovtr derzelver geloof
snleid. tot de schriften bes nieuwen verbonds. 10$
hofvaar digheid. Het vijfde: over den kanon van het N. F., waarbij een aanhang fel: over het gebruik der Heilige Schrijten in de eerfte tijden van het Christendom. In hei zesde Hoofddeel handelt de Schrijver: over de taal, waar in de Boeken des N. F. gefchreven zijn; gelijk in het zevende of laatlle van dit Deel: over het gebruik, dat de Schrijvers des N. V. zo van hei O. F. als van andere fchriften hebben gemaakt.
Naar ons inzien, heeft de Heer lotze tot dus verre zijn plan vrij goed uitgewerkt. Schoon wij 'er niet veel nieuws in gevonden hebben, evenwel zal de Lezer 'er goede aanmerkingen in ontmoeten, welken regen de btiiïenfporige ondernemingen van fommige voorftanders der zoogenoemde Hooge Critiek in Duitschland gericht zijn.
Samuelis joannis van de wijnpersse Oratio inauguralis , de Amore Dei erga feipfum, omnis veras falutis, omnis inter homines juris, omniumque nostrorum officiorum , fonte, publice dicla ad diem XII. Novembris MDCCC1II. Cum txtraordinariam philofophiae in Academia Lugduno - Batava Profesfionem folemniter adiret. Lugduni Batavorum, apud S. et J. Luchtmans, MDCCCIII. 47 Pagg- 4 Maj. Conftat ƒ : - « - -
Dat is:
Inwijdings - Redevoering , over de Liefde Gods tot zich zeiven, de bron van alle waare keil, van alle recht onder de menfchen, en van alle onze pligten, enz.
De Heer s. j. van de wijnpersse, door de Bezorgers van Lcijdens Hoogefchool zijnen Vader, die de Wijsgeerte op dezelve brjna eene halve Eeuw , met luf, als Hoogleeraar onderwezen heeft, als Buitengewoon Hoogleeraar toegevoegd, heeft op den XII November des voorleden jaars , zijn ambt met deze Redevoering aanvaard.
Deze Redevoering dient daartoe, om te betogen, -dat alle waar geluk, en zaligheid, welken de fchepfelen, bijzonder de redelijke , genieten en verwachten mogen , dat he: geheele natuurrecht, en de zedenleer , of alle onze pligten voordvloeiên uit de liefde van God tot zich zeiven, als uit derzelver eenige en waare bron.
N a Poer
ir>6 S. J. VAN DE WIJNPERSSE , ORATIO INAUGURALIS.
Door de liefde van God tot zich zeiven verftaat de Hoogleeraar, dat zelfde beginfel, waardoor alle fchepfelen gedreven en beweegd worden, en hetwelke zich in allen vertoont , waardoor zij zich zeiven beminnen, en die dingen zoeken en met vermaak begeeren, welken zij voor zich gefchikt oordeelen, maar de nadedige mijden en fchuwen.
Na de bedenking opgeruimd te hebben, dat de eigenliefde in de menfchen de bron is van zoo veel kwaads en onheils, dewijl, naamlijk, deze eigenliefde ten hoogfte bedorven en verbasterd is, daar de liefde Gods tot zich zeiven hoogst volmaakt, en in zijne natuur als het hoogfte goed gegrond is; al hetwelke het eerde gedeelte dezer Redevoering uitmaakt : wijst de Hoogleeraar in het tweede gedeelte aan , dat deze liefde van God tot zich zeiven de bron is van alle waar geluk en zaligheid, van alle recht onder de menfchen, en van alle onze pligten : ons heil vloeit daaruit voord , dewijl God noodzaaklek zich zeiven in zijne werken, die zijns waardig zijn, bemint; dus is het heil der fchepfelen het laatfie ondergefchikte einde van God den Schepper, ondergefchikt aan zijn hoogde einde , zich zeiven , als het hoogde goed. Hetwelk hier breder ontvouwd wordt.
Vervolgends gaat de Redenaar over, tot het betoog, dat de bron van alle recht en van alle onze pligten deze liefde van God tot zich zeiven is. Dit is de Wet der natuur , waaraan wij moeten gehoorzamen; en het beginfel, waarüit alle onze pligten kunnen worden afgeleid, is volgends den Hooglecriiar: Richt uwe werkzaamheden in overêenkomflig de oogmerken van God, welken uit de natuurlijke orde der dingen bekend zijn; waarüit hij, geleidlijk, alle onze zedenlijke pligten afleidt.
Wij hebben deze Redevoering, met genoegen, gelezen , gelijk zij, over het algemeen, met genoegen, zoo als wij vernomen hebben, gehoord is. De flijl is vrij zuiver en vloeiend , en de aanfpraken over het geheel gepast, die aan des Hoogleeriiars grijzen vader nadruklijk en roerende.
Uit-
g. hesselink, uitlegkundig woordenboek, IO7
Uitlegkundig Woordenboek, ter opheldering van de Schriften des N. Verbond;. Door o. hes st link, A. L. M. Phil. Doft. Lid van de Bataaffche Maatfchappij der H'etenfchappen te Haarlem , en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wijsbegeerte bij de Doopsgezinden te Amfterdam. Tweede Druk. Veranderd en aanmerklijk vermeerderd. Te Amfleldam , bij G. Warnars en J. W. IJntema en Cotnp., 1803. 795 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 5 - : - :
rr^oen de Hoogleeraar hesselink dit zijn WoorX denhoek, in het jaar 1790 het eerst in het licht gaf, hebben wij hetzelve, met lof aangekondigd, cn 'er een breder verflag van gegeven (_*) , het zal daarom, en te meer, dewijl dit Werk, met goedkeuring ontvangen, en in vrij algemeen gebruik gekomen is, bij allen, die vrienden zijn van oordeelkundige Bijbel-uitlegging, nodeloos wezen , van hetzelve hier breedfprakig te gewagen , bij gelegenheid dezer tweede Uitgave. Wij zeggen alleenlijk, dat de Hoogleeraar hesselink hetzelve naauwkeurig nagezien, en verfcheidene artijkelen genoegzaam geheel omgearbeid, en het gantfche werk, aanmerklijk, vermeerderd heeft. Vele nbuwe plaatfen, benevens derzelver verklaringen zijn 'er bijgevoegd, fommigen veranderd , anderen dttidlijker ontvouwd , of door nieuwe bewijsgronden , inzonderheid van taalgebruik , geftaafd.
Daar een ongenoemde, in het jaar 1793, in een afzonderlijk Stukjen , den Hoogleeraar, wegens dit Woordenboek op de lijst der Nieuwe Hervormers plaatfte , geeft ons zijn Hooggeleerde in het Bericht vóór deze Uitgave, Bladz. XIII, eene openhartige Verklaring: ,, Ik betuig „ openlijk, dat mijne gevoelens, raakende zo het alge* 3, meene Geloof, als verfcheidene Leerftukken , zeer ,, wijd verfchillen van de Leerbegrippen van hen , die ,, men den naam van Nieuwe Hervormers gegeeven heeft; „ terwijl de poogingen van de meesten deezer mij toe-
fchijnen op een gantfchelijk verderf en ondermijning „ van het waare Christendom uit te loopen; gelijk ik ook ,, toen heb te kennen gegeeven, en elk onbevooroordeeld „ den moet in het oog loopen, die met de fchriften dier
„ zo
(*} Zie Vaderl. Bibl. lilden Deels ijle Stuk, Bladz. 264. N 3
IqS W. l. k r I e g e r
„ zogenaamde Nieuwe Hervormers en mijn Woordenboek bekend is. Daar ons echter de waarheid behoort dier„ baar te zijn , heb ik getracht van de voorlichting en „ arbeid der nieuwere Schriftverklaarders een befcheiden „ gebruik te maaken; achtende het len hoogden onbil3, lijk, dat men over hem , die in het verklaaren van „ fommige plaatzen de nieuwere Uitleggers meent te „ moeten volgen , daarom hetzelfde vonnis velt."
Leerrede ter voorbereidinge voor 's Heeren Heilig Avondmaal en ter gelegenheid van de bedieninge des Heiligen Doops, aan twee perjbonen van de Hottentotfche Natie, uitgefproken in de groote Kerk in ,s Hage, den 8ften van Wijnmaand 1803, door w. l. Kr.ieger, Predikant aldaar. Gedrukt, ten voordeele van de Nederduitfche Gereformeerde Diaconie. In 's Hage, bij J. Tbierrij en C. Menfing , 1803. 40 Bladz. In gr. OSlavo. De prijs is f : - 6 - :
Deze Leerrede op zich zelve befchouwd , is goed en ftichtlijk, en het zal niemand ligtlijk berouwen , daar voor zes ftuivers aan de Haagfche armen uitgegeven te hebben; het voornaamlte echter, waarom zij door den Eerw. krieger in het licht zal gegeven zijn, is de bijzondere gelegenheid, bij welke zij door zijn Eerw. gehouden is, beftaande in de Bedieninse des Doops aan twee perfonen van de Hottentotfche Natie in de groote Kerk van 's Hage , zijnde deze perfonen van de Kaap de Goede Hoop overgekomen met den Zendeling, dtn Eerw. kicherer, met wien zij voornemens zijn, derwaards weder te vertrekken.
Deze perfonen zijn genoemd geweest: claasvan rooij en sara fortuin, en hebben bij hunnen doop de namen ontvangen van johannes jakobus van rooij en maria sofia fortuin, zijnde de eerfte 33 jaren oud, van Hottentotfche Ouders geboren, de tweede 31 jaren , welker Vader was een Boeganeesfe Slaaf en hare Moeder van Hottentotfche afkomst; en beiden geboren in het koude Bokkenveld. Van de VrouwWordt bericht, dat zij genoodzaakt geweest was haren terften man te verlaten, omdat hij haar ontrouw was geworden, en zich bij eene andere vrcuw gevoegd had;
leerrede ter voorber. voor het h. avondmaal. ij)9
zij leefde toen, met hem, die nu met haar gedoopt, en ook haar bruidegom was geworden, naar Heidenfche wijze; ook hebben zij Kinderen aan de Kaap agtergélaten!
Deze menfchen zijn door den dienst van den lieer k icherer, gelijk ons de Eerw. krieger bericht, tot de kennis en erkentenis van den éénigen waaren God en jksüs Christus gebragt, en hebben voor drie Leden van den Kerkeraad van 'sHage eene zeer voldoende en al* lerüitnemend/ie Geloofsbelijdenis afgelegd, van de leere des Christendoms, die in onze (de Hervormde) ■ Kerk geleerd wordt. „ Een gcruimen tijd," zegt de Meer krieger , ,, hebben zij onder ons uit- en ingegaan, zijnde , voigends geloofwaardig getuigenis, federr dat zij aan het Christendom kennis gekregen hebben, van een geheel onberispelijk gedrag, terwijl zij, geduurende hun verblijf onder ons, velen onzer, door hun gezet opkomen , in onze Godsdienfiige Vergaderingen, ten voorbedde hebben kunnen (trekken."
Meer bijzonderheden worden ons, aangaande deze lieden, hier niet medegedeeld ; bij voorbeeld , welke de reden zij van hunne overkomst herwaards , deze zal toch waarfchijnlijk niet geweest zijn, om zich in de groote Kerk in 'sflage te laten dopen, en hier te land in ondertrouw aangenomen te worden. Doch, gelijk wij zeiden , ons wordt, in deze Leerrede , niets verders bericht.
Bijlagen tot de Twee Brieven van g. bonnet aan eenen Vriend. Te Utrecht, hij W. van IJzerworst, 1804. 34 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is ƒ : - 5 - 8.
Tweede Vervolg der Afgeperste Verdediging van jodocus heringa, eliza'sz. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, en de Wed.], van Terveen, en Zoon, 1804. 41 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is ƒ : - 5 - 8.
Het verwonderde ons in het geheel niet, in den aanvang van het eerstgenoemde Gefchrift, te lezen, dat men van alle kanten aandringt, om nadere opheldtrin.gen , die tegen de afgeperste verdediging van den Heer heringa,- gedeld kunnen worden; daarbij, onzes N 4 in-
£aö BIJLAGEN TOT Ce TWEE flRlEVEN VAN G. BONNET,
inziens, in het oog van alle onpartijdigen , door dat meesterlijk gefchreveh (tuk, eene voikomene zegenpraal, op zijne aanvallers, behaald heeft. — Dan, ten uiterfte, verwonderde het ons, op de volgende Bladz. deze Woorden te vinden: ,, Het lust ons niet, om het gc5, fchrift van Profr. heringa, te toetzen en te wederleggen." Dan, zijn zij het niet, zo zij kunnen, om lumneceren goeden naam te redden, verpligt? Te meer, daar zij 'er bijvoegen: ,, waartoe ons anders elke blad5, zijde van hetzelve genoegzame aanleiding zou geven." *~ Wat beheizen dan deze Bijlagen? Over het geiled» kan men zeggen, eene herhaling van de oude aanklagt Valt heringa's onrechtzinnigheid, en eene verdediging van het gedrag van bonnet en rooij aards, nader gefierkt met eene Notariëele Verklaring ter bevestiging der waarheid. Dan , gelijk ten aanzien der vorige Brieven, zoo blijft ook heringa, ten dezen opzichte, hun geen andwoord febuidig, maar volgt en wederiegt alle bedenkingen, die zijne Ambtgenoten aanvoeren , met eene duidlijkheid en vrijmoedigheid , die hem tot eer verdrekt, en, onzes bedunkens, bij den Lezer, gee-
nen twijfel overlaat. Wij willen, intttsfehen, niet
ontveinzen, dat wij deze wederzijdfche Hukken, met groot leedwezen, gelezen hebben, en dat het ons waarlijk leed doet, dat zulke vermaarde mannen op nieuw,
in zulken lettetltrijd geraakt zijn. Zoowel dit ons
leedwezen, als eene onaangename herhaling van het voorgaande doen ons van een breedvoeriger verflag afzien. Alleen dit weinige, ten aanzien der bovengemelde Notatiëele Verklaring, door heringa aangevoerd, willen wij onze Lezers mededeelen.
Mijne Amigenooten," zegt h e r t n g a , „bedienen 11 zicn van eene Notariëele onderteekening: en daar mag JS men hun voor bedanken. Nu is men dan toch verze-
3, kerd, dat zij hunne opftellen en onderteekeningen ,
4, juist zoo , aan het Publiek leveren, als zij dezelve on3, der zich hebben. Ik wenschte, dat ze ook zoo de 9, overige, tot onzen twist betreklijke Rukken, ook het
Declaratoir, van den 12 van Bloeim. 1S00, als mede den 9, brief van de Predikanten, van d. a van Hooim., door
eenen Notaris naauwkeurig nagezien, wilden te lezen „ geven. (Verg. Ferv. der afgeperfte Verded. Bladz, » I0<5.) Doch, indien hun oogmerk geweest is, om,
door
J. heringa elizasz. tweede vervolg , enz. '201
„ door zoodanige notariëele ondertéekening, eenig ge • wigt bij te zetten aan de waarheid van hunne verhalen, dan zullen ze hun oogmerk niet bereiken, ten zij „ bij onkundige en bevooroordeelde Lezers. Menfchen ,, van een weinig kennis , in zaken van dien aarr, we,, ten toch , dat zoodanig eene ondefteëkening, door „ eenen Notaris kan worden gedaan , al ftaat 'er geen één waarachtig woord in het ondergeteekende ftuk."
Zelfsverdediging van pa u lus van hemert, tegen de befchuldiging van gisbertus bonnet, in deszelfs gefchrijf tegen Pr. heringa. Qïn een Brief, aan den Heer P. F. v. S.) Te Amfleldam , bij C. Timmer, 1804. 54 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 11 - :
Het is bekend, dat de Heer bonnet zijnen Eerden Brief, tegen Prof. heringa begint met eene loffpraak op den Heer van hemert, dat hij, wegens bij hem opgekomene bezwaren , het Gereformeerd Kerkgenootfehap verlaten, en dus als een eerlijk man gehandeld had. Velen, en onder dezen ook vrienden van van hemert, hebben zich, en met reden , over dezen aanhef verwonderd, terwijl het echter nier moeilijk te gisfen was, waarom dezelve op den.voorgrond van
dat Gefchrift geplaatst werd. ,, Zoolang de ITer
„ bonnet," zegt v. H. ., het overfchot zijner krach,, ten nog bedeedde om, ware het hem moogüjk, zij„ nen Ambtsbroeder, den hooggeleerden her inca,
„ van den leerdoel in kerk en lchool aftófto'öten
„ zoo lang vond ik, om reden, goed, niet openlijk medetefpreken."
,, Thands houdt die reden geheel op. De nangivaifé'; w Hoogleeriiar heeft, voor 'toog van het gant&lie Pu„ bliek, de volkomende zegepraal op zijnen ketter-ina-
kenden Aanvaller behaald. Bonnet immers zal ge,, wis genen lust hebben om, op het, meesterlijk ge-
fchreven, vervolg der afgeperste Verdediging van jses, ringa, te andwoorden; en wie zijner Aanhangeren, ,, die niet geheel ftapelzot is, zoude liet wagen durven, ,, om deze zoo verachtelijke als moeijelijke taak, in de „ plaats van bonnet, optevatïen?" — Nu oordeelN 5 de
2c2
9. van hemert, zelfs verdediging.
de y. H. het voor hem tijd te wezen , om op des Hoo*ïeeraars verhaal eenige aanmerkingen te maken, en dben tegen SManS bcl'chuldi6ingen» openlijk ie verdeHij begint met eene aanmerking op bonnet's opzegde, dat hij bezwaren tegen de leer der Gereformeerde Kerk zou gehad hebben, en dat iemand, die dezelven Heelt, als eerlijk wan, verf ligt is, dat Kerkgenoot fchap te verlaten. Hij vergelijkt dit gezegde met het door bonnet voorheen aan hem gcfchrevene, en vindt daarin eene duidhjke tegenfpraak, waardoor zich bonnet als een onvast man verraadt, „ op wiens voorgewendde beginfelen een verdandige geenen ftaat zal maken," en wiens gegevene lof hij dus verachtlijk van.de hand moet wijzen.
Vervolgends bepaalt zich v. H. bij de volgende «rezegden van den Heer bon n et , hetwelke alles tot hunne vorige gehoudene Briefwisfeling betrekkin" heeft en v. H. hier kort doch duidlijk opgeeft, wat hij, eigenlijk voor den ftaat des gefchils wilde gehouden'hebben hoe bonnet, zijns inziens, telkens, zijne opgeaeve' ne ftelhngen verdraaid, en in een verkeerd licht voorgefteld heeft, dat deze hunne ftrijd dus, van zelWn vruchtloos, aflopen, doch tot oneer voor bonnet' eindigen moest. — Hij haalt, ten dien einde, verfcheidene paslagies, uit hunne vorige Brieven aan doch die hier in verband moeten gelezen worden, en waarin wS
ons niet kunnen inlaten. Ook valt het bezwaarlijk
hierover rechtmatig te oordeclen, zonder tevens hunne vorige Gefchnften te vergelijken, waaivan dit gcvocdiik als een Aanhangfel kan befchouwd worden °
Zakboek voor Genees- en Heelmees teren bij het Gerechtelijk fchouwen van Lijken, door Dr. t. g. a. rooseHoogleeraar te Brunswijk. Vit het Hoogduitsch. Door c. m. rugge van der boge. Te Haarlem, bij A. Loosjes , P. z. 1*03. XIV en 128 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ: - 16 - :
Dewijl de juiste uitoefening der Gerechtlijke Geneeskunde hoogst gewigtig , ja in vele gevallen voor een -Rechter tot het vonnisfen over leven en dood on-
onu
t. g. a. roose , zakboek, enz. soj
ontbeerlijk is , en de Genees- en Heelkundigen tot het Cchouwen van Lijken doorgaands onverwacht, zonder zich te kunnen voorbereiden, worden geroepen, zoo kan een Zakboekjen, dat de voornaamde poincten, bij zulk een onderzoek in acht te nemen , op eene geregelde wijze in een kort bedek bevat, en aldus de genen , die eene ichouwe doen,in ftaat ftelt,om deze poinclen bij voorkomende gelegenheden zich vaardig te binnen te brengen, van
uitftekende nuttigheid wezen. Daar nu het opgege-
vene Boekjen hier aan vrij wel beandwoordt en fommige belangrijke zaken bevat , die men anders in Nederduitfche Werken over deze doffe vergeefs zoude zoeken , zoo geloven wij, dat het vertrouwen des Vertalers, vsn met deze overzetting aan zijne minkundige kunstgenoten, der kunst zelve , den Rechter en zijnen Landgenoten eenen wezenlijken dienst gedaan te hebben , zeer gegrond is. Hoewel het, van den anderen kant, niet te ontkennen zij, dat eenige verfchfnfelen en proeven , die aan het Gerechtlijk onderzoek zeer veel lichts kunnen bijzetten, hier niet worden aangewezen. Zoo Vinden wij van het al of niet overëinddaan des ftrotklepjens Qepiglottis) en het aan- en afwezig zijn van belediging der toppen van de vingeren bij Lijken, die in het water zijn gevonden , geene afzonderlijke melding gemaakt; de opvulling van den endeldarm met drekftoffen en de ledige derb toegetrokkene pisblaas, bij gewurgden en verdronkenen, door den beroemden camper altijd waargenomen, worden hier niet genoemd. Het zoude ook zeer nuttig geweest zijn te herinneren, dat bijtende minerale vergiften door hunne werking op dierlijke zelfstandigheden van natuur veranderen , en daarom zeer dikwijls in Lij' ken niet zullen worden aangetroffen, fchoon 'er waarlijk vergiftiging door dezelven zij voorafgegaan. Immers is het thands bekend, dat zoodanige vergiften aan de dierlijke doffe, waarop zij werken, van hunne ziiuïftof mededeelen , hierdoor zachter worden en hunne kenfchetfende eigenfehappen komen te verliezen. Zoo zal men hoogst zelden bij iemand , die door fublhnaat is omgekomen, wegens de ondoenlijkheid om van dit fcherpe metaalzout veel te doen innemen, iet van dit kwikprseparaat ontwaar worden; doch echter tot eeue vergiftiging door hetzelve kunnen befluiten, wanneer men , behalve de toeva len en uitwerkfelen, die daarmede plegen
~°4 T. G. A. R O O s e
gepaard te gaan, een poeder ontdekt, dat in water onoplosbaar is , en met geest van ammoniakzout of kalwater gewreven eene zwarte kleur aanneemt, gevolglijk de aanw^igheid van zoete kwik verraadt, waarin -tiet iiibhmcit , m aanraking met dierlijke «elfflandigh,e<4ai geb.au, overgaat: gelijk dit door bertholet ontdekt is, vervolgends door de fourcroij , omtrent veuoaeidene metaal oxydes werd waargenomen, en door üi >a nd b eu g omftandig worde verklaard; wien? voorli. , om de tegenwoordigheid ces braakwiinfteens door een iterk aftreklel van galnoten te ontdekken, ons wel zoo een voudig en in het oog vallend toefchijnt, ai» de middelen hiertoe door Profesfor roose aangeprezen (*). . einde den Lezer eenigzins nader met dit Zakboekjen bekend te maken , zullen wij kortlijk den inhoud opgeven , en dan neg iet ter proeve mededeelen. Hetzelve f**8* = L Algemeene regelen , die men bif het Gcrcchtiijk Ichouwen van Lijken heeft in achtte nemen; II. Retelen , welke bij een nader onderzoek van het Hoofd moeten in acht genomen worden; III. Regelen, welke men bij het onderzoek van de holligheid des Ruggegraats heeft in acht te nemen; IV. Regelen, welke men bij het onuerzoek van den Hals en der Mondsholte moet volgen; \ . Kegelen , welke men bij het onderzoek der Borst moet ii; acht nemen; VI. Regelen, welke men moet in acht nemen bit het onderzoeken van het Onderlijf; VII. Regelen welke men bij het onderzoek van verdikte perfonen bijzonderlijk moet in acht nemen; VIII. Regelen, welke bij het openen van door Gif omgekomen perionen bijzonderlijk moeten in acht genomen worden; IX. Regelen , welke bij het onderzoeken van rioodgevonden pas geboren Kinderen moeten in acht genomen worden.
Tot eene proeve verkiezen wij de hier opgegevene vcreischten van een welïngericht Schouwrapport t
„ jfiit bericht aan den Rechter (schopw-cedel „ vifum repertunT) moet door den Geneesheer , nadat „ het door den Heelmeester ondertekend is, fchriftelWk
„ wor-
(*P Zie deszelfs proeven en waarnemingen in het Geneeskundig Magazijn, Uden Deels ade Stuk, zesde ftelling; en Dt Fi ürcroij , over de toepasfing der Lucht Scheikunde ov ■de Geneeskunst, in tie N. Scheikundige Bibliotheek, Wie Deel, Bl. 321 en 327.
zakboek-voor genees- en heelmeesteren. 205
,, worden overgelegd; in liet vervaardigen van welk be,, richt men de volgende algemeene regelen in acht ne„ men moet."
A. In het opdeden van hetzelve mag men nimmer „ met overijling te werk gaan, en kan de Geneesheer «, daartoe ten minden vierentwintig uuren of nog langer tijd vorderen, indien de omltandigheden dit van hem „ eisfehen."
,, B. Dit bericht wordt gewoonlijk op de volgende „ wijze ingerigt. Men begint hetzelve met te zeggen ,
op wiens order , bevel of verzoek , met welk oog,, metk, waar ter plaatze, in tegenwoordigheid van wel-
„ ke perfonen en door wien de fchouwe gedaan is.
,, Dan volgt de befchrijving der fchouwe, en wat men ,, daarbij bevonden heeft. -— Na deeze befchrijving deelt „ men zijne gedagten mede over de gevolgen, welke uit „ het geen men bevonden heeft eigenaartig voortvloeien;
waarbij men gewoonlijk ten flotte voegt de pligtmaatige „ verzekering , dat men alles naauwkeurig onderzogt, en
rijplijk overwogen en beoordeeld heeft ; terwijl zij „ eindelijk, die de fchouwe gehouden hebben, hunne „ ondertekening met hun gewoon Zegel bekragtigen."
„ C. Genees- en Heelmeester moeten in hunne oor»
deelvelling overeenfiemmen."
,, D. Deeze oordeelvelling moet op allezins voldoende „ bewijzen deunen; bewijzen, welke op de Natuur en „ de Wetten der dierlijke huishouding , op gezonde ,, fluit redenen, op gegronde waarnemingen en de onder,, vinding gegrond zijn ,en nimmer mag zij op Phyfiologi„ fcheen Pathologifche fpitsvindigheden, of op willekeu„ rig aangenomen flypothefen, rusten. • Zoo nodig „ het opflaan en vergelijken van goede Schrijveren is, ,, die gelijke gevallen befchr'tjven, zoo min mag men hun ,, gezag als een voldoend bewijs voor zijne oordeelvel,, ling aanvoeren; en dit aanvoeren van zulke Schrijve,, ren is alleen van waarde in volkomen gelijke omftan,, digheden, en in zoo verre men daadzaaken, diezijver,, melden, en niet flechts denkbeelden, die zij daaraan „ gehecht hebben, aanvoert, of in zoo verre de aange,, voerde Schrijver het in het voornoemde berigt ter ne,, dergedelde uitvoeriger en grondiger bewijst , dan de ,, deller van het zelve, zonder nodeloos langwijlig te
zijn, zich in flaat bevindt te doen."
E.
tOÖ t. g. a. r00se, zakboek, enz.
„ E. Deeze oordeelvelling van den Geneesheer mag „ wijders alleen gegrond zijn op dat wat hij zeker „ weet, en wel hoofdzaaklijk op dat, wat hij bij de
,, schouwe onm1ddëlijk en door behulp zijner ei-
„ gene zinnen heeft waargenomen , en nimmer mag zij ,, gegrond zijn op enkele vermoedens en vooronderdel,, lingen, het zij hij zelf die gehaakt heeft, het zij ze
hem door anderen zijn medegedeeld. Zelfs dan , wan„ neer eenige daadzaaken, welken hijzelf niet door mid„ del zijner eigene zinnen heeft waargenomen, zijn oor„ deel regelen moeten, is hij verphgt om daarvan uit„ drukkelijk gewag te maken."
,, F. Het moet deeds zijn hoofdoogmerk zijn der „ waarheid hulde te doen. Wanneer hij egter , zonder ,, de wet te verkragten , door het mededeelen van zijn „ oordeel over het voorhanden zijnde geval iets kan toe„ brengen tot verzagting van het vonnis des Rechters, ,, vordert zijn pligt als msnsch en Geneesheer, den mis„ dadiger, zo veeleed en pligt gedoogen, te verfchoo-
nen, veeleer dan denzelven bij den Rechter te bezwaa„ ren."
G. Wanneer hij, in weerwil zijner pogingen in „ twijkfel staat, wat oordeel hij over het onderhavig
geval vellen moet, vorderen zijn pligt zoo wel als „ zijne waare eer, om voor zijn onvermogen, om over „ het geval onderfcheidenlijk en bedisfend te oordeelen , ,, rondbordig nittekomen, en in geen geval zich zelveu , „ of anderen uit eene armzalige eigenliefde, door enkele ,„ drogredenen te misleiden."
,, H. Het berigt aan den Rechter of de fchouwcedel „ moet in eenen eenvoudiger.,duidelijken er. tevens goeden ,, en bondigen ftijl gefchreven zijn, met vermijding, zo ,, veel mogelijk is, van alle onduitfche woorden, en voor„ al van alle duistere uitdrukkingen. Boven alles is het „ nodig, bij de nederduitfche, misfchien niet algemeen aan„ genomene en bekende, benamingen ook de Latiinfcheen „ Griekfche kunstwoorden, ter meerdere opheldering, „ haaksgewijs te voegen, als b. v. alvleeschkiier (Pan„ creas) middenrif {Diaphragma) chijlvaten (JVafa Chijli-
feta) enz. terwijl men zich echter ten deezen opzigte,
voor alle pedanterie of waanwijsheid zorgvuldig moet „ wagten."
Pro
hknricus 0nnf.n, prolegomena, etc. ZOJ
Prolegomena fpeeiminis Medici de vi confuetudinis, tanquain Varietatum utriusque hominis principii Caufarum lumina, qua: ... eruditorum examini fubroiicit hen r i c u.s onnen, Trajectinus. Trajecti Batavorum ex Ollïeinis O. jF. van Paddenburg et G. van IJzerworst, 1803. 46 Pagg. In Quarto Maj.
Dat is :
Inleiding eencr Geneeskundige Proeve over de kracht der gewoonte, als de voornaamfle oorzaak der yerfcheidenheden van de beide beginfelen des menfchen; verdedigd door ti e n r" ic ju 3 0 n n ë n v. DRIESSEN , BRIEF AAN DEN HEER J. R. DEIMAN. 20
Dit bedrog is zeker zeer lomp. 'Men wil ons dan tweemaal een en het zelfde Boek voor ons goed geld in de ha^id doppen, en wie weet hoe vele liefhebbers van de fchriften van ewald, die den Natuurbefchouwer reeds bezaten , zich niet reeds zeer verblijd hebben , over deze aanwinst van een nieuw gefchrift van hunnen geliefden Autheur ?
Maar op wiens rekening hoort dit daaltjen van.... (hoe zullen wij het noemen) t'huis ? Dat ewald daartoe in daat zou wezen, zou men naauwliiks durven vermoeden. Maar zou dan een ander de ftoutheid durven hebben , om op zijnen naam eene geheel nieuwe Voorrede vóór deze Natuurpreeken te fchrijven, .zulks zou ons zoo onbefcheiden voorkomen, dat dit ook naauwlijks te vermoeden is. Van den Nederduitfchen Drukker en zijne Vertaalder a. m. moens, kan men dit ook niet denken, daar dezelven, wanneer deze handelwijze openbaar werd, 'er hunne rekening Hecht bij vinden' zouden. Zo zulks hun mooglijk is, mogen alle Drukkers en Overzetters van fchriften van ewald wel naauwkeurig onderzoeken , of hetgene zij willen vertalen en uitgeven, niet reeds vóór vele jaren onder eenen anderen tijtel vertaald en uitgegeven zij.
Proefmatig betoog van een volkomen Leerftelfel over de natuur en beftemming der Dieren, en de pligten der menfchen omtrent dezelven, doofL- smith, Dr. d. Godgel. K. Deenfche Prof. d. IVijsbeg. Lid d. K. Noorw. Acad. d. Wetenfch. Slotpr. te Friedensb. en Hooflpr. te Asminderod, enz. in Seeland. Uit het Hoogduitsch. In 's Gravenhage , bij Vosmaer en Zoonen. Twee Stukken, te famen 736 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f.A - 10 " :
,, /^vnvoeding , vooröordeelen , voorbeelden en geKJ woontens," zegt de Schrijver van deze Verhandeling, ,, hebben onze begrippen omtrent de pligten, die de mensch aan de andere levende fchepzelen op deze aarde verfchuldigt is , zoo geheel verwart, dat het eene O 3 zeer
zeer nuttige en waardige bezigheid zoude wezen, wanneer men eenige oogenblikken afzonderde, om een Leerftellel te overdenken en te bepaalen, dat in de daad met de deugd en gelukzaligheid der menfchen in naauwer verband daat, dan men in den eerden opflag wel gelooft: alle onze .handelingen zijn op het naauwfte met eikand. ren verbonden. Zijn. wij nu onverfchillig omtrent eenige onzer pligten, dan nreidt zich deze onverschilligheid on> trent meerdere uit : kdere overtreding onzer verpligtingen * rengt wanorde in de ziel: en, indien wij in ftaat zijn, zpnder nadenken en zonder gevoel van net Verkeerde dat wil doen, een eenig gebod te overtreden, zullen wij ligt bii het veranderen der omllandigheden tot overtreding van aften worden we-gelleept. Een mensch , die de dieren haat, zou die wel zijn' broeuer hartelijk kunnen liefhebben V Een mensch, die zonder gevoel het diermishandelt , zuu die wel, daar hij migeftra'i handelen durft, door zijne hartstochten vervoert, den mensch verfcbonen? En die God nu, die den jongen raven humefpijzen bereidt, die over het leven der musfchen de wacht houdt, zou die wel onverfchillig zijn omtrent de mishandelingen, die zijne dieren hier op aarde worden aangedaan ? "
,, De kennis is de moeder van alle deugden, en het is onmogelijk pligten te betragten , die wij niet kennen. Bezondigen wij ons nu dikwerf omtrent de dieren, om dat wij over hun wezen en waarde niet naar behoren gedacht hebben , en kan de volbrenging der pligten, die wij dezen dieren fchuldig zijn, ook daar toe dienen, om ons in gehoorzaamheid aan God , en de liefde tot de naasten te verderken; ja kunnen wij zelfs geen goede menfchen, veel min denkende Christenen zijn, als wij Gods fchepfelen het hun toebehorende recht onthouden; hoe gewigtig is het dan niet, dat wij ons met emdigen vlijt en nadenken toeleggen om de volgende vrage op te losten? Welk een wezen, en welke waarde hebben wel deze fchepfelen van God; en welke zijn de verpligtingen, welke wij hebben, uit hoofde van onze betrekking op de dieren , en onzen omgang met hun, en het gebruik, hetwelk wij van hun maken? "
,, Met de beantwoording dezer vragen," dus gaat de Schrijver voord, ., zal ik, in dit onde.-zoek, mijn best doen de aandacht van den tez.er bezig te houden , de
waar,-
LEERST» OVER DE NATUUR EN BESTEMM. DER DIEREN. 21$
waarheid, offcnoon die ook, hier en daar, van ae tot hier toe algemeen aangenomen begrippen mogt afwijken, zal ik zo voordragen , als ik meen dezelve gevonden te hebben: ik zal met openhartige getrouwheid de uitsomst van i.et geen ik omtrent deze zaak gedacht heb, opgeven. Het drekte mij een groote reeks van jatten-tot geneugte dit onderwerp te bepeinzen. Vriend ! Wie gij zilt die het der moeite waardig keurt dit met mij te doen, onderzoek, eer gij oordeelt; oordeel, eer gij verwerpt, en zoek de waarheid, die zich voor den redelijk navorfebenden geest niet zal verbergen :
Uit deze Inleiding ziet de Lezer wat het betoog is, dat hü in dit Werk te wachten hebbe. Waarlijk een zonderling onderwerp, waarin wij zoo veie tegenltruduheden ontmoet hebben , ons zeiven zoo vele tegenbedenkmgen hebben moeten veroorloven, dat wij met reden huiverig ziin hieromtrent partij te kiezen, of onze gedachten te verklaren. Duizend zwarigheden daan ons in den weg, om met den Schrüver eendemmig te kunnen denken, en wij zouden een geheel Boekdeel moeten fchnjven , om Hechts onze bedenkingen tegen alles wat de Schrijver , tot (laving van zijn gevoelen, voordraagt, in t midden
teHetnS"ecle Werk is in drie deelen afgedeeld. Het eerfte handelende van de natuur en beftemmmg der Dieren' bevat drie Hoofddukken , van den vokenden inhoud : I. Eer/ie Afd. Van het vertegenw jordigingsvermoeen der dieren, en den oorfprong hunner vertegenwoordigingen. Tweede Afd. Van de uitbreiding en omwikkeling der denkbeelden van de dieren. Derde Afd. Van het vermogen der dieren om te begeeren. II. Van de waarde der dieren, en van het oogmerk hunner (huns} aanwezen CO hier op aarde. III. Van de toekomdige beftemming der dieren. Het Tweede Deel beftaat in yier Afdeelingeu , als: 1. Van de pligten der menfchen omue.it8de'dieren. 2. Van de volftrekte en algemeene pligten der menfchen omtrent de dieren. 3. Van de voorwaarcleliike en bijzondere pligten der men chen omtrent de dieren. 4- Nadere betrachting over he verband der opgegeevene pligten met het zedelijke vai. den mensch. Eindlik bevat het Derde Deel: Gefch.edkundige ophelderingen , als een bijvoeglel tot het leerlteliel van den aart der dieren. ^ Tot
»■ S M ï T H
Tot eene proeve van 's Schrijvers denkwijze en redeneertrant zullen wij den Lezer het volgende (Bladz. 47Ó} rnedcdeelen , ten einde hem in ftaat te ftellen de °-evoeli«heid van den Schrijver en de kracht zijner beto-dng zelf te overwegen , en uit het rechte oogpunt te befchouwen.
,, Hoe weinig is het, dat wij menfchen hier in den tijd „ van de aarde en het gefchapene weten. Naauwlüks ïs, „ ons de oppervlakte der aarde bekend, en hoe veel ont»» ^e°} noS aan die kennis? Zijn wij wel zelfs in onze ,, dierfle navorfchingen verder, als door de uiterftekorst der aarde heen gedrongen; en wat weten wij van die „ menigte andere aardlagen, die ons van derzelver mid„ delpunt affcbeiden ? Wat weten wij van de wijze „ hoe de metalen worden voortgebragt ? Wat van dê „ gronddof, waar uit die eigentliik bedaan ? En is ons ,, doorzigt grooter in de levende natuur? Zijn ons wel „ veel naauw;>euriger haare tallooze d?elen, oogmerken
en verbirttenisfen bekend? Hoe veele ontelbaare fchep! „ leien bevat met de lucht, de aarde, en het water, die wij zelfs niet door namen weten te onderfcheiden. " *n2 welker aanwezen ons ten eenemaalen onbekend ,, is { Hqc weinig zelfs is dat gene , wat wij van die oorten van dieren weten , welken wij het langst ge„ kent, en gade geflagen hebben, in vergelijking van „ zoo veel, hun aart en huishouding betreffende, dat „ nog fteeds voor ons verborgen blijft. En wat moet „ men dan van de ontdekkingen van" latere tijden , van „ eene geheele, voor het bloote oog onzigtbaare dieren,, waereld zeggen? Heeft men wel voor eenige honderd „ jaren kunnen denken, dat 'er levende fchepfelen °-e_ „ vonden worden, die zeven en twintig millioenen maa„ len kleiner zijn, dan de raijt; en welk denkbeeld kun„ nen wij ons nu nog van deze wezens maken 9 En ,, wie kan, wie durft beweren, dat wij nu tot de ui„ terfte grenzen der werkingen van de natuur in ht „ kleine^ekomen zijn? Wie kan den omtrek bepalen" „ binnen dewelke de Godlijke Almagt gewild heeft, dat ,, het oneindig kleine levende fchepfel zich zoude bewe„ gen, en werken."
„ Indien wij dan, de edelfle bewoners der aarde „ zo weinig kennis hebben van alle de heerlijke wondek| 5 waarmede het Alvermogen pronkt, hebben wij
,5 dan
EEERST. OVER DE NATUUR ENBESTEMM. DER DIEREN, tl?
„ dan wel grond om te vermoeden, dal de magt, goed» ,, en wijsheid des Allerhoogden , in dezen fchakei , en dit verband van aardiche dingen, door zijne H verhevener fchepfelen erkent en bewondert wordt; ,, door wezens, welker hoogere en meer ontwikkelde
vermogens, welker volkomener zintuigen , hen in daat Pl dellcn dat gene te ondervinden en in te zien, waar„ van wij zelf geen denkbeeld kunnen hebben ? Staat „ de mensch, wat betreft zijne kennis van de aarde, die „ hij bewoont, misfchien in de zelfde evenredigheid tot „ die hooger en voikomener wezens, waarin de andere „ verdandigfte dieren der aarde tol den mensch daan; „ hoe veel zal 'er dan niet in de toekomst voor ons te
ler-ren en te ondervinden wezen ? En hoe zullen dan „ misfchien zelfs deze dieren, die wij hier zo gering s, achten, met hunne huishouding, belangrijke onder„ werpen voor onzen navorfchenden geest worden, wan-
neer wij in de meer naauwkeurige kennis, die wij ,. daarvan van hunnen aart en werking kunnen beko* ,, men, meer en meer de wondervolle wijsheid van den „ Schepper zullen leeren bewonderen; wanneer wij door „ hetgene wij daar zien en bevatten, leeren bewonde„ ren 't geen, waartoe wij bier noch zintuigen noch „ verdand hadden. Hoe zal dan niet de altoos toene,, mende ontwikkeling van vermogens, en de met haar p, verbondene altoos opklimmende gelukzaligheid van „ die wezens, die wij te voren zo naauw beperkt gezien „ hebben ., onze ziel met aangenaame gewaarwordingen ,, vervuilen , en ons tot bewondering en aanbidding der „ oneindige liefde ontvlammen , die onze natuur met
de aandrift bezielde, om in de vreugde en volmaakt„ heid van alles wat bedaat, van alle levende fchepfe,, len, deel te nemen."
Ja, indien het waarheid zij, dat edele zielen zich „ altoos over de vreugde en het geluk van anderen ver„ heugen, zelfs dan, wanneer zij deze wenschlijke goe„ deren zeiven moeten ontbeeren; en dat alleen een
zwakke en laage geest, voor afgunst vatbaar zij. O! „ Hoe blijde moet dan u, edele zielen van ons gedacht, „ de hoop zijn, dat zo veele tallooze levende wezens „ voortgaan zullen met te bedaan, in eenen beter ftaat „ voortduuren, door ontwikkeling van hunne vatbaar*
heden gelukkig zijn, en van den eenen trap van geluk, O 5 » Wh
SlS L. S M I T H
„ zaligheid tot den anderen opklimmen: een geluk, dat „ uwe oogen zullen zien ! Hoe zal niet uwe'eigene ge„ lukzahgheid zich uitbreiden en bevestigt wor ' de oneindig liefderijke, fchiep deze wezens, ,, ten einde zy door hun bedaan gelukkig zijn zouden: „ en zou dan niet in zijne oneindige volmaaktheid, de „ zelfde grond liggen voor de voortduurhio- Van de die-
„ ren, en oen voortgang van hun wezen , als voor het
,, „*BiL. v^, uuu ueiumu f lorenieten niet de dieren in „ ieder volgend ogenblik dat zelfde geluk , als in de „ yoorledene ? Of zouden de weldaden van de voor„ ledene ogenblikken belangrijker wezen, als die der „ volgende ?_ Of is misfchien het bedaan in zijne voort,, duuring minder begeerlijk, en verliest de gelukzaligheid „ door haare duurzaamheid haare eigenfchappeu? Ja,in„ dien de dieren niet gefchapen waren om gelukkig te „ worden, of wel bij de voortduuring van hun bedaan hun„ ne geneugtens moesten misfen , dan was dit bedaan ^een i, wenschlnk goed, en zonder de minde waardij. Dit „ echter kunnen wij niet met de minde redenen , zelf 5, van vvaarfchijnelijkheid, veronderftellen, wanneer wij
„ ons
LEERST. OVER DE NATUUR EN BESTEMM. DER MEREN. £ IQ
ons de vooitdunring van het wezen der dieren en der" zeiver werkzaamneid in eenen veranderden daat ver" beelden. Zullen zij voortgaan, met te bedaan, dan '* moeten zij duor minne yoortddjaring gelukkig worden, !' hun daat moet de (laat van een altoos opklimmend ge" luk zi,u. De ontwikkeling der vatbaarheden dezer " geesten, die, hier door het zintuiglijke beperkt, alleen )' begonnen was; of maar weinig , naar evenredigheid tot derzelver werkkring voortgezet vvierdt, zal waar„ fchijnelijk in een toekomdigen daat meer en meer vol„ maakt worden. Ieder hooger trap nu van ontwikke„ ljng in eenen geest, en de vermogens derzeiven, „ is 'gewis verbonden met, en leidt tot een hooger trap ,, van gelukzaligheid." _
,, Wij zouden niet ten eenemaale dooien, indien wij „ het vermoeden koesterden, dat alle bezielde wezens in hunne natuur den aanleg hadden tot eene altoos toenemenw de volkomentheid. Heeft nu God aan de dieren een geest gegeeven,heeft Hij hen even daar door in de mo\\ gelijkheid geltelt, van den eenen trap van volkoment'beid tot den anderen op te klimmen, dan heeft Hij ook in den aart en het wezen dezer geesten, aan de ontwikkeling hunner vatbaarheden geene inwendige *' grenzen voorgefchreven; dus ook de gelukzaligheid . niet beperkt, waartoe zij geraaken kunnen. Want een geest, welks ontwikkeling en geluk alleen tot eenen ' zekeren bepaalden trap konden opklimmen, zou in zijn l\ hoogde, zonder mogelijkheid van toenemend, en voor ,' hooger opklimming onvatbaar geluk , zijne grootde ,' ellende vinden; wijl de eentoonigheid afkeer en verdriet veroorzaakt, en voortdtiurende werkzaamheid \\ met de daatuit voortfpruitende volmaking juist:"bet „ waare leven en de gelukzaligheid van een geest is." ■ ,, En nu vragen wij wederom is het met de goedheid „ van den Oneindigen bedaanbaar, wezens met tien aan„ leg, om een altoos toenemend geluk te kunnen genie„ ten, te hebben voortgebragt, en die dan, bij het be„ gin van dat uenot, te vernietigen? Of gebiedt ons de „ reden niet ve'el meer te beötiiten, dat die God, die „ alles, om gelukkig te ziin, heeft gefchapen, die in „ alles de grootde volkomentheid wil; ook aan deze „ zijne dieren al het geluk zal fchenken , voor welks ge„ not zij vatbaar zijn, en hen na dit leven in eenen an-
deren en beter daat doen voortduuren." ' „ De-
££■9 L. S M I T tt
„ Deze overdenking zal ons te klarer en overtuigender „ worden, wanneer wij overwegen, hoe de ftaat van Si zo veele dieren hier op aarde een waare ftaat van ver„ drukking, en . hoe zwaar hun lijden is, door de be„ trekking waar in zij tot den mensch ftaan j hoe net „ leven van lommigen haast eene geduurige plaao- is • en zou dan de oneindige liefde niet in een beteAtaat „ aan deze dieren het geluk willen fchenken, waartoe „ zij gekhapen zijn, en waar van zij door de ontaart„ beid van den mensch hier beneden beroofd wierden2 „ belchouwen wij alleen het paard, dit edel en voor " f.?,11 m.ensch zo nuttig dier: hoe hard is niet gemeen9, lijk zijn lot; en kan men niet dikwerf met recht ze°-„ gen, dat het ogenbl k van zijn dood het gel;>kkifta „ van zijn beftaan is ? Zijn 'er niet foorten van dieren „ weke onze vooroordeelen, gewoonten, grillen , 'en „ hartstochten, als tot een offer der boozenefgingen van „ den mensch gefenikt hebben? En zouden dan deze ,» wezens., alleen bedaan om te lijden, of, boven an„ deren, tot lijden verkooren zijn, en dus, oflchoon in „ een zekeren graad door hun beftaan gelukkig, evenwel tot een minder geluk verordend zijn, dan waar voor „ derzelver geestvermogens en ontwikkeling hen vatbaar •> maakten. Neen, onze God is vader, Hij» geen tijran; „ Hij is geen partijdig vader, die het eene kind liefheeft, „ en het ander haat en verwaarloost; Hij is even zo recht* », vaardig , als Hij wijs en genadig is. Niet alleen de te>, genwoordige, maar ook de toekomftige ogenblikken „ liaan in zijne magt. Geeft nu zelfde reden der"menfchen ,, hoop aan gene zijde van het graf het geluk te genieten. „ dat hij hier ontbeert; o, laat u dan ook, gevoelig „ zielen die met aandoening het lijden uwer medefchep" fle,n. hier beneden zaagt , de gedachte tot vreugde », f/ekken, dat dit lijden zal eindigen: en dat Hij, de „ Vader en Heer der natuur, die alles wat leeft, met „ zegen overlaadt, ook een beter ftaat heeft om aan zijne „ levende fchepfelen te geeven, en gewis naar zijne lief»» de aan hun geeven zal, wanneer bet oogmerk van hun ,? aanwezen hier op aarde zal vervult zijn!"
Onze Recenfie is vrij breedvoerig sevvorden: wij vonden ons verphgt, om, zouden wij een juist tafereel van dit waarlijk gewigtig Werk den Lezer voor oogen ftellen. in . eenige uitgebreidheid te treden. Daar nu het denk.
.beeld
tEÈRST.OVERDE NATUUR EN BESTEMM. DER DIEREN". #ZS-
beeld van den Schrijver eenigermate nieuw is, kunnen
wij niet afzijn, hier het volgende uittrekiel , Bladz. 490
en' volg., nog bij te voegen.
Het is, na alles wat wij bij gevolgtrekking naauwkeurig van den mensch beduiten kunnen, ten hoogden
" waarfchijnelijk , dat geen eindige geest bedaan, en in een nadrukkelijk verband met andere eindige
V wezens zijn kan 4 zonder door het een of ander ' hulpmiddel' vereenigt te wezen, door welks vermogen
zulk eene verbinding in het werk gedeld wordt. Men kan niet dellen , dat 'er volftrekt zuivere eindige geesten zijn Qfpiritus abfolute purV), wijl dusdanige eindige gees„ ten of'geheel op zich ze!ven (taande in de Schepping zijn moesten, zonder op andere eindige wezens te werken, en zonder van anderen eenigen invloed, eenige „ mededeeling van gedachten te kunnen overnemen , „ derhalven van alle'waar geluk uitgefloten; o/zij moes„ ten alleen door den wil op anderen werken, en op de zelfde wijze den invloed van anderen aannemen; maar deze wijze van werken kan men aan geen eindig wezen toekennen. Men heeft derhalven reden om te beduiten , dat ook de mensch, daar zijn aanwezen na
V den dood zal voortduuren, dit voortduurend aanwezen verbonden met een lichaam hebben moet. En dus (temt de reden volkomen met de heilige fchrift
" overeen , wanneer deze ons de toekomfïige vernieu!, wdng en opdanding van ons lichaam leert."
„ Op die zelfde wijze nu beduiten wij met allen fchijn „ van recht tot de vernieuwing van het lichaam der dieren. Hebben de dieren zielen , en die hebben zij; „ zullen deze zielen naden dood voortduuren, en voor ,] gelukzaligheid vatbaar wezen, en dit kunnen wij met i, de waarfchijnelijkfte zekerheid vermoeden; dan moet ook hun tegenwoordig lichaam in zekeren opzigte de ', grondflnf bevatten , waar uit eens de toekomdige ' ontwikkeling zat voortkomen , welke gevolgtrekking door eenige proeven fchijnt bevestigt te worden. Het infect, dat uit de zijworm , • die gedorven is , herleeft, is niet de worm zelve; maar niettemin ontftaat het uit deszelfs veranderd lichaam. De kever was „ worm ; de haft (ephemeroit) was worm, en de grond „ der volgende verandering was in het lichaam van den worm opgelloten. De werkkring van het inleef.
„ ech-
fl22 tafereelen uit het huislijk leven,
„ echter is anders, en grooter, als die van den worm • „ de verandering van worm in infect noemt men verede' „ hngj maar is zij dus ook niet te zeiver tijd voortduu„ ring van den vorigen ftaat van dit wezen : voortduu„ nng vereenigt met het lichaam, een edeler lichaam ,, uit net onvolkomen voortgekomen 2"
Wij eindigen deze opgave , met 'de lezing van dit Werk allen , die voor gegronde Wijsgeerige redekavelingen vatbaar zijn, ten fterkde aan te prijzen.
Tafereden uit het Huifelijk Leven. Naar het Hoogduitsch. %°°r/"ah ove,rd?rp> geb. post. Eerflt Deel. Te Amfteldam bij J. Allart, 1803. 346 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2. - 10 - ;
Sinds geruimen tijd, voor zoo veel wij ons herinneren hebben wij, 111 onze letterbaue, Mejufvrouw overDOUP'..^b; P0ST* niet aangetroffen. Thands , tot onze bhjdfcnap, ontmoeten wij haar van nieuws in eene wel minder verëerende hoedanigheid, dan wel voorheen aie van Vertaalfter , doch die daarom eene niet rninder belangrijke bedoeling heelt, vermaak- en nut der bezeren en Lezeresfen. Om bi) velen van dezen den leeslust op te wekken, hun, onder het inkleedfel der verkering, nutte lesfen en onderrichtingen in te prenten oordeelen wij deze Tafereelen niet kwalijk berekend. Aan het gevoeien van Mejufvrouw O. kunnen wij, met heel ons..hart..' ons zegel hangen. „ Sommige Lezers," fchrijft zij, „ die verzot zijn op Romans,' wier lot^e„ vallen en ontknopingen meer in het wonderbare val„ en, zullen veele dezer toneeltjes re eenvoudig, te al„ ledaags , ja fommige misfchien laf vinden maar „ juist dat eenvoudige dat op het natuurlijk door de „ wee de nog met bedorven gevoel , zoo aangenaam „ werkt, maakt dezelve in mijne oogen belan «eed eeweest. Hij was anders in zijne kinderlijke jaren feen Ske en zelfs 'eenigzina loste knaap, fchoor> hu z,ch nnders nooit aan gróf in het ooglopend wangedrag fchuldig maa fe. Reeds van zijne vroege jeugd af, omtaè,, e G • dienüïge nagedachten in hem, die hem dikwijlal[™>W' 5 k vïelen, doch die telkens, door vrolijk afleidend g,eze fctap, wederom verdoofd werden. Evenwel bleven dezelve*met te rugge, maar ze vielen hem van tijd tot tijd fterkw aan. m kennis geraakt met eenige Godsdienlhge Jongehrgen kr;gn zijne Godsdicnftige indrukken aldaar nieuw ™lff>.™™X ingetogen en bekommerd leven iti het oog van z nen vader vie' die dit alles voor grillen hield, waarover hij bem zeer ha?d%iefDoehn"weêm
Uitwendige harde behandelingen, kwam het wek des gelooft cn der bekeering in hem tot die vastigheid, da het over pu Rk zegebSe5.6 Hét ongenoegen van zijnèn vader cn van de ^engnam hier op toe. Deze doorzocht zijne Boeketen vond daaronder een Werkjen van jakobbohme, het een.h P 5
«34 PELGRIMSREIS, TE WATER EU TE LANDE.
Scheelte llln^H? Godsdienst' dat *en daar te lande pVes "r^sf e„'»>« - Werd,h'CrÖP duchtig mec de bulle.
te viugten, en neemt den weg over Keulen od Am-
fiKtt1" diePheiatHhii 8ldaar GodvreZendeCUn!enfehen vS ™ mogt» dle hem den weg mogten wijzen, om al was Jet nut met den grofften arbeid, zijn brood te winnen. Hi ^ZFT£&3 0Ud' ?°Ch hiivond^™cndHeaJ beurs leed „u,t,iloofde den «»« van zijne
rV^in Zaak geen uitfte'« Dus wa* hij blijde knecht te worden van eenen Oostïndifchen Schipper, met welken WS de reis deed over de Kaap en Batavia naa CMn/en te r£
hi aandlzrne°%eHleVenllen ïe -deM ^ftSft^ , bSS inj aan zipe Godvruchtige beg nfelen a-errnm»r rwi, u;:
to°eTe aï£ W f;'16™ '^«WnïcffiSenf efdaa l'eden Sg- °f ^M' in welke laatfte Plaats Mi meende gcers ! uaar bleef derhalve niets voor hem over dan ppho tweede reis over de Kaap en Ceilon naa Bengalen.' Deze reis wzeer rampfpoedig. Maar hij verkreeg de achting en het
de nUwe?ftnVnadnw^n' ^ V*» hij te doe" had ™ ^ oe in welftand weder naa Europa, en op het verzoek v-m
en ffeeftnSgnen/maMki Zij2 eige» ha" naauwkeurig wlar* va«g hSb, • /"eS Vnj omftandige berichten. Om tot ce£ vast beftaan in de wereld te komen, befioot hij met eenen
doch {frllZ^ Iabdek V3n rijg"esteIs °P te "-chS hlden J3F Wo. daar wederom, door zonderlinge omftandigveel ,,'ir P'n d ' aihoew.eJ buuen ziine ^hn\i, hem zeer JïL Le"lnvrend>g lijden veroorzaakte, zoodat hij be. TPt?jPrl &- mu -Wel,let anders voor bem overbleef, dan hl „;J re'Zj buit!n slands' en in Lentemaand r770 nam ïpi » ]n$, V3ders huls "og eens de reis aan, over Keunn«i. p9 ? e" L,°nden "«a Noord-Amerika. Hij reisde
van hiii ,nm5!-ir'Kina>aru1)-h.d eene zeer verdrietige reis, waar-
T "ij,tameh'k brede berichten geeft. .piep|, m|adelphia daar hij zich nederzette, zocht hij naa gele* fen'ee° beuftaan voor zich, liefst op het Comptoir van een is.oop.iian, doch daarmede niet goed kunnende voordkomen ,
naa
PELGRIMSREIS, TE WATER EN TE LANDE. 235
derne^L^delen " zii * verlegenheid voor het toekomenzijne geldmiddelen, eu J= , . geraden, zich tot
de Voorzienigheid daar toe geroepen werd, e . n «"'^ r fchenbeide komende voorvallen, werd hJJ be™^n.' niec dï coetus van Penfylvaniën,wm|[jSJft ? iSÜE
Engeland maakte het hem vervolgends aldaar zoo w»er, a S'eindlijk tot hetbefluit kwam * ^ffi
tijd te verlaten. Nada,: htj| of «° ^* op Sr.
Amfteldam. Dit was voor heni eene zeer ë der^„d vail waardige vrienden, bij uitftek aangenaam werd H was nu
23G" PELGRIMSREIS, TE WATER EN TE LANDE.'
ÏSiSJ.'SÜK? v°ords he' 'eMen ™ c°d*
hcid verkregen heeft. — Doch men za vinden cht h i da"
"eïIebedoèltZii"v^Tnh t" hij T d-e.ven ni,'eenadi 'oog merk bedoek , veel hnd kunnen bekorten , en dat de ftiii waarta. hi, dat alles bcfchrijft, vrij omflag iff "s en dik «hu tot kleinigheden afdaalt, tvJrïn'.niemand Voor het overige verhaalt hij de Historie van l jn hat met
tnZ^etëheiA m b^heidenheid. Hij wil niet , dat Ten ander zich hen, tot een voorbeeld van navoleing voorftelle maar vermaant daar tegen, en herinnert, dat Gol veXderfcheidene wegen heeft, langs welken hij waare Christenen £ -
en dnaerü",.Z']n Konin^k iDleidt' ZiJne uitdrukkingen zfn Sier en daar wel eens wat ongewoon, maar het blijkt doorwand"
Snnen £ Werk'7 g°eden ,Zin gebnruikt-
Kunnen dn Werk als een werk van (lichting gebruiken en dan
gevende reisberichten, die 'er tusfchen beide InVo^Sbï
aan hetzelve afwisfelingen , die de lezing veraangenamen. '
De Vertaler heeft zich al te zeer aan de woorden en woord-
lrZTU rVa" he- °orrpronglijk Hoogduitsch gehouden Wij
aaSn£* fchoon V00r 621,611 mcht"ike" »*»»»
n ' t °° h6t ■ da"rvan §een de minde kenteekens
fel Di0Ch wlr:!te" ' bovendat' dat deze vermoedens crehe" ÏTft?v?"hfd ?ijn ••dat J" C"- ST*»WCHMIDT nog leeft en dat hij bij yelen m zijne nabuurfchnp volkomen voor den
fchijnt Stg?*. * * * °DS * Le ^ 35 Ö
De Kruisvaarders, Tooneelfpel, in rijf Bedrijven , uit het Hoogduitsch van a. von kotzebue. door i. s. van es-
^ *y W. Holtrop, 1803.
125 Bladz. In Oêlavo. De prijs is f : . 16 - -
"T\e eerfte Kruisvaart, welke in I097, door verfcheidene ^ Vorften en Grooten, zoo uit Duitschland en Frankrijk,
als
A. von kotzeeue , de kruisvaarders. 237
houd van dit TöWtelftü* gevestigd is; zij wordt voorgaiteia, S s voo va lende voor-en in da nabijheid der Stad[
.Natoliën, welke door een gedeelte van het belegerd wordt. Buiten -deze Stad en in de nabijheid der Leger is een Christen Vrouwen-Klooster der Hospitaluinen,
■wtlke LeaSjteDoSLsi volgends de vinding des Dichters, ziin o n de zieke en gewonde Kruisvaarders te herbergen |ftïSotóen?waaibij nog komt, dat dit Klooster aan zulk eene geft ïe órde zoude onderworpen zijn, dat de Klooster-
■ Sn welken den minften blijk van liefde legens eenen man be. 2, tor eene eeuwige gevangenis verwezen, en zij die door èe ma°n gekuscht worden levend in een daartoe bere.dc, n». in den K oostermuur gemetfeld worden. Ju f^™™ ^ ffflflfr zich emma v\N FALitENSTEiN, de Minnar-sievan isal. SS v ^ eic enho^st, die zich onder de Kruisridders op"CudtV wiS SfaSTwm dan drie jaren geene tijding;yan hem ontvangen hebbende, in het leger nafpoort, doe 11 overal ïijnen dood vernemende, eindlijk befluit haar leven mdit£loos• mte eindigen. Balduin, die een.gen tijd b.j de Turken «nlfeestwas ^
Koo^^^ doofde Abtdisfe
g i ! en he ,tent haar• minnaar , die haar met vervoenng Sc . Dit voorval maakt haar onderhevig aan de doodftraf, ïie, volgends den regel van dat Klooster op den kusch gefeild fs ; maar terwijl de Kloosterlingen reeds bezig zijn met faauiu den muur te metfelen, wordt zij door haren minnaar, ondertand door eenen e Lr, welken balduin te voren eenen aan"erklijkén dienst bewezen had, verlost, en, door den B schop adhemaB van hare kerkbelofte ontflagen zijnde, me- haren
£ÏoX wS het bekrompen bedek, dat ons ter Stko^
deden - het pUn eener zeer uitgebreide gefddedeat*J*WW, • cn o-.s noodzaken, de rijke verbeeldingskracht e" vinding des Dichters te bewonderen, die hier den voorraad eenen gehelen Roman of verdicht Levensverhaal , bwra««Btt grens van een Tooneelftuk, door ^^«.^^"J'J^* gehde en de eene uit de andere voortvloeiende voorvallen, loo vernuftig als kunilig heeft weten te beperken. - Wij achten ons nog te meer daarvan ontllagen uit hoofde der .menigvuldige reprafentatiên, welken "men van dit Tooneelftuk
23« At VONT K0T2EBÜB
TJ- °^s,za° S Am(K',dam a|s elders, gegeven heeft, waardoor de Lefhebbers des Toonecls, over het geheel, genoegzaam me(den inhoud deszelven bekend kunnen zijn, en zullen ons dus ra»™ Z'st ' mr uUT de eigende aanmerkingen" zoo ora den Tooneelarbeid van den Heere kotzebue in het ZZ meen , als over d t Stuk in het bijzonder hier op te geven.
JZZZ tUd de d8ad P het vak der Dramaturgie uit.
Se,l0N kotzebüe legt zich in zijne Stukken voo ! naamlijk toe, om de meerderheid der aanfehouvvers te behagen , hecgene ook in de daad voor Werkftukken, welken ten dienst van het algemeen gefchikt zijn, eene onmisbare verèischte is hij kiest daartoe, met recht, en in navolging der Grieken, die' even als van de meeste kunften, ook denTgrondflag der Drama, turgte gelegd hebben, zulke Onderwerpen en Fabelen, waarml
t ÏVblkA' V°°r hetW£lke deZ6lVen Vert°°nd W0Fde"» VOlko-
men bekend, immers waarvan hetzelve niet geheel onkundig is , voords werkt hij doorgaands op den voet van het Engelsch en oud Spaansch Tooneel , in de meeste zijner Stukken eene ^emgte van Perfonagiën waaronder, meestal, een of meer Co. m.fche Carricaturen voorkomen, ook zelfs fomtijds in Stukken die uit derze ver aard Tragisch zijn. Deze handelwijze, hoe zeer door velen gewraakt, is niet bezijden het oogmerk des hSt?PÜ'-' d".eene «avoIging (imitatie) der menschip! handelingen is, bij welken zich niet zelden lachwekkende perSTLf !-°urVallen °nder den gewigtigften ernst en belangrijk. ■fl!r.h« ghedfn vermenSen> waarbij deze mengeling, zo zij flechts met oordeel gefchiede, nog dat voordeel heeft, da zi] het publiek de treffendfte plaatfen door contrast levendiger doet gevoelen, en het oogmerk van uitfpanning en vermaak ,dat toch elk Scnouvvourgganger zich voorftelt, door verfcheidenheid zoo veel te eer doet bereiken. Bij dit alles komt nog. uat hj zijne veelvuldige Perfonagiën elk met een hun eigen charakter bekleedt en dezelven zoo eene groote verfcheidenheid weet bij te zetten, dat de een den ander door tegenftelling zoo veel te levendiger doet werken ; en daar allen hunne bijzondere bedoelingen en oogmerken hebben,ftrekt zulks niet weinig,om den knoop of verwarring, welke de aandacht des aanfenou wen, in eene welverzonnene Dramatifche Fabel, van den aanvangderzel. ve tot op de ontknoping moet bezig houden, daar te ftellen.
Op deze wijze volgt von kotzebue ook in dit Tooneelftuk de regelen, welken aristoteles uit de Werken zijner tijdgenoten verzameld heeft, en men kan hem, wat betreft de drie eenheden, naamlijk: die van tijd, plaats en daad, in dit Muk , al mede van geen verzuim der kunstregelen befchuldigen.
Wat voords den voornamen grond, welken aristoteles tot
24a J. B. MICIUÜLIS
heel, echter, is en blijft het een uitftekend W«*i en verdient ter bevordering van eene geleerde^ gronde Uitlegkunde, aan alle°Godgeleerden ten en"ffi'' lte, aanbevolen te worden. ernmg-
De Aanmerkingen, in dit Stuk, zijn, bij de ao voorftellen? ' •bi.Uak.ob. II: 10, ii lezen wij.
„ t Gene wij hier leezen fchijnt hard • maar Tim- tm
toch waarheid want, wanneer ik het eene gebod d r
Wet met honde , dan blijkt het duidelijk , dat de Wet
alleen met genoeg is, om mij van 't gene zij verbiedt te-
JJg te houden, maar dat ik het in e?n and r gebod vS
boodene alleen nalaat, om dat het ligter is natelaatln
en ,k met zoo veel drifts , of welligt geheel geene neiS-
daartoe heb. Een weinig hard zaf het egter m nen&
zeren altijd voorkoomen, ook wel aanftootlijk ? zoo dat
Ut SffifcJï tege" bedenkin§en «onden maaken ° dan dit zal ophouden, wanneer ik hun de Leer der Tooden tegens .welke dit gezegde gerigt is, voorftel, aan welke' Leer zij welligt volftrekt niet denken, en nauwlSs zoS den kunnen droomen, dat dezelve mogelijk is. Haar de geboden Gods zoo talrijk zijn,dat vvijliie niet allen zouden kunnen houden , veroorloofden zij zich de vrijheid onder alle de geboden, een enkel uitteLeken, dal zij met de grootfte nauwkeurigheid waarnamen, en zich alsdan
E^lS"*1 ' *\ «F™* deelachtig t"
ZJA \ Elfcn1nienger ^eft in zijn ontdekt godendom, verlcheideiie plaatzen der Rabbijnen bijeengezameld waarvan ik de eerfte, uit Maimonides, hier, met zijne eigene woorden, geheel plaatze, op dat mijne Leezers zich van hunne, om derzelver ongerijmdheid zoo ongelooflijke. Leer , een denkbeeld zouden kunnen maaken.
Het is een van de Hoofdartikelen in de Wet dat „ wanneer een mensch een van de zes honderd dertien „ geboden houdt, zoo als het behoort en betaamt, en „ geene oogmerken , of voorneemens van de voornee„ mens der Waereld daarbij koomen, en zich in zijne " ^ndacht door niets verhinderen laat, maar hetzelve " u u ' 611 daarom doet » z°o als ik verklaard' „ heb , zoo wordt hij daardoor des eeuwigen levens ■n waardig. Daarom heeft de Rabbij Chananja gezegd s
» daty
NIEUWE OVERZETTING DES KIEUWEN TESTAMENTS. M
Mt wijl 'er veele geboden zijn , het onmogelijk is , " dat de mensch in zijn leven, niet een behoorehjk en " volkoomen zoude houden, (waarachtig! ft clogt tk " ook!) Maar houdt hij zoodanig een gebod , dani zal " Sne ziel om deszelfs werk wil leeven." Zij hebben zelfs eene Helling , die ik , wijl zij eene zoo hmregte te^enftelline tegens Jakobus is, uitzonder, die een gebod hoidtTdU*docïzooJveeI, als of hij de geheele wet hield. Wie deze Helling weet , zal ophouden, onvergenoegd tzijn over 't gene Jakobus zegt, alleen , dat humogeM de enkele uitdrukking, maar tegens een enkel gebod Znftiet , in den ijver des tegenfpreekens eemgzins Serk mogt gekoozen vinden; alleen een aandoemngvol , zich fterl uitdrukkend Schrijver is Jakobus door en
d°rpET. IH: 7, Maar onze tegenwoordige Aarde wordt goor even dat woord behouden , en voor het vuur bewaard tot den dag des oordeels , en des ondergangs der booze menfchen.
"ffRete ft begrijpelijker en waarfchijnlijker dan dit. Onze Aardbevingen, die dikwijls van het eene einde der Aarde tot het andere voordgaan , onze vuurbraakende Benen, en andere verfchijnzelen zijn bewijs genoeg, dat oo veele plaatzen de Aarde onder ons brandt. Is het, daar wij de Aarde zoo, van tijd tot tijd, onder ons zien wankelen, zoo door vuur fteeds meer en meer uitgehoold worden, onwaarfchijnlijk, dat de brand eenmaal algemeen zal worden; dat de uitgemergelde opperkorst eenmaal in den onderaardfchen gloed nederftorten, en deze, bij eene vrijere lugt, volkoomen uitbarften zal, zoo dat «reen leevend ichepzel op de Aarde beftaan kan l — £ommi-en gelooven, dat men dit alles figuurlijk van de verwoesting van Jerufalem verftaan moet , om dat zu de verbranding der waereld voor een Verdichtzel der Stoïcijnen houden. Zeker dezen hebben dezelve geloofd, én daar zij van de Natuurkunde niets verftonden, zeer ongelukkig voorgefteld; maar de zaak zelve is een hoogst waarfchijnlijk vermoede der, de Aarde kennende, vcrftandige Wijsgeerte." n
i T oaNN. II: 18, „ De Tegenchnst zalkoomen.\ Deze Naam , die anders nergends in het geheele Nieuwe Testament/ook niet in de Openbaaring, maaralleen in
MA J. D* MICHAëllf
de Brieven van Johannes voorkoomt , kan bereekeneit; ot, i. eenen Vijand, een' Tegenfpreeker van Christus; ot, 2. zulk eenen, die zich voor den Mesfias uitgeeft! eenen valfchen Mesfias; of, 3. die valschlijk voorwent! de plaats van Christus te bekleeden. Zoo neemen het zommige Protestanten , en pasfen het toe op den Roomlchen Paus, den voorgewenden Stedehouder van Christus. Voor het tweede gevoelen zou men kunnen bijbrengen, dat Jefus zelve Matth. XXIV: 5. Mare XIIÏ6. van valiche Mesfiasfen voorzegt , die voor den onl dergang van den Joodfchen ftaat koomen zonden. Dan Jelus lpreekt met van eenen enkelen valfchen Mesfias, en dat Johannes hier niet aan de zulken denkt, ziet men daaruit, dat hij zegt, en wel van de Gnostieken, dat er reeds veele Antichristen gekoomen waren ; maar dezen gaven zich niet voor den Mesfias uit. Daar bij koomtdat ae Antichrist bij Johannes die is, die lochent, dat Jelus is de Christus vs. aa. Hoofdd. IV: 3, dus fpreekt hij, buiten twijfel van eenen vijand van Christus."
„ Dat er eens zoodanig een vijand van Christus en de Kerk koomen zoude , hadden zijne Leezers gehoord deels uit Daniël , Hoofdd. VIL "deels uit de mondlijke Leer der Apostelen , waarvan Paulus ons iets bewaard heeft, 2 Thesf. II. Dan wie eigenlijk deze zoogenoemde Antichrist is, weet ik niet; en geloof, dat hij nog niet gekoomen is.
Openb. IV: 4. „ Dat de vierentwintig Ouderlingen zoo wel, als ook de vier Dieren , volmaakt Gerechtvaardigden uit het menscblijk geflagt zijn, is uit Hoofdd. V: 8—10 duidelijk , waar zij door het Bloed van Christus gekogt, en, zo iemand mogt willen voorwenden, dat de Schrijver de Verlosfing door Christus ook tot de Engelen uitftrekt, uit alle Stammen, Taaien en Volken gekogt zijn. Maar hoe zijn zij onderfcheiden ? waarom in deze twee Clasfen verdeeld? Mij koomt het zoo voor."
„ De vierentwintig Ouderlingen zijn volmaakt Gerechtvaardigden uit alle overige Volken der Waereld, zoo als wij wel gewoon zijn te zeggen, uit de Heidenen — die men dan evenwel niet verwarren moet met de Afgodendienaars. — De Vier Dieren zijn volmaakt Gerechtvaardigden uit de Israellieten , die in de Woestenij in vier Hoofdlegers verdeeld waren, die elk hun bijzonder jVeldteeken wadden , Num. IV., en wel, volgends een
des-
WlEUW'E OVERZETTING DES NIEUWEN TESTAMENTS. 515
gSSÏ SE yfefÈÖ eend, - Dan Den' "volmaakt GeKcWvaardigden uit alle Volleren
lc»c , 3 m:„n.0 want overtreec en is uit wei uik.woonlyk ^^»J'ï}^Leden hebben moest , fflffSÏSX^SSSS. Egter kan er welligt
ï cr kleere de Egvptènaaren daarentegen twee ën zeven, SI kXn,waarfan elk vijf graaden bevat Hier ishet
S/'dat het'midden is tusfchen vier, en twee en ze-
VentiDat de vier en twintig Oudften hier als Koningen "i ïpn is uit hunne throonen en Kroonen duidevoorkomen is uit hunue i uitdrukkeliik; maar
™ dCS meerderen KOlÜI18S'
Gods,"
Gefchiedenis der Menschheidnaar i^Bij
p.e Hoogleeraar vervolgt, in dit Derde Dee 1 dezes uitJJ muntenden Werks, het derde Tipdpe,k van - Be ëhiedenis der Menschheid, varto P ^
(r\ZkN.Vaierl.BibWUtnDeehifieStukJ^
fy6 H. MUNTÏNGHE , GESCHIED. DER MENSCHHEID , B$Z.
de gefchiedenis van het Maatfchaplijk Leven, gedurende 'dit Tijdperk, volgends deze geleidlijke orde; dat hij eerst den (laat der Maatfchappij, op haar zelve aangemerkt, befchoüwt. ' Ten "tweede onderzoekt hij, wat 'er medei gewerkt hebbe om de 'Maatfchappij, in kleinere, zoo vyel als grotere kringen,' van tijd tot rijd haauvver te verëenigcn , en van langzamerhand verder uit te breiden. ' Ten derde bepaalt de Schrijver de aandacht bij de wijze, op Welke de reeds' gevestigde Maatfchappij 'beftuurd , bewaard , en bevestigd werd. Ten vierde werpt hij een oog op de floring der verëenigiag van de kleinere of grotere gedeelten der Maatfchappij door twisten en oorlogen. Eindelijk'," ten vijfde ('poort hij den inbreuk na,'welke 'er al zeer vroeg op de geheiligde rechten der Maatfchappij door de dwingelandij der aanzienlijken, en inzonderheid door de flavernij gemaakt werd.
Het derde Hoofddeel bevat eene Befchouwjng van het huislijk leven der menfchen van dit tijdperk en van hun-, pe bijzondere zeden en gewoonten ;in zoo verre die invloed? hebben op de gefchiedenis der menschheid.
Het vierde bevat de gefchiedenis der Godsdienftige en. zedelijke befchaving des 'menschdoms,'gedurende dit Tijdperk ; en het vijfde of laarfte , eene beknopte beschouwing van den trapswijzen voordgang der befchaving , en van derzelver gelijkheid, en ongelijkheid bij yerfchillende volkeren; benevens eenige gemengde aanmerkingen.
'Dit alles levert den Schrijver eene rijke doffe op , tot allerhande gewigtige en wetenswaardige aanmerkingen, welken met een kitsch en gezuiverd oordcel behandeld en in de aanmerkingen nader , waar het nodig is, opge» he'derd worden.
Voor een eigenlijk uittrekfel is dit Werk, naar zijnen; aard niet gefchikt, ook bevat het zoo vele en menigvuldige belangrijke onderwerpen, dat eene keuze uit dezelven zeer moeilijk zou vallen; en wij achten het te minder nodig , iet van dezelven over te fchrijven, daar wij dit Werk in handen van eiken Bijbel- en Godsdienstvriend, ja van elk, voor wien de gefchiedenis van het menschdom, ge • lijk zij waardig is, hoogstfehatbaar is, onderftellen mogen.
Ser*
J. M. ROUX s SERMONS.
24?
Sermons fur 1'état intermediaire entre la mort et la bienheureufe réfurrection. Auxquels on a joint un discours fur cette question : Si les bienheureux reconnoitront dans le ciel ceux avec lesquels ils convergent tor la terre. Par t. m. roux, Pasteur de PEglMe Wallonnê de Maestricht; Membre de la Societ des Arts et des Sciences d'Utrecbt; ci-devant Profe^feur en Philofophie. a Amfteldam , chez J. J. Geijlei et
f 1 ' ' " ' Dat is:
t m» roux, Leerredenen over den Middenftaat tusfchen ■J' den dood el de zalige opftanding. ^g^JS^A eene Verhandeling over de vraag: °f & SeM™'S£ in den Hemel die genen zullen kennen, met welken zi/ op de aarde verkeerd hebben.
Drie wel-ingerichte Leerredenen, van ^j^J* eerden onderzoeken omtrent den middenltaa tusfchen den dood, en de zalige Opftanding De eerfte ia het aar 1793 voor het Walfche Sijnode te Rotterdam g houden, o'ver 1 toünn. IB: *, «1 betogen: dat het volmaakt geluk der rechtvaardigen geene plaats zal hebben, dan na de opftanding. De tweede Leerrede over tuk. XX: 38, handelt regelregt over den middenftaat, en over hetgene men daarvan kennen kan. JJe aeroe Leerrede over Hebr. XII: a»,-*U is ^fUw Siinodale Pre-k, uitgefproken te Gouda 1789 , e" onc1clzSt de vraag: of de gelukzaligen in den hemel diegenen hennen zullen, met welken zij, op de aar* verkeerd heb-
%?e Redenaar behandelt deze belangrijke onderwerpen, met alle die befcheidenheid, en tevens naauwkeungheid, niet beOisiender maar onderzoekender wijze , welke de natuur van het onderwerp met zich brengt en vere'scht , daar 'er toch, ten aanzien van het toekomftige fteeds als een lluiër over het oog des menschhjken verftands m dit leven gefpreid ligt. Hoe zeer 'er daaróm ten aanzien van den middenftaat, bedenkingen kunnen-worden aan. gevoerd, echter maakt hij zijn voorkei vrij waarichijnUjk, en bijzonder ten aanzien van het tweede onderwerp , Q 4 het.
M j. lublink , de jongs
hetwelke hij, als eene zaak, die ons beloof verlterkt ,„
vr enden Chnsthjk matigt, bijzonder aandring- zondar wij deze Leerredenen, niet alle TmmteT^& el he dachtzame overweging aanprijzen inogcn? g °
PmZ7hdiLen t' belang Vm dm flenst voor den
jtdoor joannes lublink, den tongen
■EboeS'S' °m ,?chtl^ ^Qr de" Godsdienst in te bhnttl Z : • n de me,llchen van deszelfs waardij en fc ,r;L overt">gen , moet welkom zijn , en de goed'
voo7irh Zf VnsndJ ?an zil1 Vaderland, als die, het^ioeSU ven,w,eet' d« het heil der menfchen, en en dS Sf g "k Va" h£t VaderJa«d va" Godsdienst Sn hebben Mgtï eï 50nder deze beiden geene plaats ren ! 1' Men zal dus reden he^en, otn de Heete d-inken JL* pal^..en lublink den jongen £ deze i vg„ hir°r e" V00rflaS aa" deze« ë^on, BoeKt™ , " °PvolSen van dien voorllag, om dit van zie w",S P A ^1N G °nder 0,JS door verfcheidene in onzVZj ? f" d°°r 2ijne ë^hm genoeg bekend, arbeidenMoedf"aal°ver te brengen, en zoodanig om té ™d ' 5 do?r d™ kundigen Heer lublink Soor ln 1E"ffchled d" het zich, althanda
Tn Wa'dljke,n voord«gt Het aanprijzen.
In dit Werkjen hetwelke in eenen ernft gen en tot het
zelfs w,L -net b^la1nSrVke van den Godsdienst en des, S SnWaardnaan.mtden invloed van denzelven op 's menGiSdSS?^1^ ™e,ke d°0r de leerftukken van den zoodt M h?VTSd? geftaafd' en verhoo?d wordt, 3 3 Wi Ct a,§emeen> h« Godsdienftige op het betfe7nfn d''e zoodanigen invloed op ae neugd heeft, en zoo heuchlijke inzichten voor het
toe-
DE WAARDIJ EN HET BELANG VAN DEN GODSDIENST. =49
%ei ££E Sort ïSfW. voortref» en teven, «SeSl^SS
' gemeenen nadruk." Zoo als Bladz. 17, " ^ hcid , wordt aangemerkt. Maar wordt dat »W» jf „oed\ hetwelke hier onder.teld wordt, b ah e , b ij het gros der menfchen ,gevonden? b hier dan ook^eene^a
" kwaad nart toedraagt, den Ga*#t*f naamlijkte meer verfmaadt; deeze loftuitingen zijn nog op verre 8' na %en voldoende bewijzen van. een dcugdgevoeU ' dat in het hart geworteld, het uitgeftrekt gebied van " pUgt omvat, en*** is echter fondament waar op
SES , in het vervolg, moet gehpnwd worden. " Het is zoo , de Schrijver zegt Bladz. 41, et» m| feio ven het met hem: „ indien 'er dan .^^2°°^ , waaren, welgekenden Godsdienst pleit; n dien ,deeze V voor den hedachtzaamen mensch yan zo Teel belang Lfdan is het ook niet wel mogelijk , ^.gfcjgj* oprechtelijk om waarheid te doen is, aan, den ^» J ™» A« Christendom, zo als die door J**?; He gW *r menfchen is geleerd , zijne «^«J^f&J ' eerbiedige achting zou weigeren. Maar is ne i ociii j vers opgave, mtAwtGoi^^.^^SA^ yoliedig genoeg, en bevat z| het eigenlijke Charakter^
*5o j. lublink, de jonge, de waardij, enz.
tjekevm den Godsdienst, waardoor dezelve mfrlnlri-
het hart te verbeteren ? Men oordeel? hl™, g.cl}lkt \s > om
ono-ave Rl ao aiiÜ001aeeJe hierover uit de volgende
" Mar- f k i",80ed<1»™ «» weldadigheid b».
" " ï,"',,-0' deUgd f g^Mlheid i Z en de vet ** " Sr !f/an -e11 ee^gdunfenden hdlffaat, J£
}mjfd'r? Varn het Nkl^e Orgel, m de Kerk
ffat is, slï's r£F?
gr.Qcïavo. De prijs is f: ? 5 . g°4' 35^. //;
Wij hebben deze Leerrede met genoegen blezen oli W zeer wel beandwoordende aan h?t 00" merk waaJ toe dezelve was oocenVld tv t •• utV"erK» waarwarmen ijver en d^fi^
daad, waarvan hij fpreekt, vervuld, en trachSehore^
" Z-T \^ P nooit door h:ird fcbreeuwShef ge! „ luid deg Orgels en de item m anderen verdooft, ma£
f. WINTGEN.S, PLEGTIGE INWIJDING , ENZ. tfj
integendeel uwe toonen door het Orgel laat befluuren ^ " oodat uw gezang geen getier der liederen zij, maar iu ?' hetzelve de eerbied voor God gehoord worde. Laat p dus uwe fiem fteeds gematigd worden door het denk?' beeld, dat gij niet zingt, om de kracht uwer ftem te " toonen , maar om cenftemmig met anderen God te Z verheerlijken, en dat gij, dooreen te hoog geftemd ge? ' luid, u zeiven flechts hindert, het geluid des Orgels " te hooren! Leert onder het beftuur van dit Orgel ge? " duurig beter zingen, en maakt van de gunfhge gele?' o-enhetd, die u door deszelfs bekwaamen fpcler ver?' fchaft wordt, gebruik, om u in het kunstmatig zm9' len te oefenen 1° Mogt over 't geheel door de thand* ?? daargeftelde volmaking van het Kerkgezang de finaak 5' voor het zingen , vooral voor het godsdienltig zingen , " onder ulieden meer algemeen worden — mogt gij " nooit het edel zangvermogen misbruiken of eenig ipeel-
tui» door liederen der losbandigheid mogt nee
T, god°sdienftig zingen zich niet meer bij de meesten uwer , enkel bepalen tot de vergaderingen in de Kerk, maar ? ook in uwe huizen meermaalen een gemeenfchappelij99 ke lofzang tot eer van God en uwen Heiland worden " aan-eftemd! Hij is het waardigst voorwerp uwer ge" Seri, en elke dag geeft u ftof tot verheerlijking van " Sn naam. Zijn lof vervulle dan uwen mond uw " gantfche leven door — zijn lof werde (worde) nog , eens gehoord van uw fterf bed l De lof van God en, ■ T C. worde van u bezongen tot in eeuwigheid —— T, daar, waar geene vergangelijke fpeeltuigen, uit aard!, fchc bouwftoffen vervaardigd, uwe maa^zanSeYi™= i, zullen regelen - daar, waar gij |het hed des Lams op hemeltonen zult aanheffen ! Amen.
Bijdragen ter bevordering van Godsdienst en goede Ze'Jden.b Eerfte Deel, Eerfte Stuk. Te Rottardam, bj
Cornel en van Baaien, 1804. 120 Bladz. In gr.
Octavo. De prijs is f X - lj$ - 5
Uit het Bericht der Boekverkopers cornel en v an baalen, op het fchutblad van dit Stukjen, ver{taan wij, dat men voornemens is, deze Bijdragen tot be. vordering van Godsdienst en goede Zeden, elke drie maan-
t$t bijdragen ter bevord. van godsd. en goede zeden»
den mn een Stukjen te vervolgen, en de plaats te doen vervangen van de Euangelifche*Schatkamer, ^ den Heere c, brem bezorgd, welke met zoo veel 5 noegen ontvangen is, en zoo veel (lichting en nut aïn deszelfs Lezers gegeven heeft. ë H
Van deze Bijdragen, zoo lezen wij, in een kort Be richt a.n den Lezer, aan het hoofd Jv'anditeerfteStuk
ftafdVn'k/V6-0 aa,rTiefjk Ma" 'Van ^r eugdS f ,, aan den Militairen ftand toegewijd, de Schrijver of
" S"ame. aar- " » De ede]e Menfchenvriend » zoo
" J Veï,deTSS " dezelve voor de Drukpers \n
„ gereedheid doende brengen, verklaarde, „ dat het
,, „ vruchten zijn zijner Godgewijde overdenkingen
" " 11 f,1 C{;fSi V? leven' met we]ker uitgave „ hij alleen bedoelde het nut en de verbeterin» vin 9, „ zijnen Medemensch, en, is het mogelijk, den al, H » ™ °m der zedenloos^id te helpen
Het is ons voorgekomen, dat de Inhoud van dit Stuk «iet ongelcnkt is tot zoodanig oogmerk; de voordraf is gemoednjk en ftichtlijk, en&de onderwerpen zijtfnk kwalijk- gekozen. Zij zijn de volgende: ï. De twee ^rfchlhnde Levenspaden. II. Eenige Brieven overdekt dendaagfche verlichters of ongelovigen. III. Twee vrieZ Z\tZJei;8? en..^r Sedk^ IV, GedaclZ, Zf ^SrV,,. °%^Vd. V. Eenige" aanmerkingen over
LdÉt ÏJ\ hT- VL He' Zeluk ™» ^Middel Jtana m de beoefening van den Godsdienst. VII. Ge. dachten over het lezen van Gods woord. VUL De zwaar« f1 Briefwisfeling tusfchen twee vrij de» Ove fïe e e r m a n en den Advocaat deürlim X
mrVZlfsld0^^ 4er. ** XL
Wij twijfelen niet, of de aftrek van dit Stuk zal den Ir^Zlu en UirSevers aanmoedigen, om het Werk, yolgends hun ontwerp, te kunnen vervolgen. *
Copj»
p. J. VAN ~ELIjVELD , COMMERCIUM EPISTOt. *ft
Commercium Epistolicum deiïgnati Theologe Doftoris cZ ordine Theologico DuisburgenÜ. Accesfit Con. iectura ad Gen. XL1X: 18. item anonymi Lpistola. Edidit ac prffifatuü est petrus joanne s v an lelitveld , J. U. D. Supremi Tjrbis Harlemenfis dicas. terii olim Prsfes , Senator Urbanus , Ecclefite , Reforina. ta; Presbiiter, cffit. Trajectt ad Rhenum , apuoV*. van Otterloo, MDCCCIIi. ioa. Pagg. 8°. Maj, Conltat /' i - 5 - •
Dat is:
Briefwisfeling van eenen tot Leer aar in de Godgeleerdheid bejlemdent met de Theologijche Faculteit van Duisberg, ■waarbij gevoegd is: Gisfing over Gen. XL1A: 18, ais mede een Brief van eenen Ongenoemden. Uitgegeven met eene Voorrede door p. j. van lel ij veld , £>oBor der beide Rechten , ie vooren Voorzitter tn de Schepensbank, en Raad in de Vroedfchap der Stad Haarlem, Ouderling der Hervormde Kerk, enz.
He. onderwerp van deze Briefwisfeling is van bed weinig, of wel geen, aanbelang voor bet Publiek. De hoofdzaak komt hier op neder. De Heer van lelii veld verlangde de waardigheid van Doctor oï Leeraar in de Godgeleerdheid , ten dezen einde zich fchnftliik aan de Theölogifche faculteit te Duisberg aandienende. Dit fcheen , in het eerst, ftrijk en zet, te zullen lukken. Van lel ij veld zond eene Verhandeling over welke tot eene lnwijdmgsverhandeling zou dienen , de gi'sfing over Gen. XL1X: 18, welke bij deze Bneivvisfelino- ook gevoegd is, en in welke de Schrijver as leere der Drieëenheid in de woorden van ja li ob meent gevonden te hebben. Maar, nu kwam 'er een kink m de kabel. Zekere geruchten en bedenkingen van Mijfliekert], enz. baarden zwarigheid bij de Theölogiiche Faculteit, deze tracht van lelijveld op te losten , en dit maakt de Briefwisfeling uit, tot dat eindluk de iheologifche Faculteit weigerde de verzochte waardigheid aan hem mede te deelen, en zelfs zijnen laatlten Brief ongeopend te rug zond. '* ' -
Hoe de Brief van den Ongenoemden aan het üol hier
bij-
ÖVERDENKINGEN OVER BELANGRIJKE ONDERWERPEN."
bijgevoegd , en welke betogen zal, dat de omwenteling van 1795 met den Godsdienst in het gemeen , met dert Christlijken Hervormden in het bijzonder ftrijdig was , hier te pas komt , als ook de aanhaling uit koppen betreffende de Vrijheidsboomert agter de Voorrede, bekennen wij niet recht te vatten.
Overdenkingen over belangrijke Onderwerpen. Te Amftel, dam, bij W. Brave, 1803. 94 Bladz. In gr. OSlavo.' De prijs is f : - 12 - :
Deze Overdenkingen,zijn vervaardigd doorD. pigéaud, thz. te Schiedam , blijkens de onderteekening des' Voorberichts; wij hebben van dezen Schrijver een foortgelijk Werkjen aangekondigd en beoordeeld in één van' onze voorgaande Stukken van dit Maandwerk (*). Deze zijn, volgends het Bericht van den Schrijver zeiven m den zelfden vorm , als die voórigen , eri zouden, fchoon zij geheel op zich zeiven liaan, als een vervolg daarop kunnen aangemerkt worden.
Zij behelzen de volgende onderwerpen: Gevoel des lerens. De waare Godsdienflige. Tegen/poed en lijden , de weg tot waar geluk. Over den invloed van kleinigheden ,^ op zaaken van groot belang. Brief, over de eerfte Opftanding , Openb. XX. Verhandeling over Pf. CXXXIX 23 , 24. Kort overzicht over het verhandelde in dit Werkjen.
Wij kunnen van deze Overdenkingen niet anders getuigen, dan dat zij gemoedlijk en ftichtlijk zijn, en dus1 met genoegen kunnen gelezen worden. In het Kort Overzicht, op het einde geplaatst, beduidt de Schrijver' zijne Lezers , dat, offchoon de opeenvolging der vertogen of overdenkingen, zoo als zij hier elkander volgen, geheel uit dén fchijnt te lopen, dezelven door hem toch tot één geheel zouden kunnen gebragt, of, met andere woorden, derzelver bedoelingen in verband zouden kunnen gefield worden. Van welke proeve wij de nuttigheid of noodzaaklijkheid echter niet inzien.
De eerfte Opftanding, Openb. XX gemeld, neemt hij in eenen eigenlijken zin, van eene opftanding der Martelt
O Zie N. Vaderl. Bibl. Vilden Deels ijle Stuk, Blad».
OVERDENKINGEN OVER BELANGRIJKE ONDERWERPEN. 2*$
laren en bloedgetuigen, bij den aanvang van den Heerlijken Kerkftaat of het duizendjarige rijk , en hij hand* haaft deze zijne mening tegen een aantal Tegenwerpingen en Bedenkingen.
Het is jammer, dat hier en daar de taal zoo onachtzaam behandeld wordt; wij zien daarmede niet op kleinigheden , welken hare voor- en tegenredenen mogten hebben, maar op het verwaarlozen van de eerde grondregelen onzer taal, omtrent het gebruik der naamvallen' en° de geilachten der zelf Handige Naamwoorden, welken hier doorgaands overtreden worden.
De Heidelbergfche Catechismus gefplitst, in kortere vragert en andwoorden, tot gebruik van Catechizatien en Christelijke Huisgezinnen. Te Arnhem, bij de Wed. J.Nijhof, 1803. 68 Bladz. In Octavo. De prijs is f :-3~!
Men zegt ons niet, van wien dit Boekjen herkomftig is. Een naamloos Voorbericht geeft van deszelfs inhoud en oogmerk eene beknopte aanwijzing, wij zullen daarom den zaaldijken inhoud van dat Voorbericht hier opgeven.
De kerkenorde vordert, dat zondags na den middag de Heidelbergfche Catechismus voor de gemeente behandeld wordt, het moet daarom zijn groot voordeel hebben , zo de Leeraar , in zijne Catechifatiën, den leiddraad van die korte onderwijzing volgt. Hij brengt dan de leerenden op den weg om de Catechismus -preeken met te meer nut aan te horen — doch de andwoorden in den Catechismus zijn veelal vrij groot, en dus voor velen moeilijk te leeren , te verftaan en te onthouden. Aan dat oogmerk zoekt men hier te gemoet te komen, door het fplitfen van de andvvoorden, zoodat zij nu gemaklijker kunnen van buiten geleerd worden, en den onderwijzer beter gelegenheid geven, om zijne onderwijzing verflaanbaar en gemaklijk te maken. Men vindt dus hier niets anders, dan den Catechismus zeiven, met de eigene woor« den van de Nederlandfche Overzetting, enz. —
Dit plan vinden wij hier bij uitftek wel uitgevoerd , zoodat ons voorkomt, dat dit Catechifeerboekjen, voor en boven verre de meesten, aan onze gemeenten behoort aangeprezen te worden. Niets kan nuttiger zijn voor
het
*56 DE HEIDELBERGSCHE CATECHISMUS GESPLITST.
het onderwijs van den geineenen man, dan dat hij tot het aanhoren van de verklaring der leere des geloofs, in de namiddag preek, door afzonderlijke Catechifatiën , naar den zelfden leiddraad onderwezen , en in ftaat gefield wordt, om niet alleen de zaken en waarheden, maar zelfs de woorden van den Catechismus te leeren verftaau. Zo dit Boekjen nu eerst nieuw is opgefteld, waarvan men ons echter niets bericht, dan moet men zich verwonderen, dat men niet voorlang op zulk een natuurlijk en gefchikt middel gevallen is, om het onderwijs in de gemeenten verftaanbaar en nuttig te ma< ken.
Tot een voorbeeld zullen wij hier den eerften Zondag geheel uirfchrijven:
EERSTE VRAGE.
V. Welk is uw eenige troost, beide in leven en fter* ven?
A. Dat ik , met lijf en ziele, beide in leven en fterven, niet mijn, maar mijnen getrouwen Zaligmaker Jefus Christus eigen ben. Rom. 14: 8. 1 Cor. 3: 23. 1 Cor. 6: 19, 20.
V. Hoe zijt gij zijn eigendom geworden ?
A. Dat Hij, met zijn dierbaar bloed, voor alle mijDe zonden volkomelijk betaald heeft, en mij uit alle ge* weid des duivels verlost. 1 Petr. 1:18, 19.
V. Wat baat u dat?
A. Dat Hij mij zo wel bewaart, dat zonder den wil mijns hemelfchen vaders geen hair van mijn hoofd Vallert kan. Matth. 10: 29—31.
V. Wat meer?
A. Dat mij ook alle ding tot mijne Zaligheid dieneri moet. Rom. 8 : 28. V. Hoe weet gij dat ?
A. Daarom , dat hij mij ook door zijnen Heiligen Geest van het eeuwig leven verzekert; Rom. 8: 16, 17. V. Wat doet hij u meer?
A. Hij maakt mij van harten willig en bereid, om Hem voortaan televen. Tit. 2: 11—14.
Wij zouden jongen Leeraaren en anderen, die zich met Godsdienftig onderwijs bemoeien , fterk aanraden, om dit Boekjen naauwkeurig door te zien, en dan twijfelen wij niet, of velen zullen zich daarover verblijden , en fom« migen daarvan in hun onderwijs gebruik maken.
Co=
CÖrJEXNOVUSBAÏAVÜS. 257
Codex Novus Batavus, of Alphnbeth van Nederlandfche Wetten en Rechten, getrokken uit alle de Placaaten , Publicatien , Decreeten , Refolutien , enz. Sedert ^ den jaare 1756. respe&ivclijk , van tijd tot tijd bij de Hoogst-Geconftuueerde Magten en Adminiftrative Befluuren gearresteerd en geproclameerd, als mede uit de plaatfelijke Handvesten, Costumen , Keuren , Ordonnantiën en Befluiten , in dien tijd gemaakt. Alles met Rechterlijke Gewijsden en Recht spasfagien, opgehelderd. Twee Deelen. Te Amfteldam, bij H. Gartman, 1803. Tc famen 71a Bladz. en XXVI Voorrede. In gr. Octavo. De prijs der beide Deelen is ƒ' 4 - 16 - :
De aankondiging van dit Werk verraschte , zonder twijfel, eiken beminnaar der Vaderlandfche Rechtsgeleerdheid , en leverde hem het aangename verfchiet op van denfchoonen Codex van van zurck. te zullen zien vervolgd, en tot nog meerdere volledigheid gebragt: wij althands vernamen dezelve, uit dien hoofde, met een zeer groot genoegen, daar wij voor vast (lelden, dat zoodanige onderneming alleenlijk bij een of meerder bekwame mannen konde opkomen, die in allen opzichte berekend waren , om dezelve op eene wijze ten uitvoer te brengen, welke in Haat was, aan den zoo verheven en zoo veel belovenden tijtel van een nieuw Codex Batavus te beandvvoorden; maar, naauwlijks zijn wij in (iaat de re]eurltelling en ons gevoel van wegens dezelve uit te drukken, welke ons zoo zeer in onze verwachting heeft bedrogen , nadat wij nog Hechts oppervlakkiglijk dit Werk hadden ingezien en doorgebladerd ; dat wij niet aarzelen te zeggen , dat hetzelve, voor het meest kan worden aangemerkt als eene alphabetifche verzameling van eenige bijdragen tot de kennis van het Recht, in welken zooveel ouds, zoo veel onzins, zoo veel overbodigs, zoo veel onverftaanbaars en verwards, en over het geheel, zoo weinig van belang is, behalve dat 'er daarenboven de lompfte taal- en drukfouten, en verkeerde aanhalingen, in eene ontelbare menigte, in voorkomen, dat het agterbltjven van dit Werk, in onze dagen, in de daad eene wenschlijke zaak zoude geweest zijn. Eene Voorrede van c6 Bladzijden vervat een mengelmoes van allerleië aanmerkingen, door eikanderen, cn is van dien nieuwe vad.bibl.vih.deel.no. 6. R aard,
253 CODEX NOVUS BATAVUS.
aard, dat men 'er zich met moeite toe zetten moet, om na het eene blad, ook het andere te lezen. Wanneer wii deze en geheel het famenraapfel, hetwelke in deze twe' Boekdeelen, in Octavo, voorkomt, zoo zouden recenfee'ren, dat wij de waarheid van hetgene wij omtrent het een en ander hebben gezegd, door de proeven , welken voor dezelve daar in voorkomen, zouden ftaven; voorzeker, dan werd het goede, hetwelke 'erin is, en derwijze voorgedragen als dat behoorde, ten hooglle tot een vierde gedeelte van het geheele Werk, en onze Recenfie, tot meerdere dan de twee Deelen van dit Werk gebragr. Wij achten het eene fchande voor onzen tijd , dat zulk éene compilatie, onder dien tijtel, is in het licht gefloten; en wenschlijk ware het, dat 'er geen Boekverkoper tot de uitgave van zulke foort van Werken immer gevon» den werd.
Raadgeevingen voor de gezondheid der Zeevaarenden , bijzonder der zulken, die of in 't geheel of grootendeels verHoohen zijn van Genees- en Heelkundige Hulpe; ter bewaaaringe der Gezondheid en ter geneezinge der meest
f-ewoone Ziektens en Toevallen. Benevens een nodig Aanangzèl over de Geele Koortze , ten behoeve der geenen, die de Geneeskunst ter Zee of in onze Buitenlandfche Bezittingen int oefenen. Door p van woens e l , M. D. Twee Stukken. Lil en 376 Bladz. In OBavo.
Deze Raadgevingen, of, gelijk het opfchrift van den Omilag luidt: Zeemans Handboek, in ziekte en gezondheid, waarvan noch Uitgever noch jaartal vermeld wordt, bevatten de volgende Hoofd- en Onderdeelen:
I. Van de Ziekten , welken ontflaan uit eene belette doorwaasfeming. 1». Van de Verkoudheid. 20. Van de goedaardige Zinkingkoorts. 30 Van de boosaardige Zinkingkoorts. 40. Van de Keelöntfteking. 50. Keelziekte met Verkoudheii. 6° Van de Longöntfteking. 7°. Het Ziidewee. 8°. Van de Roos. 90. Van eenige andere uitvverkfelen der belette doorwaasfeming. io°. Hoofdöntfleking geboren uit de hitte der Zonneflralen. U°. Ontfteking der Nieren. 12°. Zinkingspijnen of
Rheu-
T. VAN WOENSEL, RAADGEVINGEN , ENZ. 2$<)
Rheumatismus. 130. Van de Tusfchenpozende Koprtfen. 140. Van de Krampkoüjken. 150. De Beroerte.
II. Van de Ziekten, geboren uit een bederf der Vochten. i°. Van de afgaande Koortfen. 20. Rotkoortfen. 3°. De kwaadaardige Rotkoorts. 40. De Loop. De Roo» Joop. 50. De Chocolaadziekte.
III. Het Blaamvfchuit of Scorbut der Zeevarenden.
IV. Van de Venerif'che Kwalen en Venerifche Ziekten.
V. Van eenige Toevallen, welken de Zeelieden kunnen overkomen en die men wel Ongevallen zou .mogen noemen. i°. Van de Drenkelingen. 20. Vandefchijn. bare en waare doden. Van de Bezwijmingen. 30. De Koolendamp. 40. Van Bloedftortingen. 5P. Van de ligchamen die in de Slokpijp vast blijven zitten. 6°. Van de Vergiften. 7Q. Van de Hoofdwonden. 8°. Van de Oogöntftekingen. 9°. üoröntiteking. ic°. Tandpijnen. ï i°. Van de Pijnen in 't algemeen. 12°. Van het breken der Leden of Beenbreuken. 130. Van de Kneuzingen, de Verrekkingen en Ontwrichtingen. 14°. Het Branden. 15°. Van de Breuken. 160. Bevrooren Ledematen. Winterhanden en Voeten. 170. De Vijl. 180. 'c Steken van Dieren. 190. De Hondsdolheid. 200. Het Schurft.
VI. Historisch tafereel van de Geele Koortfe. — Verhandeling over eene pestaardige Ziekte , bekend onder den naam van Geele Koorlfe.
VII. Beredeneerde Medicijn-doos.
Raadgevingen omtrent de gezondheid der Zeelieden , en dus van die Volksklasfe, aan welker welvaart den Vaderlande zoo veel gelegen is , kunnen niet dan ten uiterfte welkom wezen bij onze Natie, wanneer zij zijn ingericht naar de vatbaarheid der genen, voor welken zij gefchreven zijn, en men hoop mag voeden, dat zij door dezen met belangneming zullen gelezen worden. Levensregelen derhalve, in dezen trant gefchreven, die de Zeevarenden onderrichtten, omtrent hetgene zij tot bewaring hunner gezondheid behoren in acht te nemen; hen bekend maakten met de hen omringende dingen, die eenen nadeeligen invloed op hunne gezondheid hebben ; hen leerden die te vermijden, of wanneer zij niet voorbij kön«i den zich daaraan bloot te Hellen, zich zoo te gedragen, dat dezelven de minstmooglijk fchadelijke uitwerking op hunne gezondheid konden hebben , zouden , hoe R 3 zeel
200 p. van w o e- n s E l
zeer ook van derzelver lezing bij den ruwen Zeeman hs 't gemeen weinig te verwachten 7ij, door de Scheepsbevelhebberen, en allen die daaromtrent eenige magt uitoefenen, van den heilzaamften invloed op ons Zeewezen kunnen gemaakt worden , en daardoor van onberekenbare nuttigheid, zijn. Dan of men ook over een Boek , dat over de Ziekten der Zeevarenden en derzelver Geneeswijze handelt, zulke gunftige gedachten moge koesteren, is eene vraag, die wij menen ontkennend te moeten beandwoorden.
.Althands dit Handboek , hetwelke zich alleen tot de Ziekten der Zeevarenden bepaalt, zonder anders dan als in her voorbijgaan en Hechts ter loops hier en daar eene raadgeving , opzichtlijk de bewaring van derzelver gezondheid te bevatten , gelijk op den Tijtel wordt beloofd, mist daaromtrent zijn doel geheel. Immers worden de zaken hier als voor deskundigen gefchreven , en dan nog zeer onduidlijk en onvolledig, voorgedragen; de bena" ming en ligging der deelen van ons ligchaam en de omloop des bloeds worden bij den onervaren Zeeman als bekend voorönderfteld, en hij in de Ontleed- en Natuurkunde van den mensch als behoorlijk onderlegd befchouwd. Hij zal, op het blote verhaal van van woenskl, de pols kunnen voelen, onderfcheiden , en weten wat een volle, flerke, harde, kleine en vveeke pols te kennen geve. Hij zal kunstbewerkingen verrichten, die de geoefende hand eens kundigen Heelmeesters vorderen; niet alleen zal een woeste Zeerob met zijne vereelte vingeren, wanneer eene aderlating wordt verëischt , met een pennemes een ader openen, en toezien van daarbij geene kloppende flagiider en hardere pees te kwetfen; maar hij moet veel meer, hij zal zicli boven het menschlijke verheffen , althands daden verrichten , die nooit door eenig Iterveling zijn uitgevoerd; hij moet, naamlijk, in de ontfteking van het ftrottenhoofd zich zeiven maar zoo eventjens de luchtpijp met een mes doorfnijden! Indien Dr. van woensel hier ter goeder trouwe fchrijfr, geloven wij niet dat de man deze ziekte, die met de heviglte benaauwdheden en de grootfte ongeduurigheid , vaak tot zinloosheid overflaande, vergezeld gaat, ooit heeft waargenomen , veelmin dat hij in zoodanig geval de. ftrotfnede heeft zien verrichten. Veel beter zou voor deze onervarene lieden de aanprijzing zijn van zulke dingen»
raadgeving. voor de gezondh. der zeevarenden. &6l
gen die onder hun bereik vallen en geene de minfte handel eid verëü'chen : als weekmakende krampftilknde nnddelen om de keel gelegd , wanneer iet in de llokpijp is blijven vastzitten; waarvan echter bij de behandeling van dit ongeval geen het muitte gewag wordt gemaakt.
Hoe belangrijk en genoeglijk het voor Zeelieden zij te weten, ot'de i'metftoffen uit diertjens beftaan, gelijk de Heer van woensel tracht aan te tonen, behoeven wij niet te betonen. Van eenige ziekten daarente¬
gen, waaraan zij, die zich ter zee of in onze buitenlandfche bezittingen ophouden, als den Tetanus, de Leveröntiteking, de Gangreen van pott, vinden wij hier Biet gerept; van de zweren aan de beenen wordt, als gevolgen van het fcorbut, hechts met een enkel woord melding gemaakt. „ .
Indien nu dit Werkjen nog gefchikt was om de Heelkundigen op de Schepen onderrichting te geven, dan zou het, hoewel aan het eigenlijke oogmerk van den Schujver niet beiindwoordende, van groote nuttigheid kunnen wezen. Dan hetzelve bevat zoo veel gebrekigs « verkeerds en fchadeliiks , dat wij wel gewenscht hadden, dat de Heer van woensel met deze zijne Raadgevingen nooit voor den dag gekomen was! Hij zoude dan zich zclven niet belachlijk gemaakt en aan anderen geenen kwaden raad gegeven hebben.
Slechts weinige ftaaltjens zullen genoeg zijn om den Lezer van dit ons gezegde te overtuigen , zonder dat wij behoeven ftil te ftaan bij de rangfehikking der ziekten en ongevallen, boven door ons medegedeeld, of' de onvolledige opgave van de kenteekenen der ziekten aan te tonen; want wilden wij alles te berde brengen , wat wij tegen dk gefchrijf wel kunnen aanmerken, wij zouden de palen eener Recenfie zeer verre te buiten gaan. De Drenkelingen wil van woensel nog bij de beenen onderfte boven gehouden en gerold hebben; in eene bloedfpuwing wordt het ijskoud drinken onbepaald aangeraden; in beledigingen van het hoofd wordt, in plaats van het geheele hoofd kaal te fcheren en daarop koude hovingen te leggen , aanbevolen dezelven Hechts op het beledigde deel ce leggen, nadat hetzelve van het hair ontbloot is, zonder te herinneren hoe lang men met deze koude ftovingen behore aan te houden, ja zonder zelfs behoorlijk ondeifcheid te maken tusfchen de verfchihende foorten dezer R 3 be-
&s* p« van woensel
SÏÏf!1^; ook herinnert de Schrijver, dat men eene te heike bloeding by kwellingen van het hoofd moet (hii2a'fd£S.°ni opmerken, hoe heilzaam eene giawslrjfce bloedontlasting m zulke gevallen zij, en hoe vaak dezelven met goed gevolg door de kunst opzetlijk Worden verwekt, dat zij dus niet te fchielijk behoort te woiden tegengegaan-
In de bepaling der Vergiften fchijnt van woensel onze bcroemdfte Vaderlandfche Geneeskundigen over deze ftoffe niet geraadpleegd te hebben. Volgends hem , heet vergift Oij gebruiken letterlijk 's Mans eigene woorden) alles wat door zijne werktuiglijke hoedaanigheid als daar is geftoote glas , enz. of door zijne fcheilunidige eigenfcbap, als daar is, of kan zijn het Opium, of door beide verëenigd, als daar is het Rottekruid den mensch vernielen kan." Hoe verre (Trekt zich de klasle der vergiften , volgends deze definitie niet uit! «et zij inen onder puinhopen verpletterd worde, het zii een kanonskogel het hoofd van den romp neme, liet zij een wild dier ons verfcheure, de mensch wordt door eene werktuiglijke hoedanigheid vernield en llerft derhalve aan vergift. Maar dan behoren zulke ligchamen tot de vergilten met, die noch werktuiglijk noch fcheikundig den mensch vernielen, maar het levensbeginfel zelf aangrijpen en 111 eene zeer geringe hoeveelheid, door een bijzonder en met hunne grootte niet overcenkomftig vermogen , den mensch van zijne gezondheid en leven beroven. Wij zijn altijd van begrip geweest, dat dezen inzonderheid den naam van vergift verdienen , en dat daaf onder ook het Opium behoort gerangfehikt te worden.
Hier zouden wij onze Recenfie eindigen, werden wij niet gedrongen, om den Lezer ook eenigzins met de zedenlijke gevoelens van den Heer van woensel bekend te maken; van welken kant hij zich in dit Boekjen gantsch niet gunffig doet kenmerken: niet alleen door de ernftVfte zaken , die bij elk welgeplaatst hart weemoedige deelneming moeren verwekken, op eene boertende wijze, en roet inmengfels van zoogenaamde aardigheden, te verhalen (hetwelke ons voornaamlijk bij het akelig tafereel van de geeie Koorts , dat anders wel waardig is gelezen te worden, gefloten heeft;) maar ook en wel inzonderheid legt hij dit zijn charakter aan den dag in het hoofddeel om de Venerifche Kwalen, waar hij zich een openbaar
voor»
RAADGEVING. VOOR DE GEZONDH. DER ZEEVARENDEN. 263
voorftander en manmoediger der - niueht toont te wezen, en met de wijze inrichtingen der Natuur fchaamteloos den draak- (leekt.' De Lezer oordeele uit de volgende proeve /-die wij hier wuprdlijk overnemen) „ ik vinde er mets hemeltergends in dat men Cde Zeeman) zich behelpe met eene Huurvrouwe ; en daarom wijl de Natuur de gril C'k had bijna gezegd de malle gril) gehad heeft om debron van Geneugte, wervvaarts zij ons m fpi.lt van alle r dencerïngen ueept', te vergiftigen, ^^o» ïlïS een knap huk , de handen uit de mouw te fteeken, om Haar
EWrgetv!n1renézegd te hebben, om den Lezer ov!ïSvan6dit Boekjen te doen oordeelen en zijne billijke verontwaardiging over to^cbjw» hebben opgewekt; terwijl wij ons verzekerd houden, dat de Raad der Marine, wel verre van de onv*£ van woensel aan te moedigen, dezcl;w ele.r ten fterkrte zoude hebben afgekeurd indien hij bad kunnen voorzien, dat zulk een gedrocht de vrucht daarvan zoude geweest zijn.
Archief voor de Artsneimengkunde en Geneeskundige Natuurkunde; uitgegeven door J. schaub, DoBor der Genees- en Heelkunde, Hoogleeraar der Scheikunde, enz. te Casfel en c. h. p iep e nering, Doctor der Geneeskunde, enz. ie Karlshaven. Uit het Hoogduitse* vertaald, door willem van rees , Med. Doei. enz. Eerden Deels, Tweede en Derde Stuk. Te Arnhem , bi}}. Troost, 1803. In gr. Octavo. De prijs dezer 'Twee Stukken is f 1 - 7 -
Gaven wij bij eene voorgaande gelegenheid C*) geen ongunftig denkbeeld van het Eerlte Stuk des herften Deels van dezen Scheikundigen arbeid , en tevens onzen wensch te kennen, dat deszelfs vertaling , dooreen goed debiet mogt voordgezet worden, wij betuigen dat dit Tweede Stuk ons aanleiding genoeg gegeven heelt, om Ik. zelfde nog eens te herhalen, en d»s onzen *e"sc5/ft.vpenl" nieuwen. Wij vinden in dit Tweede en Derde Stukjen, verfcheidene uitvoerige Verhandelingen; als in het Iwe,-
O Zie N. Faderl. Bibl. Vilden Deels ifle StuK, Blad». 593» R 4
£54 j.schaub, EN G. h. PIEPENBRÏNG, ARCHIEF , ENZ,
de Stukjen. I. Gedachten , aangaande de wijze van werking der uitwendige Laadmiddelen, door den Geneesheer Philip hunoi, o, te Casfeh II. Owr Mercuriaal of Kwtkzeep, (Sapo Mercunaüs , S. MercurH,) door den Geneesheer piepenbring. III. Onderzoeking der piepenbrincsche en krügersche wijze, om het geconcentreerd Azijnzuur te verzadigen, door den Apothecar schmidt, te Sonderburg, IV. Over de verwisfeling van den manlijken Varenwortel, (Polijpodium ftlix mas lin n. door friüdrich k r ü g e r , den jongen in Pijrmont , met een bijvoegzel van piepenbring.
Het Tweede en Derde Rubriek van nieuwe ontdekkingen, en korte berichten, kondigen ons, voornaamltjk, die van het Galvanismus aan: Wij vinden hier zeer gewigtige waarnemingen , aangaande het vverkdadige vermogen der GalvaniCche vloeiftof in ziekten van het gehoor, door Profesfor schaub, in Casfel; en eene verbeterde inrichting ter famenf telling der vol t ais c h e .Colom , welke hoofdzaakliik daarin beüaat, dat elke koperen plaat met een zinkplaat wordt verëenigd, door Soudeenng. Door deze verëeniging verkrijgt men drie voordeden. I. Men behoeft ieder der plaatèn flegts aan eene zijde , na de ontltapcling der Colom , fchoon te rnaaken. II. Daar kan geen water tusfchen de Schijven komen , en men kan zich , uit dien hoofde , van de ineer zekere en gelijkmatige werking der Colom verzekeren. 111. Men zal zich niet zoo ligt in de plaatfin» der Schijven vergisfen.
Voords is dit Stuk, voor allen, die dergelijke proeven op Doven, ot Hardhorenden willen doen, ter lezing aan te prijzen.
De inhoud vaii het Derde Stuk heeft mede verfcheidene belangruke ondeiwerpen , en gaat over de kenmerken eener echte natuurlijke Hartz van Pokhout (gummi gua-
gaci.^ Over de werkingen van den vergiftigen
Imakheester, Rhus radkans of toxicodendron.) Over
den vergiftigen fmak QSumach), enz. Omtrent de Galvanifche ontdekkingen, zien wij hier geplaatst: de wijze van aanwending dezer Electriciteit tot herltelling van doofheiden hardhorigheid, door joh. just. spreng e r , Apothecar te Jever , met Aanmerkingen van schau*. Voords eenige wenken van dezen iaatften ,
over
j.».TttOMM5DORSF^ tafel van bek. soorten van gas. 5.6$
over de vroegere géfebiedenïs , der Mctaalwerking. (Galvanismus.') . :
Onder het Rubriek der uittreksels vinden wn eene verbeterde wijze der bereiding van het zwart Kwiköxydé (Kwikkalk) van den lieer schulze , beoefenaar der Artzenijmengkunde, tc Kiel, en onder de Uittrekfels uit Brieven, een verflag van het nuttige gebruik van bet Phosphoruszuür, bij een Man van 70 a 75 jaren, aan eene moeilijke pislozing laborerende, enz.
Tafel, van de tot nog toe bekende zoorten van Gas, derzelver kentekenen en eigenfehappen , hoe, en waar zij int veikreegen worden, en derzelver zamenflellende deelen; door den Hoogleeraar, j. b. trommsdor f f, volgens den laatflen Druk , uitgegeven door b. tieboel, Apothecar te Groningen. Te Groningen, bij R. J. Schietbeek. Een vel in Plano. De prijs is f.-6-:
\ yret de Uitgave van deze Tafel, die voor Natuur- en JVX Scheikundigen, vooral voor hun, die zich op deze wetenfehappen toeleggen , van het grootde gemak en nut is, wordt geen geringe dienst aan de kunst bewezen. De Inhoud bcandwoordt volkomen aan den Tijtel , en geeft ons alle de uitkomften dezer Gaslborten , op andere ligchamen getrouwlijk op, zoo wel als derzelver eigenfehappen.
Natuurleere voor minkundigen, ter beftrijding des bijge. loofs. Van joh. hrinr. hrlmuth, Hertogl. Brunsw. Luneb. Superintendent, Predikant te Calvörde en Lid van de LIertogl. Duitfche Sociëteit te HelmftÜat. Naar oen vierden , veel verbeterden en vermeerderden druk uit het Hoogduitsch vertaald en met eenige aantekeningen verrijkt, door v. G. wit sen geijsbeek. Ie Zutplien, bij H. C. A. Thieme, 1803. 430 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2. - 16 - :
Het verttand van Minkundigen door eene nadere kennis der Natuurkunde op te klaren, en het rijk des Biigeloofs te vernietigen, is het hoofdoogmerk des SchnjJO R 5 ver9
266"
j. h. h E l m V t h
vers van deze Verhandeling. En in de daad, 'er is geen beter middel om het bijgeloof geheel te verdelgen, 'dan een grondig onderwijs in de Natuurkunde, waardoor de ontluikende Jeugd reeds vroegtijdig gezonde denkbeelden wegens dtnatuurlijke verfciiijnfelen ingeboezemd worden, Welken haar in ftaat ftellen, om in het uitgebreide Rijk der Natuur eenen fchat van nuttige kundigheden op te famelen , en in al bet gefchapene de uitmuntende bewijzen des beftaans van een hoogst weldadig Opperwezen te erkennen , cn den Schepper in het befcbouwen van deszelfs wonderwerken te verheerlijken.
Het geheele Werk is in vijftien Hoofdfhikken afgedeeld , waarin gehandeld wordt: I. Van de Natuurleere in het algemeen. II. Van de hoedanigheid der jjg. chaamen. III. Van de beweging der ligchaamen. IV. Van de wetten der beweging. V. Van" de zwaarte der ligchaamen. VI. Van het water. VII Van de lucht VIII. Van den wind en het geluid. IX. Van het vuur. X. Van de Elektriciteit. XI Van de luchtverhevelingen. XII. Van de Hemelfche ligchaamen. XIII. Van het Rijk der detfftofJen. XIV. Van het Rijk der planten. XV. Van het Rijk der dieren.
Over het geheel zijn hier en daar eenige gefchiedenisfen, uit het bijgeloof ontleend, ingevlochten, waarvan het zotte en beuzelachtige uit de Natuurleere overtuigend aangetoond wordt, en tevens deze den redelijk denkenden mensch ontberende dwalingen naar verdienfte gegispt worden.
Wij willen ter proeve de volgende gefchiedenis (Bladz. 39) mededeelen, ten einde den Lezer zeiven in ftaat te ftellen, om over de innerlijke waarde van dit Werk te oordeelen.
„ Na den dood van den Pruisfifchen Generaal von
schenken dor f, die zich naden zevenjarigen „ oorlog wegens eene gemoedskrankheid op zijn land-
goed Ierchel, aan de Havel ophield, en in zijne fom„ bere zwaarmoedigheid zich zonder duidelijk bewust «, zijn ten laatften uit een vengfter geworpen had, ge„ loofden veele inwoners van het Dorp, gelijk de onwe-
tenden bij diergelijke treurige gevallen doorgaans ge„ woon zijn te geloven , dat hij zeker fpoken zou. ,, Het duurde ook niet lang, of'er verl'preidde zich on-
der de boeren het praatje dat de geitorven Generaal
,, zich
natuurleere voor minkundigen. 20?
„ zich weder zien liet. De Predikant löwei, te Ierchel, had naauwelijks daarvan gehoord, of hij fpoor' de naauwkeurig naar wat of'er fchijnbaar waar aan dit voorgeven zijn mogt, en hoe dit gerucht ontdaan ware. Men verhaalde hem nu omdandig dat men in ' eene kamer van het adelijkllot den gedorven Generaal von schenkendorf onbeweeglijk aan het veng. „ der had zien daan; dat zich deze verfchijning reeds „ dikwijls, en telkens 'savonds, aldaar vertoond had. „ Men wilde den Generaal duidelijk herkend hebben; „ nogthans had niemand moeds genoeg gehad om het „ vengder te naderen, maar men was op eeuigen af„ Hand van hetzelve bevreesd daan gebleven. De Pre„ dikant zeide dat men hem i'chidijk roepen moest, zo„ dra de fpookverfchijning zich weder vertoonen mogt; „ en nam erndig voor alles naauwkeurig te onderzoes, ken , om zijne tocborers van hunne ligtgelovigheid „ aan de verfchijning des gedorven Generaals te genes» zen."
„ Reeds den volgenden avond riep men hem.. Hrj „ kwam, zag en verbaasde. Ook hij zag binnen in de ,, kamer aan het ongeopend vengfter deze gedaante, , welke de lieden voor den Generaal hielden; doch dewijl " de Heer löwel een onbevreesd en nadenkend man *' was, ging hij moedig op de verfchijning af. Deze wierd
des te onduidelijker, naarmate hij nader aan het veng„ fter kwam. Het fcheen als of zij van he: vengder die„ per in het vertrek te rug ging, om zijn onderzoek te 9, ontwijken; toen hij eindelijk tot digt aan het vengder „ kwam verdween zij geheel. Hij zocht door het veng„ der in de fpokende kamer misfchien ergens een bedrie9, ger te ontdekken; maar de kamer was zonder licht, „ 'en daarom te duister om dit te kunnen zien."
„ Hij ging naar de bevreesde Hoeren te rug, die vol , verwachting op eenigen afdand Honden, en hem nu „ te gemoet 'riepen : Nu, Dominèi thans zijt gij toch
door uwe eigen oogen, en zelfs van nabij overtuigd ge„ worden dat hij het is."
,, De Predikant andwoordde dat hij nog met geenzekerheid zeggen kon wie deze hij eigcntlijk was, naardien „ de waarfchijnüjke bedrieger allengs van het vengder „ in de duistere kamer te rug gegaan, en eindelijk geheel M verdwenen was,"
» De
268
J. H. H E L M U T H
- ,, De Boeren wilden d eze laatfte omdandigheid beter ,, weten, en zeiden dat dit niet mogelijk ware; want „ zij hadden duidelijk gezien dat de Generaal federt lan-
ger dan een kwartieruur* niet van de plaats geweken
was. Zie maar eens, riepen allen, daar ftaat hij im„ mers nog gantsch onbeweeglijk, en juist zo ftond hij ook „ daar, toen gij uw hoofd digt aan het vengfter hieldt; „ wij dachten, ware het glas niet tusfchen beiden geweest, „ moest gij hem aangeraakt hebben."
,, De Predikant zag thans weder de vorige gedalte zeer ,, duidelijk, en ging nu nogmaals en met rasfche ichre-
den op haar af. Zij verdween wederom voor ziine „ oogen, en ditmaal des te gezwinder, hoe fchieliiker
hij het vengder naderde. Thands begon hij reeds de
waare oorzaak der verfchijning te vermoeden : hij riep „ dkrhalven eenige van de Boeren aan het vengder, om ,, hen ook te overtuigen dat men van de verfchijning ,, niets bemerkte, wanneer men digt bij het vengfter
ftond. Hier op ging hij met hen naar de overige ver„ wijderde aanfehouwers te rug, welken nogmaals als „ voorheen getuigden dat de Generaal den gantfehen tijd ,, niet van het vengder geweken was."
„ Goed, zeide de Predikant, dan wil ik nu beproeven, „ of ik hem tot verdwijnen zal kunnen dwingen. Eenigcn ,, van u kunnen mij in de kamer van den Schout verzeilen, „ en de andere acht geven of de verfchijning verdwijne. ,, Toen hij met de boeren in de kamer van den Schout, „ die tegen over het adelijk huis was, kwam, nam hij „ het brandende licht van de tafel weg, en zette het „ achter den kagchcl, zo dat het zijne draalen niet meer „ naar het fpoekvengder werpen kon. Hij vroeg daar „ op aan de op de plaats daande Boeren of het fpook „ verdwenen ware, en kreeg ten antwoord ja. Toen bij „ hier op verder vroeg of de geest weder verfchijnen zou, „ en zij zulks met ja beantwoordden , ging hij op nieuw „ in de kamer van den Schout en zette het achter den „ kagchel daande licht naauwkeurig weder op de zelfde „ plek van de tafel waar het gedaan had, en zie, de „ verfchijning aan het vengder van de fpookkamer was „ weder daar. Allen gingen nu met den Predikant op „ de verfchijning af, en zagen tot hunne groote verwon„ dering, dat de gedaante allengs verdween, naarmate „ zij digter aan het vengfter kwamen."
„ De
■ • NATUURLEERE VOOR MINKUNDIGEN. 269
TV Predikant herhaalde nu de proeven met het wegnemen en weder nederzetten van het licht in de tegen" wiordi-heid van allen, en onderrichtte hen wegens "Jen waaren famenhang der zaak. De verfchijning, " 7eide hii. welke gij tot hier toe voor den ge/torven Ge" ne tl gehlden Mbt, U niets anders dan het geen de " Geleerden gewoon ziin een optisch bedrog te noemen dat " is eene oogenverblinding die de ftraalen van een licht ver" oorzaak n wanneer zij in een ligchaam gebroken worden " Hier vallen de ftraalen van het licht in de kamer van l den Schout naar het fpookvengjler, van>,waarzij geho' ken daar heen geworpen wierden waar g,j ftondt en< de ' Tedaante des Generaals waande te zien. Deze jchqnge" %lte komt van de gefteldheid van het glas_ voort hetwelk " dflichtthemering te rug kaatst. Dat niet alle glasrui" ten waar 7^ *f*«»> deze bedneg-
" Tke Tedaante die gij den Generaal noemt , te rug tLJnXm tar Voor dat al hetglasdeeigenfchap nb-t hepft die daar toe gevorderd wordt. " D Uederzagen nu wel dat het met de verfchnnmg Van het veneer zeer natuurlijk toeging , en bedank: en hunnln fredikan*oprecht dat hj^gdj^ „ le vrees voor de verfchijning des gettorven Geneiaals
^amSerifietdat, door de onkunde van den Vertale/in hetgene de Wis- en Natuurkunde betreft, en door Se^aS uitdrukkingen, het Werk vee van zijnen luister v oren heeft, en daardoor op forum ge plaatten onveiftaanbaar -evvorden is. Dus vertaalt hij het Hoegduitfcne woord ïSSSr . diameter of Middellijn bc^; kent, heeds door het woord, ^^AfSS anders is: Ouadrant, een woord waaronder het vierde deel eens Cirkels verftaan wordt, noemt hu Ouadraat dat een geïiikzijdig regthockig Vierkant is , en zulke lompe mi^teliin eifmeer; zoodat hij voor■ fche vertaling volftrekt riiet berekend is. Het Werk kan anders met vrucht gelezen worden, en verdient-aanprijzing.
Nou*
$70 NOU VEL LES OBSERVAflONS ET ATTESTATIONg,
Nouvelles obfervations et attestations fur Ia transcendance du bois de mélèze, dans les condructions tam'de terre que de uier.
Da: is:
Nieuwe waarnemingen en getuigenis/en over de uitmuntend* heid van het Lorken-hout, zo in den Huis- als ScheebsUmmerbouw Te Dordrecht, bij A. üfusfé en Zoon, 1803. 48 Bladz In gr. Octavo. De prijs is.fi - 6 - :
f» TV Schrijver der Nederduitfche Courant te Dord: » recht," dus luidt de inleiding tot dit Werk¬
jen, „ gelegener dan iemand, om, tot de minde bij,, zonderheden toe, van het kortdondig verblijf des eer,, den Confuls 111 het eiland Walcheren, op te zame„ len , heeft, onder dagtekening van den 16 Tuin O80O, „ een buitengewoon bijvoegfel gegeven, om de Stad ,, waarvoor hij fchrijft, en die er misfchien het meeste „ belang bij heeft, bekend te niaaken met de laatde re,, denwisfehngen , die plaats gehad hebben ten aanzien „ van het ontwerp om het volllagen gebrek aan aanvoer „ van hout uit het Noorden, federt de nieuwe blokke„ ringen door de Engelfchen , te vergoeden door den „ aanvoer van hout uit Zwitferland en Walliferland 't welk, onmeethjk ten aanzien van het getal, ook onmeethjk in voordelen fchijnt te zijn, die uit deszelfs ,, aanvoer zouden ontfpruiten."
Het zou, naar het denkbeeld van den Samendeller dezer waarnemingen, buiten tegenfpraak eene der omwentelingen zijn, welke het meest eene plaats in de gefchieoenis der Bataaffche Republiek waardig was, wanneer naamlijk een dergelijke tak van Koophandel geopend wierd door de opening eener gemeenfehap met plaatfen . die alleen van die der uitroeijing afgefcheiden zijn door eene kleine verwijdering, of door eenige hinderpalen. Daar gemelde ahcheiding geene affcheiding genaamdI ma" worden, wanneer het de reden is , van zich zulke kostbare onderwerpen als het bouwhout te verfchaffen, en wanneer vijf of zes Zeemogendheden het zelfde gebrek ondervinden; zoo verëenigt hij zich met eene volkomene inItemming in de uitzichten en wenfehen van den Schrijver tier Dordrechtfche Courant ten aanzien dier nieuwe betrekking , en geeft vervolgends een getrouw verflag van
eeni-
sur la transcendance du bois de mélèze. 271
eenigen zijner pasfages betreffende den Lorkenboom welken de 'natuur met eene ongemene mildheid op de Alpen verfnreid heeft, en die men kan zeggen ten aanzien der andere boomen te zijn, hetgene de Diamant is ten aanzien der andere edelgefteenten. •" ,
De fairenhang der ftoffen laat met toe hier een uittrekfel van die waarnemingen en getuigenisfen mede te deelen- waarom wü den Lezer naa het Werkjen zeiven verwijzen. Nng vindt men in dit Werkjen eene verhandeling over het planten van woudboomen, op verlcliillende {treken toegepast. Uit het Engelsch vertaald van den ■Heer wal ter nicol. Deze Verhandeling bevat drie Afdeelingen, onder de volgende ttjtcls: I. Over hooge, koude, bergachtige, midden in 't land gelegene ftreken. II Over lage, befchutte , binnen in 't land liggende ftreken. III. Over bevaarbare Rivieren, Vaarten enz. en in derzelver nabuurfchap gelegene Districten.
Ten hotte hier vim verklaart de Samenlteller, dat het eeni- 'doel van zijn gefchr.ift is geweest, om aan de branfche en Bataaffche' Republieken bekend te maken , bijzonder door Engelfche getuigenisfen, van welk gewigt bet voor hun is, om aan alle de aai,moechgingen eener mbume en vijandige Mogendheid de opofferingen .egen te hellen,welken het fchieliikst genot der Lorkenboomen vorderen kan, die zich bevinden en altoos, van eene voortreflijkc hoedanigheid , zullen bevinden, zoo weLaan de oorfprongen van den Rhijn als aan die van de Rhóne.
Wij twijfelen niet, of dit Werkjen zal, wat het edele doel van hetzelve betreft, met genoegen gelezen worden.
Magazijn van Faderlandfchen Landbouw, forjAH kops. Comrr.isfaris van Landbouw, Lid der Maatfchappij van tyetcnfchappen te Haarlem , en Lid honorair der Maatfchappij van Landbouw , te Amfleldam. Eerde Deel. tweede Stuk. Te Haarlem , bij A. Loosjes, P.z., ittfe. 171 Bladz. I* gr- O&avo. De prijs is f 1 - is. - :
Den aanleg, de uitvoering en de boofdbeftanddeelen dezes Magazijns deden wij , bij onze aankondiging van het Eerfte Stuk, onzen Lezeren kennen C*)> De kundige en
<*) Zie N. Kadert. Bibl. Vilden Deels ijle Stuk, Bladz. 54?»
*7* J. kops
werkzame Verzamelaar en Uitgever vervolgt bier As voordzetting van zijn plan op den zelfden voet, als in het Eerlie Stuk der Verzameling. De lecture daarvan zal velen in hnnne gedachten verderkeir, dat indien onze landlieden , in het algemeen, aan de-gegevene wenken het oor willen leenen , en inzonderheid'zo de vermogende Landeigenaars de hand willen bieden, de'kosten, aan het Ccmmisfariaat van den Landbouw verknocht, die nog al vrij aanmerklijk zijn, niet vruchtloos belteed worden. Ten einde om ter kennisle onzer Lezeren de hoofdzaken te brengen , in dit Stuk voorhanden , willen wij van het oveifchrijven der Opfchrifteft de moeite ons wel getroosten. Onder het Eerde Rubriek, Werkzaamheden van het Bataaffche Gouvernement ten nutte van den Landbouw, ontmoet men het Vervolg en Slot van het Rapport ven den Raad van Binnenlandfche zaken aan het Staats - Bewind , op het Iweede Deel van het algemeen Rapport der Commisfie wegens de Duinen, met verfcheidene Bijlagen, en eene onder dezelven, maatregels behelzende , tot meerder Vruchtgebruik der Duinsronden. II. Rapport en bef uit op de Foordracht der Commisfie van fuperintendentie wegens de Duinen, betrekkelijk het gebruik van het Iiarger Duinzand voor de Glasfabrieken. III. Historie en werking van de Wet betrekkelijk de Paarden-fokkerij, ingetrokken AQ. 1803. IV. Publicatie van het Departementaal Befluur van Friesland, betrekkelijk de Paarden-fokkerij in dat Departement, van, 25 Februarij 1805. V.. Publicatie van het Staats-Bewind , betrefende het bederven , befchadigen en vernielen der Hout gewasfen en Boomen, enz. van 26 April 1803. VL Artikelen van het Reglement op de Adminiflratie der Nationale Domeinen , zo ver de behering van Nationale Gronden en Landen betreft. VII. Opgaaf van Ingravingen van woeste Gemeente - Gronden , gedaan in de vier kwartieren van de Meijerij van den Bosch , en in den Lande van Cuijk , enz. 'VIII. Bef uit van het StaatsBewind, betrekkelijk de uitgave van dit Magazijn. De tweede Rubriek: Bijdragen tot de kennis en Historie van den Faderlandfchen Landbouw, zamengefteld uit Landbouwkundige berichten , voorflellen en raadgevingen door onze Landgenoten medegedeeld, bevat: h Befchrijving en afleelding van den Geöcïrojeerden Hand-karn-molen, uitgevonden door a. v al & te Rotterdam. II, Proeven
magazijn* van vaderlandschen landbouw. 273
ter verbetering van Land, genomen op Middenhoeve onder Meuwer-Amftel, medegedeeld door r. j. b. c. van der aa II f Over het zaai jen en planten van Dennen , medegedeeld door é. van deR burcii. IV. Uittrek fel uit een brief van m. DeveLeij, floogleeraa'r te Laujanne, aan Dr. m. van ma rum, te Haarlem , opgevende eenive maatregelen door het befluur in Zwilzerland genomen tenen Meii kevers. V. Berichten wegens de Teelt van Mangelwortelen in ons Vaderland. VI. Staat van het getal der Paarden in Friesland, zo als die oVer de jaren van Meij 1796 tot Meii 1801 inclttfive , uit de Quohieren van Districten en Steden is opgemaakt-, blijkende uit deze opgave, dat deze vijfjaren, door elkander gerekend, een getal van Paarden jaarlijks Opleveren van 22482. In het derde Rtib-iekï Handelingen der Vaderlandfche Genootfchappen 'omtrent den Landbouw, en Boek - beoordeelingen, vindt metl het Programma van de Maatfchappij ter bevordering van den Landbouw te Amheldam opgericht, alsmede dar dót Bataaffche Maatfchappij der Wetenfchappen te Haarlem , dat zelfde Onderwerp betreftende , gelijk ook de Werkzaamheden der Nationale Nederlandfche Huishoudelijke Maatfchappij, rakende het.meer genoemde onderWerp: voords Prijsvraag cn Bericht dier zeilde Maatfchannij, over de'Cultutir der Wouw, vol-ends authorifatie van het Staats-Bewind. Met een Uittrekfej en Beöordeeling van het Landbouwkundig Schoolboek, door Vroegere aankondigingen den Lezeren van 011s Maandwerk reeds bekend, wordt dit Stukjen beflutfenj
Dit zij «enoeg om het Publiek met de Werkzaamheden van den Commisfaris van Landbouw eeihgzms bekend te maken.
Pint. cuil. van he t) s de Specimen Criticum in platoneM. Accedit D. wijttenbachii epispla ad aüctorem. Item Collationes codicütn mss. Platonis, cum a d. ruhnkenio conf'ecta;, turn alis. Lugduni Batavorum. Tijfis Honkooptanis, MDCCCIiï. 167 Pagg. 8*. Maj. Conftat ƒ2-:-:
Dat is:
Pit. w. van heus de. Oordeelkundige Proeve over PLato. Hier komt bij d. wijtteNBACH Brief aan
NIEUWE VAD. BIEL. Vlll. DEEL. NO. 6. S defi
274 P. g. VAN HETJSDE, specimen criticum.
den Schrijver; als ook: Vergelijkingen van Handfchrifi. ten, doom. r uhnkenius gemaakt, als andere.
"VTeen ! de zucht der Nederlanderen voor waare geleerd±^ beid is ook nog in onzen tijd niet verdoofd noch uit, gebluscht. Het algemeene verval des Vaderlands, de rampen des oorlogs, andere onheilen zijn niet in ftaat geweest, tot hiertoe, onzen Landgenoten de beoefening der Letterkundige Wetenfchappen geheel te doen ver eer de Graaf zich omme zag, *
Was t weerloos diertjen dood"
Geen dolk , den Graaf in 't hart gedrukt Had meer zijn ziel gefmart' ' Hu zag (maar vond de fpraak niet wéér'i Pp zun' vertrapten lievling neêr, ' En — ijs viel hem op 't hart,'
Met woede en wanhoop in 't gelaat,
Onipt hij den moorder aan, Maar ach, de keten die hem drukt Hield aan z,,„' arm de kracht ontrukt,
£n dwingt hem af te ftaaq.
De
-ff. ! i 1 derdijk., p o £ z ij.
279
De wreedaarc ging. — Dit gruwelftuk
Verzadigde zijn ziel; Zijn lach werd door den Graaf gehoord, Die, als door nog een' dolk doorboord,
Bezwijkend nederviel.
„ Mijn troost, mijn alles, ó Barbaar,
„ Verplette hier uw voet! „ ó (Roept hij) vreest gij God noch ftraf? „ Kom, neem mij 't haatlijk leven af,
„ En finoor mij in mijn bloed.
Hugonis grotii Batavi, Parallelon Rerumpubhcarum liber tertius: de Moribus Ingenioque populorum Athenienfium, Romanorum, Batavorum.
Vergelijking der Gemeenebesten door hu go de groot. Derde Boek: Over de Zeden en den inborst der Athcmenferen , Romeinen en Hollanderen. Uit een echt Handfchrift uitgegeeven, in 't Nederduitsch vertaald, en met Aanmerkingen opgehelderd door Mr. Johan Meerman, Heer van Dalem en Vuren. Derde Deel. Te Haarlem, bij A. Loosjes, P. z. Bet Latijn 98, het Nederduitsch met de Aanmerkingen 567 Bladz. M gr. Octavo. De prijs is ƒ 4 - 18 - :
X)it Deel bevat de volgende Hoofdltukken: XXlH Hoofdd. Over de Handwerken.
XXIV ■ Over alle takken van Geleerdheid.
XXV ■ Over de Taal.
XXVI Over Godsdienst en Godvruchtigheid. _
En hier mede eindigt het Derde Boek, het eemglte, dat ons, zoo veel men weet, van dit Werk van de groot is overgebleven; zijnde genoeg tot een bewijs van deszelfs verbazende belezenheid in zoo jeugdigen leeftijd, maar te weinig voor den Nederlander, aan wien elk overblijffel van het vernuft van dezen grooten Landgenoot moet dierbaar zijn. Wij zegsen voor den Nederlander; want aan het geheele Vaderland, tot één Gemeeneoest verëenigdzijnde, en niet aan één Gewest alleen, benoort de roem van eenen de groot voordgebragt te hebben.
Wat de vertaling aangaat, wij vinden ailen grond om onze oordeelvelling omtrent de vorige Deelen, ook op dit S 4 toe
a§0 HUG0NIS GROTII, BATAVI, PARALLELON , «TC.
toe te pasten, daar wij, in weêrvvil van eenige onnaatiw, keurigheden, (waar Van wij de voornaam (te, voor zoo verre zij ons onder het doorlezen zijn in het oog gevallen, en wij die als zoodanig meenden te moeten belchouwen, met weglating van de genen, die wij gezien hebben dat de Vertaler zelf reeds bij de uitgave van een Register op dit Werk verbeterd heeft, hier agrer in de JMengelltukken wederom hebben geplaatst) moeten betuigen meermalen, bij de vergelijking met het oorfpronglijke, óns over derzelver fchoonheid verwonderd te hebben.
Ook de Aanmerkingen op dit Deel verdienen den zelfden lof, als die op de vorige Deelen van dit Werk.
Kromjk, of korte opgaaf der gewigtigjle gebeurtenisfen, bijzonder met opzigt tot de Ft anfche Revolutie en haare gevolgen, zedert het laatst van 1788. Voornamelijk getrokken uit de Fr anfche Leidfche Courant, door h. c. s erruk ier. Elf Stukjens. i7«8—1803. In 's Hage bij Vosmaer en Zoonen. Te famen 1222 Bladz. In gr. OBavo. De prijs der Elf Stukjens is f 8 - 5 - ;
De vleiende Opdragt aan den Ridder van kinsbergen (wien niemand den roem van een dapper en geoefend Zeeheld zal weigeren) zegt ons, dat deze den Schrijver, die bijzonder naauw met hem fchijnt verbonden te zijn, aanleiding geoeven, ja zelfs ten ltcrkiïe aangefpoord hebbe, om dit Werk in liet licht te geven. -- Het kan zijn , dat bijzondere redenen den Ridder daar toe hebben genoopt, hoewel wij dezelven niet bevroeden kunnen. Wat toch heeft men aan eene blote Chronijk, wel uitvoeriger dan men in de Almanakken vindt, doch in den zelfden fmaak. 'Er heerscht noch fa-
men hang noch éénheid in zoodanig Werk: lastig is het te lezen : ja wij willen wel edelmoedig verklaren , dat wij dit Werk niet hebben doorgelezen noch hebben kunnen doorlezen. Wij willen niet met den Schrijver twis¬
ten over de innerlijke of betreklijke waarde van het Dagblad , waarüit hij zijne aanteekeningen getrokken heeft0; maar even zeker is het, dat dit Dagblad juist niet voor liet onpartijdigfte is gehouden. En dan nog , zou 'er wel eenig Dagblad-Schrijver zijn, die niet te een of andere tijd wat al te voorbarig is geweest in het mededeelen
van
ïf. C. SERRURJER, CHRONIJK, ENZ. B.tl
vin berichten; en die wel eens verpligt werd dezelven t?te trekken? Moeten dan zoodanige Tijdfchnften de bronnen worden, waarüit de Gefchiedfcbrijver pot» Ln moe 'er dan nog een bijzonder Register, en wel wj, JSds de tiidörde&, en n.èt volgends banden Volken Perfonen of zaken, gerangfehikt, over zoodanig üag-
bhd worden UitSegeVen9 Wij kunnen met over de
mauvSïbeid van den Schrijver bedislen: maar al ware z'n Werk nog zoo naauwkeurig dar, is het van we.nio of geen dienst, dan voor hun, die de branfche Courant van LVz A c'beatten. — Enkele berichten> znn wat tntvoeng - bij voorbeeld de haat van .HoUands Finantie in 1796. Doch die vindt men elders. - Indien Sn de Heer serruiuer bet belangrijke der fche Leijdfche Courant had willen tonen, zou hu beter Saan lebben, met uitvoeriger uittrekfcls mt dezelve In dezelven of etHographisch , f f^Tt^el gefchiedkundig gerangfehikt , mede te deelen , e.we niet van alle beuzelingen , maar van gewigtige vooivallen ïi redeneerïngeii, die ook in dezelve voorkomen.
Wh Sen ter (laving toch nog eene klein* proeve gevet van een uittreklel van een Nommermtd,> Cornet,
In kiezen 1795, *° >«• tfZL Sot
wagens gefproïigen, en veel lchade daiu door vcrooi
^Bedreiging van Duhem aan een ander lid der N. C. om hcfn te vermoorden. ~ ,
.i< Jan. Capitulatie der Provincie van Utrecht met de Franfchen , en terugtogt der Engelfchen. tfSSL övergegeeve°n, Geertruidenberg geattaqueerd.
De Heeren Spaan van Biljoen en Roijer met eene Commisfie van H H. M. naar *ï Bosch vertrokken.
'f Hollandsch Quartier Generaal te Woerden.
s U p P L.
Bekendmaking van den ^Cb»J.jJ * ti^FWj fcAoaw. dat ieder gerust konde zijn , en dat de seaaane £2, alken gefchied waren, om mformat.en te be-
^°Groote defertie der Franfchen bij ifcfow*/»
E kemeni der Spanjaarden van hunne verhezen , en van den doèd van £n 'Generaal en Chef de la Unton en
ateraeGN.eC.1Sgedeereteerd, dat het gedrag van S 5
28a h. c. serrurier, chronijk , enz.'
Varennes, Collot d'Herbois, Barrere en Vadier door or leden zou worden onderzogt. r 81
Namen dier 21 leden.
De Zuster van CW/tf, Generaal in de *Wfe ai„ haar broeder gezonden om hem tor vrede te beweegen.
^ è°mst der ^«/^* in Utrecht.
llir^Tn f — ^Stadhouderlijke Familie uit
Uit dit fiaaltjen moge de Lezer oordeelen over de w£ ze, waarop du Werk is uitgevoerd. J
Melti l ir&^Wdige Befchrijving der Stad en Mem ij van s Hertogenbosch, beginnende met de vroegfte tijden en eindigende met d%i jare i8o2. SL steph .hane winkel, H. C. Fil. Leer Sar der Hervormden te Vierlingsbeek (met eene nieuwe /aart.)
2 gm. v-Pr% yf:i g*y539 £ladl
^^L^£. » Yig%n^trtfoètte Reling. Wapen Natuurlijke Geèdhefd. Voorfbreng.
^art^r^°nm' TaaL e^^ZtZ®
J^jf^o^^** & ***** ^jst
Sterhens rf M^njvmg dier flad. Arte» of Ven T/dJ -f' HaT,fd en V*»*»*rken. Gtete Mal Jntt Jkerr-. Il ustre SchooL boekdrukkunst. Vrijdom der Stad. Lijst der Bisfchoppen. 1
vierde afdeling. Lotgevallen van 's Hertogenbosch.
m^SLSSSSS. Reserin^chr «*
de^ij^P^en^mem J'^^Sen mtrm Zevende afdeling. Befchrijving van Peelland.
Act-
5. HANEWINKEl , GESCHIED' EN AARDRIjKSK.. , ENZ. *83
«,„wt tsjp neCchrlmnff van Kempen/and. Agtste «*L^*fCSf v/i» Oostenrijk.
Tiende afdeling. Vf*"*™* :: van wetenswaarMen ziet uit deze opgave ^ «:e^van v^ fe ^
tfige zaken die, m ee^^"^ Jdat bii vr0egere
>sSchrijvers eigene waarnemingen,, m aar vooral gewiiïtige bijdragen van de hand des öe>eeru
wezen en verbeterd worden. eenvoudig, en
Taal en ftijl zijn zuiver, duid.Uk en een »» daarom juist gegvenredigd aan den aard van
werp- wrpfrhied- en Oudheidkun-
Dit Boek kan dus, wat ^tpelchicd eii ^
dige V^A^^S^'SSSS& hebben,
voor hun, die geene lust ot geene ö „
om de GeFehiedenisftn jder ^Megnl^g feen
het wetenswaardig le daarvan .De^ .,k k di- ae & maakt dcQ
/ónp p-rove fout ontdektcen wij „ , .-i i
booswigt deugdzaam" h dan een ^fpfprnrkiijk gedr g uk vreeT,Sreeds Lugd? Of komt het vooral aan op de roeru , .„,L? Noe minder beviel ons, dat de vrees, ais
Wat denkbeeld moeten kinderen maken van deugd? - 6. Iet, over het woord van Eer is het zesde ftukjen. Ook dit ftukenris do^ eene gefchiedenis opgehelderd durinet kwaad » Voords hebben wij niets te ennneren, dan dan de 1 laat,ens redelijk zijn, doch niet uitmunten.
De eerfte beginfelen der Rekenkunst, gemak/,,* envennaap* «e naakt , ten dienfte der eerstbeginnende Nederlandfche fZd -ziP'de tevens ongemeen gefchikt, om reeds bejaarden die*kunst, voor zoo verre zij dezelve mogt en noodig hebben, te doen magt tg worden: vervat tn vier Gefprekken tusjelnn een Mee en zijne Leerlingen. Gevolgd naar 't Ho*gduitsch. Te RotterLm, bij Cornel en van Baaien, 1803. 62 Bladz. In Oclavo. De prijs is f : - 4 - »•
Dat het leeren van de eerfte beginfelen der nooit volpreze. ne Rekenkunst, voor de Jeugd, eene vervelende taak .s d «» Schrijver in zijne Opdragt aan alle Nederlandfche sZjlhouderen zep^ willen wij niet ontkennen ,
fvenwel m die ^zondering, dat 'er kinderen z ,n, welken, door eene aangeborene gefchiktheid, lust en genoegen vinden hr datSe dat voor anderen vervelende is, en daardoor buiten, «meen vorderen, zulks dat zij, zonder veel moeite, door den ritruitmuntende rekenaars worden. Maar is nu de oorzaal , d dè Rekenkunst voor de meeste kinderen eene vervelende taak is daarin gelegen, dat hare beginfelen met op eene uitokkende wijze worden voorgedragen? - Moet men eene ern. ftïe! eene 'diepdenkende vvetenfehap, als de Rekenkunst is 00 eenen kinderSchtigen en vrolijken trant voordragen, omdat de ne ging der kinderen, (echter met uitzondering) altijd naa het vrolijke is? - Moet men, vragen wi] verder, de k.ndeïe, ten opzichte van het onderwijs, in hunnen doorgaands fóèèlz eken en vrolijken aard te getnoet komen, of hun verftand Sar het ernftige, fchoon afgetrokken deel der wetënfcbap, die hï,n onderwezen wordt, buigen? Wij moeten het bekennen, w kiuTnen ons geenszins met de wufte denkwijze van dert Schrijver verëmigen: wij hebben te veel voorbeelden vooi on die ons het tegendeel leeren. Zijn de kinderen te jong, 7ooa« hun verftand , om de Rekenkunst te leeren,niet njp ges „en beginne dan niet te vroeg met het onderwijs der Rekenkunst; niaar wachte den tijd at, waarin zij tot zooda-
286 DE EERSTE BEGINSELEN DER REKENKUNST.
mg onderwijs gefchikt zijn; liever dan hen met beuzelachtige ondernchnngen, die alleen gefchikt zijn om den nuttigen Jee* ujd tedooden, als het ware, in bloote machines te herfchep-
iwvfro Schriiver ,meent' d« h« genoeg is zijnen Leerlingen werken gr°nrdrfels, voor tefchrijven. en naar dezelven te doe! lTellnV l 8uge Z" dle g^d'-egels wel vast in hun geledef r hebb"?i V, dat Zij hier^or zoo wel bruikbare
leden der Maatfchappij zullen wezen, als die Leerlingen, wet.
rïlZ Wet!n r geXen van alles wat zi') rekenkunftig ver.
H« Lrfn1 Órl\"S d!e §eene de min(le aa>™erking verdient.
Het geheele Boekjen beftaat in een laf, en met recht kinder. «chtig gefprek tusfchen een' Meesteren zijne Leerlingen, waareven"1 nnUT"^'" drr,ftraalt- De w°rdt dSaarni maar even aangespt terw.,1 al het overige niets anders bevat, dan de !S Sl!bftra£b?? Multiplicatio en Divifio in onbenoem Lin T- ' a"eS kl?.me beuzelachtige fommetjens voorge. dragen, die verre af zijn van den Leerling in die eerfte begmlelen waarlijk recht bedreven te maken. Hierbij komt nog dat voor de Optelling en Aftrekking, door het eene getal, met het andere in gedachten te breken, tot 10 te brengen, eene kunstgreep gebezigd wordt, niet ongelijk aan
ïerk^rH/?rai!!nJle»Boeren kdjtjen' waardoor den Leerling eene verkeerde handelwijze, even zoo verwerplijk als het tellen op de vingeren, wordt ingeboezemd, die hij naderhand niet weder ontwennen kan, maar hem zijn gehele leven zal bijblijven. Men moet door eene langduurige oefening de heblijkheid ver.
V^tV^ -deal°u^hec verfchil ™ twee cijferletteren, zonder de m.nfte bedenking , te kunnen weten , als men ze flechts hoort noemen. Wil men het geheugen van den leerling hier in te gemoet komen, men late hem eene tafel van Additio, zoo als dezelve in verfcheidene Hoogduitfche Reken, boeken gevonden wordt, van buiten leeren; dit is van alle»
w-i6.'. men tot gemak voor den leerling doen kan.
Wij hebben genoeg gezegd, om de waarde van dit nieuw Rekenboekjen te leeren kennen; dat, behalve vele feilen, zoo als, bij voorbeeld, in de tweede opgave op Bladz. 621 alwaar men 60005 , ■ plaats van 60000, moet lezen, zulke lage uitdrukkingen bezigt, die met het edele der Rekenkunde ten eenenmale onbeftaanbaar zijn; waardoor dit Boekjen geene de muifte aanprijzing verdient.
liet Jagers-meisje». Gevolgd naar het Hoogduitsch van c c. cramer. Met eene Kunstplaat. Eerfte Deel. Te Am. /leldam, hij G. Roos, 1803. 35,2 Bladz. In gr. Oclavo. J->e prijs is f 2 - 4 . :
TT\e beroemde cramer, welke in de daad in het fchilderen vau charaktcrs uitmunt , befchrijft ons hier met zijne
ge-
C. G.'CRAMER, HET JAGERS • BlEISJEN. 287
gewone kracht van uitdrukking , een gedeelte van den door hem voor waar opgegeven , en ook niet onwaarfchijnlijken levensloop van een meisjen , hetwelke toen het. nog Hechts eenige dagen oud was, door twee Vrouwen in den wijtasch van zekeren ouden Jager puff geheten, geftoken , en voords door denzelveh bij de Gravin , in wiens dienst hij was , gebragt werd ; deze bevond zich juist, toen hij haar dezen vondeling aanbood , met eenige harer vrienden aanstafel ; alle de aanwezigen gaven iet voor doopgeld en de Gravin zelve legde het kindjen , dat bij den ouden puff hefteed werd , 's jaarlijks vijftig daalders toe en zorgde voor deszelfs opvoeding ; toen dat meisjen opgroeide, was zij den gehelen dag op het Slot bij de Gravinne. Eindlijk op zekeren dag tegen eenen grooten Eikenboom fluimerende , ziet zij bij haar ontwaken , een' fchonen jongeling voor haar ftaan , zij vliegt daarop naa de Gravin , welke haar reeds dikwijls over de liefde onderhouden had , deze belooft haar een belangrijk onderhoud over dat onderwerp , zij keen daarop vrolijk tot hare bezigheid, en hier mede wordt dit Deel befloten. ,
Vele Rpifoden en levendige huishoudlijke Tooneelen maken dit Werk , waarvan wij hier Hechts ten ruwfte het hoofdonderwerp medegedeeld hebben, zeer onderhoudend en bevallig voor de liefhebbers van deze foort van gefchriften ; ook kunnen zij, die iet meer dan een enkel Gefchiedverhaal verlangen , in dit Boek hier en daar zeer fcherpzinnige aanmerkingen , over verfcheidene omftandigheden, wel ter fuede bijgebragt, vinden.
De vertaling van dit Werk is naar onze gedachten over het geheel , en voor zoo verre zich deze foort van volftrekt Duitfche werken , in onze taal laten overbrengen , redelijk wel gedaagd , en de taal en fpelling, welke daarbij gebezigd is, kunnen wij , tot ons genoegen, zuiver noemen; daar dergelijke werken, die in allerleië handen komen , en door iie. den van allerlei ftand gelezen worden, inzonderheid eene zuivere taal verëifchen , en dus ook van deze zijde, bij het vermaak dat ze hunnen Lezeren verfchaffen, ook eenig nut tot de uitbreiding van eenen befchaafden ftijl en fpelling, bij het algemeen kunnen te weeg brengen.
De Wijsgeer, of de edele Menfchenkaater ; Tooneclfpel, door A. l. barbaz. Te Rotterdam , bij j. Hofhout en Zoon, 1803. 123 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - ia - :
De inhoud van dit Tooneelfpel uit de Verhalen van d'arnaud getrokken, komt kortlijk hierop uit. De Graaf de fRemont, eenen weerzin tegen de groote Wereld en den
om-
«88
A. L. BAR.BA2, DE VVIjSGÈERj
omgang met den adel opgevat hebbende , heeft met zijné Vrou . en drie kinderen Parijs verlaten, zich buiten eene klei» ne Stad van Frankrijk nedergezet, waar hij als Landbouwer onder den naam van den Heer antoniüs , door den gehelert omtrek om zijne goedheid en mensChlievendheid geacht wordt; onder zijne huisgenoten heeft hij eenen hem onbekenden jongeling, zich chari.es noemende, doch zijn waare geboorteftaat vef* zwijgende, als arbeider opgenomen, vermoedende, dat het een vondeling ware; deze bemint zijne dochter; doch daar antoniüs den adel zoo zeer haatte,' dat hij afgezworen had, om zijne dochter aan iemand anders dan'aan een landman te geven, durft charles hem zijnen (tand en geboorte niet bekend maken, als zijnde hij de zoon van den Graaf o'a imencourt-, en hebbende, alleen op het aanprijzende verhaal van den Heer o rtval, welke een vriend zijns vaders was, in liefde voor m aRiane ontbrand zijnde, zijns vaders huis verlaten, en om de toeftemming van antoniüs te verkrijgen, zich in het gewaad eens landbouwers vermomd. Hij maakt zich aan den Heer orval, die bij zijnen vriend antoniüs gelogeerd was, be* kend, en verzoekt deszelfs medewerking en voorlpraak bij antoniüs , die zulks ook belooft, en den Wijsgeer, den ftand des jongeliugs, bericht , welke op deze ontdekking, zoo zeer tegen hem ingenomen wordt, als hij hem te voren bemind had* terwijl hij hem eenen bedrieger en verleider van zijne dochter noemt, en door geenerleië' redeneeringen tot zijne toeflemming in het Huwelijk te bewegen is. Inmiddels komt de Marquis' d'armencourt, die mede voornemens is, zijne dagen fbl op het land in de nabuurfchap van antoniüs door te brengen, en (laad met zijne reiskoets om: in welk ongeluk hij door antoniüs, en zijn huisgezin geholpen en gehuisvest Wordt. Hierdoor wordt de ftand van charles en tevens die van antoniüs ontdekt, en de laatfte laat zich eindlijk met veel moeite tot de toeftemming in het Huwelijk van charles met zijné dochter overhalen.
De oplopendheid des Heeren antoniüs, bij het vernemen van den (land van Charles, komt ons tegenfhïjdig aan" zijne overige charakters en bezadigde redeneeringen voor; hij verdenkt en befchuldigt den jongeling al te voorbarig van Hechte oogmerken; daar hij nog kort te voren zich gun (lig, omtrent het verbergen van zijnen ftand, geüit en zulks als een kunstgreep der liefde, verfchooniijk geacht had; over het geheel is de natuur en waare charakterfchildering in het ituk, onzes inziens, niet zeer gelukkig nagebootst en gedaagd; niet te min zoude eene kunstmatige uitvoering deszelfs 'eï veel waarde op het Tooneei aan kunnen bijzetten.
ÜiTTREKZELS en EEOORDEELINGEINl
Het Leeven van jezus; door johan jacob hesz, Diaken van de Vrouwen-ftiftskerk te Zurich. Vertaald\ volgens den zevenden, door den Schrijver naauwkeurig naagezienen en verbeterden Hoogduitfchen Druk. Eerfte Deel. Te Amfteldam , bij G. Warnars, 460 Bladz, Voorr. Bericht, enz. LIL In gr. Octavo. De prijs is ƒ a - 10 - :
WTij kondigen hier eene verbeterde vertaling van eert W "Werk aan, welks vorige vertaling reeds eenen ge^ ruimen tijd, bij onze Landgenoten, bekend, en het Werk zelf in algemeen gebruik en achting geweest is. 'Wij zullen over dezelve het best kunnen oordeelen* nadat wij de eigene woorden van den Heere hesz, welkeri hij vóór de zevende uitgave, in 1793, fchreef, zullen hebben medegedeeld." Daar dit vermoedelijk de laatlte reize is , dat de Opfteller tot het bezorgen van eene „ nieuwe Uitgave van den wettigen Uitgeever wierdt „ aangezogt, zoo gelooft hij ditmaal aan het denkende „ en onderzoekende gedeelte der Leezeren verfchuldigd te zijn, een fcherp overzigt van het geheele Werk op zich te neemen. Eene Iteeds voortgezette beöeffening " der Bijbelfche, en in 't bijzonder der Euangelifche " Gefchiedenisfe, (lelt hem daartoe in ftaat; het belang ' des voorwerps verpligt hem daartoe; en 't geen ande" ren omtrent dit Boek te onderneemen zich veröorlofd *' hebben, maakt hem daartoe nog meer geregtigd. ln' tusfchen is het geene herfmelting , maar eene naauw^ ' keuriger verbetering , die thands bedoeld wordt. " Pligtmaatiger wordt dit zoo veelte meer, dewijl het 11 een Boek 'betreft, 't welk als een Hoofddeel, en wet ' als het gewigtiglle van een geheel, de Gefchiedenis " van het Oude en Nieuwe Testament omvattende Werk ,[ kan befclïouwd worden, en in de daad van velen als ,) zodanig aangemerkt en gebruikt wordt. In een Deel „ van zoo bijzondere nuttigheid is het te noodiger,. „ het in vroegere Uitgaven verkeerd gefielde of overgeflagene op de best mogelijke wijze te verbeteren en aan „ te vullen, naardien voormaals met dit Hoofddeel op „ eenen tijd een aanvang wierdt gemaakt, toen de Opj, fteller op de beöeffening van de Bijbelfche Gefchiedenieüwe vad. BIBL.Via. deel.no. 7. T ti tOÊ*
29° J> J. HESZ
„ nisfe nog niet lang genoeg zich hadt toegelegd, om ,, al dat geen te kunnen bijdraagen, 't welk van eene „ grondige behandeling van de Bijbelfche Gefchiedenis „ met regt verwagt wordt." Hesz heeft dus gehandeld, zoo als men van ieder rechtfchapen Godgeleerde en Uitlegger der Gewijde Schriften verwacht, hij is op zijnen édns begonnen loopbaan niet blijven ftilftaan, hij heeft voordgewerkt, en zijnen arbeid, zoo veel mooglijk, zoeken te befchaven en te volmaken. En, waarlijk^ elk, die weet, hoe veel 'er aan eene gegronde verklaring der H. Schriften vast is, en wat daar al toe verëischt wordt, is tevens overtuigd, dat men het daarin, zonder herhaalde pogingen en aanhoudende werkzaamheden, zonder eene langdurige ondervinding, tot geene genoegzame hoogte brengen kan; vooral niet in een Werk van zulken aard, als wij hier Voor ons hebben, waarin de Schrijver het leven, de leer, lotgevallen, enz. van onzen Heere jes us Christus, en dus den geheelen inhoud des N. T. zoekt open te leggen en te ontvouwen. Die is een ruim en onoverzienbaar veld, om hetwelke met moed en eenen gelukkigen uitkomst te bewandelen meer dan gewone krachten nodig zijn, ja waarop het den voorzichtiglten wandelaar niet zelden gebeurt, van agteren te ontdekken, dat hij verkeerde bijwegen is ingeflagen, en dus geen gewenscht einde bereiken kan. Zonder ingefpannen aandacht, en telkens hervatten arbeid wordt hier niets uitgericht, en hij , die , inden beginne, reeds aanheft, ik heb het gevonden, toont juist daarmede, dat hij nog weinig gevorderd is, en elk heeft voor zich toe te zien, dat hij zich niet ligt door gezag of magtfpreuken late verleiden. Zelfs in dit Werk, hoewel door den Schrijver meermalen nagezien en verbeterd, zal nog menig Lezer iet aantreffen, hetwelke hij gaarn beter ontwikkeld en grondiger geftaafd had gezien, ja dikwerf doen wenfehen , dat de geachte Schrijver zich nu en dan minder aan onderftellingen toegegeven, en de grootheid en heerlijkheid van den doorluchtigen perfoon des Verlosfers in het waare licht gefteld had ! — Hoewel hij, aan den anderen kant, op vele plaatfen, de gematigdheid en voorzichtigheid, waarmede de Heer hesz veelal te werk gaat prijzen , en gereedlijk erkennen zal, dat dit Werk, in vele gevallen, hoogst nuttig kan zijn, dat daaruit veel geleerd, gewigtige zaken luter
be-
HET LEVEN VAN JESÜS. £9*
beoordeeld, en tot een toepaslijk gebruik kunnen aangewend worden 5 zoodat het de aandacht enernltige overdenking van eiken Christen overwaardig is. —-
Uit eene vergelijking met de vorige uitgave is ons, ten duidlijkfte, gebleken, dat deze tegenwoordige, in vele opzichten, de voorkeur verdient. Niet alleen het verkeerde üf minder zekere vinden wij hier aangewezen en verbeterd, maar nu en dan ook nieuwe ophelderingen en aanmerkingen, die het meer gevestigde oordeel des Schrijvers kenmerken. Taal en fpelling zijn ook meer befch'aafd, hoewel hieraan nog meer had kunnen verbeterd worden. — ï". , . .
Omtrent het Werk zeiven, als reeds lang bekend en in aller handen , oordeelen wij eene breedvoerige opgave onnodig, misfchien dat wij, in het vervolg, wel deze of gene proeve mededeelen; wij zeggen nu alleen het
V°Voorijf gaat eene Foorrede van den Geleerden Schrijver die wel verdient gelezen en overwogen te worden, dan volgt een Bericht des Vervaardigers van deze nieuwe Nederduitfche Uitgave; vervolgends, iets over der Euangelisten manier van verhalen; waarin de Heer hesz betoogt en met verfcheidene voorbeelden aantoont, dat het verhaal der Euangelisten de mooglijkfte kortheid met de grootde naauwkeurigheid en de lchoonfte eenvoudigheid verëenigt; — en eindlijk, de Inhoud en het Werk zelf waarüit wij nu Hechts, tot eene proeve, het volsend'e over de Parabelen , hetgene ons altijd, om deszelfs kort- en duidlijkheid bevallen heeft, zullen over-
"~«ejèzus bediende zich in zijne gefprekken tot het Volk, hoe langs zoo meer, van eene Leerwijze, die met de " «rewoonte der tijden even zoo overéénkomfhg C*>> " als voor de Toehoorders aangenaam en leerzaam was, " naamlijk de Parabelen. Zoo werden de verdichte Verü telzels genaamd, waarin hij of onder een voegzaam '! voorbeeld nu eenen pligt infeherpte Cf) > dan eenigen " „ vaii
(*) Oratoria Judaica nullam fchema familiartus quant ^arabolismus. Ligthfoot, (f) Bij voorbeeld Lucas X: 30—3& T a
.«92 J. J. HESZ , HET LEVEN VAN JBSUS.
„ van zijne dikmaals kwalijk begrepene leeringen voor„ droeg (*), of ook wel toekomftige Gebeurtenisfen (f), „ zinnebeeldig voordekte. Hij had eene bijzondere re„ den, om deze leerwijze boven eene eigenlijke, van ' „ welke evenwel hij zich ook bediende, te verkiezen. Zekere hem eigene Leeringen (§), welker onderzoek een vrij en waarheidlievend hart verèischte, en wel„ ke, duidlijker voorgefteld, de vooröordeelen en drif„ ten al te zeer tegen hem in het harnas zouden gejaagd „ hebben, bekwamen door deeze manier van voorltel„ len , als 't ware , een inkleedfel, waar onder zij „ voor den ruwen en bedorvenen fmaak der zndanigen „ bedekt bleven , welken niets , 't geen regtftreeks ze„ denlijk was, verdraagen konden. Dit dekkleed ver,, hinderde echter niet, dat verltandigen en onbevoor„ oordeelden zijne meening vatten konden. Hij wist, „ dat het te vergeefsch is, zelfs door de grootfte dui„ delijkheid in het voordraagen, die geenen beter te „ willen onderrichten, die vooraf befloten hebben , niets „ aan te neemen, het geen tegen hunne partijzucht, of „ hunne wereldfche oogmerken aanloopt; en dat inte„ gendeel een hart, 't geen de waarheid zoekt, zelfs „ bij een gewoon Menfchenverftand, de waarheid ook „ onder het bekleedzel eener Gelijkenisfe of Fabel ont„ dekt, of wanneer het dezelve niet zelf ontdekken „ kan, zich door kundigen gaarne laat onderrichten. „ Dit is dereden, waarom hij dikmaals zijne Parabelen ,, met opzet onverklaard liet, en alleen in geheime ge„ fprekken den jongeren het noodige ter verklaaringe „ zeide." ■
Jo-
(*) Van deezen aart zijn eenige der naast volgenden.
(t) Van deeze foort zijn de Gelijkenisfen, Matth.XXI; &\. en XXII: 2-14. ói *
(§; Inzonderheid de zulken, die op de waare gefteldheid van het Godlijke Koningrijk zagen ; eene zaak, waar over zoo veel_ misverftar.ds onder hen heerschte. Mvwei* r~K &xTtXuaf »»» n#*im. Het geen de Heiland hier van leerde, was naamlijk voor Joodfche ooren Paradox, was (naderhand nog) ten minfte eene verborgene Leere, die, wanneer hij dezelve voor de vuist openlijk met eigenhjke woorden had voorgedragen, van dus onvoorbereide gemoederen flegts berispt en verworpen zou zijn geworden.
j. H. KROM, JOaNNES DE DOPER.
*93
ToanNES de Doper. Een Leesboek voor den tegenwoordigen tijd. Door )ö. herm. krom, Pred,kant te Gouda. In drie Stukken, 'iwede Stuk. Ie Amfleldam, bij ]. Wï IJntema en Comp. , 1804. 132 Bladz. In gr. ÖClavo. De prijs is j : - 18 - :
Had de Eerw. krom zijne befchouwingen over joannes den Doper, in drie Hoofdpunten verdeeld, waarvan het eerlte : Reeds vóór dat } e s ü s optrad, was joaNNES werkzaam aan het Godsrijk, in het Eerfie Stuk door hem is behandeld (*), in dit Tweede Stuk van zijn "Werk, behandelt hij, op den zelfden wtt, als het vorige, het tweede Hoofdpunt: Gelijktijdig met jesuszötede 1 o Sn ne s zijn werk nog voord; waarom hij het , op een' Franfchen tijtel , noemt : joïnnes de Doper en
1 ^"behandeling van dit gedeelte des Werks is afgedeeld onder deze Rubrieken. VIII. joïnnes doopt ]es us.
IX. Dierbaar oogpunt, waarüit de Doper Jesus aanwijst.
X. Onnagaanbare grootheid van jesus, voor onze zedelijke behoeften berekend. XI. Het gevoel van den Doper voor jesus. XII. Het Christendom, naar de leer van jsoünnes, het enige toereikende, nodige. XIII. De Doper werkt nog voord, en verandert ook zijne ftrenge zeden niet. XIV. Het getuignis van den Doper voor jesus gewichtig.
Tot eene proeve van den krachtigen en medcflependen ftijl, maar ook, hoe dit Werk gefchikt is vour de behoefte van onzen tijd, fchrijven wij het volgende over, Bladz. ï 38, alwaar, bij gelegenheid der woorden van j o a' n n e s aangaande jesus: Zie het Lam Gods, enz. gelezen wordt:
,, Wanneer ik jesus zo als het Lam , dat de zonden draagt, befchouw, komt 'er, dit ontveins ik niet, nu en dan nog wel deze of gene vraag bij mij np, die ik niet kan beandwoorden : volkomen vat ik het doen der Godheid niet. Maar als ik mij afvraag, of voor mij eene verbeteringsleer bruikbaar is, waarüit de leer van vergeving weggenomen is, zegt geheel mijn ziel toch : neen;
. of de belofte van Godlijke kracht ter verbetering
mij
(*) Zie N. Vaierl. Bibl. Wilden Deels ïjh Stuk, Blad». 353 'A' 3
19+ J. H. KROM, JOaNNES DE DOPER,
mij die liefde, dat gevoel voor God inboezemt, en altijd
moed kan geven V hierop zegt mijn hart ook : neen; 1
of op mij de enkele verzekering, zonder eenige aanwijzing dat jesus de oorzaak is zoo wel van genade als van heiliging, even fterk zou werken? op deze vraag zeg ik, roet volle overtuiging, almede: neen. De prediking van joa'nnes, hoe luide en overtuigend ook , zou voor mij grootendeels krachteloos zijn, had hij van het Lam Gods gezwegen. En vraag ik mij:, leert mij de Bijbel, dat God de zonden vergeeft, zonder jesus dood daarmede in verband te brengen ? vind ik Heilig gerustftellende verklaring in de H. Schrift, zonder op je s us gewezen te worden? het komt mij waarlijk voor, dat ik men moet andwoorden. En ,, jesus is het Lam van God," zo als joeïnnes het gezegd, jesus en zijne Apostelen het verder bevestigd en ontwikkeld hebben s dit bevredigt mij."
,, Ik wil niet twisten; gelooft iemand deze mij zo dierbare betrekking van jesus niet, heeft hij dit denkbeeld niet nodig tot zijne zedelijke verbetering , rust en
moed; het zij dan zo: maar hij late het mij
flechts vrij, daar ik (en hoe velen niet met mij!) gevoel dat ik het nodig heb , en zonder hetzelve mi t beter worden kan. Ik laat zo iemand zijnen gang gaan met zijne verbeteringsleer; maar hij moet mij dezelve niet opdwingen , niet zeggen , dat deze zijne leer de eenige echt Ghristlijke is; dat weet hij toch welbeter, vertrouw ik. Ik althands , ik weet dit anders ; en als ik oordeelen moest, zou ik zeggen, zijne leer is de echt Christlijke niet; zij geeft niet alles, wat het Euangelie geeft. Op wijsgeerige denkbeelden fta ik niet; ik veroordeel 'er niemand om : ik echter geloof, en heb de gronden voor dit mijn geloof ontwikkeld, dat vergeving van zonden, en, in een zekeren zin , een offer voor de zonden, volftrekt nodig is. Voords (het diepzinnig uitpluizen van verborgenheden en leerftukken valt niet in mijnen geest) begrijp ik bijna niet, hoe men het Euangelie anders kan aan» nemen, en uitleggen , daar ik zo duidlijk meen te zien , dat dit vooral in hetzelve als behoefte geleerd wordt, en tevens belofte, aanmoedigende belofte is."
Chrh-
CHRISTLIJK MAGAZIJN.
295"
Christelijk Magazijn , of Bijdragen ter bevordering van Christelijke verlichting en Éuangelifche deugd ,naar de behoefte van onzen tijd. Derde Deels Eerfte Stuk. le Hoorn, bij J. Breebaart, 1803. 114 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is ƒ : - 14 - :
Eenigen tijd lang was de Uitgave van dit uitmuntende Tndfchrift, door verichilknde omftandigheden vertraagd geworden; thands belooft ons de Eerw. b eet s, verzamelaar van hetzelve, eenen geregelden voordgang, zoo dat jaarlijks geregeld twee Stukjens ten muitte zullen geleverd worden, terwijl, gelijk tot dusverre, vier Stukjens één Deel zullen uitmaken.
De volgende Vier Vertogen maken den inhoud van dit Stukïen uit. I. Over de betrekking, waar 111 het verhaal aangaande de wachters bij het graf van j E waarheid van zijne Opftanding; welk Ver oog m een volgend Stukjen zal vervolgd worden. Wij hebben deze Verhandeling, met genoegen ë^i.^^^M ken van des Schrijvers belezenheid in de fchtiften dej? zoogenaamde Nieuwe Hervormers, en van zijne oordeelkundige naauwkeurigheid, met welke hij hunne zwangheden en tegenwerpingen oplost, en over het geheel de gefchiedenis en waarheid van jesus Opftanding in een klaar licht fielt. , , , , ...
De tweede Verhandeling is met minder belangrijk, zij beiindwoordt de vraag: Wordt bet lijden en-ft erven van ■jesus Christus, in het Euangelie ook voor gefield, als endergaan met het oogmerk, om daar door het gezag dier leere te ftaaven, die hij verkondigd had ?_ De Opfteller, die zich teekent G. B/R. V. D. M. beandwoordt deze vraag ontkennender wijze, en het komt hem zeer onwaarfchijnlijk voor , dat jesus zich dat doel, onder anderen, met zijn lijden en (terven zal hebben voorgeteld, en hg haalt voor zijne mening, in de daad, gewigtige gronden aan terwijl hij de plaatfen, die daartoe gebragt kunnen worden , uit net N. T. in overweging neemt en ver-
Het derde Vertoog toont den Invloed der Leerwijze op de len van het Christendom aan , zoo in het algemeen, als met betrekking tot bijzondere leerftukken, na eerst ontvouwd te hebben, wat leere, wat leerwijze zij, met T 4 ü*
?j>6* christlijk magazijn.
de bijgevoegde aanmerking , dat zoo onveranderlijk de leer zelve, zoo veranderlijk te leerwijze zij. Merkwaar-, dig is het flor yan dit betoog, Bladz. 83, waarvan wij ons niet onthouden kunnen, het volgende over ie fchrijven : „ Doch even zoo waar, (te weten ? ais da£ de leerwijze van groot belang is voor de waarheid, in zoo verre dezelve daardoor eerwaardiger , aannemelijker , en vaster wordt;) is het, dat de waarheid geenszins afhangt, van deze ot gene manier van voordiagt, indien (lests liet zoo pven aangemerkte wordt in acht genomen. Elk mensch heelt zijn bijzonder «landpunt, waar uit hij elke waarheid Piet alleen, maar ook de gantfche Euanaelieleer beichouwt. — De een beziet dat Euangelie van den kant van Gods Majefteit en heerlijkheid : in dat eene punt loopt alles bij hem zamen. 't Is uit hem, door hem, en tot hem zijn alk dingen. Is 't wonder, dat hij zeer vel* dingen van eenen gantsch anderen kant bel'chouwt, als (dan) de Christus verëerer, die, in den 'geest van joannes , geheel verwonderd en opgetogen wegzinkt l"t % (^oc"1jke Iiefde » e" nu uit dat oogpunt allés bejl vvat fcliade doet daf aan de waarheid? Zij blijft
dezelfde , zij toont zich te heerlijker, naar mate zij, van alle zijden befchouwd, ftoffe oplevert, om, vul verbazing , in het ftof neder te zinken , en God te aanbidden. •-— "
. " pP woorden willen wij nooit vitten. Laat elk daar in ziin hebt volgen ; laat hij woorden bezigen , (raids dezelven niet tot oneer van 't Euangelie of tot verklei, ring der waarheid zijn;) volkomen naar zijne ftemming, en zoo als meest voldoende is voor zijn eigen hart. —— Ooit de bijzondere wijziging, welke eene of andere waarbeid, 111 de bcfchouwing van fommigen erlangt, kan ons
pog onverfchillig zijn; mids maar de hoofdzaak,
waar op alles aankomt, in het Euangelie, blijft, mids maar de mensch zich zeiven befchouwt als een diep geVallen , alles behoevend, en ftrafwaardig zondaar; in Christus vindt den genen , die van God verordineerd is, om alle zijne behoeften te vervullen , hem vergeving , troost, wijsheid en kracht, moed en hoop, en eene volJsomene verlosfïng en zaligheid te fchenken, en die als zoodanig zich aan zijne leiding , beduur en bevelen, tot waare Godsvrucht en deugd onderwerpt. Bij zooPa»'ge gezindheid zal 'er liefde tot God, tot chris-
CHRISTT.TJK MAGAZIJN.
497
tus, ea tot de deugd plaats hebben, en deze aller harten aan een ftrengelen."
„ Wij hebben reeds aangemerkt, dat de Godsdienltige waarheden niet zijn gegeven tot wetlteeuen van 't vernuft en oordeel, inaar tot vertroosting en veredeling van
het hart. Daar die behoefte niet bij allen dezelfde
is, kan en mag de wijze van bel'chouwing anders zijn. Kwam het 'er "juist op aan , om alles hair klein te weten en naar te fpooren, ja, dan mogt eene verfcheidene wijze van befchouwing van gewigt zijn. ■ Veel blijft aan
deze zijde van het graf onbeflischt, zelfs voor de grootfte vernuften: 't geen als waar als zeker moet er¬
kend worden, is duidelijk geopenbaard. Laat ons hier in berusten , en ons vergenoegen met onderlinge overeenftemming, in 't geen, waar in wij de hoofdzaak van
't Euangelie mogen ftellen. Zoo verre wy volmaakt
zijn, laat ons dit gevoelen, en zoo gij iets anders gevoelt, ook dat zal U God openbaaren. Doch daar wij toe gekomen zijn, laat ons naar den zelfden regel wandelen, laat ons hetzelve gevoelen."
,, Langs dezen weg zal eene waare Christelijke verdraagzaamheid meer en meer plaats hebben en beoefend worden , men zal elkander meer leeren dragen , in 't geen, waar in men mogt verfchillen; en dat waarlijk, op den keper befchouwd, dikwerf beuzelingen zijn, en waar van men nog altoos zal blijven zeggen , wij kennen ten deele. Zoodanige verdraagzaamheid , en waarbij de waarheid in chris tus de grondflag is , zal dienen, om de Euangelieleer meer en meer te zuiveren van menfchelijke bijhangzelen, om dat men dan onpartijdiger zal onderzoeken, zonder verkeerde driften of blinde yooroordeelen; — om die leer meer en meer te bevestigen, door gemeenfchaplijk te arbeiden tegen het ongeloof, dat, zoowel bedekt als in 't openbaar, te voorfchijn komt,
en om deze leer meer en meer te vercieren, door den
Geest van Eensgezindheid en Liefde , die alle hatelijke partijfchappen zal uitblusfchen; en door eene ernltige en naauwgezette heiligheid, wanneer men zal verftaan den nadruk van dat woord, dat het einde des Gebods is liefde uit een rein hart, uit eene goede confcientie, en een ongeveinsd gelove " —
De vierde of laatfte Verhandeling , geteekend J. W. C. T. te Oostzaandam, bevat, iet over Hebreen VI: i en 2* en is gefchreven, bij aanleiding van eene Verhandeling T 5 over
298s.OSWALD,GODSGENADEW. INHETHART V.D.MENSCfï.
over den Schrijver, van den Brief aan de Hebreen in de Bibliotheek van Theol. Letterkunde, N°. i en a, en dient ter wegruiming der zwarigheden, welken in dat Vertoog uit deze plaats tegen het gemeen gevoelen geopperd zijn: dat men of p aulus, of eenen der Apostelen , voorden Schrijver van den Brief aan de Hebreen, te houden hebbe.
Gods Genadewerk in het hart van den mensch. Een nut' tig Hand- en Leesboek, ter bevestiging en beproeving van Heilbegeerigen op den weg naar den Hemel, hehelzende Brieven over het geloove van de Koninginne van Scheba, overgebracht op het genadewerk in ontdekteZondaren; en Godvruchtige Overdenkingen I. Over de natuurlijke toejland van den mensch. II. Over de roeping en fchikkingen van God tot heil der menfchen,
III. en over de aanneming van de roeping der genade.
IV. Over den toef and en gezindheid van hun , welke den weg ten leven betreeden. V. Over de navolging van je sus. VI. Over de rechte aanneming der H. S. tot een zegenrijk gevolg voor het hart. Door den Eerwaardigen en Godzaligen Heere s. oswald. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Leijden, bi; J. van Thoir , 1804. 214 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 -:
Met dezen vreeslijk gerekten Tijtel , heeft men een voorheen uitgegeven Boek , op nieuw, voorzien , om het aan den man te helpen, even gelijk men een oud huis met een' nieuwen gevel opfchikt, gedachtig aan de fpreuk: Wel voorgedaan is half verkocht. Het Boek heette te voren : Onderhoudingen voor geloovige Zielen door h. s. os wa ld; (De eerfte letter H. is op den tegenwoordigen Tijtel afgekort.) en wij hebben 'er onze ge* dachten van gezegd in dit ons Maandwerk (Deel VII, Stuk 1, Bladz. 9,) waarbij wij niets te voegen, noch in te veranderen weten. Dit echter moeten wij nog aanmerken , dat men in een Voorbericht de Tijtel-verandering bekend heeft gemaakt, met deze woorden: ,, Dat dit Stuk , het welk reeds onder een anderen titel veel nut deed , maar onder het Opfchrift van Onderhoudingen, riiet algemeen van vervvagting was , tbands bij het afleggen van dien titel het vooroordeel mogt wegnemen van hun , die flechts op titel oordeelen, en nu aan titel, inhoud en werk zien mogen , wat de II. Geest aan den Schrijver geleerd heeft."
Chris-
christlijke bespiegelingen in eenzame uuren. Ü99
Christelijke Befpiegelingen in eenzaams uitren. Te Leij-
den , bij fcA ' l8°3' 9* £ladz'
OSlavo. De prijs is f : - 16 - :
Toen wij dit Stukjen eerst in handen kregen, dachten wij aan hèt voortreflijke Werk van den ijverigen j. van loo Gedagten en Gevoelens van een Christen (*), dan, bij nader inzien, ontdekten wij, dat het daarvan , in meer dan één opzicht, verfchilde, hoewel het echter bij hetzelve verdient gerangfehikt te worden. Zie hier den
inhoud: Op den laatften dag van het paar 1799.
Bij het ziekbedde van mijn Kind. Het is den men-
fche eenmaal gezet te flerven, en daar na het oordeel. — Bij het graf van mijnen vriend. Jesus, de grootde Menfchenvriend. Op mijnen geboortedag. — Ue
leerzaame wandeling. Godsdienst , de beste troost¬
bron. Uit deze opgave zien onze Lezers, dat deze Befviegelingen kort zijn , doch tevens geven zij, in iommige opzichten, gepaste ftof, tot verder nadenken en uitbreiding. Twee derzelver zijn reeds in den Vrijen Godsdienstvriend geplaatst, en gunftig beoordeeld, dit en de aanmoediging van eenige vrienden, zijn de aanleidende oorzaken, welken deze Befpiegelingen in de wereld doen verfchijnen.
Over het geheel, hebben wij dezelven met genoegen gelezen en de Schrijver verdient verdere aanmoediging, om op dit zijn Eerfte Werkjen, meer anderen te laten volden, alleen, hij beredeneere zijne Hukken grondig-, en doe eene oordeelkundige keuze, om met waare ftjehtin°- en nut, hetwelke zijne bedoeling is, voor zijnen
evenmensen, werkzaam te zijn. Tot eene proeve,
willen wij het volgende andwoord, op de vraag: ,, Hoe is het beftaan van hem die God vereert? aflchnjven. Hij kent alle die volmaaktheden aan zijnen grooten . Formeerer toe , welke onaffcheidelijk in Hem veree', nigd zijn; in al het gefchapene bewondert hij de wijs„ heid van den Schepper; op al wat hem omringt ziet
(*) Het Eerjle Stuk is uitgekomen, te Utrecht, bij w. van jjzerworst, 1796. Jammer! dat het vervolg, door den dood ?les Schrijvers, is blijven fteken.
300 E. VERMEULEN, HET LEVEN VAN JESUS CHRISTUS.
„ hy Gods majesteit uitblinken: hij befchouwt de <*ant„ Iche natuur als eene aan een gefchakelde keten* van „ Gods nooit genoeg volpreezene liefde; op ieder voor„ werp leest hij Voorzienigheid; waar hij zich ook be„ vindt, altoos draagt hij het denkbeeld van Gods Al„ omtegenwoordigheid met zich om, en, met die ge. ,, dachten bezield, richt hij alle zijne handelingen dus„ danig in, dat de verheerlijking van, en de eerbied j, voor zijnen God daar in zigtbaar doorftraalen; onder j, welke menfchen hij ook mag verkeeren , nimmer „ ichroomt hij zijnen hemelfchen Weldoener eerbiedige „ hulde te bewijzen, ja, al moet hij ook, om de eer „ van zijnen God te verdedigen , zich , door zijnen „ evenmensen, met hoon en befpotting overlaaden zien „ (gehjk in deeze onze zoo genoemde verlichte da^en „ maar al te dikwerf plaats heeft) dat fchrikt hem niet „ af, daar voor kan hij alles lijden , alles opofferen „ niets is hem zoo veel waardig, als de eer van zijnett „ Hemel-Vader; ziet hij zich, om zijne Godsverëering s, befchimpen, of moet hij daarom zelfs in armoede dik>, werf kwijnen , te midden in dien druk juicht zijne ?, verheevene ziel den nu reeds zaligen van Alphen na;
„ Wat is tog Rijkdom? wat is Eer?
., Een handvol nietig (lijk. „ Gods vriend te wezen is veel meer, . » Die jesus eert is rijk,"
Het Leven van jesus Christus. Een Vraagboek je, voor eerstbeginnende Kinderen, door e.vermf ui e n le Rotterdam bij Cornel en van Baaien, 1801. 60 Bladz. In Ocïavo. De prijs is f ; . 4 . :
Tn zestien Hoofdftukjens , die wederom in kleinere afdeeJ- hngen gefphtst zijn, geeft men ons hier het leven van Jesus voor eerstbeginnende kinderen. Zonder dat wij het goede, dat 'er in dit opftel is, eenigzins willen verkleinen , zouden wij evenwel van oordeel zijn , dat men eerstbeginnende kinderen liever over de bijbelfche ge chiedenis in het algemeen behoorde te onderhouden • ook over de gefchiedenis van jesus Christus, doch ? leenJnru"°/e.rre Z'J een Deel van de algemeene Biibeliche Gefchiedenis uitmaakt, en dan zal dat, in evenredig
g. van alphen , het leven van jesus. 3*1
digheid tot het overige, nog al taamlijk breed we^enmoeten dewijl de Euangeliën ons zoo uitvoerige berichten van'te sus leven leveren. Onder de redenen die wrj hiervoor menen te hebben, is vooral deze, dat men door een zoo breedvoerig opftel, als wij hier voor ons hebben, niet wel blijven kan uit de behandeling van waarheden, zijn perfoon en zijne leer betreffende die voor eerstbeginnende kinderen in het geheel met gefchikt zijn, gelijk de Schrijver van dit Boekjen daar ook niet buiten gebleven is.
Wij zouden daarom evenwel zulk een leven van jbsuschristus, afzonderlijk uitgegeven, niet afkeuren , maar dan moet het, niet voor eerstbeginnende kinderen, maar voor kinderen, die reeds het eerfte onderwijs te boven zijn, gefchreven wezen , op zoodanig eene wijze, dat weinig kundige bejaarden het ook tot hun nut gebruiken. Het zou dan geen Vragenboek moeten wezen, maar een Leesboek, gelijk men dat tegenwoordig goedvindt te noemen. Mooglijk zou de vorm van famenfpraak daartoe niet kwalijk voegen. Maar die dat ondernam zou zich aan eene zeer moeilijke taak wagen.
Het leven van jesus, voor Kinderen, in vitffawenjpraken, door g. van alphen, Kr ankbezoeker te1 hiel. Twede Druk. Te Dordrecht, bij P. Blusfé de Jonge, 1804. 42 Bladz. In Oclavo. De prijs is f : - 4 - :
"»V7'n* hebben bij de eerfte uitgave van dit kleine KinderW 'boekjen verzuimd gewag te maken; bij gelegenheid van deszelfs tweede uitgave zeggen wij, alleenlijk, dat het dit gunftige onthaal bij onze Landgenoten verdient, alzoo het door zijne beknoptheid en zaakhjkheid voor jonge Kinderen, naar derzelver vatbaarheid, uitnemend wel gefchikt is.
Kort
502 B. VERWEIJ, KORT BEGRIP DER BIJB. GESCHIEDENIS.
Kort begrip der Bijbelfche Gefchiedenis. Een Schoolboek voor de Jeugd. Opgefteld door ber nardus verwe ij , en uit gegeeven door de Bataajjche Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen. Te Leijden, Beven, ter en Groningen, bij D. du Mortier en Zoon, j. H. de Lange, j. Oomkens en Zoon, VV. Zuidema, j. H. Bolt, L. Bolt, en R. j. Schierbeek, 1803. 128 Bladz. In OStavo. De prijs is f: - 5 - :
Ï^en opdel, hetwelke, naar verdiende, door de nuttige -rf Maatfchappij Tot Nut van V Algemeen, met den gouden eereprijs, is bekroond. De Bijbelfche Gefchiedeni:5 des O. en N. Verbonds, is met de aanëenfchakelinovar. beiden, en vervolgd tot den ondergang van den Joodfchen Staat, daarin, beknopt, ordenlijk, duidlijk en naauwkeurig verhaald; elke afdeeling is door gemengde Aanmerkingen opgehelderd , waar agter vragen volgen , uit de behandelde afdeelingen afgeleid, alles naar de vatbaarheid der jeugd, en gefchikt ten diende der Sch olen, waartoe het zich , in allen opzichte , aanprijst.
Vertoog over de voortreffelijkheid van de inenting der Koepokken boven die der Natuurlijke Kinderziekte , door A. ijpeij. Te Amfïeldam, bij j. Allart, 1803. 2,7 Bladz. In gr. Octavo, De prijs is ƒ : - 8 - :
In dit Vertoog worden eerst fommige zwarigheden opgegeven , als redenen, waarom de inenting der Kinderpokjens geenen meer algemeenen opgang gemaakt hebbe; daarna worden de gelukkige uitkomden vermeld, die de vaccinatie zoo in ons Vaderland als elders heeft gehad, welken zeer belangrijk zijn en dit Stukjen bijzonder lezenswaardig maken; terwijl de Schrijver, eindlijk, eenige tegenwerpin-, gen, die fomtijds tegen de Koepoksïnënting worden ingebragt, beandwoordt.
Onder de zwarigheden, die aan het meer algemeen omhelzen van de inënting der Kinderpokjens hinderlijk zijn geweest, telt de Schrijver ook deze : dat dezelve de vat. baarheid voor de natuurlijke Pokjens niet altijd wegfc neemt, niet alleen wanneer 'er geene Pokjens dari in den omtrek der inëiitingsvvondjens zijn geweest; maar ook
wan-
A. 1JPEIJ , VERTOOG OVER DE KOEPOKKEN. 30J
wanneer op andere plaatfen des ligchaams volkomen rijp gewordene Pokjens door de inenting waren voordge-
^ïfat de inenting der Kinderpokjens, wanneer zij alleen plaatslijk werkt, zonder het ligchaam verder aan te doen, in het toekomende niet tegen de Kinderziekte beveiligt, zal wel niemand ontkennen, even min als men de onechte Koepokken of de zoodanigen , die den behoorlijken loon niet gehad hebben, genoegzaam zal oordeelen, om deze vatbaarheid uit te delgen. En wat betreft de verfchijning van natuurlijke Pokjens bij menfchen, die de ineeënten voorheen geregeld hadden doorgeftaan , de waarnemingen van bevoegde kunstrechters laten bij ons -een twijfel over, dat 'er enkele, hoewel hoogst zeldzame gevallen zijn van lieden die tweemaal gepokt hebben : doch hierom deze inenting te verwerpen, zoude even zoo dwaas wezen als de vaccinatie niet toe te laten , omdat men de mooglijkheid niet kan ontkennen , dat onder duizenden , die de Koepokken behoorlijk hebben gehad, een enkel voorbeeld zal worden aangetroffen , bij hetwelke de vatbaarheid voor de Kinderziekte niet is vernietigd geweest. . ■ . , , , Wij hadden daarom. onder de zwarigheden tegen de meer algemeene verbreiding van de inenting der Kinderziekte veel e'erder verwacht deze te zullen vinden: dat de ino-eënte Kinderpokjens zich niet alleen door daadlijke inenting , gelijk de Koepokken, maar ook door de lucht en aanraking der zieken voordplanten , en hierdoor wel eens meer kwaads dan goeds gefticht hebben, zoo als de Schrijver in het begin van dit Stukjen te recht opmerkt. In welken opzichte de Koepokken zeer verre de voorkeur verdienen boven de Kinderpokken , hoewel door middel van de inenting voordgebragt.
Waarneemingen de Koepokken betreffende. Door i. de koning. Te Purmerende, bij B. Peereboom en Zoon, 1803. X en 27 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is ƒ : - 5 - 8.
Deze Waarnemingen, zeven in getal, maken eene gewigtige bijdrage uit tot de inenting der Koepok, ken, en verdienen door eiken Geneeskundigen gelezen te
worden. T
In
304 J. DE KONING, WAARNEMINGEN OVER DE KOEPOKKEN,
i-jj Waarneming begon de inenting, na 0p den
i j herhaald t£ Zij'!' "iet VÓÓr d^n negenden da| te werken. — De voorwerpen van de ede en sde werden vele maanden nadat zij de vaccine behoorlijk hadden doorgedaan aan eene derke befmetting van de nafuurli? ke Kinderziekte blootgefteld, zonder daardoor aangedaan te worden. - In de 4de Waarneming hielden de KoepoE ken haren zachten regelmatige.! loop, tot den twaalfden dag, wanneer zij zeer aanmerklijk in grootte toenamen
Ditflag gevolgd werden , waarbij zich op den rechtearm en de borst eene pok voegden , die in alles met de waare Koepokken overeenkwamen. De «de en fidp Waarneming leveren twee gevallen op van «^vaccineerden, bij welken, nadat de inenting volkomen gejaagd was , de natuurlijke Kinderziekte zich openbaarde, en de eerde teekenen op den negenden dag der inenting vertoonde doch gelukkig afliep. Wij hovï den ons met den Schrijver overtuigd , dat deze twee Meisjens reeds vóór de Koepokïnënting'door de natuur! lyke kinderziekte zijn befmet geweest: hoewel wij hem niet toedemnien, dat, na eene befmetting der Kinderpokken, z.ch de eerde reekenen van aangedaan te ziin niet vroeger dan den twaalfden of vijftienden dag openbaren dewijl het uit de naauwketwige waarnemingen onzer Land! genoten blijkt dat het tijdperk der befmetting in de natuurlijke Kinderziekte , zich gewoonlijk tusfchen de zeven en elf etmalen bepaalt, en de eerde teekenen der uitbottingskoorts zich doorgaands op den agtden of neo-en-
^df^^0"611*! SGeTsiVrMagazijn'1 Deel- nr&
Bladz. n6.) - In de 7de Waarneming, eindlijk, heeft men een voorbeeld van een Kind, waarbij de Koepokinenting, na driemalen vruchtloos beproefd te zijn, eenige maanden na de derde inenting, voor de vierde re ze erhaald, naar wensch vattede.
f^eto&. te Amfttlddm. Te Amffeldam, bij ).. C. Sepp en Zoon-, 1803. 22 Bladz. In gr. Quarto. De pt ijs « ƒ i ■ 1 :
Ï">,e eerde aanleiding tot deze Natun'kundigp VerhsnJ> deling was, zoo ais in de Inleiding gezegd wordt,
een
D,l. OSKAMP, BESCHR, VAN DEN orang outang , enz. 30?
een in ons Land zeer lang geleefd hebbende orang outang De Schrijver bepaalt zich daarbij enkel tot het'ene c'ene nadereJen juiste kennis der Natuurlijke H.sto. rie van den orang-outang kan geven, en toont aan dat 'er waarliifc tweeërlei orang-outangs zoo wel in als in Jfrica gevonden worden, die uiterlijk het rf este n "rooite, ei? naar hun inwendig maakiel, hoofd* Slijk der Beenderen, genoegzaam van eikanderen verfchillen, om , in twee diverie foorten ■fig«^g?.'g met de verfchiiïendé namen van pongo en jocko naar den Graaf de buffon van den anderen onderlcheiden fe worden. Men heeft Md*lang gedacht, dat, gehjk de plant-diertjes (Zoöphijta) den overgang van het.geheele Rhk cItdieren In dat der planten uitmaken , nrs-
Ss de orang-outang in de ri ë der ZOOGENDE dieren, als een mioden-dier tusfchen de menschen en beesten tusfchen het redelijk en redeloos schepÏl" hoort geplaatst te worden! Dan alles we^ overwogen zijnde , en deze befchrijving nagaande beu erkt me i duidlük dat zulks geheel ten onrechte gedacht s, en dalhoewel de orang-outang, wegens zijne uitwendoe Santé en andere dierlijke hoedanigheden, wel naast "aan den mensch gerangfehikt kan worden, hj Sthands geenszinsalseen midden-dier tuslchen dezen en°deoverige zoogende dieren befchouwd, maar wel verre van daar alleenlijk tot- de aapen in de roe der redeloze dieren gebragt moet worden. De geheele SShig is in drie Hóofddeelcn afgedeeld. In bet ee lte Hoofddeel wordt 1". de'plaats van beidende foorten van orang-outangs in het Samenllel der Natuurhjk Historie bepaald; en a<\ de bcichrhving van een grorSnBormofchen o'rang outano, en 't hoofdzakelijk verfchil tusfchen dezen en den kleinen orang outang , insgelijks van Borneo komende medegedeeld; "? ' 'w«£ de Hoofddeel wordt de kleine orang outang breedvoerfa befchreven , en te gelijk hierüit de overeenkomst van denzeTven met den kleinen Africaanfehen orangoutang van tulpius afgeleid; eindlyk ^rdr m he derde Hoofddeel de gibbon, de tweede dei 01 geltaarte aapen, die het naaste aan den orang-outang komt.ej STseeliiks veel naar den mensch zweemt, behandeld, en tel k beween, dat hij, alhoewel.door fommigen,v*n den wouwou onderfcheiden , niet te mm yooi het zeüda Dier moet gehouden worden. -
V ! iw
?Oö D. L. OSKAMP
Tot eene proeve zullen wij het volgende bericht, aangaande den o;iang-outa:vg van den Heer swart. Qütaaz 15 en volg.') överniérrieü.
IVt^'^u1' h"t Schil5 en ook Seduurende haar ver„ blut 111 Hoüand, at zij genoegzaam alles, wat haar „ vvierd aangeboden, uitgezonderd vleesch; boven alles „ echter beminde zij het wild, de visch, eenige four„ ten van vruchten, als druiven, perfiken, canteloepen, „ en allerbijzonderst de kropfaladen; weinig hier van te „ gelijk bekomende, at zij dezelve geheel en al tot aan ,, de buitende bladen, doch wanneer haar een rijke voorraad op eenmaal gebragt werdt, zoude zij niets „ anders dan 't binnenfle gebruiken, en als haar deze ,, of eenige andere vruchten voor een gedeelte van haar „ middagmaal moesten vertrekken, at zij altoos het ,, eerfte van het door haar meest beminde, en daar .na „ het overige, in tegeriövérfïelHng van alle kinderen, en „ de meeste menfchen die doorgaands het aangenaamde „ voor het laatde bewaaren. Maar gelijk in alles, zoo was ,, zij ook in het eetenzeer met de verandering ingenomen: ,, want nimmer zag men haar buiten hooge noódzaakelijk„ beid drie dagen agter één de zelfde gewoone fpijze, ,, als bij voorbeeld aardappelen, kool of wortelen ge„ bruiken. Zij dronk nooit genever of brandewijn, ook „ geen bier, noch water; maar wijn, bijzonder de Mal,, laga yvijn, had zij het liefde, hier van fomwijlen een „ fles vindende, wist zij dezelve eerst zeer handi> te „ ontkurken , dan ledig te drinken, en daarna ook&wc„ der toe te maken, Wanneer men haar zelfs in het ,, heetde des zomers koud water aanboodt, nam zij het„ zelve wel in den mond, doch fpoog het fpoedig weder „ uit, zonder ooit hier van iets te drinken. Haar ge,, woone drank was warm water en melk, ook thee en ,, kofnj beide met melk, en voor het avondmaal hadt zij „ gaarne een duk wittebrood en wanne chokolade, of „ een ander foort van toebereide melk. Het brood heeft ,, men haar nimmer zien weigeren, ja fomtijds kon haar „ een (luk zoet roggebrood grootelijks vermaaken. Zij „ was gewoon flechts driemaal des daags, te weten „ 's morgens , 's middags en 's avonds te eeten , doch „ drinken deedt zij van tijd tot tijd zeer gaarne , bijzon„ der in den Zomer, haar dan des morgens ten vijf uuren feen kom thee brengende, dronk zij die voor haar hok
„ uit,
beschrijv. van den orang outang en gibbon. 30Q
■ uit en ging voorts weder liggen tot agt uuren, op " welken tijd zij het geheele Jaar door een boterham met Sj voor haar ontbijt gebruikte. ïn het begin at m, ' even als op het Schip, met de twee voorfte handen ; doch 5 daar na het meest in de keuken eetende en gewoon hjk op " de fchoot van de Keukenmeid, den flinker arm om haaren " hals geflagen, begon zij allengskens eerst met de vork, en naderhand, fchoon niet dan met zeer veel moeite, z"een? voorzichtig en langzaam ook met een lepe! tl eeten de vork of lepel even als een ftok cn alles , wat " z aangree^v sthoudende. Als men haar een geplukte " Musch gaf, berook zij dezelve, cn fineer hem, geluk * al het andere rauwe vleesch weg, zonder daar van geo" hebben. Des Zomers ging z.j gewoonlijk SS den donker, en des Winters ten agt uuren lapen zij fchudde bevorens haar bed van ftroo , en aan het hoofd-einde als een pculuw gemaakt hebbende, lag " z§ b eröphaarhoofdmet deilinkerhand onder hetzelve; " d? rechte? arm voor de fchaamte , _ en de pooten ge" meenlijl achter uit leggende, Hiep zij ot op de rug of " S de eene zijde, na zich met haar deken geheel toe" afdekt te hebben. Ziek zijnde, gelijk dut eens bij den " fleer swart gebeurd is! bleef zij M liggen, en op " de vranget wat haar deerde, piepte z.j als een jonge " HondTdat men van haar anders zelden dan b,j gebrek van " eeten of van drinken hóórde, en zij verkoos met haar " hok te verlaaten. De Heer vreoenburg, Cm" ruroijn te Naarden, gevallig te dier tijd op Leeuwen" I,t t nstnlaats van gemelden Heer swart, zijnde,
' wit thee met fuiker, waar van zij twee dagen achter " ééi gebruikte , eene behoorlijke ontlasting bekwam, en " te S, daar zij zeer warm gehouden wierdt, aan.: " zvvS-eraaktey met het gelukkig gevolg, dat zij m " v è dagen volkomen herftelde; haare afgang was toen " leer dun en bruin, maar anders dik van gedaante r, d e der Honden, eri klein ***^e$2££^ eebruikte fpiizen; gezond «jnde was dezelve gencei " Sire-e matig nu'éötó twee a drie maal 'sdaags dan
Tdef twee°a drie dagen ^.^2?S£?'k%k& eens en fomtijds flecbis eenmaal 111 de twee a drie da-
g gen,' &iwSSm ^d het ""^^S
SI® j. l. vvolter beek
bevonden. Zij was gewoon zeer dikwijls te'Wateren, haar water was wit van kleur en gal'een Iteike reuk „ van zich. Menigmaal fpoog zij afs een witte 1'chuini ,, in haare handen, of een doekje hebbende , op hetzeï?, ve. Jammer is het, dat dit Dier, door een famenloop .;, van Qinltandigheden7 na dien tijd, in anderö handen is geraakt, waar door het ons onmogelijk i§ eewor,, den, naauwkeuriger berichten, aangaande hcuelve, ,, mede te deelen."
Redehvaering,, over den fchadelijken , • zoo wel ah keilzamen invloed, der verbeeldingskracht op "s menfchen voltv.a tking en gelukzaligheid', uitgefproken ter openinge van de jaariijkfche algemeene vergadering der Bataaffche Mftatfchappii; Tot Nut van 't Algemeen, op den 9 van Oogstmaand, des jaars 1803. Door johannes l eonard üs wolteriseek. 46 Bladz. In gr. Octavo met de Aantekeningen.
TP\e algemeene jaariijkfche Vergadering der Bataaffche J-J Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen, wordt gewoonlijk geopend met eene Redevoering, van den tijdlijken Voo-zitter derzelve. Bij zoodanige gelegenheid heeft de Eerw. woeterbeek, Predikant in de aanzienlijke I-Lrvormde Gemeente te Amfteldam, als Voorzitter der Maatfchappij, bij welke hij den post van Hoofdbeftuurer bekleedt, deze Verhandeling , met algemeene goedkeuring, gehouden; gelijk dezelve"ook alleszins voor zoodanige Vergadering berekend is, zoo ten opzichte van het oiuierwcrp , als van duidlijkheid en beknoptheid, en van aangename wijze van voordragt.
Het nadeelige en fchadelijke, zoo wel als het heilzame der verbeeldingskracht maken den Inhoud dezer Redevoering uit, nadat de Redenaar het onderfcheid der verbeeldingskracht en des geheugens aangewezen , en vooraf opge merkt heeft , dat het nadeelige en fchadelijke niet te zoeken is in den oorfpronglijken aanleg der verbeeldingskracht, welke niet tot verderf maar tot heil der menfchen geSchonken werd; maar vervuld met lage, onreine, valfche , in plaats van met waare, edele, verhevene voorllelliugen is zij, in zulk een geval, van den nadceligileu
ia-
invloed op de ver/landelijke vermogens van den mensch — op deszelfs neigingen en lfe^edettff'A.^t dezer be.
Dit aan te wijzen, maakt het eerlte gedeelte dezer ne valhae eri tevens menschfcundige Redevoering uit.
Sar tegen over ftaat bet voordeel en heil, hetwelke dit venno'en; wel gefteld zijnde, aanbrengt, tot verlichting
Thet verftand , tot veredeling van het hart, tot bevorder^van nuttige werkzaamheid, en tot uitwerking van geiuki hetwelke de inhoud ft van derzelver tweede
■'Hoe belangrijk," dusbefluit de Redenaar zijne Verhandeling „ kan dan de verbeèlenngskracht voor de ïotaaakfnl en gelukzaligheid van den mensch worden! Hoè wordt zij zulks niet in de daad, wanneer zn welgeftèd s en wel beftuurd wordt! en hoewel allet. meest wanneer zij door K^aöl^Êiiffl^wJ^gjfe heilio-d wordt! — Ja! door U, aanbiddeh;k Licht ua SSl — grooteJ Zoon van oo,,«. gaat over ons ook in dezen het Weldadigst licht op! Aar, onze beftemmmg maal t gij alle de krachten eil vermogens onzer ziele op nieuw d enstbaar ! Ach ! dat deze Maatfcbappi,
Sc^w ncht geleid, fteeds de
om zich verfpreide — en uw Goddelijk loei, tfe net gelling van den mensch , meer en meer bevorderd
De Aanteekeningén dienen tot nadere opheldering van iét of ander gezegde in de Redevoering , of tot aanwijzing der Schrijvers , welken breeder ot opzethjk over dit onderwerp gehandeld hebben , bij welken wij nog zouden kunnen voegen het Werkjen van l. meister, over de Verbeeldingskracht, Woerden 178a, groot Octavo.
Rij flot deelt ons de Eerw. wol t e rb eek , ook de Aanforaak mede, met welke hij, na het aflopen der veredeling , zijn Voorzitterfchap nederlegde ; welke door hare veelzeggende beknoptheid en tre.lTenden nadruk, even gelijk de geheele Redevoering hec merk draagt van eenen'Wijsgeerigen oordeelkundigen Geest.
V 4 &*
3Ia J« e R- E E V E N
Het Staats-Befluur der Bataaffche Republiek. In zijn IVetgevenae, Uitvoerende en Rechterlijke Mast Vol gens de Jangfle Staatsregeling in den 'jare 1801 aangekomen en na aanleiding der Reglementen en InflrucfPn ™ordeGeconft,tueerde Magten en Authoriteiten, korte-
W /TiT1' f■ ?y A„KGREEVEN- Deel. Te Amlleldam.bij G. Roos, 1803. 144 gr. Octavo De prijs is f 1 >. 5 - ;
Dit Tweede Deel is verdeeld in Twee Boeken, handelende onder de volgende Rubrieken en Tijtels van de rechterlijke magt: 7 , Eerfte Boek. collegiën van justitiS n. I Ti„ tul Bepaalingen. \\ Titul. Nationaal Gtf,
r«*«W: Ht TAtul. Nationaal Sijndicaat. IV Tiïïï' .rf/ö^ ^f'A'«« Vterfchaar. V Titul. Z« VI. litul. Departementaale Gerechts Hoven. VII Ti. tul. Rechtbanken. • '
2V^ Van de rechtsplegingen.
UI ritul. Fora competenti. IV Titul. fin en Sententien. V litul. Appelten en Revifl-ên.
\J£%9e$P'm r" h? ^ ^ dezes Werks gezegd hebben (*), is ook op dit Tweede toepaslijk. Indien het vooral ten aanzien van taal en ffijl, wat befchaafd wierd* Zoodat het overal verftaanbaar ware, zou het van veel dienst, voor de genen die bij dit onderwerp belaag hebben, kunnen wezen. Maar, om niet te zeggen, dat het wonderlijk is om te zien, hoe de Man met het Lriiin omfpringt; het Nederduitsch is ook voor vrij wat verbetering vatbaar, en heeft die dikwijls volftrekt nodi°- Een paar voorbeelden , zoo maar bij het openvallen van het RoeK gekozen, zullen genoeg zijn, om dit al wederom te bevestigen Bladz. 57. Bij de Requesten moet r» over (geilen GO worden , brieven van yoorfchrijving van het Gemeen, te Beituur der plaats van den verzoeker zijner wooning • door deze gunst CG. fpreekt hier van venia, of, geluk hij zegt, vernam cetatis) verkrijgt men het vermogen om alle zijne goederen te adminiftreren, en Qdaar^ Sver te fiisponeeren, mids m zulk eenen ftaat gefteld zij of hij Hl b? wettige ouderdom had bereikt, alsdan wordt men eir.eralijk bevoegd. °
Bladz
f*) »e Nt Vaderl. Bibl. \ll\ften D.eels ifleStuk, Bladz. 1^,
HET STAATSBESTUUR DER EATAAFfCIlE REPUBLIEK. 31$
Bladz. rOi Zij CO die begeeren , moeten bet
Requcst, waarin alles is omichreven , door den perfoon zelve:; getekend worden.
Wii verkiezen niet meer van cucn aard af te icbrnven; maar wenschten wel , dat de Schrijver zoo veel eerbied voor het lezend Publiek leerde hebben, dat hij hetzelve ten minuc geene wartaal , waarvan men naar den zin moet radenaanbood.
Agter het Werk zeiven, is nog gevoegd een: Repertorium op alle de Placaaten en Publicatien, zedert den 26 Januarij 1795, tot en met den 31 December 1802. Re. fpeStivelijk bij de Geconftitueerde Magt en , gearresteerd'en gepubliceerd. De Geconftitueerde Magt en, hier bedoeld, lijn de Stokten Generaal; de Nationale en Conftitueerende Vergaderingen; het Intermediair Beftuur; het Uitvoerenden Staats ■Bewind , en de Proviftoneele Reprefentanten, het Provinciaal en Adminiftratief Beftuur van het voormalig Gewest Holland. ■ , ,.
Om meer dan eene reden zouden wij oordcclcn , dat <üt Stuk beter afzonderlijk uitgegeven ware , als mede dat net met eene opgave van de Placaten en Refolutien der Geconltituëerde Magten van de overige Gewesten diende volledi°- gemaakt te worden, om daardoor van eene volSekt algfSe belangrijkheid te zijn, dewijl thands een goed gedeelte van hetzelve alleen voor de Inwoners van één Gewest van belang is.
De Schrijver belooft ons in de Voorrede nog een veivolo- 0f Derde Deel van dit Werk, met deze woorden: Wii zouden in dit Deel gaarne de Manier van Procedeeren bij de ondeifcheidene Gerechtshoven gebruikt " zullende worden , geplaatst hebben, dan daar deze alZ len noch (nog-) niet gearresteerd zijn , zoo zal men, ! zoo dra die daar gefteld, en, in werking wefende ~-
alle dezelven als een derde Deel hierop doen volgen. _ "Zo hij dit zijn voornemen volvoert, wenfehen wij , dat hij onze vermaning, daarbij indachtig wezen eji gezonde, wel famenhangende taal gebruiken moge.
V 5 Hand-
314 HANDLFID, TOT HET ONDERWIJS IN DENEDERD. TAAL.
Bandleiding tot het onderwijs in de Neder duit jche Taal, . gefchikt ten gebruike der Schooien. . Te Gouda bi} N. Brinkman, en E. Klein", 1803. So Bladz. In sr. OBaw. De prijs is f: - 8 - :
Deze Handleiding is verdeeld in twintig lesfen , en uit elke les worden eenige vragen afgeleid. De Opftelïeï v/il, dat men den leerling elke les zoo~,ang zal laren overleeren , tot hij in ftaat -:ij, 0111 de ondergaande vragen behoorlijk te beiindwoorden, maar wij merken hierop aan, dat dan eenige vragen wel wat duidlijker mogten wezen. Dze Handleiding hadden wij wel kunnen misten, oriidat 'er veel beteren zijn dan deze zij >s ook op lang na niet vrij van fouten in de gedachten en naamvallen, een g:oot gebrek in een Lecrboekjen voor de jeugd.
liet begin kwam ons belachlijk voor, want daar lezen wij : „ Elk rechtfchapen mensch komt met het venno„ gen ter waereld, van zijne denkbeelden door klanken, gebaarden of tekenen aan anderen te kunnen mededec,, len," enz. Rechtfchaptn is bij ons oprecht, braaf enz, en hier moet het beteekenen , iemaflÖ, die zonder ziel of ligchaamsgebrek ter wereld is gekomen; dit is toch een groot verlchil.
Ook moeten wij hier nog deze aanmerking bijvoegen. Op Bladz. 3, vvordt gezegd, dat alle de -6 jetteren niet tot onze echte Nederduitfche woorden behoren; en dat de C, Q en X zeer gemaklijk kunnen gemist worden Dit gefielde omtrent de C is niet duidlijk, want deze letter behoeft men wel niet alleen te gebruiken, daarvoor kan de k of/dienen, maar kan men dezelve ook misfen in fch? wie zal dit ftellen? dus behoort zij wel degelijk tot ons a, b, c. — Men diene dus in Leerboekjens voor de jeugd, waarüit men haar de taal wil leeren, dit niet over het hoofd te zien , en niet zoo algemeen te fpreken , dewijl dit zeer ligtlijk aanleiding tot verkeerde begrippen kan geven.
' Pret-
A. VAN DEN BERG , PROEVEN VAN GEESTL. ODEN , ENZ. 3^5
proeven van Geestelijke Oden en ^^{^f%^f
,„.7IIFEll VAN DEN BERG. Je UtteLM, tl] J-
v AScnoonLven, .804. Behatoen het perk en % Registers tfo Bladz. In gr. Octavo. Dejnjsjs
t-k-
De hatstvoorgaande druk van dit Werk wederom uitSocS zijnde , bedt de Dichter hetzelve hu in .root oÖatS opleggen. Hiermede is hn te gemoe
zuil s onacr Dichter, dat hem
&er tijk en gekost Uben, dan hij thand,
daVerl?Shifalle hope nog niet op , dat Jet nog wel een vierde "Deeltjcn van deze Gezangen zou kunnen voilèn Daar hij thands mede werkzaam is, aan het verzaSh van Liederen voor het openbare Kerkgebruik, twijfel iinaauwlijks, of daar zulleni wel.eenige eigeu.op. <ï 1l 0 f vertal neen van zijne hand, of ook wel verbeteSzlSTim Liederen overblijven die n hetaattte Deelden geplaatst kunnen worden. Dit kan met an ders d"n Sen menigvuldigen liefhebberen van dezeO en en I lederen ten hoogfte aangenaam wezen. — HnW looftalsdS?daareen^een Register over alle deDce-
Je^ooSsVz°iined«e Oden en Liederen al te zeer bekend, dan Xt wij nodig oordeelen iet verder van dezelven te zeggen.
Iet-
p. j. h e R. o n
Letterkransje: door p. j. heron. Te Middelburg, bii b. van Benthem, 1803. 114 Bladz. In gr. Öctavo. JJe prijs ts f 1 - 16 . :
Onder dezen Tijtel ontvangen wij, helaas.' de eerfte en laatde Lettervruchten van een'jongeling, wiens leerlust, zedigheid en deugd, alle jongelingen tot een voorbeeld ter navolging aangeprezen kan en moet worden. Met een inwendig gevoel van aandoening hebben wij deze zijne Gedichten gelezen, en werden reeds terftond bij het inzien van zijn belcheiden en zedig Voorbericht, bijzonder opmerkzaam en getroffen, daar de taal, welke hij daarin voert, zichtbare blijken van oprechtheid draagt en zich ten klaarde onderfcheidt van den gewonen toon van vele Voorberichten voor Dichtbundels, in welken men dikwijls door den verfleten mantel van gemaakte nedrigheid, den Wllchen glans van waan en eigenliefde ziet doorfchij' nen. Dc brave jongeling is zoo vreemd van deze, den mensch vernederende en den waaren kundenaar zeiven onroerende gebreken dat hij zelfs meent, dat men in zijne gevoelv.dle, zijne dilverhevene gedachten, zijnen geJtorven Broeder gewijd, en in onrijm uitgedrukt,, weffi«t eenig gebrek aan verband cf andere grove feilen mogt opmerken , vvaaröintrent hij zich dus uit: men koude onder het oog, dat dit Stukjen. met een aandoenlijk hart en zwak lichaam gefchreven is. In de daad deze fchone en gevoelige nagedachtenis zijns Broeders, verdient zelfs om de hier en daar 111 dezelve voorkomende fchichtige verwisfeling van denkbeelden, aanprijzing; als zijnde deze!, ve jiust het kenmerk van de ongemaakte en waare gemoedsaandoening waarin zij gefchreven is, en waardoor dit btukien ook, boven vele andere dergelijke Grafgedachten, waarin dc koele en dikwijls overdrevene kunst den toon voert 111 ftaat is het gemoed van den in de droefheid des jongehngs, en nen lmartlijken flag,welke zijne ouders binnen zoo korten tijd werd toegebragt, deelnemenden Lezer medelijdend te roeren; ja, wij kunnen door onze eigene gewaarwording de waarheid der voorzegging daveii, welke hij in deze zachtgedemde gedachtenis aldus uit:
„ Is mijne loopbaan eens afgelopen , en zal ik roede „ eens in den fchoot der Moederlijke aarde fluimeren; „ dan zullen mijne Ouders , mijne Vrienden , of mis-
„ fchien
LETTERKRANSJE N. 3*7
fchieneen goed onbekende, dit Kransje doorbladeren" Hr no» wel eenige aandoeningen den tcederminnenden " Broeder toewijden ; waardoor ook uwe gedachtenis, " o ieugdig geftorvene, in aandenken blijven zal! "Nooit doet ons de bekrompenheid der plaats welke ons door de menigte van nieuw uitkomende Werken, ter beöordeeling derzelven vergund is , meer verdriet gevoelen dan als wij daardoor genoodzaakt zijn de uitdrukking van liet gevoel, dat waarlijk fchone vooidbrengielen onder de menigte van niets beduidende, winderige, of °ebrekige Stukken, in ons opwekken, in de enge perken van weinige regels te moeten bedwingen.. Wire het ons vergund al het natuurlijk verhevene , dat in deze Grafgedichte, volgends onze mening, opgeüoten hg , te ontwikkelen wij zouden daarover gaarne eene gehele Verhandeling te famenftellen , en het zoude ons aan geene ttof
°"Do'chïarwij dit verlangen, uk hoofde wdn»d« dit Maandwerk , niet kunnen involgen, zullen wij ons verEenoegen met deze Profa Gedachten als ecu meesterltuk van Natuurlijke verhevenheid elks aandachtige befchouwing in het algemeen en den oordeelkuncugen Lezei, in het bijzonder, aan te prijzen.
Wat de Dichtftukjens zelve belangt , elk derzelven verdient, zoo om den zachten en natuurlijken toon, die in allen heerscht, eene bijzondere aandacht, adioevvel de verfcheidenheid van onderwerpen , dezelven min of meer belangrijk maakt; onder deze laatfte foort kunnen wij alle de zedenlijke Gedichten , welken in dezen Bundel voorkomen , en het grootde gedeelte deszei s bel aan, vangfchikken ; immers wij kunnen met nalaten bijzonderlijk aan te wijzen het Dichtllukjen, betijteld : voor den menschlievehden Predikant, Ce Noordwijk) van rovf.n, wegens het redden van een aantal vijandltjke Schipbreukerihgen, in het jaar 1781 , voords het Gedicht op de wederkomst van sicard, Opziener m 't v°°> P°f ftommen, te Parijs. Bel la Mij. Bi) het Graf van c. brender a brandis, enz., we ke allen zoo door nieuw voorgeftelde gedachten als zoetvloeiende versmaat verdienstlijk zijn. Tot eene kleine proeve van de behandeling dezer zedenlijke Dichtftukjens diene het navo.gende Graffchrift, dat wij oordeelen op wijlen den jongen Dichter zeiven toepaslijk te zijn. ^.gf
3lS p- j. he r on, letter kransten.
Hier rust de Deugd. — Maar hoe! is haar geen zui! geftichr Jynarin een achtbre hand haar loffpraak heef? gedreven ? '
Bewondrend, houdt mijn oog zich op den Meen gericht, Waarop de Nedrigheid, zoo weinig, heeft gefcbreven!
Dan zacht, zij leent geen' lof, die ze in zich zelv bezat; Hij zou toch eens, met haar, tot Huivende asch, verteren.
Zij borg, in jesus fchoot, heur allérbesten fchnt, En zou ze dan nog praal, voor 't Kistjen, hier begeren?
Eindlijk kunnen wij dit Werkjen niet genoeg aan alle jongelingen tot opwekking van hunne vlijt en volgzucht aanbevelen , als ook niet nalaten om den ongenoemden Schrijver van het Nabericht, welke , als hem""'in de Latijnfche taal onderwezen hebbende, in het geval "-eweest is van zijn genie en deugdzaam hart van nabij, te leeren kennen, voor zijn edelmoedig en Neêrlandschjeugd ter navolging opwekkend getuigenis , den welverdienden lof te fchenken.
Het Boekjen van den Baard, of Historie van Frankrijk geduurende de regeering der Koningen van den Capetinl gifchen Stam. In een' boertigen flijl befchreeven ; ver. maakshalven voorgeleezen in , en opgedragen aan , de Maatfchappij der Verdienften, onder de Spreuk: fel lx Mcnns, door a. kok re, simonsz. Medelid derzeiver Maatfchappijë. enz. Tweede Stuk. Met Carricatuar Flaatens Te Haarlem, lij F. Bohn 1*03. 2-0 Bladz. Lt gr. OSlavo, JJe prijs is f 2 - 10 - :
TSf/ij hebben thands het tweede Stukjen van het boven
W gemelde Werkjen van V. voor ons', het bevat weder even als het eerfte (*) , een gedeelte der Franfche Getchie! denis. In de Inleiding fchetst hij ons de Fabel van prot e u s , en de Minnarij van t h eti's en p e e k v s ■ dan geeft hij ons, in het vierde Tijdvak de Capetingifchè Koningen ; vervolgends in hét vijfde Tij!vak : De Kruisvaart van p iet er den Kluizenaar, eene Epifode der Franfche Gefchiedenis; vereer een vervolg van het vijfde Tijdvak,' inhoudende de Kruisvaart van goueeroi vak bouillon; in dit Tijdvak heeft hij tusfchen ingevoegd eene Epifode bevattende de JNiinnarii van r eïno ut en ar mi da ; en eindlijk het zesde Tijdvak: vervolg
der
CO Zie N. Faderl. Bibl. Wilden Deels ijle Stuk, Bladz, 555.
ju fokke , simonsz. , het hoekjen vanden1'aard. 3^
der Koningen van den Capetingifcfaen Stam. — Wij heb; Vn d Stukien, welks inhoud wij zoo even opgaven , eek/en e kunnen over hetzelve het zelfde oordeel vel; T~ ds over het eerfte, naamlijk, dat het niet gelchikt is om 'er de Franfche Gefchiedenis uit te leeren kennen. Dit Stukjeri is wel niet zoo ingekleed als het eerfte, echte nV veel te fterk, om het duidlijk voor eiken Lezet rdit is toch een voornaam Verëischre eener Gefchiedenis) te nóetnën; Het kan misfchien den Lezer in een ledig oo-enbiik doen lagchen ; maar moet de Gefchiedenis, die aK emftig en deftig moet wezen, dit doen om te beval en? iihet boertige wei een verèischte in de Gefchiedenis ? Wanneer de Gefchiedenis op eenen boertigen leest word gefchoeid, dan verliest zij al het eerbiedwaardige , cn dus voor velen, vooral voor minkundigen haie geloofwaardigheid Dit zij genoeg gezegd om der Lézeren over de waarde van dit Stukjen te doen oordee en w achten onzen tijd te kostbaar om er een.«imeklelurt
te vervaardigen. Misfchien hebben Wij nogjjel een
Stuk:,,; van den zelfden ftempel te wachten, wantdrt tegenwoordige eindigt met Koning ka rel dkn viervvy of de Schóne', die van 13W tot 1328 regeerde. De tiid zal ons dit leeren.
Vertrouwde Briefwisfeling van lodewijk oen XVI. met Zijne Broeders, en met versheiden aidere vermaarde Perfoonen' geduurende de laatfte jaaren zijner Regeertng , Jen tot aan èjnén dood. Met Aanmerkingen doorn*l e n A maria williams. Eerfte en Tweede Stuk. 'Te Dordrecht, hij A. Blusfe en Zoon, .803 le/amen 310 Bladz. In gr. Otfavo. De prijs van heide bukken is f 1 : - :
Voor dc zulken, die belang ftellen in het peilen van de -ronden der Franfche Gcfchiedenisfe , in de laatst* voorgaande jaren vóór de Omwenteling, welke een uitgebreid Koningrijk in een Kolosfaal Gemeenebest herlchiep, voor de zul'en , die in de denkwijze en het hart des goeden en ongelukkken Kbnings lodewijk den zestien d en verlangen door te dringen: voor alle de zoodani^n is deze Verzameling van Brieven van onoerekenbare nuttigheid; vooral, daar zij vergezelü gaat van de
giö ; helenA mAria wiLLiAivis
Aanmerkingen van Mejufvrouw wiLéïams , wier kurk de, oordeel en goede fmaak velen onzer Landgenoten «Genoeg bekend zijn. De Brieven, hier voorhanden,nemen eenen aanvang in de maand October des jaars 1774, en eindigen 111 de maand December des jaars 1791; zij lopen dus tot op een' korten tijdsafftand vóór 's Vorlten ontijdig einde. Een goed gedeelte der Brieven is gericht aart Staatsdienaren, welken aan het Franfche Hof eenen aanzienlijken rol gefpeeld hebben ; eenigen aan Leden der Ko* ninglijke familie; fommigen aan den Paus. Allen lopen over onderwerpen, die meer of min belangrijk mogen genoemd worden. De nevensgevoegde Aanmerkingen verfpreiden hier en daar niet weinig lichts, en, gelijk zij met eene vrijë pen zijn gefchreven, worden in dezelven des Ko* nmgs handelingen getoetst , de misltappcn , door hem begaan, vrijmoedig, doch befcheiden aangewezen.
Dat deze Verzameling voor een doorlopend uittrekfel onvatbaar is , begrijpt een ieder Lezer. Het mededeelen van eene proeve mogen wij evenwel niet nalaten. Daartoe valt onze keuze op den vijf-en-veertiglten Brief. Dezelveis gericht aan den Prins van con'ué, en behelst 'sKonings denkwijze over het gedrag en de maatregels der Emigranten, aan wier hoofd die Prins zich bevond , en onder wiens geleide zij zich gereed maakten, aan de oevers van den Rhijn , om gewapenderhand in 1'rankrijk te vallen. „ De Prins de conoé." om dit, vooraf, met de woorden van Mejufvrouw W. aan te mers, ken, was veelligt een der dapperften en onderneemend„ ften van alle die flagtöffers, die aan de oevers van den „ Rhijn de eer liepen afbedelen. Terwijl zijn Neef, de „ Graaf d'artois , de Hoven van Europa bezogt, en „ met eene noodlottige overhaasting van Pilnitz naar „ Mantua reisde, om, tegen de openlijke en afzonder„ lijke bevelen van zijnen broeder, en klaarblijklijk ook „ tegen diens belaugeiï, de Mogendheden optehit'fen te„ gen zijn Vaderland , fcherpte de Prins de c ond é zijn „ zwaard, om Frankrijk intetrekken, aan het hoofd zij„ ner Armée van Uitgewekenen, en gevolgd door het ver„ ontwaardigd Europa , ieverende om de zaak der Ko,, ningen te wreeken."
Des Konings Brief, gedagteekend 15 Augustus 1791, is van dezen inhoud.
„ Mijn
vertrouwde briefwiss. van lodewijk den XVI. $U
„ M ij n neef!"
ïk heb mijne Broeders te vergeefs trachten te overtuigen hoe zeer deze gewapende zamenrottingen aan de '' Severs van den Rhijn ftrijdïg waren met de gezonde I, ftaatkunde, met het belang der Uitgeweken Franjeken , ,, en met mijne eigen zaak. Men wil fteeds aanvallender „ wijze handelen ; men wil ons fteeds bedreigen met „ eene vreemde magt, en dezelve den verdwaalden Fran' Cchen tegenftellen. Dit gedrag fmart mij doodehjk, en ', kan niet anders dan rampfpoedige gevolgen hebben. „ Het doet den haat voordduuren, het maakt de gram„ febap heviger , het berooft mij, in 't kort, van alle „ middelen tot verzoening. Gij kunt u verzekerd hou' den, dat van het oogenblik af, dat de vijandhjkheden „ zullen begonnen zijn , de terugkomst in Frankrijk „ onmogelijk wordt; de Uitwijking zal eene misdaad van
* Staat zijn, en men zal met ftrengheid handelen tegen „ fchuldigeii, die thans niet anders dan flagtoffers zijn ;
de Franfcken, die door het geweld genoodzaakt wierden „ hun Vaderland te verlaaten , zullen befchouwd worden
als verraders , die den boezem van Frankrijk wilden ' verfcheuren. Deze verzameling van Uitgewekenen, die " nimmer mijne goedkeuring zullen erlangen, zullen de
ma'g. Ik weet wel dat de Minister van binnenlandfche ,, zaake*>, met zijn tegeubeftier (jcontre• police') , niet veel
uitvoert, en my veel kost. Hij weet hoe afkeerig ik
„ ben
V El-'1 BOUWDE BRlEFWISS van LODEWIJK DEN XVI. g53
. ben van mij in fchuldcn te freeken, en hoe weinig ik muHKkn van verleiding bezig. Hij wil den Hertog d'o r l e a n s naaraapen , die zich uitput om kwaao t£ " doen, en om zich te wreeken over een laf flraatliedje, " of over eenige minachting, die ik, voor mijzelven, wel overtuigd ben dat hij zich waardig gemaakt heeft. Een mijner agenten in het Palais-Roijal heeft mij be" richt, m'et alleen van de beltcmming der gekende lom'l men, maar ook van het gebruik derzelven. Het is zeker, dat dc gewoone korting en het makelaarsloon daar afgetrokken, vijftienhonderd - duizend Livres zijn " uitgedeeld onder de voornaamfle aanhangers van den " liert,,g o'orlë ans. Mirabeau heeft voor zijn '\ aandeel gehad tagchtigduizeud Livres , die hem hij la touche toegereld, ca met drie rijatuigen naar V de ilraat Chausfêe eC Antin gebragt zijn. Ik heb de " lijst van alle dc gecnen, die van dat geld ontvangen h' bben. Men heeft zestigduizend Livres verdeeld in ," de voorftad St. Antoine, en bij eenige aanhangers van " den Hertog; men heeft allen fpoed gemaakt met de betaling van'het agteribllige aan eenige lastige fchuldeis" fchers, bekend door hun fpitsvindig vernuft en hunne " eerzuchtige oogmerken. Men heeft op deze lijst den " naam gefield van ecu' zekeren mar at ,dien van dan" t0n, die van eenige Geneveefen, die naar Frankrijk *' .reweeken zijn, en tot de partij behooren, welke zich " ie 'Gcneve patriotsnoemde, en eindelijk van eenige ge?' ringe doch zeer gevaarlijke menfchen." " 'Er zijn dus veel fnoodaarts tegen mij zaatngeipannen, dit gevoel ik zeer wel; men moet, gelijk gij zelf zegt. hunne eigen list gebruiken, en eenige onder" necmende mannen aan mij verbinden, of, veeleer, den " ievcr beloonen van eenigen mijner getrouwe onderdaanen. Ik zal met vermaak het geld, dat ik beloofd heb, \ doen uitdeden; hetzelve zal niet gebezigd worden om misdrijf te doen begaan, maar het zal dienen om mijne ! vijanden in het oog te houden en hunne ontwerpen te ', verïedelen. Haast u om mijne bevelen uittevperen, en " de beftemming te vervullen. Doe uw voordeel met de „„ goede gezindheid van buiten." , ■■'
L t van 't geen Mejufvrouw W. op dezen Brief aanmerkt, kunnen wij niet nalaten, hier gf te fchnjven^ X a »> uc*
324 helena MARIA williams , vertrouwde BRlEFWISS,
„ Deze brief," aldus fchrijft zij, „ levert een treurig „ bewijs op van de verkeerde maatregelen, die men den „ Koning forawijleu deed neemen. Wij zien hem hier „ zich vernederen tot liet gebruiken dier laage en fchan„ delijke middelen , welken hij zoo billijk veroordeelt in „ den Hertog d' o r l e a n s. Wij zien hem zijnen Minis„ ter van binnenlandfche zaaken onderfteunen in de vesti»y ging », van een tegenbeftier, dat niet veel uitvoert, „ „ en hem veel kost." En terwijl hij dezen Minister „ Verwijt, „ den Hertog d'orleans te willen naaraa„ ,, pen," befchuldigt hij zijne agenten te Londen van „ zorgloosheid of van traagheid, om dat zij hem de middelen niet verghaffen om het voorbeeld , dat hij „ wraakt, te volgen. De Heer de beau ment was, „ naar het fchijnt, te gelijk een raadsman en eén make„ laar van dezen ongelukkigen Vorst. „ Men moet," „ zegt de Koning, „ hunne eigen list gebruiken'," dat is „ te zeggen, die zijner vijanden, „ en eenige ondernee,, ,, mende mannen aan mij verbinden." De Koning be„ tuigt, het is waar, „ dat dit geld niet zal gebezigd „ „ worden tot het misdrijf;" en het is zeker, dat hij, „ voor zichzelven, niet bekwaam was om 'er een zooda„ nig gebruik van te maaketi ; maar welke zekerheid „ kon hij hebben, dat deze onderneemende mannen ge„ trouwe uitvoerers zouden zijn van zijne welmeenende „ oogmerken? En moest hij niet duchten, dat hunne „ ftoutmoedigheid , gerugfteund door de hulpmiddelen, „ die hij van Londen verwagtte, hem in een ander on> „ wentelingsgedrang zoude brengen, waarüit hij zich be„ zwaarhjker zoude kunnen redden dan uit de eerlten?"
De Nagedachtenis van Dr. wille m peiffers scheidius verlevendigd, aan de Leden van het Utrechtsch Departement der Bataaffche Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen. Door Mr. p. w. provó kluit. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Terveen en Zoon, 1804. 42 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: • 10 - :
„ C cheidius was niet de fchitterende Man , de Man O ,, van uitmuntende ongewone bedrijven , die een „ wonder van zijnen tijd geweest is; noch zoodanig een,
„ die
9. w. provó kluit, de nagedachtenis, enz. 325
„ die met eenen blik , in het voorledene of toekomende, „ nieuwigheden zogt, en met eenen beflisfenden wenk „ dfoirftelde , zoodanig een was scheidius niet," zegt de Redenaar. Maar hij was des niettemin overwaardig, bij de nablijvenden met lof gedacht te worden. Dat hij dat waarlijk was, door zijne geleerdheid , naarftigheid, ijver om nuttig te wezen, zedigheid, godsdienftigheid en verdere deugden, toont de Heer kluit in de bijzonderheden. Deze lofrede is zeer ondericheiden van vele anderen, in welken de Redenaars alles doen wat zij kunnen, om het voorwerp van hunnen lof verre boven zijne verdienden te verheffen. Den Heer kluit komt de eer toe, dat hij zijnen lof afmeet naar de verdienden van zijnen held, en toont dat lieden, die zoo fterk niet fchitteren, evenwel zeer verdienstlijk wezen kunnen, en waardig, dat hun naam bij de nablijvenden altijd in eere
gehouden worde. Op deze wijze moest men altijd
prijzen. —
Reisbefchrijvingen voor jonge lieden, door a. van waasdijk , Leeraar bij de Gemeente der Remonjlranten te Delft. Eerfte Deel. Met Kaarten en Platen. In den Haage, bij j. C. Leeuweitijn, 1803. 322 Bladz. In gr. Gtlavo. De prijs is f 2 - 4 - :
Met het loflijk, en vooral eenen Christen Leeraar beramend oogmerk, „ om het jeugdige verftand opte,, helderen , zijne wereld- en menfchenkennis op eene „ gemaklijke en aangename wijs uittebreiden, de zucht. „ tot romaneske uitzigten in 't leven en tot allerlei arcadi„ fche droomen , waartoe zoo vele andere modeboe„ ken hem uitlokken , te verzwakken , hem vroeg„ tijdig eene heilzame walging van al het beuzelende , „ oppronkende , vertederende geklap der gemeldde modeboeken , welke van tijd tot tijd en ligchaam „ en ziel bederven , te gelijk met eenen wenschlij„ ken fmaak voor allen ernftiger en nutter onderhoud
,, inteboezemen" met dit wijdftrekkend oogmerk
floeg de Eerw. van waasdijk hand aan het werk, tot het verzamelen van eenige Reisbefchrijvingen, ten dienfte der jeugd, als zijnde, naar 's Mans ' oordeel, onder alle mooglijke leesboeken, die men haar in hanX 3 ,, den
32 0I" alleen ïu n. WCf te,vervolgen. Na hwen geftorvene broederen, die naast haar lagen, de fchoenen van de voeten gemeden en die te hebben aangetrokken, trad zij van nieuws in het boscn, om water en hjftogt te zoeken; terwijl door hare ge-
£? - • h3ir gehed Wit werd' °P den tweeden
aag vond zij eenig water, wilde vruchten en eieren; die
™L' eC„,aer' ••°,mda,t' dT lang vasten' haar keel vernaauwd was naauwuiks kon doorzwelgen. Op den agtften dag herentte zij den oever eener rivier, welke zich in die der Amazonen ontlastte. Op eenigen affland eenig gerucht horen-
hll? ,g Z'J daar op af' en vond twee Indiüanen, bezig mee hunne kanoe te water te brengen. Vriendlijk van hun ont-
JnlZ\PTl[iëdea fj ftraks in het ™ haar naa
vil? ,» brengen, alwaar zij behouden aankwam. Van daar
In i!5.nr,LV0° Lagma ' alwaar eene menschlievende
Inci aanfche vrouw haar een overkleed van boomwolle maakte, hetwelke z.j, nevens de fchoenzolen, den lijken harén broederen ontnomen, federt, als een heiligdom zorgvuldigbefvaarIhm Hit *n?VnaJ.?"te Mevrouw G- eenen eerlijken ZendetoebJ ^herfteL,1Dg Van hare Sezondheid niet weinig toebragt, doch van haar voornemen, om haren weg te vervolgen, haar zecht af te trekken, met belofte van'baar naa
&ftT4 vrrblijf te RMam\a 16 ZuHen verze,ien- MV.r de die haarg,J TW VerW'erp deZen raad' "ggende, dat God, verdezoTJriVme 200 w?ndürbaar had behouden , haa verder zou beschermen ; en dat zij geenen andereu wensen tt' m "«en Kanoot wederom vetëenlg* ^woT t ?\ r\ beiU'P des Ze»delingS vertrok zij , en bereTkte gelukbghjk Loreto, alwaar een Portugeesch fch p weken l»ng op hare komst gewacht had. Onder we- weH 7i door haren Echtgenoot ontmoet, die haar vertrek Smei hebbende , met een vaartuig haar te gemon was gezeild vreugde over het wederzien laat zich niet befchri ven. Np zoo lang eene afwezigheid was de ontmoeting als eene vernjzents uu de dodeu. Eindlijk keerde zij fn V^ z/fte rug alwaar, echter, Mevrouw godin, hoewel aan hw Vadenand magen en vrienden te rug gegeven! van wegen eJenB C rampen' ee"e aanhoudende droefgeestigheid
Het
K.E. A. VON HOFF, HET DUITSCHU RIJK , ENZ. JJiO
liet Daitfche Rijk, vóór de Franfche Omwenteling en nd dl Vrede van Luneville. Eene Ceographhch Statistieke paralel, benevens eenige oirkonden en eene gekleurde Kaart, van k. e. a. von hoff, Hert. Saxe-Coth. Leg. Sekret. Vit het Hoogduitsch vertaald, door p. g. witse'n geijsbeek. Eer(le Deel. Te AmAeldam , bij C. Cóvens, 1803. Behalve het Voorwerk, 153 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is fi-5-'
D« groote veranderingen, welken in het Duitfche Rijk, fe. dert den Vrede van Luneville zijn voorgevallen, en welken in dit Werk, tevens met den Staat van Duitschland vóór dien Vrede , zijn aangewezen, maken hetzelve voor den Historieen Aardrijkskundigen Lezer onmisbaar, en daar de Koopman in het algemeen, en zij die op Duitschland handel drijven, in het bijzonder, veel belang hebben bij de kennis van den hedendaagfehen Staat van dat Rijk, voor zoo verre deszelfs Statisti/che verdeeling betreft, kan dit Werkjen hun van zeer veel nut zijn. De Vertaler bericht , dat. het Tweede Deel de inwendige gejleldheid van Duitschland , na het af "dopen werk der fchadeloosllellingcn, gelijk mede degewtgtigjle veranderingen in het Staatsrecht, bevatten, en zoo Jpoe. dlg mogelijk , volgen zal.
He Godsdienst, geen belet fel voor geoorloofd vermaak, met aan. iVijzin* van de middelen om vóórt ekomen, dat dit vermaak zondi* worde. Uit gegeeven door de Bataaffche Maatfchappij : Tot Nut van 't Algemeen. Te Amjleldam, bij C. de Vries, H. van Munfter en J. van der Heij, 1803. 150 Bladz. In gr. Octavo. De prijs i$ f: - 7 - 5
Dit Boekdeeltjen bevat twee Verhandelingen, met meer anderen ingezonden , ter beandwoording der vrage, opgegeven door de Bataaffche Maatfchappij : Tot Nut van 't Algemeen, ,. Vordert de Godsdienst eene volftrekte verzaaking van alle vermaaken en uitfpanningen, hoe ook ge" n^amd ? zo neen ! Welke behoedmiddelen moeten er ge", bruikt en welke regelen in acht genomen worden , dat zulke vermaaken en uitfpanningen door misbruik niet zon", dig worden ?" De eerfte Verhandeling, welke de gouden Eerepenning werd toegewezen , is van den Eerw. b. verwe ij Leeraar bij de Gemeente der Hervormden te Marslum
(thands te Bolswardf) Zie hier het algemeene beloop
derzelve.
Na eene korte aanprijzing, verdeeling, en ontvouwing van X 5
330 »K GODSDIENST
het gewigt des onderwerps , onderzoekt hij, in het eer/te Hoofdftuk , het eerfte gedeelte der vrage, „ of de Godsdienst eene volftrekre verzaaking van alle vermaaken eischr ?" —— Na vooraf te hebben bepaald , wat men, door Godsdiens. , wat door vermaken , te verftaan nebbe , wijst hij aan i dat de Godsdienst, noch alk vermaken veroorlooft , noch ook alle verbiedt, maar veeleer leert, om fommige vermaken te verzaken, en anderen te genieten. Deze bepaalt hij dus nader — Geoorloofd zijn Zedelijke of
Geestlijke Genoegens — Zoodanigen, die niet geheel zinlijk of dierlijk en dus onzondig zijn — Die,hetzijop zich zeiven, of in de gevolgen, voor niemand nadeelig zün - waardoor
men dus niet tot kwaad kan verleid worden." Hierop
geeft hij in het tweede Ho<,fdftuk eenige regelen aan de hand, ten einde een geöotloofd veiuiaak niet zondig worde. Hij wil, dat men ten dien einde lette, op de oogmerken . waarom men een vermaak geniet, op de gezindheden, met welken hetzelve genoten wordt, op den tijd, waarïn men hetzelve neemt, en eindlijk op de genieting zelve In het derde of laatftc Hoofddeel worden nu eenige hulpmiddelen aan de hand gegeven, ten einde de in de verhandeling gemaakte bepalingen en raadgevingen te beter te kunnen volbrengen. — Hij beveelt ten ernftigfle aan, dat men Godsdienftig zij, — zich eenige voorbeelden voorftelle, - aan Gods alwetenheid denke — zich zijner beftemming heri'nnere, — en van het gebed een ijverig gebruik make.
Uit deze fchets van de geheele Verhandeling zal de Lezer genoegzaam kunnen opmaken, dat V. vrij naauwkeurig en volledig alles heeft ter nedergefteld, wat tot zijn onderwerp behoort: vooral kan niemand hem dien eenvoudigen ftijl ontzeggen, die in alle de Werkjens eener Maatfchappij behoort gevonden te worden, welke voor den eenvoudigen in het bijzonder fchrijft. Zijne uitdrukkingen zijn reeds op zich zeiven klaar en duidlijk, en worden dit nog meer door da voorbeelden, mei welken hij alles heeft zoeken op te hef. deren.
Niet minder beviel ons de Verhandeling van w. c. hoog (in leven) Predikant bij de Hervormden te Dombwg; aan weiken de zilveren eerepenning toegewezen is. Na eene zeer gepaste inleiding over het gewigt dezer vraag, geeft bil vooraf eene juiste bepaling van de vermaken en uitfpani ringen, welken al en welken niet verboden zijn. - Hierbij het onderfcheid tusfchen het zinlijk en het zielkundig, redelijk vermaak asngcwezen hebbende bepaalt hij zich alleen hij het eerde, omdat het laatstgenoemde van zeiven als geoorloofd moet befchouwd worden , uit welk oogpunt hij dan de vraag Bader bepaalt, en nader betoogt, dat ook zinlijk vermaak siet ongeoorloofd is; i, omdat de mensch eindig is; — 2,
om.
CE EN BELETSEL VOOR GEOORLOOFD VERMAAK. 331
nmrhft hij vatbaarheid voor en innerlijke neiging tot vermaken leeft; 3, en omdat velen, zonder dezen, het leven nooit genieten kunnen. Dit alles nader ontvouwd hebbende toont hii aan, dat de Godsdienst dergelijke vermaken en uufpanSen veroorlooft; en wel - uit der menfchen eerften toeftand m het Paradiiu - uit de Godsdienftige inrichting van het huisgezin en nagedacht van abraham - en uit den geest van de Euangelifche bedeeling, waarbij het voorbeeld van Christus niet vergeten wordt. In de tweede plaats brengt
hij voorbeelden bij, hoe echter deze geoorloofdheid van z.nfi k vermaak niet onbepaald is, noch zijn kan, hetweUe hem brengt op de behoedmiddelen, welken gebruikt, de regelen, welken in acht genomen moeten worden , bij het genot der 2* vermaken De volgende regelen geeft hij hiertoe aan de hand: — 1, Kent uwe verheven bedemming en ijvert, om 'tv aan te beeldwoorden; 2 Kent de wereld er, de waarde der zinlijke vermaken en uitbanningen; — 3» « zeiven en uwe medemenfchen; - 4. Houdt orde in m e zaken- leeft gezet in uwen kring en '^^fS^SSi als ge andere pligten moet vervullen; in alles, en vergenoegd in uwen kring. — Met deze vijl reheL verbindt hij nog Senige Behoedmiddelen - 1, Weest waakzaam over uw hart; a, Onderdrukt uw ge weeten nooit,J, Deukt aan de gevolgen van uwe woorden en daden , 4, iJenkt am God• S Weest ftandvastig. Eindlijk wordt deze Verhandeling met èenige Aanfpraken aan allen in het gemeen, aan de Lecraaren van den Godsdienst, aan de Onderwijzers der jeugd, cn aan de Ouders befloten.
Wii willen en kunnen niet ontveinzen , dat, hoewel de Verhandeling van b. verweij, meer door voorbeelden opgehelderd , en daardoor mislchien meer gefchikt is naar de vat. baarheid van 'net algemeen , die van hoog met min eenvou^io- en hier en daar, hoewel niet zoo rijkhjk, met voorbeelden opgehelderd is; maar voor het overige meer beredeneerd , meer volledig is , en wij aan de laatfte over het sehe°l , ook zelfs in aanmetking , genomen , dat zij voor bet algemeen zijn moet, de voorkeur zouden geven. ——Eene gewigtige verdiende heeft de laatde onzes erachtcnsbov»n de eerde (doch hetwelke bij de Beoordeelaars nuftMCtf of een minder, of een tegenövergedeld uitwerklei gehad heeft ) dat naamlijk daarïo gewag gemaakt wordt van den invloed, welken het geloof aan Gods verzoenende liefde in christu* ie sus op de waardige genieting van zinlijk vermaak hebbe. Dien geest wenschten wij , dat over het algemeen , in de fchriften der zoo nuttige Maatfchappij heerschte, dan zouden dezelve nog meer nuttig kunnen worden.
Di-
332 DIALOCUES, FRANCAIS , HOLLANDAIS ET ANGLAIS.
Dialogues, Francais, Hollandais et Anglais , fur des fujets famdiers, a 1'ufage des Ecoles. Franfche, Nederduitfche en Engelfche Samenfpraken , over gemeenzame Onderwerpen, ten dienfie der Schooien. French, Dutch, and Engïish Dialogues , on familiar fubjefts, for the ufe of Schools. Te Rotterdam, bij W. Locke en Comp., 1803. ióo Bladz. In Duodecimo. De prijs is f 1 . : . :
Als of 'er nog geen genoegzaam aantal van Samenfpraken ten dienfte der Scholen voorhanden ware, komen de Boekhandelaars, locke en Comp. aan de lange keten nog eene fchakel voegen. -Verfcheidenheid vermaakt, zegt het fpreekwoord. Misfchien zal de nieuwheid eenigen uitlokken om zich deze Verzameling aan te fchaffen ; waarmede wij hun, ter uitbreiding van Franfche , Nederduitfche en Engelfche Taalkennis, geluk wenfchen.
De Mode; eene Satijre. Te Rotterdam, bij J. Hofhout en Zoon; enz.; en verder alom.. 100 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 15 . :
Volgends het gevoelen van den Schrijver dezer Brochure fchijnt alles mode te zijn, wat met zijne denkbeelden niet overeenkomt, en de grootfte eenzijdigheid bij hem te huisvesten in de nog versch in het geheugen liggende voorvallen, ons Vadeiland ben-effende; terwijl hij alles , wat maar eenig. zins tot herfiel van ons diep vervallen Staatswezen heeft kunnen (trekken, met eene in gal en alzem gedoopte pen, op eene brutale en wanfchiklijke wijze hekelt. Als welmenend Vaderlander, die rust en cendragt mint, mishaagt ons zoodanige handelwijze, die niet dan ergernis verwekken kan, en daar benevens, zonder eenig bewijs of fchijn van waarheid, de grootfle en lompfte ongerijmdheden ten toon fpreidt.
Om den befcheiden Lezer te overtuigen , dat wij hier niet te veel zeggen, en hem tevens iet tot eene proeve mede te delen zullen wij het volgende (Bladz. 31) overnemen.
„ Voor zoo verre ik heb kunnen naargaan, zal het bijnaar „ (jbijna} om dien zelfden tijd geweest zijn ^naamlijk dien „ van Regentje fpeelen, zoo als de 'Schrijver het noemt), dat „ Madame de mode ook nog een ander Spelletje had inge„ voerd, waarvan ik de regte benaaming niet heb kunnen „ opfporen; doch het welk voornaamlijk moet beltsan heb. „ jen in de Gaauwig. of Behendigheid van het een of an„ oer Ambt magtig te worden,- Onuitfpreeklijk groot was het
DE MODE , EENE SATIJRE.
333
getal der genen, in welken de mode ook ten dien opzigte
" haare Aanbidders vond. Welhaast kan men geen oog
" op de Gezwindheid houden, waarmede duizenden van *' menfchen uit hunne onderfcheidene Ambten en Bedienin. " gen geftooten wierden, om er diegenen, welken in die " Gaauwigheld het meest excelleerden, mede bekleed te ' z:en. r - Die zig het best op dat Spel verftonden, wisten " zig aandonds van de grootde en vetde brokken meester te "maaken, terwijl deezen, op hunne beurt, dan ook lbms weêr door anderen wicrden uit den Zadel geligt: — en, „ zoo doende, maakte ieder dier Modezuchtige Speelers, dat hij wat meê kreeg van de Stokvisch-vellen. — Misfchien „ is het wel in dat zelfde Land geweest, waar in dat zeer ,' kleine Steedje ligt, van het welk de groote rabener, in , het IV. Deel zijner Hekelfchriften, pag. 25, met even zo veele woorden zegt; Buiten de nachtwacht weet ik m'e* \ mand, die op eene geoorloofde wijze aan zijn ambt gekomen is: ', Zelfs hadden, veele der Geestlijken van het gegoedde of tal„ rijkde kerkgenootfchap in het Land, waar het geval zou mogen gee\-ieerd hebben, zig dat Spelletje ook al weeten ten „ nutte te maaken: — ten minden zag men, in verfcheiden der voornaamfte Steden , Leeraaren op den kanfel daan die de plaats vervulden der waardigde en dierbaarde Kruisge» zanten , welken op de hardde en onbillijkde wijze van " hunne Posten waren ontzet geworden; terwijl fömmigen dier " Nieuvverwetfche Lichtverfpreiders, welken zig heimelijk " fcheenen te kittelen van vreugd, dat zij bij het voorfchree* " ven Spelletje zoo bijzonder gelukkig waren, van Opge", blaazenheid en Verwaandheid bijnaar (bijnaj meenden te „ barden."
„ Met eene Christelijke dcelneeming in het lot haarer hoog, gefchatte wettige Zielenzorgers, en met eene welverdiende;
Verontwaardiging , ten aanzien van derzelver 'onwettige ", Plaatsvervuilers, lieten fommige Gemeenten deeze laatften
bijnaar Qbijna) alleen voor doelen en banken praaten, als
het beste en zékerde middel, om (indien zij maar dandvas„ tiglijk daarbij gebleeven waren) de eerften, voor welken zij ' dus openlijk toonden partij te trekken, — naar beitoo-
ren, — weêr herdeld te krijgen; maar welhaast bevestig„ den die zelfde Gemeenten het bekende fpreekwoord ook:
,, dat alles flijt door den tijd. Zelfs fcheen de altoos
„ verfchuldigde Hoogachting voor de grootde en voortreflijk„ de Mannen, zoo in de Kerk als in den Staat-, bij zeer vee„ len, al langzamerhand, uit de mode te raaken; — .ten „ minde voor een tijd: — want wie kent de getiuuriglijk: „ afwisfetende verandering der wispeltuurige modh; niet "
,, Onder anderen had de zoo Eerevolle Militaire Stand van
„ dien
.334
DE Ji O D Ë , EENE SATltRE,
„ dien.tijd, .en van die Landftreeken , bij het laatstgemel„ de mode- Spelletje den bitterden f'm.iad te ondergaan, den onherfteibaarften ramp te lijden ; daar 'er riuizen„ den, aan Land- en Zeedienjt toegewijd, en aan Eed en „ Plicht getrouw gebleeven, ja zelfs veelen hunner op eene „ met Schande vermengde wijze, van hunne Posten verlasten f, wierden; waar door zig eene groote Menigte van eerlijke „ en aanzienlijke Huisgezinnen, zowel ais vrn injiyi^'ufele „ Perfoonen, in den zorglij.kften toefand gedompeld „ (welk eene akelige fituatie toch kan ooit worden gelijk „ ge Held met die van eenen , geene middeien van zig zffvefl ?, hebbende, Militair, en van eenen dergeüjken Geleerden, „ wanneer zij zig van de Source van hun beftaan beroovd vin'. „ den?) — zonder dat men het gros der Natie, ter redding „ van die en andere tot eenen fatfoenlijken kring behoorende ,, Ongelukkigen, welker loflijke IJveren Zucht voor de belangen „ hunnes zoo laag gezonken Vaderlands in dert diepften ramp,, fpoed hadden neergeploft, zag bijgel'prongen; — misfchien, „ om dat men het Corps der ongelukkige Militairen voor te tat„ rijk befchouwde, om aan het Terhulpe- komen van deze!» „ ven te kunnen denken: — terwijl de eeuwiglijk met zuivere „ hoogachting te vermeidene Naamen der genen, welken zig, „ flegts eenigermaate, hoe gering het dan ook mogte geweest „ zijn, ter vervulling van dien edelen en verheven Plicht „ hadden gereed getoond, met de onüitwischbaarfte letteren „ eener altijdduurende Erkendtenis in alle dankbaare harten „ gegraveerd wierden. De voornaamfte, en mtt den
kring der Mishandelden overëenkomflige, Hulpe egter fcheen „ de in dat opzigt wel een weinig bijgeïóovige mode voor „ éénige waardige Geestlijken, — gedaan hebbende, wat zij „ aan hunne eigen conscientiën verfchuldigd waren, '— te wil„ len bewaard hebben, — tevens, zo het zig liet aanzien,
van gevoelen zijnde, dat alle andere fatfoenlijke Lieden, „ — wat dezelven dan ook ter bevoordering eener goede zaak „ mogten hebben gepresteerd, welke geweldige vervolgingen „ zij daarom ook mogten hebben doorgeftaan, en welke bij» naar (bijna') onverduurbare fmarten zij 'cr ook om mogten „ geleeden hebben, niet tegenftaande zij ook Broodsgebrek „ hadden, — evenwel voordaan aan aile de hard- en- bit„ terheeden van hun allerrampzaligst, ja bijnaar (bijna) tot
wanhoop vervoerend, lot maar geheel cn alleen moesten „ worden overgelaaten: — aan welk zoo onbarmhartig ge„ voelen der mode, niet alleen, vrij algemeen, met de uiter?, fte bereidwilligheid fcheen gedefereerd te worden; maar het ,, welk zelfs even als eene Wet fcheen te worden aangezien, „ waar aan men de ftriftfte Gehoorzaamheid fchuldig was. — „ Ondertusfchen was het net, als of Hij, die de Liefde zelf
C. BACKMAN, DE VUURPROEF*
is, zijne reeds zoo geduchte Gramfch p in lichten l^aijtn vlamme zettede, over de verregaande Liefdeloosheid der
„ genen, die hunnen flaatkundigen en gödsdienjligen Celoovs-
\, genooten foms in den zorgiijkften toeftand zoo ganse i ge>
„ voelloos konden aanzien." Enz
Van verdere bijzondere aanmerkingen, welken wii over die
gefchrijf konden maken , onthouden wij ons mee opzet.
De Vuurproef, Tooneelfpel, in vijf Bedrijven Naar den der. den Druk uit het Hoogduitsch van g. hagemaïm. TV Leeuwarden, bij de fVed. f. P. de Boij, 1804. 117 Bladz. Yi? Octavo. De prijs is f: . 14 - :
De hoofdzaaklijke inhoud van dit Tooneelftuk komt hier cp uit: fredrik, Paltsgraaf van Sax:n was gehuvd met a de f, heid van st .de, welke echter tot deze verëeniging gedwongen geweest was. Haar vorige minnaar looewijk, Graaf van Thuringen, beminde haar nog, komt haar in het heimlijk te Neb ra , een Slot en kleine Stad in Thuringen, waar de Paltsgraaf zijn verblijf hield, nalpeuren, en vindt gelegenheid om haar onder de vermomming van een Monnikskleed, ta fpreken; dan, deze bijeenkomst wordt door haar' minijverigen en wreden Echtgenoot ontdekt; deze verdenkt haar daarop van ontrouw, doet haar gevangen zetten en belegt een' plegtigen Rechtdag over haar , op welken zij tot de Vuurproef, of het aanraken van een gloeiend ijzer veroordeeld wordt . ten einde, volgends het gebruik van die tijden, waarin de Fabel geplaatst is, daardoor hare fchuld of oufchuld te beproeven; wordende het in die gevallen, waarin men geene bewijzen genoeg hadde, om den aangeklaagden te overtuigen, aan zoodanig eene onmidlijke medewerking der Godiijke magt overgelaten, om de onfchuldige te befcherrnen, en dezelve tegen het branden van het ijzer te behoeden «dklheid ondergaat deze proef zonder eenig letfel van het vuur te ontvangen en daardoor wordt ht're oufchuld volkomen bewezen. De Paltsgraaf fredrik, hier echter niet mede vergenoegd- tracht haar nog verder gevangen te houden en te vervolgen; doch wordt door den Graaf van Thuringen, dien hij ook re^ds in zijne raagt had, doch die zijne gevangenis had weten te ontkomen, tot een tweegevecht uitge-i daagd , en daarin door hem overwonnen en doorkoken; waarna die Graaf nu met adelheid zijne Weduwe in het huwelijk treedt en het Spel befloten wordt.
Dit Stuk is uit deszelfs aard niet gefchikt om op openbars Tooneelen vertoond te wrden,wijl deszelfs inhoud op eene/.uiver Geestlijke daad, naamlijk het inroepen van de onmidlii' ™lgg. alwaar hij (preekt over het voorjpelde in deze Profeetijche Openbaaring, met opzicht tot den Mensch der zonde, en den Antichrist. „ De aanmerking," zegt hij, „die wij daarö ver maken, is begrepen, in deeze (telling: „ Het Roomfche Pausdom wordt wel I voorfoeldin deeze profeetifche openbaaring, maar niet, als hetzelfde onderwerp met den mensch der zonde, van wien Paulus fpreekt, enden Antichrist, van wien " Johannes gewaagt; moetende, hetgene desaangaande ,, nader ontdekt wordt in deeze profeetifche openbaarmg, „ gebragt worden tot het nog niet vervulde. „ En Bladz. 100, zegt hij, ten beduite: ,» dat men het gemeen denk-
OVER DE OPENBARING VAN JOHANNES.
33?
,, beeld, het geen de Roomfche Paufen," (dit is wat dubbelzinnig; den heerfchenden geest der Roomsch- Pauslijke geestlijkheid of Kerk; dit zou geloven wij, duidlijker zijn;) „ tot den mensch der zonde en den Antichrist maakt, ge„ heel van zich verwijderen moet, als ongegrond, klaar„ bhjklijk herkorufiïg uir-eenen o'verdreevenen, en kwalijk „ beftierden Godsdienstijver; en bebbei.de ongelukkig „ gediend tot eene bron van zinsinhrengingen in hetzel,, ve." Men vergelijke ook Bladz. 59 , en elders. Wij menen die geneigdheid, om deze kerk zoo verichonetid te behandelen, en in dit opzicht onze oude Kerkhervormers in het ongelijk te Hellen , in meer hedeudaagfebe Godgeleerde fchriften, zelfs vau ijveraars voor rechtzinnigheid, befpeurd te hebben. Wat mag daarvan de reden of r.anleidende oorzaak zijn ? Is het ook, omdat, gelijk de Eerw. de haas Bladz. 99, fchrijft, „ het Roomfche „ Pausdom, onder alle verbasteringen van hét Apostolisch „ geloof, de leer der aanbiddelijke DRlEëENHElD , in het ,, bijzonder de verborgenheid des VADüfcS en des zoons , „ beeft blijven erkennen?" Maar, men weet immers, hoe de Leeraars dier kerk, ook in onze dagen , deze leere niet zoo zeer op het getuigenis der II. Schrift, als wel op het gezag der kerk gronden; en dat zij juist dit Leerftuk aanhalen ais een voorbeeld, ten bewijze, dat de H. Schrift niet alles behelst, wat wij ter zaligheid geloven moeten, ten zij de overlevering en het gezag der Vaderen en der kerk het ontbrekende aanvulle! Wij hebben ons verpli^t gevonden dezen wenk hier te geven; h^hnt ii fiMS*f)n ypannaU, die nier blind is, begrijpt, wat wij bedoelen. Hoe moeilijk is het, den rechten middenweg te bewandelen? Doch, genoeg!
In het Werk zelven iaat de Eerw. de haas eenige voorhercidfeten voorafgaan. Na aangemerkt te hebben, dat 'er in de fchriftüitfegging,, bijzonder van dit Boek der Openbaring, nog veel te doen overig is, en de Got'lijkheid van hetzelve aannemende; en hij leidt uit het tweetal opfchriiten van dit Boek een drietal hoofdvoorbereidjelen af. Het eerfte ontleend uit bet algemeer.er opfchrift dezes Bo'ks , over de benaming %ran dit Boek, Openbaring, over de gezichten» over den Schrijver johannes , die in d}t opf helft Theologos of Godgeleerde genoemd wordt. Dit wo'dr nti verders Bladz, 9 enz. gebijzonderd, door de befchouwing dezer vier Hukken: de toefchikking des Briefs Y a aan
340 g. D t HAAS
aan bepaalde onderwerpen, de VII gemeenten van Afiê; de tijdorde van de befchrijving dezes Boeks, het is voor het laatfte gefchrift van j o hanne s te houden ; de voornaamfte voordragten, van een tweetal onderfcheiden openbaringen , waarvan de eerfte Hoofdft. I. 9— tot Hoofdft. III einde, zeven onderfcheidene Brieven bevat,welken de Eerw. de haas niet voor Profetisch houdt, en dus alles in dezelven letterlijk opneemt, bij voorbeeld , niet alleen ' antipas den getrouwen getuige, maar ook de vrouwe jezabel, en de Nicolaiten, houdende voor toenmaals geleefd hebbende perfonen. Eindlijk fpreekt hij over de hoofdverdeeling en hoofdbedoeling van dit Boek. De hoofdbedoeling van deszelfs profeetisch deel befchouwt de Kerkleeraar, als (trekkende, om de Afiatifche Christenen , en nevens dezelven alle Christenen van alle tijden en plaatfen, te bereiden, in het gemeen tot jesus toekomst ten jongften dage, in het bijzonder tot het alles bevattend gevolg van dezelve, het uiterlte toppunt van de heilverwachting der Christen kerk, naamlijk de huishou» ding van de vernieuwde wereld.
Een tweede Hoofdvoorbereidfel wordt ontleend uit bet meer bijzonder en breder opfchrift dezes Boeks. Dit opfchrift wordt liefst befchouwd , als uit j 0 h ann e s pen gevloeid, en niet oorfpronglijk van eene andere en latere hand, welk laatfte geenen hïjlorifchen grond heeft. Dit opfchrift wordt Bladz. 16 volgg. verklaard bij wijze van voorbereiding tot de verklaring van dit Bock.
Het derde Hoofdvoorbereidfel wordt ontleend uit den 'Inhoud van de beide opfchriften dezes Boeks over het geheel befchouwd ; alwaar gehandeld wordt over de moeilijkheid van hetzelve Bladz. 46, en Bladz. 53 wat men te vermijden heeft, bij het uitlegkundig onderzoek van dit Boek. Eerfte waarfchouwing Bladz. 54. ., Men moet — zich wagten, om niet te zeer te vallen „ in het vernuftige." Tweede waarfchouwing Bladz. 56.
Men moet — zich wagten, om niet te zeer te vallen. ,, in het geestlijke." Derde waarfchouwing^ Bladz. 58. ,, Men moet zich wagten voor eenen kwalijk heftuurden „ Godsdienst -ijver." Vierde waarfchouwing Bladz. 60. „ Men moet — zich wagten voor den invloed van broe„ derverdeeldheid en pariijzugt."
Dan volgt Bladz. 61 eene befchouwing van hetgene men in 'acht te nemen ea te overwegen heeft bij het uitlegkun-
over de openbaring van johannes. 34*
kundig onderzoek van dit Boek en wel eerst in het gemeen van het gant/che Boek, ten aanzien van het Letterkundige het QMerfehe , en den inhoud beltaande iu zigtbaare %\\hoorbaare ontdekkingen. De fpraakvoeringen, der hevnellingen aan johannes gefchied, zijn naar alle waarfchijnlijkbeid in het Hebreemvsch gefchied , Bladz, 74. Eindlijk ten aanzien van de ifaaste be,fteraming en richting van dit Openbarings-fchrift.
Bijzonder wordt Bladz. 81 aangewezen, wat men bepaaldlijk in het oog beeft te houden , met opzicht tot het Profeethch gedeelte dezes Boeks; over de bepaalde uitgeftrcktheid van de profetifche openbaring van dit boek; over het verband tusfchen dezelve en het voorfpelde in andere gedeelten der H. Schrift; over het voorfpelde ra deze Openbaring, ten aanzien van het al en met vervulde; over het voorfpelde met opzicht tot den mensch der zonde, en den Antichrist; waarvan wij bier voor iet gezegd hebben; over de praktikale hoedanigheid van de profeetfiën dezes Boeks in het algemeen befchouwd; over de praktikale vruchtbaarheid van dit Voorzeggings-ichrilt. Eindlijk fluit de Eerw. de haas deze voorbereidselen met nog twee aanmerkingen ; 'de eerfte, dat men zich ooor niets anders dan door zuivere liefde tot de waarheid late beduren, in het nafporen van den zin dezes Boeks. De tweede, dat men nedrig.tot God daarbij opzie, en ernftig bidde, om de verlichting van zijnen geest.
Verders behelst dit Deel eene geleidlijke uitlegging der III eerfle Hoofdrukken der Openbaring, waarin wijden Schrijver , uit hoofde van ons bedek,niet kunnen volgen. In deze uillegging, welke uitvoerig genoeg is, en alles in deze Hoofddukken letterlijk befchouwt, gelijk wij gezien hebben, komt nog al het een en ander voor, hetwelke aanmerking verdient. Bij voorbeeld Bladz. 198 volg. verdaat de Eerw. de haas de Engelen der gemeenten, van welken de VII Brieven in deze Hoofddukken gefchreven worden, van zekere bedienaars van de Afiatifche Kerkgemeenten, en wel van afgevaardigden derzelven , gelast, en gevolmagtigd, om den band van eenigheul in de leer, met dien der onderlinge broederliefde te bewaren , en op alle wijzen bevorderlijk te zijn aan de gemcenfchaplijke belangen van die Gemeenten; deze afgevaardigden zullen zeven in getal geweest zijn, zijnde uit leder van de kerkenraden der zeven Gemeenten, één afgeY 3 vaar-
342 w. a. vak vloten, de theologie des bijbels.
vaardigd töt de gemelde einden'. — Hier zou men de eigene woorden van den Heere de haas misfchien kunnen overnemen : Deze uitlegging heeft tegen zich , dut zij gecnen h'istorifchen grond heeft! enz.
Eindlijk Wordt Bladz,. 405, dit Deel des Werks befloten , mer 1 en Nader befchouwend en praktikaal overzicht van Hoojcftuk II en III. Wij wachten, op de uitgave der heiüc volgeuue Deelen, wanneer men eerst in itaat Zi' zijn te beöordeelen, of deze arbeid het doel zal treffen , om het ooi-merk en den zin van johannes Opengaring, boven alle bedenking, door klare en gegronde uit. legging, te plaatlën.
De Theologie des Bijbels. Of, de voornaamfte waarheden der gewijde Schriften , aanèengefchakeld befchouwd. Tweede Deel. Te Amfteldam , bij C. Cóvens, 1804. 58» Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - : - :
Met dit Deel wordt door den Heer van vloten niet alleen dit Werk , maar, naar het fchijnt, zijn gehele fchriif-arbeid befloten, ten minde vóór he^elve is geplaatst: Een affcheid van den Lezer zijner fchriften 01 er den Bijbel, waarin bij zegt: ,', voornemens te zijn, van nu af, niet meer als Schrijver over onderwerpen van dezen aart in het openbaar te verfchijnen, dan alleen in 't geval, dat iemand als tegenfehrijver of Recenfent aan hem en aan 't publiek zich perfonetl bekend make "
Zonderling is dit affcheid; in hetzelve fchijnt een Man te fpreken, die over niemand voldaan is, dan misfchien over zich zeiven ; die zich fchijnt te verbeelden , dat men perfoneel iet tegen hem heeft ; hii fpreekt van zulken, die hem gram zijn, aan welken hij de gelegenheid ontwringen wil , om zich tegen hem te bezondigen: meest heeft hij het tegen de Recenfenttn, en geeft verfcheidene regels op, naar welken hij wil, dat de beöordeelingen zullen ingericht wezen; hier tegen over (telt hij een fragment , welks Schrijver hij zijnen Lezer verzekeren kan, „ dat boven allen in de gelegenheid was, om hem ,, van nabij te kennen," zonder nader zich uit te laten, boe na of ver de Fragment-Schriiver hem befta. Dit Fragment zal 'sMans characler behelzen, en teekent hem als ten zeldzaam , als een diepdenkend man, enz. enz.
enz.
mmkundig opstel der christelijke leer. 343
enz. want , wij verkiezen liefst niet meer te zeggen ; daar de Man zelf zoo veel van-zich zeiven ipreektj ooft verkiezen wij niet, onze gedachten te uiten, over dit Deel des Werks zeiven ; want , of wij al betuigden , dat wij niets perfoneels tegen den Heer van vloten hebben, dat wii geenszins behoren onder de genen , die hem gram zijn, de waardige Man mogt het zich eens verbeelden, en wij dragen hem te veel achting toe, dan dat wij hem eenigzins zouden willen krenken.
Redekundig Opfiel, der Christel,,ke Leer, geloof. Door eenen Leeraar der (van den) Chnstehjke f» Godsdienst. Te Amjleldam, bij J. liel, 1804. 64 Bladz. In gr. OEiavo. De prijs is ƒ : - 10 - .
-«V/ij kennen den Schrijver van dit Stukjen niet, wij W ftellen 'er ook geen belang in om hem te kennen, want in allen -revalle, wij beöordeelen niet den SchrijSiW^ »et het charakter van den Schrijver, en zijne geaardheid, hebben wij niets e fchaffen, wanneer eenig Gefchrift door ons 111 aanmerking ge. nomen wordt, ter? einde 'er onze gedachten van te zeggen. Wij bepalen ons alleen, tot hetgene wij lezen en voor ons hebben. .
Het oogmerk van dit Stukjen moge prijswaardig wezen, volgends den Tijtel: Een redekundig opfiel der Lhristeliike leer, tegen 'het ongeloof; volgends de Voorrede, teJen onze hedendaagfche Neölogen , Naturahsten, Kantiaanen of andere Beflrijderen, enz. Of de Kanttanen te vrede zullen zijn, zich in deze klasje, zoo :Jg^efn. geplaatst te zien, zullen wij niet beihsfen. Ma«, ü is dit oogmerk hier in dit Stukjen bereikt? Op deze vraag kunnen wij geen goedkeurend andwoord geven, omdat dit Stukjen duister, verward, flordig is m deszelfs voordragt, en naar gelang van de grootte, menigvuldige blijken van onkunde, gebrek aan oordeel, gepaard met eene bijna ondraaglijke verwaandheid en zelfverbeelding, meesterachtig bedillen, en volftrekte magtfpreuken bevat ; en gevolglijk geheel niet gefchikt. is, om aan deszelfs oogmerk te beandwoorden, ot dienst te doen aan de waarheid, zoo als die 111 Christus is, of, om tegenfprekers te wederleggen.
344 redekundig opstel der christelijke leer.
Het Werkjen is, bij wijze van vragen en andwoorden opgelteld ~, en overladen met aanteekeningen ; terwijl , volgends den Schrijver, hetzelve niet zoo zeer voor Kinderen maar bijzonder voor aankomende Leden, onder de Christenen zeer gefchikt is, om dezelven tot nadenken op te leiden, over die vaste gronden, waarop de Christlijke waarheid rust. Wij geloven , dat het geheel niet voor Kinderen , en voor aankomende Leden onder de Christenen zeer gefchikt is, om — hen in de war te helpen !
Laat ons proeven opgeven van alles, wat wij tot hier toe gezegd hebben, opdat wij niet fchijnen, met magtfpreuken te werk te willen gaan , waarover wij het Boekjen befchuldigen.
Slordig is het, in de eerfte plaats, ten aanzien van de taal, waarvan de Tijtel reeds een voorbeeld geeft, maar even daarüit ontftaan wel eens ongerijmdheden , bij voorbeeld I>ladz_ 23 en 24, zegt de Schrijver van jesus, dat hij in zijn twaalfae jaar reeds vatbaar was voor onderwijs. Hij wil waarfchijnlijk zeggen, dat jesus, in zijn twaalfde jaar reeds in lhat was, om onderwijs te geven.
Slordig of onkundig is het Boekjen in bijzaken, dus wordt, Bladz. 29, herodes, tot wien jesus door pilatus verzonden werd, een Mede- Landvoogd genoemd. Maar, zulke hoogvliegers, als de Schrijver in dit Boekjen zich vertoont, zorgen niet voor zulke kleinigheden ! Pretor non curat minima !
Duister, onverdaanbaar en verward is dit Werk; als wij daarvan voorbeelden wilden bijbrengen, zouden wij vrij wat moeten overfchrijven, voarnaamlijk zijn de meeste aanteekeningen voor ons ten minde geheel duister, en hetgene over het Lcerduk der Drieëenheid bijzonder gefchreven wordt, voldrekt onverdaanbaar; niettegenftaande de meesterachtige uitfpraken tegen alles, wat tot hier toe daaromtrent gezegd is. Wij willen flechts één voorbeeld bijbrengen. Tn de aanteekening op Bladz. 40, lezen wij: „ Zonder hier in verfchiilende Wiisgeerige ge,, voelens , en Logomachien (woorden. (trilden) te tree„ den, merke men dit op: indien men 't Godlijk We„ zen in drie Perfoonen of Zelfstandigheden, (Wezens,
die op zich zeiven bedaan,) " — Welke verwarring ! "Welk verdandig Godgeleerde, het woord Perfoon in deze leere gebruikende, heeft daardoor verdaan, Wezens, die
qp
REDEKUNDIG OPSTEL DER CHRISTELIJKE LEER. 345
op zich zeiven beftaan? —— „ onderfcheidt, dan volgt „ hier uit: dat dit Wezen niet één en onverdeelbaar ,, is. — Zegt men , dat 'er een wezenlijk onderfcheid „ is, tusfchen den Vader, Zoon, en Geest," — Wie zegt dat, dat 'er een wezenlijk onderfcheid is, tusfchen
Vader, Zoon, en GeestV ,, zo moet de een iets
.,, hebben, (onmededeeibare eigenfchap,) 't geen de ,, ander niet heeft; maar dit ftrijdt weder tegen 't denk„ beeld van een volmaakt God." — Hier merke de Lezer op, dat deze zelfde man in den Tekst, Bladz. 39, leert: „ Welke drie dus zo met elkander beilaan, dat „ 'er als God geen meerder nog minder, geen eerder of ,, laater is; de Vader is God , de Zoon is God, de H. ,, Geest is God," — ,, en zo onderfcheiden van elkan,, der zijn , dat de Vader niet is de Zoon; de Zoon niet is
de Geest; en nogthans geen drie Goden, maar één
,, God of Godheid beftaat." Doch, laat ons hem
in de aanteekening verder horen: ,, en zo ver onze re„ delijke , fchoon eindige begrippen , dit bevatten , „ koomt een onderfcheid dat beliaat in zulke onmededeel,, bare Eigenfehappen, die 't eenvoudig Godlijk Wezen, „ in deszelfs aart of natuur niet verdeden, onhevatce„ lijken tegenftrijdigvoor,"— Zou dit bijonzen man het zelfde zijn? —■ „ zo men hier onder niet heimlijk aan ,, drie Goden denkt. —— Het is daarom, dat ver de „ meeste Christen Wijsgeeren meenen, dat het ouein„ dig , volmaakt , eerbiedwaardig Opperwezen , door „ deze naamett Vader, Zoon en Geest niet de eigenfchap
van elks bijzonder Wezen, maar een bijzondere (of „ zo men wil perfoonele) betrekking, of werkzaamheid ,, naar buiten aanduidt, in welke de Godheid zich bij ,, perfoons-verbeelding, aan de menschheid inbaar God„ lijk Wezen voordoet. Zodra men toch de naam
van Vader en Zoon, in een wezendlijke zin (zo als ,, bij ons menfchen) en in gene betrckUjke, ten opzigt
van die geestlijke gaven of kragten in zijne menschheid „ geopenbaard, opvat, is het denkbeeld van God reeds ,, verkeerd, en 'er is een wezendlijk onderfcheid. En
wat de zwarigheid betreft, dat men van jezus toch „ eene Perfonaliteit duidelijk bewijzen kan, 't gene van „ den H. freest zo ligt niet beweerd kan worden, die „ reden laar zig ligtlijk daar uit verklaaren, dat jezus „ als menschlijk Perfoon, met Gods Natuur was, en is Y 5 » ver-
346* redekundig opstel der christelijke leer.
,, verëenigd." — Zou de man hier zich zeiven wel verliaan hebben ? Welke brabbeltaal ! geen Godgeleerde heeft gezegd, dat een menschlijk Perfoon met de Godi Natuur verëenigd was, maar omgekeerd, dat de Zoon van God, zijnde een Godlijk Perfoon, eene waare menschlijke natuur,niet een' menschlijken perfoon, heeft aangenomen! Is dit dan onkunde in den Schrijver, of enkel verwarring
van duistere denkbeelden? < ,, en uit dit oogpunt
„ moeten alle Perfoneele eigenfehappen of fpreekwijzen , „ aan hem toegeëigend befchouwd worden; daar men an„ ders weder in plaats van aan twee Natuurer. in jezus,
heimlijk aan twee Perfoonen zoude denken." —
,, Indien nu 't eeuwig heil der menfchen aan zodani,, ge leeringen: *er zijn in God drie waare Perfoonen óf „ zeifftandigheden , die egter maar één Godlijk Wezen „ zijn, welke drie Vader, Zoon en H. Geest onderfchei,, den, maar onverdeeld, verëenigd, doch onvermengd, de „ Zoon Gegenereert, {dat is, voordgebragf) en egter niet ,, gefchapen (of voordgebragt,)" — Hoe haatlijk is het in eenen meester Betweter, eerst zeker gevoelen, door inlasfchingen, naar zijnen zin te verdraaien, en het dan uit de hoogte te verwerpen! Het denkbeeld van Generatie en dat van fchepping is toch niet het denkbeeld van eene zelfde foort van voordbrenging — volgens Orthodoxe ,, Mijlliken (regtzinnige geheimzoekers) verbonden is, — Orthodoxe Mijjliken ! is dit een fcheldvvoord ? heeft
net eenen zin? • ,, waarom vinden wij dit dan niet
,, met ronde woorden voorgedragen , door den volmaakf,, lien Leeraar? maar zulk een eigenlijke Perfoonaliteit,
„ zulk een drie Godendom" Hoe ver gaat dit? ss.
,, loopt zoo zeer in tegen de gezonde redelijke begrip-
pen , dat de Jood en Heiden , indien zij aan geene per„ foons-verbeelding" de uitvinding van onzen Schrijver, die nergens door den volmaaktften Leeraar geleerd wordt, die geenen zin, en zo eenigen zin , enkel eenen
ongerijmden zin heeft ,, hadden mogen geloven ,
,, de Leer van den Heere jezus, even zo zoude hebben „ blijven verwerpen , als de Mahommedaan en heden,, daagfche half geleerde kenners der Christelijke Leer, „ die alleen om deze menschlijke uitdrukkingen en onver„ ltaanbare termen , dezelve veroordeelen." ——
En let wel, Lezer! dit fchrijft een Man , die Bladz. 43, in de aanteekening beweert: „ Voords , wie zal
„ a pri-
redekundig opstel der christleijke leer. 34?
,, a priori de onmooglijkbeid aantoonen, dat God tiénen ,, eigenliiken Zoon heeft? of zoude hij, die dén mensen. „ het vermogen der voortteeling verleend , zelve geen
magt hebben, eenen Zoon naar zijn beeld te Vormen, „ zo te vormen, dat deze 't afdruk fel van God en ziuie
volmaaktheden zij." De Utrechtfche Hoogleeraar
a. voget fchreef in zijnen tijd, bij gelegenheid, dat hij van een foortgeliik denkbeeld of gezegde, gewaagt, in één zijner fchriften : Deus increpet te, Satan! mj zullen ons vergenoegen , met dit heterodoxe Mïjfitkèrij te noemen.
Aan verdraaijing van, of onkunde aan de leere, over welke hij, meesterachtig , beflist, Haat de Schriïver, in dit Stukjen , meermalen fchuldig. Zie hier nog een vooroeelü, Bladz. 47. „ Terwijl door 't gebruik der onëi,, genliike uitdrukkingen: Geregtigheid of gehoorzaamheid „ toereekenen, volkomen betaald: veelen, die aan de klank „ der woorden en deszelfs zin in 't gemeene leven, blijven hangen, bier bij meenen te moeten beduiten, dat jezus zo in 't beoeffenen van deugd, als het draagen van de draf der zonden zo voldaan heeft, dat deugdbeoeffening gene waardij of verdiende heeft, en God de zonden nu niet zal draffen , of hij zoude tweemaal " betaaling eifchen en ontvangen , als zijnde net bere11 kend en afgemeeten. — Ongerijmde en Godonteerende ,, denkbeelden!" Jammer, dat de Man dir gevoe¬
len , waarover hij zulk een onbarmhartig vonnis velt, niet verdaat , ten minde, niet naar waarheid voorftelt!
Eene foortgelijke magtfpreuk lezen wij Bladz. 56 over den Kinderdoop : „ De Kiriderdoóp , geeft ook geen „ onduidelijke blijk van eene Mofaisch-Christelijke Gods„ dienst, welke 'reeds in 't begin der vierde Eeuw haar „ oorfprong, aan Joodfcbe Christenen verfcbuldigd is" — Waar is hier het bewijs ? De Schrijver toont zich even onkundig in de Kerklijke Gefchiedenis, als in al het overige! De invloed derjoodfche Christenen had toen reeds
zijne kracht verloren: ■ „ en van anders -denkenden
„ in die tijden , niet derk is tegengewerkt, om dat vee,, len tot rijper jaaren gekomen, den H. Doop verwaar„ loosden , en met dezelve ook hunne openbare Belijdenis;" — (rl'er hebben wij vergeefs het verband gezocht.^ „ terwijl zij ook meenden : dat Kinderen
,, door
34^ redekundig opstel der christelijke leer.
„ door den Doop eene heilzame kragt des Geestes ont„ vingen; en daar jezus als een Kindervriend hun zet, genden, zij ook gedoopt mogten worden!!"
„ En zo is deze handeling , welke zo zeer inloopt, ,, tegen de redelijke aart en waarde van jezus Leer, ,, door vooroordeel, bijgeloof en partijfchap, voordge„ plant cn (taande gehouden." — Nu wordt de Man 'er nog onverdraagzaam bij. Wij zullen dan ook liever een einde maken; zulke Égoïsten en ingebeelde Wijzen, zich als Leeraars opwerpende , zijn gemeenlijk boos , wanneer hun de waarheid gezegd wordt, en wij willen den Man niet ergeren.
Wij behoeven ons te minder met hem op te houden, omdat wij ons verzekerd houden , dat hij geenen opgang maken zal; zulke ftngu.'iere werken , zoo verward en zoo duister, als dit Boekjen, zullen al fpoedig in het duistere der vergetelheid verdwijnen , en niet meer gedacht worden.
Het Leeven van j e z u s ; door johan jacob hesz, Diaken van de Vrouwen-ftijtskerk te Zurich. Vertaald, volgens den zevenden , door den Schrijver naauwkeurig' naagezienen en verbeterden Hoogduitfchen druk. Tweede Deel. Te Amfteldam , bij G. Warnars. 367 Bladz. Voorw. LXXII. In gr. O&avo. De prijs is f 2-10-1
Over dit reeds lang bekende en geachte Werk van den Heer hesz , als mede over de waarde dezer nieuwe uitgave hebben wij het een en ander, bij de aankondiging des Eerden Deels gezegd Wij willen nu alleen den
inhoud dezes Tweeden Deels onzen Lezeren doen kennen.
Vooraf ontmoeten wij hier twee Afdeelingen : over de wonderwerken , die in de Euangelifche gefchiedenis voorkomen. In welker Eerfte hij meer bepaaldlijk naa den aard eenes Wonderwerks onderzoek doet, en ten dotte tot de* ze twee vragen betreklijk maakt: ,, Of er daaden zijn , „ waarvan men duidelijk zien kan, dat eene bovenmenschlij-
ke kracht daarbij werkzaam geweest is; En of de daaden „ van Jezus van dien aart geweest zijn ? " In de Tweede beahdwoordt hij eene Aanmerking van den Schrijver van
de
(*)Zie N. Vaderl. Bibl. VlUjleti Deels ijle Stuk, Bladz. 289.
J. J. BESZ, HET LEVEN VAN JESDS. 3»
,1. )?««»&. welke in het Aaithavgzel op dt twaalf lerfic OaUfche voorkomt « iL Jere'ii! (lat een Leeraar, die vertier mets te
&ÏÏÏ iS , moe, SsÏÏte
fSSSSJm £K vot.nne""on^rf ek = A. -
" ftand in ledige uuren, bij de hand neemt, met oog" merk om de zeiver inhoud, door eigen onderzoek, " Sr te leeren kennen; op dezelfde wijze, doch met " m it neeming van derzelver groot gewicht, als hij 2 een ancler menschlijk Boek zou voor zich neemen om
" VviSdaftel ook , dat hij zoo veele voorbereidende kennis heeft verkreegen , als. een Leezer, die " iuist geen Geleerde is, en nogthans in de allergewich" Kte zaak ook gaarne met eigen oogen zou wenfchen J !èöSen, noodig heeft, om in dat leezen gelukkig te
''DeTzulken geeft hij hier de nodige en zeer gepaste aanvvbzinin. En daar dezelven, misfchien, voorde, fëïSrgL«eren, mede niet ondienft.g zullen zijn, willen wii het voornaamfte kortlijk famentrekken. Wliet 3fc, dat den oplettenden Lezer, bij deze ov we Waarom niet met den aanvang van het
Raadspenfiönarisfchap van van de spiegel, is ons
onbekend. Hetgene in 1787-1792 voorgevallen is,
en vooral de onderhandelingen tusfchen Prmsjen, Ingeland en Hollandoxtx de guarantie van het Stadhouderschap, en de wederkerige tractaten, bij die gelegenheid gefloten*
— het voorgevallene in België, en waarin ook deze Republiek eene niet onbelangrijke rol heeft gefpeeld, — de fchikkingen omtrent de Maatfchappijën van Oost en West — om nu niet te gewagen van deze en gene maatregelen, inwendig genomen, ter vestiging der vorige orde van zaken —dit alles is toch zoo belangrijk en gelcmkt, om het charakter van van de spiegel te leeren kennen: ja misfchien niet minder belangrijk en gefcnikt, om hem vooral te leeren kennen in zijne bijzondere denkwijze en gevoelen aangaande de Regeeringsform dezer landen.
— Ware dit hier in zijn geheel, wij geloven, te kunnen beamen hetgene de Verzamelaar in he: Voorbericht beweert, „ dat v. d. sp. hieruit even zo wel, zo niet
beter, zoude kunnen worden beoordeeld , dan een ?' zijner beroemdlte voorgangeren, Mr. johan de ,, witt , uit zijne Brieven en Negotiatiën voor ons be" kend is geworden." , . „
Het tijdvak, echter , waarin deze brieven vallen, is zeker voor de Vaderlandfche Gefchiedenis, nog ten uiterfte 'belangrijk. Het is het tijdvak van den oorlog met de Franfche ^Republiek. Hoe vele gewigtige punten bevat hetzelve ! Hoe vele vragen levert het op voor den onpartijdben Gefchiedfchrijver 1 Vooral, wanneer men 111 aanmerking neemt, de betrekking, waarin wij tot Prmsjen en Engeland reeds ftonden, - dc openbare vijandigheden van eerstgenoemde!! tegen Frankrijk — de geheime machinatiën des laatstgenoemden tegen hetzelve — de aanhoudende woelingen onder de Konmgsgezmden — de opftokingen van Engeland onder dezelven; - en, het«•cne niet moet vergeten worden , — de richting , die alles ten nadeele van het huis van Oostenrijk en van frankrijk, door toedoen van Engeland, Holland en Prmsjen,
in België nam, de aanhoudende ontevredenheid in
ons land, niet alleen der zoogenoemde Patriotten, maar ook der oude Ariltocraten, die, hoe zeer den Stadhouderlijken invloed , uit noodzaaklijkheid, ingeroepen hebZ 3 ben-
35$
t,. P. VAN DE SPIEGEL
bende, nogthands denzelven, in hun hart, verfoeide», en als eene belemmering hunner bijzondere eigenbatigfl bedoelingen befchouwden; — wie', zeggen wij, dit alles m aanmerking neemt, en dus de botfiiigen gadeflaat, die, 111 ons land, moesten plaats hebben, en doordien
oorlog vermeerderd werden , en de menigvuldige
mislukkingen en tegenwerkingen van onderfcheidene ontwerpen, tot heil des Vaderlands gevormd, maar die niet «rookten met de bijzondere belangen der onderfcheidene partijen, en waarüit veelal halve maatregelen , en aanhoudende vertragingen geboren werden; — dan zalmen dit tijdvak onder de gewigtigften in de Gefchiedenis van ons Gemeenebest mogen tellen.
Jammer is bet, dat ons een zeer gewigtige ileutel ontbreekt. Wij bedoelen de andvvoorden der genen, aan
Wien deze Brieven gezonden zijn. Het'is zoo, uit
deze en gene aanhalingen in de Brieven aan anderen, is veel op te maken, maar ook hier heerscht duisterheid' en onvolledigheid. Dan 'er zijn andvvoorden van aanbelang agterwege gebleven , en die niet vergoed worden. De gapingen, die, betreklijk de Gefchiedenis, hierdoor ontltaan, zijn groot, en wel te grooter, om dat wij uit het beloop dezer Brieven en Onderhandelingen, genoegzaam kunnen opmaken, dat van de spiegel, e'n met hem de voornaamfte raddraaiërs in ons Gemeenebest, dikwijls ie veel moesten gisten, en, te weinig in het zekere wisten , de bedoelingen en ontwerpen der buitenMogendheden, en waardoor dikwijls verkeerde maatregelen werden in het werk gefteld; of ook zorgloos verbeid werd, waar noodzaaklijk voorziening moest plaatshebben. Moeten wij dit toefchiijven aan gebrek aan kunde of opmerkzaamheid bij onze Gezanten aan Buitenlandfche hoven, of aan de minachting, waarin onze Regeerin<* bij anderen was , dit willen wij niet beilisfen. Doch 'er°kotnen in deze Brieven trekken genoeg voor, waarin van de spiegel dit laatstgenoemde gevoelde, en zich, in Zeer ernfiige termen, daarover beklaagt.
Na deze algemeene Aanmerkingen over dit belangrijke Werk , blijft ons niet over, dan nog, in bijzonderheden , den Lezer met dit Werk bekend te maken. Dit is zeer moeilijk. Voor een aanè'engefchakeld uittrekfel is het «iet vatbaar. Losfe bedenkingen en aanmerkingen doen Weinig af. ——- Wij willen dan in het algemeen opgeven,
wat
BRIEVEN EN NEGOTIATlëN. 359
wat men hier vindt. - Vooreerst de Brieven van van de spiegel, in zijne betrekking, of particulier, gefchreven aan de Gezanten van den Staar, te Berlijn, te Weenen , te Londen, te Koppenhagen, te Petersburg, te Stokholm, als ook aan eenige Commisfaristen in Duitschland , hier en elders geplaatst, - bijzonder aan de Heeren brantsen en repelaar, te Parijs, bij hunne belangrijke zending, (waar wij echter vooral ons verwonderen over het gemis van den Brief van dezen aan van de spiegel,) — en eindlijk aan Lord maliniesburij, te Berlijn,™ den Griffier fa gel, te Londen. — Vervolgends vindt men hier deze Brieven opgehelderd door verfcheidene Staatstukken , zoo der Franiche Republiek , als van ons Gemeenebest, behelzende Voordragten en Befluiten , genomen bij gelegenheid van deze
gebeurenisfen. Men vindt hier niet alleen officieele
Brieven, maar ook bijzondere berichten , i)i cij ffer gefchreven, en die, ontcijfferd, nog wel zoo veelpheldering geven, omtrent de waare toedragt van zaken. Dit een en ander maakt dit Werk zeker zeer belangrijk , zoo voor den Gefchiedkundigen als ook voor den Staats-
m Duidlijk is ons, bij bet doorlezen dezer verzameling van Brieven, in het bijzonder, gebleken, dat van de spiegel bij de uitbarftïng van den oorlog tegen Frankrijk zeer verknocht was aan Engeland, en het Engelsen Siistema toegedaan , doch dat, in den loop der onderhandelingen en geduurende den oorlog, zijne gedachten des aangaande eene, eenigzins, andere richting hebben
verkregen. Althands, in de Brieven aan den Ambasla-
deur van den Staat in Londen zijn daarvan overvloedige
bewijzen. En hij zelf verfoeide het gedrag der
En°elfchen, hier te lande gehouden, zeer, zoo, dat hij zelf betuigde , dat de verachting, met welke de ingezetenen dezer landen de Engelfchen befchomvden, m geene eeuw zou worden uitgewischt. Wij wenlchen hartujk , dat deze Blieven mogen dienen , om de, bij zoo velen nog heertellende Anglomanie, ook bij dat gedeelte der Natie te doen ophouden, die altoos met hoogachting omtrent
v*n de spiegel vervuld waren. Tevens zullen
deze Brieven kunnen dienen, om de oogen te openen van alle blinde of bevooroordeelde aanbidders van het voorbaande bondgenootfchaplijke delfel, en hen te doen zien, B Z 4 dat 5
36o l. p. van de spiegel , brieven, enz.
dat, hoewel in vredestijd zoodanig itelTel draaglijk ziitt moge, cnetgene wij nog niet toelfemmen,) het "in tijd van oorlog vo (trekt ruïneus is voor ons Gemecnebes ; al ware het ook alleen, i, omdat het vertragingen ver. oorzaakt, en geheimhoudingen onmooglijk maakt, die den grootten invloed op de gewigtig(te belangen hebbenen s, omdat hierdoor onze Republiek beroofd wordt van het vertrouwen van Buitenlandfche Maften die od bouwen. Z^.daniS famenSdtelde ^egeering , iet kunnen
De Antieke Helicon, behelzende de Levens der Griekfche Dichters van homerus tot op callimachus. Voorgeleezen in en opgedraagen aan het Departement der Letterkunde m de Maatfchappij der Verdienjlen, onder de fpreuk: Fehx Meritis, door a fokke si? MOnsz. Medelid derzelver Maatfchappij enz. ''Met Carricatuurplaaten. Te Haarlem, bij F. Bohn i8o Behalve het Voorbericht 19a Bladz. In gr. Octavo'. De prijs isf i - 16 - :
Tn twee Voorlezingen, waarvan de eene zich uitflrekt x van homerus tot op anacreon, of van het jaar der wereld 2950 tot 3420, de andere van anacreon tot op callimachus of het jaar 3670, handelt F. kortlyk van de voornaam (te Griekfche Dich ters, vooral. van hun , wier werken nog ten deele tot ons afgedaald zijn, en waarvan hier een beknopt verflag gedaan wordt doormengd met eenige, in eenen min of meer boerti^n fhjl voorgedragen , levensbijzonderheden van fommiSen derzelven. Voords is agter deze Verhandelingen een vrii dikke Bundel, met zeer veel geleerdheid en oordeel °-efchrevene, Ophelderingen geplaatst. Beiden zijn lezenswaardig en kunnen tot bereiking van het doel dat F zich daarmede voorgefteld heeft, dienstbaar zijn.
Meermalen hebben wij in de Werken van fokke over onnaatiwkeurigheid, zoo in den (lijl, als in de voordrag: der zaken zelve geklaagd; en ook in dit, hetwelke anders geene der minst nuttige of bevallige van dezelven zijn zou, moeten wij onze klagten vernieuwen.
Dat zulke Verhandelingen als dezen, op eenen bepaalden tijd afgewerkt moetende zijn, bij de voorlezing zelve
fora-
a. fokke, simonsz. , de antieke helicon. %6x
fomwljlefl kenmerken van fchielijke bewerking dragen, is niet vreemd en zeer wel te veri'chonen; maar dat men die met de zelfde gebreken, die 'er bij de eerfte overhaaste opftelling ingeflopen waren, in bet licht geeft, is eene nalatigheid , die minachting voor den Lezer aanduidt, vooral wanneer dezelve van eenen letterkundigen aard en uit de pen van een' man gevloeid zijn, bij wien een flordige en, .kwalijk famenhangende ftijl niet aan onbekwaamheid te wijten is.
Om ons oordeel in dit opzicht te rechtvaardigen, zullen wij eenige ftalen aanvoeren, die den Schrijver zeiven van zijne achtloosheid zullen kunnen overtuigen , en hem, indien hij voor het lezend publiek eenige achting heeft, in het toekomende in dit ftuk wat naauwlettendcr moeten maken.
Al aandonds in het Voorbericht, Bladz. 8, ontbreekt een werkwoord in de woorden: „ De historifche kun„ digheid, van al wat deze eerfte grondleggers der edele „ Dichtkunst, van wier plantfoenen wij nog de fmaake-
„ lijkde vruchten genieten, , blijft dus nog al-
„ leen het erfdeel der Geleerden," enz.
Bladz. 4. „ Niemand echter onder U — zal ontken„ nen , dat dit verwonderenswaardige volk geen (in
plaats van eenig of alle) aandenken en hulde verdient." " Bladz. 5. ,, Zo al niet ter leering als wel (voor ten ., minjle, althands) ter nuttige berinnering."
Bladz. 12. „ Zoo wel der Aardbefchrijvers —— en
(als) zelfs der Krijgsoverden."
Bladz. 17, fchrijft F. „ dat lycurgus de fchriften van homerus uit handen van den Kleinzoon van " zekeren cleophilus, zijnde een tijdgenoot van „ homerus, ontvangen hebbe , en dat bij gevolg ly„ curgus in de zonderlinge gelegenheid geweest zij, „ om dien grooten Dichter met eigen oogen te hebben „ kunnen zien." Behalve dat deze gevolgtrekking menig eenen vrij zonderling kan fchijnen, drookt ook dit bericht niet met een ander in de ophelderingen , Bladz. 152, „ dat lycurgus de fchriften van homerus uit handen van creophilus, een Dochters Zoon „ van homerus, zoude ontvangen hebben," en weder Bladz. 154. ,, Volgends verhaal van plutarchus, zouden dezelven door lycur gus, op zijne reis naar Azia bij creophilus, de (n) kleinzoon Z 5 „ van
$62, a. fokke, simonsz., de antieke helicon»
„ van homerus gevonden zijn." Verder hebben 'er omtrent denzelfden homerus groote onnaauwkeurigbeden in de tijdrekening plaats; want daar F. in eene noot op Bladz. 164, de verwoesting van Troije tot het jaar 2820 (beter misfchien 2821) brengt, en den bloeitijd van homerus, Bladz. 10 en Bladz. 151 tot het jaar 2950 , dus omtrent 130 jaren later, laat hij hem, Bladz. 140, ,, te Smijrna omtrend (f) 168 jaaren na het beleg van Troije geboren worden; " en fchriift voords , Bladz. 151, hetgene nog verder uit den haak'loopt, dat het 300/ïe jaar na de belegering van Troije overeenkomt met het jaar der wereld 2950.
Bladz. 43. „ 't Is dan ook juist daarom, dat ik reeds „ in het voorleden jaar gewaagd hebbe een Historisch
„ Cntisch overzicht over de Dichters voor uwen
„ aandacht heb beginnen voor te draagen."
Bladz. 44. „ Beflooten wij het tweede deel tot
„ eene nadere gelegenheid over te laaten, te meer daar
„ enz. tot op eene nadere gelegenheid te verfchui-
„ ven."
Ibid. „ 't Is dan daarom dat ik uwlieder aandacht „ inroepe, om deze zo belangrijke ftof met mij te over-
„ zien, dat ik (voor en) tot de behandeling der
„ ftoffe zelve overgaa."
Bladz. 45. Dat zo lange 'er dichters — beftaan heb„ ben, — ook de mimèjis of gebaarde kunst het eerst „ gebezigd hebben." Welk een lamme en kwalijk famenhangende volzin!
Bladz. 80 en 81. „ Het welk dan ook — plato „ — bewoog om hem de werken van deezen Dichter toe „ te zenden; en de Koning van Perfiën, zich willende
onderrichten , aan de Gezanten van Lacedemonien „ vroeg &c — 'er bij voegde: „ want enz." Onzes eriichtens moet deze volzin, om een wel famenhangend geheel te maken , ten naasten bij, dus ingevuld worden : (en ie weeg bragt, dat") de Koning van Perfie, (als hij,') zich willende onderrichten , aan de Gezanten — vroeg , enz. — 'erbij voegde: want, enz.
Wij zouden de gegevene voorbeelden nog met andere kunnen vermeerderen; doch de aangevoerden zijn genoeg, om den Schrijver tot eenige meerdere naauwkeürigheid 'in de voordragt der zaken en de befchaving van zijnen ftijl aan te fporen. Van fpel- en taalfouten willen'wij niet fpreken.
Ne-
9. weiland, nederd. taalk. woordenboek. 363
Nederduitsch Taalkundig Woordenboek, door p. weiland. 1_L. Te Amlieldam , bij J. Allart , 1803. 456 Bladz. In gr. Öcïavo. De prijs is f 3 - ia - :
TV/ij zien met het uiterfte genoegen, dat dit, voor den \V opbouw en zuiverheid onzer zoo rijke Taal, zoo nuttig als inde bewerking moeilijk Werk, met zoo veel fpoed en juistheid wordt voordgezet. Men vindt in dit, zoo wel als in de vorige Deelen , bij de verklaringen van den oorfprong van verfcheidene woorden, de belangrijkde aanmerkingen, die zelfs dit Werk, hoe zeer tegen den gewonen aard van een Woordenboek, tot eene agterëenvolgende lezing niet ongefchikt maken, daar men telkens, het zij oudheden of min bekende gewóontcn onzer Medelandgenoten in de verfcheidene gewesten van ons Vaderland aantreft, die elders vergeefs zouden gezocht worden. Ook kan dit Woordenboek, uit hoofde van de verwantfchap der Talen, der ftudeerendeJeugd,in vele gevallen, ook licht in fommige uitlandfcbe woorden verfchafTen, waardoor het voor alle Letteroefenaars een der belangrijkfte voordbrengfelen van den Vaderlandfchen wel eer in geleerde Werken zoo vruchtbaren akker genoemd mag worden. Tot eene proeve kunnen wij niet nalaten het navolgende hier uit te fchrijven: over ons alle oogenblikken in de rede voorkomend woordjen ja, vindt men de navolgende leerzame aanteekeningen.
Ja , een bijwoord en voegwoord. Als een bijwoord van bevestiging na eene voorgaande vraag: kent gij hem? Ja. Van hier de gemeenzame fpreekwijs : ik geloof van ja. Iets met ja beandwoorden. Ik zeg 'er ja toe. Ja wel. Na een verzoek: ja! ik zal komen. Als eene bevestiging van de vorige toezeggingen: ja ! ik kom haestelijk. Bijbelv. Om eenen wensch uittedrukken: ja, komt Heere Jeful Bijbelv. Voor immeis : Ik ben, ja, geen kind meer. Als een voegwoord van bevestiging : Waer is de Heere de Godt van Elie? Ja dezelve? Bvbelv. Van verderking: hij verjoeg, ja doodde hen. Het wordt, in dien zin, met andere woorden gevoegd, ja, dat meer is. Ja ook. Ja toch. Ja zelfs. Somtijds wordt het als een zelfdandig naamw. van het onzijdige geflacht gebruikt: uw neen is zoo goed, als zijn ja. — Toen zij'f krachtigh ja liet flippen. Hooovl. Zaaiend, \jabroeder ,ja»
broer
364 p. weiland , neoerd. taalk. woordenboek.
broer (qui omnibus asfcntitur'), jawoord. Dit woordje is reeds bij ulphilas ja, otfridus jo, ja, ijsl. ia, ja, zweedsch ja, jo, angelfaxisch gea, ja , gjjfe, "hoogd. ja , engelsch yes , yea, wallis is , brittanisch kia, grieksch yi, dorisch ya, hebr. ]"ö, nikobarisch
aa. Het behoort tot het oude werkwoord jahon, jehon , zeggen, toeftemmen, waarmede het Latijnfche ajo overeenkomt.
Proeven van Gereformeerde Kerkgezangen , door abraham blussé. Te Dordrecht, bij P. Blusle, 1804. 46 Bladz. en xvi Bladz. Voorwerk, In gr. QEtavo. De prijs is f: - 11 : -
Volgends het bovengemelde opfchrift, vindt men hier een twaalftal Gezangen , opgedragen aan de Leden van het Genootfchap: Lust tot zingen, te Dordrecht, en Kerklijfc goedgekeurd.
De Voorrede ademt de hartlijke zucht des vroomen Grijsaards, die betuigt het goed gehad te hebben hij het leste Christengenootfchap , dat hij kent , en zich in het voorüitzicht verheugt, dat nu weldra het Gereformeerde Kerkgenootfchap zich zal verlustigen in het opzingen van Christlijke Gezangen, enz. Waarom hij deze proeven bijdraagt, welken vooraf, fchrifdhk in handen der Gecommitteerden tot dat werk zijn gelield. Ten flot, zegt hij: zo het mijns Vaders wil is, dat ik hier nog wat blijve , en zijne goedheid mij bij de mij gefchonkene krachten en vermogens bewaart, kan 'er nog wel wat van mij bijkomen . enz.
Met deze voorfchets van den besten wil des (zoo wij menen) tagtigjarigen Grijsaards, lezen wij nu de proeven zeiven, om hem, als reeds 50 jaren bij de Dichteren ingewijd , recht doende , zoo vrijmoedig als befcheiden ons oordeel mede te deelen. Indien deze Gezangen alleenlijk voor het reeds genoemde Zanggenootfchap beftemd waren, zouden wij, behalve eenige bijzonderheden, omtrent verfificatie en taal, weinig over derzelver houding hebben aan te merken. Maar, daar Tijtel en Voorrede derzelver beltemming uitftrekken ten gebruike bij den ftaatlijken openbaren Godsdienst der Hervormde Christengemeenten in ons Vaderland, kunnen wij niet nalaten
de-
a. blussé, proeven van geref. kerkgezangen» 365
„ de uitvoering betreft, kortlijk te verdeze:Proeven, jat de ™ ^e« « Kerkgezang. Het gelijken , bij «V vereiscnu bgftek tg om.
zal met nodig en, gelijk jet o len te herhalen,
^fVZZ vÏn de»m erg , Zie IV. Vaderl. BW- VW« ^ **• *55* mVUJen Deels iftt Stuk, Bladz. 63.
366 A. blussé
5. De Heerlijkheid van Gods Zoon, enz. zoude, indien de ongenoemde zangwijs daartoe gefchikt zij , een fïichthjk Kerklied kunnen worden.
6. Jefus, de Waare Wijnjlok, enz. blijft niet bii de verwachte teekening, volgends joh. XV, aan. het hoofd geplaatst, en is een algemeen ftichtlijk Loflied aan jesus
. 7- De Heer is mijn licht en mijn 'levenskracht, zoude met de nodige loutering, door de Gemeente kunnen zongen worden; gelijk ook 0 8. Het Koningrijk van God wordt kinderlijk ontvangen. De vier overige Gezangen op het Paaschfeest, itsus melvaard, het Pinkjlerfeest en het heilig Avondmaal, zijn middenmatige liederen , gelijk in verfcheidene Itichtliike zangbundels genoeg voorhanden zijn.
Het oprecht verlangen om, gelijk bij andere Christen Kerkgenootfchappen gefchied is, ook bij de Hervo-mda Cremeente , naar hare behoefte , goede en Godverheerlijkende Gezangen en Liederen ingevoerd te zien, wijzigde hier ons oordeel over de uitvoering dezer proeven. Wij voegen 'er, met B. bij: „ Reeds is 'er veel ltot voor de hand bij oude en nieuwe Godsvrucht ademende Dichteren, bekend door hun Genie, bedrevenheid BVeHuinde"16' t0°nValliSe en in verftandiS rechtzinnige Wij fchromen dan niet, om eenige onnauwkeurigheden in dat toonvalhge in maat en taal, die den Dichter ontllipt zijn, hierbij aan te'flippen, opdat die, wanneer hij meerdere proeven uitgeve, verbeterd of vermijd worden. Den Dichter heugt zeker nog wel de gewone omgan* der Poeeten in het onderling befchaven van hunne Rukken, wanneer zij vriendfchaplijk iTreng en rond aanmerkingen maken op anderen, zoo als zij bedingen, dat on hunne eigene voordbrengfelen mede gefchiede; terwijl zn de les van boile au behartigen:
Et foiez de vous même un Recenfeur fevere.
Zoo vinden wij dan onder de feilen, al lezende, aan noch op den Tijtel. noch in het Voorbericht, zegt, dat Wj stuart gevolgd is, en eigenlijk niets meer gedaan heeft, dan dit Werk te verkorten, (gelijk en op den Aa a *U"
3?2 bbknqpte romejnsche geschiedenissen.
Tijtel en in de Voorrede van N. 2. gezegd wordt) ziet men echter ras , dat dit zoo is; waarom wij dan met de beöordceling van N. 1. liever hebben willen wachten, tot dat, volgends belofte van den Boekverkoper allart, N. 2. het licht zou zien.
Nadien dus in beiden de orde gevolgd is van stuart, behoeven wij dezelve niet mede te deelen. Alleen moeten wij den Lezer berichten, dat N. 1. flechts een tijdvak Van 365 jaren, bevat, en eindigt met het tweede tijdvak der Romeinfche Gefchiedenisfen, of de verovering van de Stad Rome door de Galliërs, terwijl N. 2. nog eau tijdvak meer behelst, en voordloopt tot aan het begin van
den eerlten Punifchen oorlog. Nog onderfcheidt
N. 1. zich, inden aanvang, van N. a, door de plaatfing aan het hoofd dezer Gefchiedenisfen , van de door g. bruining geopperde gisfing aangaande de eerfte opkomst van Rome.
In beide Werken vindt men behoorlijke rustpunten. — De oorfprong van Rome — de Romeinfche Gefchiedenis onder de Koningen — geduurende dc Gemeenebestgezinde Regeering, — zie daar de hoofdinhoud van de Inleiding , en twee eerfte Afdeelingen dezer Gefchiedenis, in N. 1. De eerfte Afdeeling is afgedeeld in zoo vele onderdeden , als 'er Koningen geweest zijn, en wier namen aan 't hoofd van elk onderdeel ftaan. De tweede is verdeeld in Hoofddukken , waarvan 'er in dit Deel drie voor banden zijn, welken eindigen,met den dood van coriolanus, met het begin van den Vejifchen oorlog, ei\ met de herbouwing van Rome na den aftogt der Galliërs. Hierbij kan de Lezer op den kant, de hoofdzaken aangeteekend vinden, hetwelke, bij het nallaan , veel gemak oplevert.
N. 2. is verdeeld , in eene Inleiding, Boeken en Hoofd-
ftukken. Drie Boeken zijn 'er — de Regeering der
Koningen; — van daar tot op den aftogt der Galliërs, — en dan 101 den eerlten Punifchen oorlog; zijnde voords elk derzelven in onderfcheidene Hoofdftukken verdeeld; — echter ontbeert men hier de aanwijzing van den hoofdinhoud op den kant der Bladzijden. — Daarëntegen is dit Werk voorzien van twee Kaarten , de eene van de Environs van Rome, en de andere van Italië, Groot Griekenland en Sicilië, benevens een groot aantal platen , welken alle uit hei groote Werk van stuart zijn overgenomen. jje
BEKNOPTE ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. ?73
J> ftiü vin beide Werken kan onze goedkeuring vol-
So ds dezelve door de Rhetorici wordt beJchrev». i rl. waarom N. 2. minder vloeiende, meer ïtui
het oorfprongUjke volgen , Kreedforageinige woorden zeggen^tgene t «*a ^.eedrpn kiger voordraag ; N wild^ to „ J ^
S^^koS U^VeUdl van zaken «vereenden, werd hij wel eens ftijU hetwelke het wat*
vinden. In rijkdom van zaken komt dus N. a, nader by nrdWzêri o-eoupart^^ordeelmgv^ de beide voor ons liggende werken. Of N. i. « ver
Je rder f^oren van dit bettuk te hebben gevonden — &fffaA> -) zijn, en dus, het zij op zichjecu
374 beknopte romeinsche geschiedenissen.
len? en moet hij daarin niet ten gids vertrekken voor den
vPS"ne en' rFÜ Zij" Van ged«hten, dat zoodanige verkortingen, of beknopte Gefchiedenisfen, een tweeledig oogmerk en nut hebben; zij dienen voor den Gefchiedkundigen, om hem een kort overzicht der gebeurenisfen te vcricbaffen , en den famenhang en fchakel van het geheel te doen gadeflaan. — Zij dienen voor het lezend publiek, om het met de voornaamfte gebeurenisfen bekend te maken. _ Nooit kan dit tweeledig oogmerk beter
fchets' A dT eene bekn°Pte Pragmatifche
l? 1x7 , Gefchiedkundige vergelijkt dezelve met andere Werken, en beoordeelt den -Schrijver, ook vooral d li, °°WU™».waarüit hij alles befchouwt; het lezend Pubhek bepaalt zich alleen bij de gebeurenisfen op zich zeiven; en is toch altoos minder in ftaat om het min of meer gewiguge te beöordeelen dan de man, die, ex profes/o, eene beknopte gefchiedenis fchrijft. Laat de criticus zijn oordeel vellen over de oogpunten, waarüit luj alles befchouwt, dan wordt de Letterkundige hierdoor voorgelicht. Men zal toch niet aan elk Sndeclig
bet vellen van zoodanig vonnis toebetrouwen ? Met
één woord wij blijven bij ons, meermalen geüit, gevoelen , elke gefchiedenis moet, om nuttig voor allen te zijn, pragmatisch behandeld worden. DeGefchiedfchrijvermoet onderfcheid maken of hij zijn werk gefchiedkundig behandelen wil, dan of hij Hechts Jaarboeken wil fchrhver'. bil de laatstgenoemden komt geene pragmatifche behandeling te pas: en zonder deze kan de gefchiedenis den naam
van gefchiedenis niet dragen. ■ .
Na dit bericht blijft ons , om beide werken te charaktenzeeren, niets over, dan den Lezer eene proeve voor te leggen uit de beide Werken , en dezelven met het oor» fprongltjke te vergelijken. Dit laatfte moeten wij echter aan den genen overlaten die het Werk van stuart bezit. Wij willen alleen , uit beiden , een ftuk van den zeilden inhoud mededeelen , dan kan elk althands deze met elkander vergelijken. Wij kiezen daartoe uit, het flot van de eerfte afdeeling, in N. i. en van het eerfte Boek in N. 2. behelzende Algemeene aanmerkingen over het tiicfperk der Koninglijke Regeering'.
N. i.
Dus gaven wij eene fchets derKoninglijke regeering —
een
beknopte romeinsche geschiedenissen. 375
een tijdperk, ^^ffiiSS?^^ * fK^ISlnS^^? e°ene mogenTeid nu in nU, nm den eerften rol op het tooneel der wereld te ipeftaat om den eerhen r p Rouidnen dit tüdperk als
1in' ?. aoden «ezeoend met zulke vorften, die op 011-
ffifififttf en
»^n«
fchc Koningen,van romülos W ««^J^ yer.
us geen éénen ^g^kS^Sm^ zoodienften waren , die het geieiuumi aü.teren bleek danige wending ^^J^^^Sg%m^, gefchikt te zijn, 0°.dVt0^XrliroP7icht kunnen onteven als kinderen die het,™y^rl 00fd te beduren, beren, zijne eigen zaken z«"^e„r-??^,a°^e Staatkunde En hier bijgevoegd eene zeei ™™e™™%%ken tegeti der omliggende volkeren , die, jE^np/'s^eh,el!schzuchtiMacedonTe, zich ^^Jg^^g^ÏÏui den
r onmogelijkheid zo^^^
lijk en verklaarbaar. De eenvoumbe j n
des volks, zoo ^^^MM^ooTi\ was zulks werkte niet weinig hiertoe meae. m d_ de vrucht derwijze wet ten du toch hevan
van laatere fchrijvers kennen.
N. a. (BI. *390
toe alles Icheen faam ie lopen, n vervangen-
iommigen aan aer/.uvci o twlJ.
376" BEKNOPTE ROMEINSCHE GESCHIEDENIS.
tiviifelen of aan eene geheel andere tijdrekening beeft doen denken; de wijsheid hunner wetten en inrichtingen welke wetten, naderhand, door eenen Raadsheer p"WJRiü. genaamd bij één verzameld zijn, van welke verzameling wy echter niets overig hebben, dan eS ïneSUKke\' doorrtandere SchW ingehaald?d gae!
Aalr die Vf^l^S gedrag der be-oneren vÖan Malie, die, elk op zich zeiven , n et heiland teeen de Woeste dapperheid en het krijgsgeluk der Romfinen nogthands verzuimden, hunne krachten faam* ïïïïïï" gaf, aan den kleinen ftaat van Rome, een vermogen erl veerkracht, welke denzelven lpoedig n ftaat lÏÏde om de aanzienlijke heerfchappij te vestigen " '
wee'lrS6 ™™ad!& \ ^ wel ruwe > maar tevens door weelde nog met bedorvene , zeden der Romeinen werkten hiertoe niet weinig mede, Eene matigeén" eregelde levenswijze waarbij men Hechts éénmaal op één* dag een geregelden gezonden maaltijd deed, zittende op lange banken aan eenen disch, van beukenhout, rus! tende op eenen drievoet, aangericht bij den haard, waar tevens de nuisgod ftond , en de godin vesta zeker heS dom bezat, zijnde het gebruik van den wijn, aan de v óu-
ïpaarzaam de kleding zoo eenzelvig, dat mannen en vrouwen, langen tijd, eenerleie kleding droegen "ene wollen tunica (of rok zonder mouwenj over hét blote lijf4 en den tabbaard, de zoo vermaarde toga der Rotnemfche burgers, en een o verrok , eene foor! van fchoenen, van grof leder gemaakt, het hoofd ongedekt, ten zy wanneer het regende ; het huwlijk kuisch en heilig, de vrouwen en dochters, met hare llavinnen, aan fpinrokken en het weefgetouw, ijverig arbeidzaam , gemeenzaam en geacht bij hare mannen; de moeder zorgende voor de opvoeding der kinderen, die, teen zeker fchoolgeld ter fchool gezonden wordende , daar hef noodzakelijkst onderwijs in lezen en fchrijven ontvingen • flaven en flavinnen niet tot pracht en vertoning, maa? gebruikt tot hiusdienften, of bearbeiding van het veld dit alles vormde een onvervvijfd , fterkgefpierd, krijgs- " haftig volk, bij hetwelk vaderland- en vrijheid-liefde den trots der dwingelandij niet duldende, boven alles in echting en vaarde was; en ligtelijk de fchone kunften ei, wete.nichappen ontbeerde, terwijl men alles, wat men
dasr-
j. fokke, geschiedenis, enz» 37?
daarvan nodig had, uit Hetrurk kon ontbieden, alwaar ooit de Priesters leerden, wat zij van de Godsdienstplegtigheden behoorden te weten."
Gefchiedenis van de Agttiende Eeuw; bevattende al het merkwaardige, het welke, zo in als buiten Europa, m de laatfte honderd jaaren , is voorgevallen, op eenezaakelijke, en beknopte wijze befchreeven, en int de beste en meest geloofwaardige Authcuren , en oorfpronkchjke Stukken, bijeengetrokken. Door j A nfo k k e. Derde Deel. Met Plaaten. Te Haarlem , btj F. Bohn, 1803. 396 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 3 " 10 - :
Tn den zelfden fmaak, als wij voorheen hebben aangewe1 zen, gaat hier de Heer fokke voord, in het bewerken van zijne opgevatte taak ; vermeldende , van het XVII tot in bet XXIV Boek, de voornaamfte gebeurenisfen van Europa, in, omtrent, en na het midden der Agttiende Eeuwe voorgevallen, beginnende met Spanje, en eindigende in Rusland en Turkije. De meeste gebeurenisfen worden beknopt , anderen een weinig uitvoeriger vermeld. Tot de laatfte behoort de aanüag op het leeven des ongelukkigen laatften Poolfchen Konings stan 1 s l a u s p 0 n 1 a t o w s k 1. Het verhaal daarvan willen wij ter proeve mededeelen. De verrichtingen der Poolfche Geconfoedereerden, 's Konings geilagene vijanden, vermeldende, doet fokke van humie pogingen, om den Vorst in de handen van derzelver Opperhoofd, pulawski, over te leveren, het volgende vernaai: Koning s t a n 1 s l a u s , den derden van Slagtmaand, des jaais ,771 , een mondgefprek met den Gr ,ot Ka.rfelier van Litthauwen czartorinski , gehouden hebbende, werd, in het terugrijden naar zijn Paleis , des avonds om tien uuren, in een'klein (traatjen, door veertig man te paard overvallen , welken niet alleen veel fchoten , op %$ Konings Koets deeden , maar ook dat rijdtuig zelve aanvielen en den Koning , ondanks allen tegenftand 'er uitrukten, nadat twee zijner Heidukken , op de plaats gefneuveld waren, 's Konings verder gevolg , het welk eenige fchreeden vooruit was, poogde op dit gerucht den benaauwden Vorst wel te befchermen , doch werd welhaast door den troep der boosdoeners van den Aa 5 lv0"
378 J. FOKKE
Koning afgefneeden. Stanislaus, in al dat gewoel zijne tegenwoordigheid van geest behoudende, tragtie, onder begunftiging van den duister, langs de huizen, weder naar het Paleis van den Vorst czartounski te komen, doch de Moorders zulks gemerkt hebbende, fchoten hemagter na, en maakten zich weder meester van hem, dien zij toen bij de hairen grepen, dwars op een paard vast bonden, en na hem verfcheidene bouwen met hunne fabels gegeven te hebben, in allerijl de poort uitvoerden." (Te recht merkt hier , in eene Aanteekcning, F. aan, hoe het bijkans onbegrijplijk moge fchijnen, dat al dat gedruis, in eene ftad, zoo volkrijk als Warfchaw, geen alarm verwekte, te meer, daar de Moorders, ai wat
hun ontmoet was, hadden opgehouden.) ,, Midler-
wijl (zoo vervolgt het verhaal) hadden de boosdoeners zich reeds van 'sKonings Pels, Horologie en Ordensteekens meester gemaakt , en joegen zo fterk met hem voord, dat het paard, op 'twelke hij gebonden lag, ftrutkelde, ter nederlTortte en een been brak. Dit voorval baarde eenige vertraaging, en men hield thands raad, of men den Koning hier dooden, of verder levendig mede zoude fleepen. Het laatfte gevoelen had de overhand, en men noodzaakte stanislaus, te voet voord te gaan, fchonn hij reeds een zijner fchoenen verlooren had, houdende hem aan beide zijden des hoofds een gelaaden pi' fiool , waar door de Koning , door het heen en weder fchudden van dezelven , niet weinig in het aangezicht befchadigd werd. In dezer voege werd hij, in den ftikdonkeren nacht, in het Bielaaner Bosch voordgeileept , doch daar de Moorders, om niet in handen der Rusfen te vallen, welke daaromtrent zworven , eenen langen omweg moesten neemen , verliepen zij de een na den anderen , tot op vier man na , welke gezworen hadden, den Koning om het leven te zullen brengen. ■ Hier was de rampzalige stanislaus in het uiterfte levensgevaar, doordien de vier faamgezworenen thands hun voornemen uit wilden voeren, doch hier kwam ook tevens de eerfte ftraal van reddingvoor dien Vorst, dewijl eender Moorders, kozinski genoemd, voorfloeg, dat zijne drie makkers rond zouden zien, of 'er ook onraad ware, hun tevens belovende intuslchen zijnen Eed te zuilen volvoeren, en daar na zijn paard te laaten loopen , en zich te voet te redden,
waar-
geschiedenis van de agtt1ende eeuw. 379
vaar op dc anderen , na hem zijnen Eed nogmaals ingefcherpt te hebben, hem en zijnen Gevangenen verheten en dieper iandwaards gingen." .
Thands bleef de gekwetfte en gebonden Koning met k o'zin ski, in het gemelde bosch, alleen, en verzogt in he* daar bii gelegene Camaldeeler Klooster gebragt te worden , doch werd hem door kozinski, op eene trotfche wijze, geweigerd, die hem te kennen gat, dat hij hein hier zoude vermoorden. De onyertzaagde Koning vroeg hem daar op: Wat leed h,j hem gedaan haa? Waar op kozin sk i andwoordde: Gij hebt mij juist geen leed gedaan, maar ik heb toch gezworen dat tk u dood zoude/aan. Stanislaus hield hem hier op he: ftrafwaardige van zulk eenen goddelozen Eed voor, en eindigde opeen' ernftigen en zielroerenden toon , zijne woorden, met te zeggen: Weet gij wel, dat gij God meteenen Eedverpligt zift, niemand te dooden veel minder eenen Koning, die een gezalfde Gods is! Deze aanipraak trof k o zi n s ki zo diep in de ziel, dat hij, m fteede van zijn boos opzet te volvoeren , voorden Koning opzijn knieen viel, zeggende: Ailergenadigfle Heer! uw 1'"'" " m mijne hand, maar, wanneer gij mij mijn leven wilt fchenTei fchenkiku het uwe. — Stanislaus, die mets mfndeV dan de dood verwagt had, zeide hier op met nadruk - Ja, op mijn Koninglijk woord, jchenk tk u het te" li- Hier op ontbond kozinski den Koning, die thands alléén naar de ftad wilde gaan, doch kozinski wilde dit niét gedoogen en verklaarde: hem met te zullen verhaten , al zoude hij 'er ook den hals bij tnfehteten. Dus nam hij den gekwetiien en van koude verkleumden Voist ™ zijnen rug , en droeg hem tot aan den nabygelegene Bielaaner Molen, alwaar zij ten twee uuren in den morgenftond aankwamen , en na eenig vertoeven binnen gelaten werden. De Koning fenreef ten eerfte een brief-
Jen aan den Generaal cocceji , om hem van daar at te Wien, en nam vervolgends eenige rust op een weinig ftroo, fchoon de Molenaar hem zxjn eigen bed aangeboden had Kozinski werd thands van zijn Moordenaar ziin Befchermer, en bewaakte hem met den blootenfaberinde hand, niet willende toeftaan, dat iemand hem , geduurende zijn' ftaap, Hoorde, of, zonder te weten vvie hij was, bij" hem kwam. De Koning ontwaakte ©ndertusfehen niet", voor de komst van cocceji, are
3So J. FOKKE, GESCHIEDENIS, ENZ.
den Koning met de tranen in de oogen, te voet viel en hem de bartel ïjkfte blijdfchap. wegens zijne redding, op de aandoenIijklte wijze betuigde."
„ 'sMorgens, den vierden van Slagtmaand, ten vier uuren, bragt men den Koning naar de Had en in deszelfs Paleis, alwaar de voornaamfte Heeren en Dames,hem,met tranen in de oogen, int het njdtuig tilden, en omhelsden, onder een onafgebroken geroep van vivat! en andere vreugdeblijken, De mishandelde s" n 1 s l a u s, hierover zeer aangedaan zijnde, koude egter niet eriu de V0,Se»de woorden met eene flaauwe item,
voordbrengen : Ziet', dat hebben mijne Kinderen gedaan, doch taands zie ik dat de Natie, noch Vrijheid, noch Godsdienst in fieure onrusten beoogt. Doch nu weet ik ook wat mij te doen
Itaat. Voords werd de Koning adergelaaten, zijne won-
den gezuiverd , en alle middelen tot zijne geneezing aangewend. Zijn redder kozinski werd mede met blijdfchap ontvangen en alle verkwikking toegebragt, niet te min ten zorgvuldigften bewaakt en dikwijls ten fcherpften verhoord. IJoch daar stanislaus bevel gegeeven had. hem geen leed te doen , wierd hij fteeds met zeer veel goedheid behandeld. Naderhand vergaf de Koning hem zijne misdaad volkomen hoewel hij het geweest was, die gemelden Vorst uit het rijdtuig had willen trekken, op hem gefchoten, hem op
het pnnrd gebonden, en hem geOagen en gekneusd had.
De twee gemelde Heidukken werden plegtig begraven, en staNISr-A r/ maal:tü voor een van dezelven, butzak genoemd, een Graffchrift, en verzorgde zijne oude Moeder, voor al heur leven ook werd de Molenaar, op eene edelmoedige wijze, door den Koning beloond, die hem niet alleen honderd ducaaten, tot een' vereering, gaf, maar ook een eigen Molen voor hem bouwen liet, en hem vrijdom van alle belastingen fchonk."
Reize van de la perouse, in de jaren 178^—1788. Met Platen en Kaarten. tiaar het Fransch; door Mr. johannes van der linden, Advocaat te Lei)den. Tweede Deel. Te ylmfleldam, bij J. Allart, 1803. 290 Bladz. In gr Octavo. Dc prijs is f 3 - 12 - :
Het Tweede Deel van deze Reis begint, met het vertrek der reizigers van Port des Francois. Zij liepen van dr.ar de Amerikaanfche kust langs , zij ontdekten eenige kapen en baaien, er, liepen in de Spaanfche Volkplanting Momereij binnen. La perouse verklaart hier zijn gevoelen , aangaau. de een onderlteld Kanaal van St. Lazarus, van den Admiraal de fuentes, waarover men voorhenen zoo zeer getwist heeft. Hij houdt dit geheele Kanaal, met alles wat men daarbij verteld heeft voor een verdichtfel, dat in Engeland verzonnen is, toen men
ai-
J, VAN DER- LINDEN, REIZE VAN LA PEROUSE» #1 sUnar met zoo veel hevigheid twistte, voor en regen eener, ^SfSSSS'u. «m je- boof breedcen door ^ands, aanhoudend ^«^J^^V T&l dezelve belemmeren De s^»^
alles u daartoe
behoort, «Roerige berichten vinden. ^ ^
üe regeenng heeft zich.tea^ande, m fl a qo
Zeeütters, geëigend, en vindt «er. "> ™ ' J Jinig nieu. öuks van.dezelven te leveren, en hetbehoefdle ma ar ë
den zij den lieveu, wt . u wein s bekende zee,
dige , m. M.c.o in Chin» °»°< ««„".dekkingen, fchoon
«5 hPonSman van dezelven zou hebben kunnen aanwerven. S SÏngten verder op «'^'^he Sï ^ereivSrC * afSÏnJ'de kust van Forft door Tn Archipel der Likeu- eilanden en de zee tusSS. ^a ^£ vo^zeue £*S:
ren , die aan hetzelve in ^p? 6 J de zeeë van Co.
fcheehun d Suwheid van hunne verfchi.mng J^Pdeku.. lclieen nun uc 73ffenin deze wateren van tl d tot tijdCln-
ten te verwekken. L\\ zagen in nezc , ontdekten zi
„eefche en J.pimfclje v«r ^fimlTd'en ui.hoek van Tarl
KS-aP ^èorea van Mantlchöu-Tartariië affcheidt, een zeer «rije, die Corea vanra werkzaamheid van cook
38a KORTE AARORIJKSK. BESCHR. DER BAT. REPUBLIEK»
nooit deze zee bezeild had, en daarom meenden zij hetzelve te moeten onderzoeken. Men geeft ons vervolgend blcchül ving van de fchoenheid dezer kust, waar men oVervloed vond
«ad T^l "T^Jden' en daa' de Zf* verbaz nden Zt raad van v.sch opleverde, hetwelke voor hun van te meer waar! de was, omdat het lange en dichte gras, en andere beS
5i de/',1 bij'la gehee' 0ni™W maakten. N dït
«L« -USten een groot end weSs waren langs gerievend werden zij gewaar, dat zij zich in eene zeeëngfe bevonden, en dat z„ aan hunne rechtezijde een zeer uitgeftrekt eiland had-
Tfchola ]Z rpe" rerV°lgends het anker uit' °P h^ eiland frhn.n ,' d ar Z1J kenms met de inwoners maakten, die,
ze fs datzii £** " •ee"en merklijke" mp befchaafd waren £™ nmltw Z,J hu" een'ge ruwe geögraphifche denkbeelden van de
de la fl éndpndHreke"/eV,en k°"den, niet tegenftaande niemand talen Pn ^ ' ° 'praken. Zij kenden ook zeer wel de metalen, en gaven te kennen dat zij hunne vuurtalen koralen en blaauw Nank n van de Mantfchou Tartaren o uvingen Zii
ï11 H.V6 7Ï" vai1.SeSaliè'n e" fprakendie namen even e£i uit, als de Franfchen. Zi leeven alleen van wild en visch en bouwen geen land en hoeden geen vee, en de Franfchen Iton kunde vanT^rT °V£r d,e zagtaar^Sheid, befchaafdheid en ren hiraff l d f'" h°°gfte V6rbaasd' D°Ch moe'
Korte Aardrijkskundige befchrijving der Bataaffche Republiek met eene genommerde Kaart. Tweede verJtertrfrZ veV.
6ofBtdtrUkT n% W'Ua*>> »J h ten Brink, Gerrits", oo tiladz. In Octavo. De prijs is f: . 8 - :
D'L^6?!6"' fS ffChikt Zi'nde om' biJ wijze van aan. hangfel tot de algemeene Geögraphie in de Schooien gebezigd te kunnen worden, bevat eene genoegzaan uitvoerige befchrijving om der jeugd een toereikend denkbeeld te geÏÏÏÏggfS?' ^ -ordbrengfelen, Bij eene korte befchrijving der Bataaffche Republiek, hare gre^1Z^.?ltgeftrekEheid in lenSte en breedte, rivieren, luchtsgelteldheid, enz. volgt een algemeen overzicht van ieder DeParlement in het bijzonder, als: Zeeland Holland, Celder. land Utrecht Overijsfel, Friesland, Groningen of Stad en Lande, Bataafsch Braband; vervolgends eene juiste opgave der i6 Steden van de geheele Republiek, die allen meer dan tien duizend inwoners bevatten, en, naar rang van bevolking, elkander in orde volgen. "* ie^re afdeeling zijn eenige vragen opzichtlijk het vorengeleerde, bijgevoegd, ten einde den Leerling in ftaat te
ftel-
„ET ONTWERP, ENZ. KORTE VOORSCHRIFTEN, ENZ. 383 ftellen zelf te kunnen beproeven , in hoe ver hij het beftudeer-
d%i^h.rkSvtd"fimenhetefn'belluite de namen der DepartemenE R 1« Mta, Wateren, Eilanden, Steden, enz. m d"rUm vóoAoSïe, nevens de Letters of Cijffers, waardoor
ZijIte WeMcnTn voor jonge kinderen nuttig zijn, om van de gei li f Ar?7« Vaderlands eenig denkbeeld te verkrijgen, en doch voor hun welke meer Uf jafen gevorderd zijn, dunkt ons een zoodan.g onderwijs veel te oppervlakkig en te beuzelachtig te zijn.
H^tZZe^des lerfchen Volks-opjiands ofte het' geheim van de Maatschappij der verêemgde I'rl^e» ontdek . Met drie uitflaamie int koper gegraveerde f chef en Je bi) J. Hofhout en Zoon, enz.; en verders alom. 32 In gr. Octavo. De prijs is f: • 8 - :
d^,nPhhzcuen. - Weg met zulke vodden! Wat raakt ons het kr^rï der vwëenigde Ierlanders, dat in dit Boekjen met de charakter der vereen'S"c wordt? Wat raakt ons bun
ge° J ï= .llfgroS™ wij —en •« da>röm ook geen woord meer van zeggen.
*5 D. du Mortier Zoon, 1803. 126 Bladz. In Duodecimo. De prijs is f : - 12 - :
Een nuttig Handboekjen, hetwelke, in een kort bellek, zeer
384 A. VON KOtZËCUE, DE DOCHTER VAN PllARAOi
zonderlijk toepaslijk. Van heeler harte wenfchen wij, dat he: Werkjen in de rechte handen vallen, en ter verbetering of verfterking in het goede» bij velen let moge bijdragen. Intusfchen , door droevige ervarenis geleerd, vrezen wij, dat, even als na de leéture van vele anderen , ook van dit Boekjen, de oude fpreuk omtrent fommigen zal gelden : Video meliora proboque, deteriora fequor.
De Dochter van pharao, Blij [pel, in één Bedrijf, uit het Hoogduitsch van a. von kotzebue, door j. s. van es. veldt holtrop. Te Amlleldam , bij W. Holtrop , 1803. 48 Blaaz. In Oclavo. De prijs is ƒ: . 8 - :
Dit vrolijk Naliukjen , of eigenlijk Kluchtjen , zoude „ wanneer het wel uitgevoerd wierd, geen onbevallige uitwerking op het Tooneel kunnen doen, hoe zeer de inhoud deszelfs ook weinig belangrijk en de vinding alles behalven natuurlijk zij. — Twee Studenten hun geld verkwist hebbende, bevinden zich in de uiterfte verlegenheid, als hebbende geen duit overig, om de koffij, welke zij in het Koffijhuis gebruikt hebben, te betalen. Inmiddels komt een Ambachtsgezel op het toeneel, klagende, dat hij zijne Minnaresfe, die tegen over het Koffijhuis woont, verlaten moet, wijl haar Vader, omdat hij geen vijfhonderd Gulden bezit, hem zijne Dochter weigert. De Dochter komt insgeiijks naa buiten, en neemt een teder affcheid van hem. Eén der Studenten wordt met de droefheid der beide Gelieven bewogen, en belooft hen aan de verèischte fom te zullen helpen; maakt daar toe een plan met zijn' Medeftudent, en komt welhaast weder buiten met een oud fchilderij van den Koffijfchenker , waarop De Dochter van pharao» welke mozes aan den oever van den Mijl vindt verbeeld is; met dit ftuk gaat hij naa een woekeraar, die aldaar mede in de ftraat woont, geeft zich voor een' Schilder uit,en verzoekt een* daalder op dat ftuk, dat hij zegt een origineele raphaSl te zijn, ter leen, hetwelke hij, na veel moeite, van hem verkrijgt; waarop zijn Medeftudent, zich als een rijk Engelsch Lord en een groot lief hebber van fchilderijën voordoende ,'er den woekeraar honderd en tien pond voor biedt; deze op dien grooten winst vlammende, koopt het den gewaanden Schilder voor honderd en tien ducaten af, waarna beide de Studenten dit geld terftond aan de beide Gelieven fchenken, waarmede het
Stukjen befloten wordt. De Vertaler heeft hier in weder
zijne keuze, om den tweeden perfoon van de aanvoegende wijze in de plaatfe van met eene t, met eene e te doen eindigen gevolgd; anders is het Stukjen zeer wel en los overgezet. •
UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN.
De Joodfche Oudheden, ontvouwd en opgehelderd door h. e vvarnekros, Philof. DoEior te Grijpswalde. Vit het Hoogduitsch, naar de tweede verbeterde en vermeerderde uitgaaf. Te Leijden, bij A. en J Honkoop , 1804. XXVIII en 735 Bladz. In gr. OEiavo. De prijs is ƒ 4 - 16 - :
In het Voorbericht handelt de Schrijver over de bronnen, uit welken men ten aanzien der H. Oudbeden fcheppen kunne, onder welken de Reisbefchrijvingen bij hem de voornaamlte plaats beflaan, en waarvan hij de lust, eenigzins breedvoerig opgeeft, waaromtrent wij aanmerken" dat de Nederlandfche Vertaler geen ondienst aan zijne Lezers zou gedaan hebben, bijaldien hij de Nederduitfche Vertalingen (en Uitgaven der voornaamlte Reisbefchrijvingen opgegeven , en de aanhalingen des Schrijvers daarnaar gefchikt had; thands heeft hij niets anders verricht, dan eene blote letterlijke vertaling releveren zonder eenige verdere aanmerkingen, waartoe hij anders wel gelegenheid zou gehad hebben, niet alleen om de aanhalingen uit Reisbefchrijvingen voor onze Landgenoten bruikbaar te maken, maar ook om verkeerde te verbeteren; dus haalt de Schrijver meermalen aan rau de aedibus Hebraeorum, dit nogthands is geen arbeid van den waardigen Hoogleeraar s. rau, en bij ons onder dien tijtel niet bekend, wel bij de Duitfchers, welken gewoon zijn Academifche verhandelingen aan die Hoogleeraaren. toe te fchrijven , onder wier voorzitting dezelven openlijk verdedigd zijn; waardoor zij weinig voor de eere van eroote mannen zorgen, dewijl zoodanige gefchnhen dikwijls draaglijk kunnen zijn, naar de krachten van den iono-elin* maar zelden beiindwoorden zouden aan de kundigheden van ervarene mannen. De gemelde Verhandeling heeft tot Autheur ij. van hamelsveld. Maar bovendien zou ook over de zaken zeiven nog wel het een en ander aan te merken geweest zijn.
Te weten, hoe zeer wij erkennen , dat het Werk veel goeds in zich bevat, is het echter, ten aanzien der wijle van voordragt, in fommige opzichten te uitgebreid , bijzonder in zaken, welken alleen van ter znde tot de Toodfche Oudheden behoren,en in anderen, welken 111 dit n,ëuwe vad. eibl.viu.deel.no. 9. Bb on-
386
h. e. war ne k ros
onderwerp wezenlijk zijn, te korten oppervlakkig; ten aanzien van de orde is de overgang van het eene onderwerp tot het andere niet zeer geleidlijk; en voornaamlijk heeft het dit gebrek, dat het niet genoeg onderl'cheidt de onderfcheidene omfiandigheden van tijden, en derzelver toevallen, welken echter zoo groot verfchil maken bijzonder bij het Joodfche Volk; behalve vele bijzonderheden , weiken verkeerdlijk geplaatst of toegepast zijn, bij voorbeeld Bladz. 9 en 10, handelende van menfchen en huisgeraden in de tenten, brengt de Schrijver het vertrek, waarin jesus het Paaschfeest hield, en hetwelke tegen,**, met een tapijt bedekt was mark. XIV: 15, luk. XXII: 12 geheel verkeerd te pas, het zou eigenlijk tot Bladz. 36 behoren, waar van de huisgeraden in de huizen gefproken wordt. Bladz. 111 lezen wij: „ eli kan dus onmogelijk in de tent, in welke de heilige kist ftond, gellapen hebben/, maar in eene daar nevens (taande tent3, en samuel ook in eene andere. 1 sam. III. 3." Wij lezen daar niet van tent tent, in welke eli of samuel geflapen hebbe, maar integendeel van deuren van het huis des Heeren. Het is derhalve zeer waarfchijnlijk, dat te silo, rondom den tabernakel, welke toen in die Itad geplaatst was, woongebouwen voor de Priesters en naaste bedienaars van dit heiligdom gedicht waren. Doch, hoe dit ook zij, men zal vragen: hoe komt op deze woorden da aanteekening te pas : „ De Heidenen fliepen zeer dik„ wiils in de tempelen hunner Goden, zoowel om boete it te doen, als om 'snachts eene Godfpraak te ontvan„ gen. Joel. I: 13. Amos. II. 8?" Maar, waarlijk nog minder de aanteekening op Bladz. 113, alwaar de Schrijver in den Tekst aangemerkt hebbende, en te recht, dat de Hebreeuwfche Dichters zich jeh-ova als den waareii dondetaar voorllelden, die op den donderwagen reed, waarvan de Cherubs het beeld gaven, enz. in de aanteekening zegt: „ In Sweden is de uitdrukking bij de boe„ ren zeer gemeen. Wanneer het dondert, zeggen zij: „ de goede oude rijdt: flaat het ergens in: de goede oude „ heeft een fpaak aan V rad gebroken." Had het ook niet eene aanmerking verdiend, wanneer de Schrijver Bladz. 579, fchrijft: „ op denzelfden voet ftond hetook met de geleerdheid bij de Hebreërs. Elk en een ieder mogt zich niet op de hoogere geleerdheid toeleggen, ichoon daartoe lust en bekwaamheid hebbende, maar zij
was
de joods. oudheden ontvouwd en opgehelderd. 3«7
wis een erfëïgendom van den Levietifchen dam ," en onnddlS daarop Bladz. 580. „ Men moet zich nogthandB de overi-e dammen niet als een ruwen ongeleerdenhoop voordellen; trouwens hun ook ftond de weg tot de fchoone kimden en weetenfchappen open." Enz.
Doch, wii fchrijven geene aanmerkingen , en hebben genoe" -ezegcl, waarüit blijken kan, dat dit Werk veel behelst , dat goed is, maar dat men tevens hetzelve met oordeel behoort te lezen. Daar het zoo vele en menigvuldige zaken in zich bevat, heeft men zeer wel gedaan , hetzelve van eenen breedvoengen Bladwijzer ot Register te voorzien.
Leerredenen over de Gefchiedenis van >s Heilands Geboorte, door] o a n n e s s t e e n m r ij e r , in leven Predikant te Vlaai-dingen. Met een Voorbericht uitgegeven, door bern. van marken, Predikant te Hoorn. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, 1803. 205 Bladz. In gr. Octavo. De prijs ht f i - 5 * •
Dc Eerw. S. die zich, in zijn leven, door verfcheidene nuttige Gefchriften , heeft bekend gemaakt , had ook o-elijk wij uit bet Voorbericht leeren, alle zijne Leerredenen over de gefchiedenisfen van jesus Geboorte. Lijden en Dood , Opftanding, Hemelvaart en van de uilkorting des II. Geestes op den Pinkfterdag , voor de Drukkers bearbeid en gereed gemaakt, waarvan de Eerften ons in dit Boekdeel geleverd wordenzullende de overigen fpoedig volgen, zo deze onderneming, door een goed debiet, zal worden aangemoedigd. _ _
De zeven volgende Leerredenen treffen wij , in dit Deel', aan. CO Over luk. II: 1-7- (2) luk. II: 8_I2. (3) luk. II: 13, 14- C4) lök. II: 15-17(5) luk. II: 18—20. (6) matth. II: 1-18. C7)luk.
UUu!'den inhoud zelven, en de hier en daar geplaatde aanteekening blijkt het , dat de Overleden Leeraar veel vlijt aan de bearbeiding dezer Leerredenen bedeed heeft, en dat dezelven, over het geheel , wel uitgewerkt zijn. Ook zullen zij, vooral van hen , die 111 eene naauwere betrekking rot' den Schrijver gedaan hebben , met vrucht gelezen en overdacht kunnen worden. Doen, zoo
S8S
j. steen bi £ ij er
als bekend is , elk heeft zijne keuze en fmaak van behandelen, en hiervan zal dus, ook met betrekking tot deze (lonen, de voldoening, bij de onderfcheidene Lezers,
afbangen.
Omtrent luk. H: 2, waaromtrent het bekend is, dat de gedachten der Uitleggers zoo zeer verfchillen, vinden wij het volgende , hetwelke , misfchien , bij menig Lezer bijval vinden zal. aangeteekend. „ Deze befchrijving „ nu was de eerfte des Joodfchen Volks, maar wijl zij „ geen gevolg had , en niet tot (land gebracht wierd, ,, voor Cyrenius tijd, toen zij wierd herhaald en vol„ bracht, zo zegt Lukas : zij gefchiedde toen Cyrenius „ over Syriën Stadhouder was. Te voren was Pontius „ Saturninus, Stadhouder van Syriën; na Hem, Quin„ tilius Varus, ten tijde van Jeiüs geboorte. Kort op „ Jelus geboorte , ftierf Herodes : 10 jaaren daarna, „ wierd zijn opvolger , Herodes Archelaus van Csfar „ gebannen. Nu wierd deze eerfte befchrijving herhaald , ,, het Joodfche Land, als een wingewest, der grootere „ Provincie, Syriën aangehangen, onder het beftuur van „ Cyrenius , en het Joodfche Volk moest nu tol en fchat„ ting, cijns en hoofdgeld aan de Romeinen betaalen, „ ingevolge de befchrijving. Op deze wijze wierd deze ,, eerfte befchrijving toen tot (land gebracht , of vol-
„ bracht, hoe men 't noemen wil. Lukas maakte
,, deze aanmerking tusfchen beiden , om dat zijne lezeren „ de laatfte of tweede befchrijving in het hoofd lag, en „ zij van deze alleen fpraken, daar aan alleen dachten , „ geene andere kenden, als zij van befchrijving in den
„ daaglijkfchen wandel hoorden gewaagen. Nu wa-
„ ren zij volkomen onderricht, van waar eene eerfte be„ fchrijving, daar zij alleen de laatfte kenden."
De aanmerking, over Hoofdft. II: 17, als zij 't [kind] gezien hadden , maakten zij alomme bekend 't geene hun van dit kindeken gezegd was , is , onzes bedunkens, niet alleen te kort, maar geeft ook aan de woorden geene genoezame opheldering. S. zegt: „ Het geene zij bekend „ maakten , was niet zoo zeer dat zij Mesfia gezien had,, den, als wel het bericht der Engelen; waardoor hun „ de Heere zelve had bekend gemaakt, dat 't kind, welk
„ zij gezien hadden, Mesfia was. Maar waar maak-
„ ten zij dat alom bekend? Dat alom bepaalde zich tot ,, de ftreeke, waar zij zich bevonden, en de bekenden, ,, die zij ontmoeteden. Van hier, dat 't gerucht niet te
„ al-
leerredenen over 'sheilands geboorte.
„ algemeen, noch te Jerufalem kenbaar wierd, gèüjk
" het vervolg der gefchiedenis ons leert. Doch
'eene gezondere uitlegkunde heeft al voor lang geleerd, S daar 'er vs. 20 van het wederkeeren der herders geibroken wordt, deze vertaling des gröudwoörds van alom Sndigen , 'of bekend maken , hier min nauwkeurig zi en beter vertaald wordt : zij fielden ah om ftnjd l or, naamlijk, niet alom, maar in de tegen«joord.gneid van josEPH en maria, en me zich bij hen bevon-
derienïo7der zesde Leerrede zal menig Lezer, buiten twiifel. vrii bijzonder vinden. Dus luidt het:
LaaXlijk, wij zagen Herodes, die de handen aan 'zich zeiven flaan wilde , Uerven en den adem uitbla" zen. Dan, de wijze waarop Hij ftierf, en wq van hem : g?eken, leert ons: „ God ftraft bier m d,t leeven zoo wel als in de eeuwigheid de zonde. — Daar
ln nu Herodes, met eene "eeuwige fchande overdekt, ! zoo Tang 'er mènfchen zijn. Hem heet de nakome-
lin-fchap een ondier - Alexander eenen "zenden -
Keizer Ciaudius een dwaas — Nero een ichandvlek ^ de menschheid. Maar 6 hoe veele zielen vallen 1,1 den
ftaat der afgefcheidenheid op Herodes aan. En wat " zal Hij te igden hebben in aller eeuwen eeuwigheid , \' ?an zoo veelen, als hij in 't leeven heeft ongelukkig
«maakt — Maar, wanneer wij dezen gruwzamen m '' ? purper zien fchitteren; terwijl Jofeph en Maria voor ' hem moeten vluchten welk een onderlche.dl —
zouden wij wel in Herodes plaatfe willen zijn? Ach! " mogt deze laatfte aanmerking ons allen dan nog bewe-
een , om door geloof, in Jefus God te zoeken! zijn ! wij met God in hem verëenigd , ó dan beitaat, met Jo„ feph en Maria, onze lof in eeuwigheid. Amen.
Het leeven van tezus ; door johan jacob hesz, D ak n van dl Vrouwen-Stifiskerk te Zurich. Vertaald
volgens den zevenden, *»J**^^*Sffi mgezienen en verbeterden Hoogduttfchen Druk Derde Deel. Je Amfteldam, bij G. Warnars. 450 BJadi. Voorw. XVI. In gr. OcJavo. De prijs tt f i - 19- . T^it derde of laatfte Deel dezes Werks behelst: GefprekD ken en Gebeurtenisfen , die eene nadere betrekhng op Bb 3 *'
39»
J. J. HESZ
de Lijdensgefchiedenis hebben, — de Gefchiedenis van het Lijden , Dood, Opftanding en Hemelvaart van jesus,— en eindlijk eenige Bijlaagen. TJit hetgene wij van de twee vorige Deelen reeds aangevoerd hebben, kan men genoegzaam van het aanbelang dezer laatfte uitgave overtuigd zijn. Wij zijn echter door het inzien dezes laatften Deels daarvan nog meer overtuigd, en moeten dus dezen arbeid van den Heere hesz, aan alle onderzoeklievende Lezers der gewijde gefchiedverhalen , aan alle Christen buisgezinnen, die den Bijbel hoogtchatten, aanprijzen ; inzonderheid zijn ons de nu en dan ingevoegde aanmerkingen , die veelal eene gefchikte (tof tot verder nadenken opleveren , zeer bevallen. — Wij willen, ten befluite onzer aankondiging, een paar van dezelven mededeelen.
De eerde is, bij de vermelding van jesus dood, Bladz. 241, ,, Gelijk in de Gefchiedenis van Jezus alles Voorzienigheid is, zoo is dezelve ook in deeze omdandigheid te bemerken. De Natie zou van zijn ter dood brengen getuige zijn. Waarom? Buiten twijfel daarom, opdat hij, die nu binnen kort als verreezene Mesfias verkondigd zou worden , reeds bij ieder eenen als een Man, die , om dat hij zich de waardigheid van Mesfias had aangemaatigd, ter dood gebracht was, bekend zoude weezen; op dat men als dan zou kunnen zeggen:" Hij, die wegens zijne verzekeringe, dat hij Gods Zoon was, openlijk ter dood veroordeeld en gehangen wierd, hij leeft; God verklaart hem door zijne Opdandinge voor dat geene, waar voor hij zich zeiven heeft uitgegeeven. ,, Zodanig eene verkondiging moest ongelijk derker indruk op de gemoederen maaken , dan wanneer hij (bij voorbeeld) listig om het leven gebracht, of op eene niet 'zoo veel in 't oog vallende wijze was van kant geholpen. In zodanig een geval zouden zij , die zijne Opdanding en Mesfiasfchap zouden bekend maaken, eerst van de wijze zijns doods hebben moeten fpreeken, eerst, het geen in het verborgene was voorgevallen, in 't licht moeten brengen ; en op die wijze zou men 'er nooit zich zoo veel aan htbb'n laaten gelegen zijn, als nu, daar Veroordeeling en Ombrenging eene openbaar kennelijke zaak was. Jaa, büaldien hij heimelijk ware van kant geholpen, zou zelfs rm die reden zijne Opdanding veel minder geloof hebben gevonden. Zoo openbaar als zijne Leere was voorge-
draa-
HET LEVEN VAN JESUS. 391
draagen; zoo openbaar als de misdaad welke men hem aantrkde , het aanmaatigen der waardigheid van de MesRas te zijn, bekend gemaakt was geworden : even zoo openbaar moest ook zijn ter dood brengen gefchieden.
De volgende is op Bladz. 316. „ Alwie in de Gefchiedenis van Jezus op de fpooren der Voorzienigheid acht »eeft, zal nergens meerdere en fterkere fpooren daarvan, dan in de omftandigbeden van zijnen dood en begraafemsfe vinden. Eenigen zijn reeds opgemerkt, anderen kunnen wij niet voorbij, nog kortlijk aanteroeren.
.„ Met de hoogfte wijsheid befchikte het God zodanig , dat, aan de eene zijde, de Vijanden van Jefus> ,, m het geen, waar toe drift en dwaahng hen vervoerden, niet met geweld werden verhinderd, aan de andere zijde, echter, de ongerechtigheid huns bedrijfs in 't helderfte dag-
lirht werd "enlaatst. ■ Geene zichtbaare tusfchen-
SsUer'Goïeid 1 geen van den Hemel vallend vuur, zoo al de Discipelen voorbeen , bij eenen gering ren hoon hunnen Meester aangedaan , verwacht hadden - geen afklimmen van het kruis. - Dit alles zouden Dw*ngmi Daar de Heer S. op den voorgaanden voet zijn plan voordzet , ware het overtollig , 'het voorheen gezegde, hier te herhalen. Drie Boeken, wederom, ontmoet
O Zie N. Vaderl. Bibl. Vilden Deels ijle Stuk, Bladz. 191.
t. olivier schilperoort , tafereel, enz. 415
moet men in dit Tweede Deel ; bevattende het Eerfte daarvan, bet tijdbeftek van het opbreken van het beleg der Franfchen Voor Maastricht tot het verbranden der Vloot voor ToulM', in 1793 — het Tweede, van die gebeurenisfe tot de overgave van Maastricht, in i793> I794 _ bet Derde , hier het Vijfde Boek, van die overgave tot de alliantie tusfchen Frankrijk en de Verëenigde Nederlanden. Aan den voet dezes Deels heeft de Schrijver een zevental Bijlagen geplaatst, waarfchijnlijk omdat hij van gedachten was , dat dezelven niet algemeen bekend zijn;&hetwelke ten aanzien van eenigen dier Bijlagen waarheid zijn kan, terwijl anderen, echter, eene genoegzame openbaarheid bezitten. Zie hier de opfchriften: Extracten uit het Register der Refolutien van Hunne Hoog Mogende de Staaten-Generaal der Verëenigde Nederlanden. Declaratoir van Z. £>. H. willem V. Prins van Orange en Nasfau, enz. Volgens eene aanwijzing in het Voorbericht , was dit Declaratoir oorfpronglük in de Engelfche taal gefield-, en aan het Britfche Ministerie ingeleverd; het behelst eene verdediging van zijn gedrag, in het verlaten van het grondgebied der Republiek, en moest alzoo ten betoge dienen, dat zulks geenszins als een afItand of nederleggen van zijne hoge posten en waardigheden kan befchouwd worden. Declaratoir van den Nederlandfchen Minister te Hamburg. Propofitie door de Gedeputeerde van Holland ter Vergadering van H. tl. Mog. de Heeren Staaten - Generaal der Verëenigde Nederlanden , gedaan den 8 Maart 1795- Aanfpraak eener , door de Provijioneele Reprefentanten van Holland aan die van 7.eeland, gedecerneerde Commisfie. Vredes-Traclaat tusfchen de Franjche Republiek en die der Verëenigde Nederlanden. Fragment uit de Nadenking van eenen Staatsman (Mr.L. p. van de spiegel), wegens zyn Ministerie in Holland. Het behelst eene verdediging tegen drie pointen van befchuldiginge , hem ten laste gelegd: „ 1. Dat men met alle mogelijke middelen getracht heeft, de oude conltitutie " in ïtatid te houden. 2. Dat de vorige Regeering en " ik (v d. S.) als eerlte Minister, de oorzaaken zijn " van den Oorlog met de Franfchen. 3. Dat de Fi! nautien van het Land (legt waren befttmrd, op eene ' onvergeeflijke wijze verkwist en verarmd." 'De Heer S. in de'Inleiding tot hel Eerfte Deel van den beroemden Prins eugenius gewaagd hebbende, had aldaar
4ï6 t. olivier schilperoort
daar eenen misflag , door den Zetter begaan, over het hoofd gezien, weiken hij hier, in het Voorbericht, verbetert. Ter dier gelegenheid vermeld hij eene Anecdote , dien Prins betreffende, hem door eenen Vriend medegedeeld, die, misfchien, niet zeer algemeen bekend is. Met het overnemen zullen wij fommigen onzer Lezeren geenen ondienst doen: dus luidt zij: „ Eugenius wierdt aan het Hof van lode wijk XIV. opgevoed; zwak „ van geitel en klein van ffatuur zijnde , wierdt hij tot „ den geestelijken ftand gedestineerd ; hij hadt dan ook reeds de tonfure ontfangen en was algemeen bekend onder den naam van fAbbè (eene benaaming, die altijd „ aan zoodanige individus uit groote huizen, die tot den ,, Geestelijken ftand voorgefchikt wïerden, algemeen ia Frankrijk wierdt gegeeven) de Savoije. Omtrent de „ twintig jaaren oud zijnde, gevoelde hij eene heerfchen9, de drift tot den krijgsdienst , en beoeffende de ele„ mentaire wetenfehappen , die daartoe maai- eenigzins betrekking hadden. Hij vroeg vervolgens een regiment, „ hetwelk datgeen was, waarmede lieden van zijne ge„ boortehunnen militairen loopbaan begonnen, doch zijn „ verzoek wierdt hem met eene foort van minachting af„ geflagen , bij welke gelegenheid hem ook ter ooren kwam , dat men zoude gezegd hebben : gue le petit „ abhé de Savoije n'étaitpas fait pour le metier de la guer„ re; hierop verliet hij vol fpijt en verontwaardiging het Franfche hof, en ging naar IVeenen, alwaar hij aan„ ftonds in Oostenrijkfchen dienst tradt. De gefchiedenis „ levert genoegzaame blijken wat kwaad hij naderhand „ toebragt aan l ode wijk XIV., die hem in 't vervolg ,, vruchteloos alle voordeelige aanbiedingen , om weder in ,, zijn dienst te treeden , doen liet."
Thands iet, uit het Werk, ter proeve willende mededeelen, bepaalt zich onze keuze tot de Franfche ftad Lij. ons, die, in den jare 1793, nog de zijde des Konings hield , en eerlang door de Republikeinen werd bemagtigd. Aldus fchrijft de Heer S. ,, Terwijl dus de kans ,, des Oorlogs in bijna alle oorden ten voordeele der „ gemeenebestelijke vaanen fcheen gewisfeld te zijn, ,, moest ook Lijons, offchoon zonder regelmaatige Ves,, tingwerken, zonder het verëischt gefchut, tegens eene ,, belegerings - armée van 60,000 man , ineer dan twee s, maanden lang, volgehouden hebbende, eindelijk zich
„ on-
TAFEREEL der GEBEURENlrSEN VAN europa. /t17
,, onderwerpen. De ftad bevatte ongeveer 40,000 ftrijd„ baare mannen, maar deeze waren niet allen in ftaat, „ ol' geneigd, om krachtdaadig tot verdediging bijtedraa„ gen. Eene uitgeftrektheid van drie uuren gaans moest be„ zet worden; daarbij kwam hongersnood en de daaruit „ voortkomende ziektens. De eenige weg, langs welken „ de belegerden eenigen toevoer bekomen kouden, door het „ dal van Forez, was, door kellermann, die da,, gelijks verfterkingen ontving, afgefneden. Een half pond „ haver was het dagelijks rantzoen voor vrouwen, oude ,, lieden en kinderen; men was overeengekomen , dat de „ weinige hoeveelheid roggen- of tarvvenbrood , welke
nog te bakken was, onder de mannen, die den nacht ,, en den dag op de vestingswerken doorbragten, zoude
verdeeld worden. Paarden waren er bijna niet meer, „ maar men deedt, bij gebrek van al wat voedzel koude „ verfchaffen, in de wijken omdeelingen vaneen weinig „ wijn of olie,"
„ Een vierde gedeelte der ftad was door de bommen „ vernield; de helft der gewapende manfehappen was „ door ziekten, aftobbing en door het vijandelijk lood „ wechgerukt."
„ Langer verdeediging wierdt eindelijk, naadat van tijd
tot tijd de buitenwerken en voordeden voor de over„ magt hadden moeten bukken , volftrekt ondoenlijk , ,, en het was zeker dat onafbiddelijke doodftraf het lot ,, zijn zoude van hen, die zich in den tegenftandhet meest „ hadden voorgedaan. De burgerlijke en militaire Op-
perhoofden, nevens allen die reden hadden om zich ,, bijzonderlijk tot de Jakobijnfche wraakoefening uitge-
lezen te befchouwen, namen het befluit van niet langer
met den nutteloozen wederftand aantehouden, maar, ,, door denzelven vrijwillig te ftaaken, hunne ftadgenoo-
ten , zoo mogelijk , eene genadiger behandeling te ,, doen verwerven, doch ook, alvorens de lang verdedig„ de veste den gebelgden overwinnaar in handen te leve,, ren, den hun wachtenden dood ftoutelijk te gemoet te ,, treeden, liever dan hem ongewroken te verbeiden."
„ Ten getale ongeveer van tweeduizend trokken zij des ,, nachts (9 October) ter poorte uit. Eenige wagens „ waren, voor het onwaarfchijnlijk geval dat het hun ge„ lukken mogt, zich doorteftaan of des vijands waak„ zaamheid te verrasfehen , met de noodwendiglte be-
meuwevad.bibl.viii.deel.no. 9. Dd „ hoef-
4*8 T. 0I.IV1KR. SCHILPEROORT
„ hoeften belanden. Veele vrouwen, heure door kommer e» „ gebrek veroorzaakte afmatting niet achtende , volgden te „ voet, fommige met heure tedere zuigelingen op den arm, „ heure heldhaftige mannen."
„ Men nam den weg naar Vaize > als zijnde deeze plaats meest „ gelchiktomvoor den vijand onbemerkt te blijven. Maar door „ verfpicders waren de belefieraars van hun opzet verwittigd „ geworden, en alles was bezet. De boeren van den omftreek, „ meestal der Jacobijnfche partij toegedaan, en thans valfche„ lijk onderricht dat de Graaf van artois zich onder hen „ bevondt, waren op het luiden der alarmklok toegefchoten; „ vijftigduizend man waren tegens hun in de weer."
„ Zij deeden wonderen van dapperheid, maar de menigte be„ flischte. Slechts weinigen, volgens het bericht der bij het „ leger afgevaardigde leden der Conventie , Hechts zestig a m tagcig, doeh volgens geloofwaardige bijzondere befcheiden, „ tusfchen vier en vijfhonderd hunner, door de geledene ram„ pen en door hunne op nieuw ontfangene of vroegere, „ naauwliiks geheelde, wouden, van krachten beroofd, vielen „ leevende den vijand in handen. Veelfoordge ftraftooneelen „ vereenigden hen met de gefneuvelden."
., Wij zijn in Lijons gekomen zonder ongeregeldheid,"" „ fchreven de afgevaardigden bij het leger aan de Conventie, „ „ en de troepen der republiek hebben hun nimmer volpree„ zen gedrag bekroond met daaden van menschlijkheid. „ „ Niemand heeft wegens eenigen overlast te klaagen gehad, „ „ en de foldaaten hebben, onaangezien hunne vermoeidheid, „ ,, hun brood gebroken met de ongelukkige flachtoffers der „ „ heerschzugt."" Niet zoo verbroederden zich de repu,, blikeinen met hen, wier meeningen van de hunne verfchil„ den. Daadlijk bij de naricht van de vermeestering der onge. „ hoorzaame Had, nam de Conventie het befluit dat dezelve „ verwoest, alles wat door de rijke lieden bewoond geweest i, was, afgebroken zoude worden , en dat van de huizen geene „ zouden overblijven, dan die der armen, de wooningen der „ vermoorde of verjaagde pntriotten, en de gebouwen die tot „ de fabrieken, tot ivienschlievende inftellingen of tot het pu„ bliek onderwijs dienden; de naam van Lijons moest uit het ta„ fereel van de (leden der republiek uitgefchrapt en op de „ puinhoopen eene colom opgericht worden met het bijfchrift: „ Lijons oorloogde tegens de vrijheid. Lijons is niet meer."
„ Terwijl agthonderd werklieden bezig waren om dit befluit „ ten aanzien der , nog niet geduurende het bombardement „ door de vlammen verteerde, gebouwen ter.uitvoer te bren„ gen, was eene revolutionaire rechtbank niet minder werk„ zaam om de ontvolking te voltooijen. De fnelle werkingder „ guillotine was voor deeze ftrafoefteningen onvoldoende ; ka. „ nonnen met fchroot. gelaaden wierden gebruikt om een groo„ ter aantal in eens te kinnen treffen."
On.
TAFEREEL DKR GEBEURENISSEN VAN EUROPA. ATQ
Onmiddelijk aan dit verhaal hegt de Heer S de volgende korte fchets, wegens het voorgevallene in de Vendèe, waar mede wii zullen eindigen. „ Met niet minder bloedftorting wierdt
de oorlog in de Vendie gevoerd. De zachtheid van den gene-
raai biron, die door overreeding en toefpraak den vrede " wilde herltellen , wierdt door de Conventie als verraaderij
befchouwd en hij moest met zijn hoofd daarvoor boeten. „ Cnnnibaalen kwamen in zijne plaats, met last, en met „ lust, om de vendeeërs te vuur en te zwaard te verdelgen.
Deezen. bleef niets over dan hun leven zoo duur mogelijk te ,, verkoopen; als in een oogenblik verzaamelden zij zich dus
in talrijke legers, maar zij waren ook even rasch verftrooid; '' wanneer de republikeinfche troepen minder in magt waren, ,, vielen zij verwoed op dezelven aan, doch telkens wanneer ,' zij derzelver overmagt te duchten hadden , ontbondt zich " heur leger; de wapenen wierden in bosfehen verborgen en „ met den ploeg of de fpade tot den gewoonen landarbeid ver„ wisfeld ; van daar dat de Conventie meenigmaalen van de „ ganfchelijke bevrediging der Vendie bericht ontfing. Lnge,, land onderfteunde hen telkens weder met geld en wapenen. „ terwijl het hen door allerlei «lach van Zendelingen tot nieu„ wen ftrijd deedt aanmoedigen."
Merkwaardige Levensfchets wipeter joseph scheffer, Pastoor te Keulen, wegens het vermoorden van twee Vrouwen, op den 27 December 1803 , te Aakcn openlijk geguillotineerd. Grootendeels door hem zeiven befchreven. benevens verscheiden Uittrek/els uit eenigen zijner Leerredenen , Verhandelingen, Brieven, Vacrzcn,e. z. v. en het Verhaal zijner Rechtspleging. Met zijn welgelijkend Afbeeldfel. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amfieldam, bij G. Roos, 1804. 233 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 10 - :
Scheffer behoorde geenszins onder die misdadigen, „ die , door eene losbandige levenswijze, wegge (leep t, door toorn ontftoken, door hebzucht verblind, doorliefde !, woedend, de hand aan vader, broeder, echtgenoot of vriend lloegen, en wier naamen in de Crimineele Registers vcreeu' wigd zijn;, hii behoorde niet tot de Clasfe vangemeene, verwilderde menfchen, zonder eenige opvoeding, kennis of V gevoel, integendeel gaf hij blijken van eenig genie, behoor de tot een' ftand, wiens groote doel de verzedelijkmg des ' menfchen is-, hij kende de volle diepte des misdnjls, waarin , hij zich ftortte, hij had eens luid op den kanfel uaar tegen zijne ftera verheven, zijne hand was niet gewoon met moordtuig om te gaan, vrede en heil, geluk en rust had hij tot ' hiertoe de fterveliugen verkondigd, hij was, eindelijk, met, Dd a » a!*
MERKWAARDIGE LEVENSSCHETS VAN
„ als andere doortrapte booswigten , gevoelloos over de eer " T onverfchillig omtrent het geen de waereld van hem ,jVl8t deze ' flecht geïnterpunctuëerde , doch op zich zelfs fraaie aanhaling uit het Voorbericht des Vertalers . hebben wij onzen Lezer het charakter des fnodeti Keuljchen Pastoors scheffer wel willen onder het oogbrengen dien scheffer, welke, hoe een goed
hoofd op een flecht hart kan geplaatst zijn, ten fprekenden bewijze dient - dien scheffer, welke van menschhevendheid , goedwilligheid en vriendfehap, in de warmde uitdrukkingen, treffende beelden maalde, doch, onder dat alles, het hart koud en ongevoelig behield. Scheffer had eene befchaafde, en eenigermate geleerde opvoeding genoten, ingericht om hem tot den Geestlijken ftand , onder hec Roomsch-Katholijke Kerkgenootfchap, op te leiden. Verfchillende waren zijne lotgevallen, geduurende zijne vroegere jaren, onder welken wij, echter , geenen ontmoet hebben, die een zedenlozen, losbandigen jongeling aankondigen. Meermalen erkent hij zijn geloof in een hoger beftuur over de menschlijke zaken. „ Niet ééns, (fchrijft hij) meermaa„ len, bijna altijd wilde de Voorzienigheid dat ik in de don„ keifie, 111 de wanhopigfte omftandigheden mijnes levens braa„ ve menfchen zou ontmoeten, die mij opbeurden, die mij „ bemoedigden." Onverbeeldelijk koud en ongevoelig moet, gewisfelijk, scheffek's hart geweest zijn, daar hij, in eenen kerker opgefloten, van zijne misdaad overtuigd en elk oogenblik den dood te gemoet ziende, nogthands met eene levendigheid de pen voert, ais of niets hem deerde, en hij een volkomen opgeruimden en bedaarden geest bezat Van de gevangenis gewagende, in welke hij, met andere Geestlijken, gedurende het Franfche Schrikbewind, zat opgeiloten, fchetfte hij van hun verblijf aldaar, onder andere, het volgende tafereel: „ Gewoonlijk was het bij nacht dat wij met onze vij„ anden in het honderd te (laan hadden; want bij het aan„ breken van den dag verlieten zij gemeenlijk het flagtveld „ en den betwisten grond, ik meen onze ftrozakken. Ik zelf „ heb eens bij nacht een' onzer vijanden, eene vledermuis, „ die in mijn hemd gekropen was, doodgedrukt. Maar, ,, vervolgt hij, alle onze overwinningen waren vruchtloos. „ Het heir der ratten en muizen overviel ons op nieuw, en „ daar hun aantal flechts vermeerderde, in plaats van teVer„ minderen, daar wij het eeuwige fchermutfelen moede wa„ ren, overlieten wij hen in het einde onze have en goed, onze gefpaarde broodkruimels." Zoo kon scheffer 1'chrijven, en zich tot de hoogte van koelbloedigheid opwin* den, nadat hij twee vrouwen, zusters, die bij hem inwoon, den, die hem altijd een genegen hart hadden toegedragen, en welken hij, door zijn ongeregeld huishouden, van hare meeste bezittingen had ontzet, met voorbedachten rade , in koelen
moe-
ÏETER JOSEPH SCHEFFER» •£*
«node de eene kort na de andere, wreedaardig, onmensehlijk C vermoord? Hoe vreemd dit verhaal ook moge voorkoS2, vTde dichïigfte bewijzen van echtheid voorzien als bet befchouwSwij het als leerzaam, als eene gewigtige bijdragetot dc^kennis der menschlijke natuur, ook in dat uuerfte der verdorvenheid, tot welke zij kan verbasteren-, als eene beÈcbdring van eene aanmerking , van eenen onzer gewijde sSvfrèn- ArAistig ft het hart, meer dan lénig ding _ wfczal het kennen ? Gelijk ook van de gegrondheid ^ wUfhuwfng eens anderen Godstolks: De mensch, die meent te ftaan, zie toe dat hij «iet valle. , y
De Heer p. g. w itsen ge ijs b e e k , mistchien ce: ver vaardiger van de wel uitgevoerde Vertaling dezer Levensfchets, Helde onder des Moordenaars afbeelding du bijfcnriit.
Schijnheiligheid, vermomd in priesterlijk gewaad, ©ntmenschte ondankbaarheid is duidlijk hier te ontdekken
In Schtfers valsch, geveinsd en menfchcnfchuw gelaat. Befchouwerl ge ijst met recht op 't zien van deze trekken:
Deze outerdienaar pleegde, 6 gruwel nooit gehoord!
Met voorbedachte woede een' dubblen vrotwenmoord.
Reize naar de Middelandfche Zee ën , door
Conttantinopolen ; gedaan m de jaaren 1783 tot i7»0 mff 'jLands Schip Noordholland. Behelzende eene nauwkeurige en uitvoerige befchrijving van verfcheiden Havens en Steden, in Spanjen, Frankrijk, Italiën, Turkijën, enz. Doorn. A. vanriineveld, voorheen Lieutenant ter Zee, ten dienjle dezer landen. In twee Deelen. Met Plaaten en Kaarten. Te Amfleldam, bij Ji van der Heij, 1803. 365 ^tadz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 18 - •
Vrii algemeen valt de fmaak van onze Landgenoten, die zich met LtBure onledig houden , op Reisbefchrijvingen. Voorzeker een bewijs, dat de nationale fmaak, door zoutloze Romans , nog niet geheel, bedorven is. — Met dat al maakt het een groot verfchil, hoedanig zoodanige Reisbclchi-j. vingen zijn. — Voorden Aardrijkskundigen, voor den Na. tuurönderzoeker, en voor den Menfchenkenner kunuen dezelven vele nuttige en belangrijke waarnemingen behelzen — uocn dan moet de Reiziger juist met dat oogmerk zijne reize doen, om waarnemingen van dat foort op te doen. Wat een m ebuhr,
shaw, p a l l a s , pococke , ludeke , biornstahl, baretti, mo ore, coxe, vaillant, e.1 zoo vele Mld*
ren . in dit opzicht , hebben verricht , is algemeen bekend. Doch, hoe nuttig foortgelijke Reisbefchrijvingen zijn, ja, hoe D d 3 ga'
4=2 N. A# V A N R IJ N E V E L Ö
SSffif^JÏ ^,itbreid;nS df geiloemde wetenfchappén, overtollig is net, aan den anderen kant, wanneer eik Reï/i^r
oezoeKen, ons telkens.wil mededee en een verhaal van ziine öffikeJ^nSfï',4>IttlaUe!' naar behore" OP « nemen,
JXfckfd <%* rS,"«"tafcMivinjtn „oeren wij ook deze
w c-ifuPe.inA°Ud 2* hÊt eerfte Hoofdfiuk. Meer gevaar echter £ e dlt tsquader, en vooral het Schip Noordholland bii
lliktfl fclfi? ^ EcÊn «eweIdi«e , me den l4ch ijken tpeftand. waarin het Schip zich bevond, tot hetzelve m lukkig ,„ de bk\mjjaccio oP het Eiland C&kom t, wordt met alle die akeligheden, welken deze reis vergezelden in h« tweede Hoofdftuk gemeld; waarop, in het derd^ e^e korte befchrijving van dat Eiland en die Stad, als ook van TouTol werwaards het, eenigszins herftelde , Schip geVvënd wis'
Ze6reiS "a-a Livorno- ê'eeft d*° ScS teven/ gelegenheid tot eenen uitflap naa Pi/a, van welke Stad wii in het vierde, gelijk van Livorno in hetvi fde Hoou£, becS ontvangen waarop het Schip „aa Touhn te rug keert , om den af°te liSn?" AmbasfadcUr aan het Wche Hof Van daar Hiermede neemt het tweede Deel eenen aanvang , welks eerlte Hoofdftnk , daarenboven , een kort bericht gééft van eene kurte Landreize naa Nismes, Aix, en andere Sen n d en hoek, en de Reizigers vervolgends aan het EU nd Mal Urn brengt - I„ het tweede Hoofdftuk wordt dit bericht der and! V°AZÈ t0t datfhf „SchiP «e ConftanSnopoVen aS Hobfdftad dVnlfTde heheUt eenl'Se bijzonderheden, die eiz Sniert Tl;lktcneJ regeenng , de zeden der Turken , enz. betreffende, wordende met een verhaal van de terugreis
over
REIZE NAA BE WIDDENLANDSCHE ZEE.
6 fb/n dl /ellgemeene ü*oid W= 4« *» Le» eenig», m «•« « "S«>
keuriger, dan de ti]i«, at ' J vinden. De Schrijver
vrolijk avondpartijen gweest, dan kan het e ra
waarlijk ftrekt deze «™^$»f ^g* jd.^™0 belangrijk?
teren weinig tot eer - W« tört » ^„^v Gewis
de Ambi.Meur «».»ED"',T0T "f'I ommoeure v.n den
In d%d^„%eSen pronk omtrent de Oudheden van Nismes, ÏUSI Het éeni^e waaröm wij deze reize zouden durven aan-
„er ee,e li.leri gewti ttdj» ~
,M',Sfv*/^°t>'d« ó«« e d ; om n"l«gen d,n « de pen iS' ft&il. d.» de pen me. den degen vet"i&d? De ta# tedtW, de K»„en, «nee.-, de1) u 4
4=4 STAATKUNDIGE BEÜCHRIJV. VAN ALLE ZEEHAVENS.
prijs üf:\ 16- : S+B/adz. In Oüavo. De
p\aar hec onze Landgenoten, die over het geheel genoe-ziam IV allen gezegd kunnen worden van den Koophfndel rl h? liaan, niet onverfchilIiV k~n 7iin vt -u IVU0Pnanüe' te be-
fommige berichten in de Couranten en anderen,? • T ■ , fche Nieuwspapier
mt hoofde van deszelfs klein formaat en druk oppC'Jer' ll'hlktJS °m a S een ^boekjen gebruikt te kun endorden zeer veel nut zijn, daar het verrijkt is met drie Landkaart waarop alle de befchrevene Zeehavens aangewezenIvdel' Ware dit Werkjen een weinig befchaafder van ftijf e„ ftelling* her zoude , daar het inzonderheid jonge lieden van veel nu kin Wezen, niet minder aanprijslijk zijn. k H
" NCn !ri/tVrrU' ^/r^Vrien^n; noch ook voor tet\ *r Gekerde" van Prefespe; althans nie voorU H00J gr/eerde Mannen , die , dooredeler fpijze verlekkerd Aln „ïS ophaalt bij het zien van dagelijkfche'kosc -10 en de* fi' den ,D het licht gegeven. Koopt, zo Gij W£ ziit ditBoek niet! Het is voor U niet ffefchrWen 1 ibrttf-V ' u , alleen voor dat gedeelte 't wet n^W™
geerd „och ^^^Jj^ to, en. door eene kktuur, die niet veel infpannln? vor ie therfeJ10^1^^ * tu?fc^«-«»ren, bij voXefd aan de thetïfelj, of ouder het ontbi t. amufeeren wil. Deze ene de menfchen, welker getal, in ons land, niet g „g is Jnde v^'T met, °5anSenaa°* wijze, onderhouden fenhu" £ vens eenige aanleiding tot nadenken , over btlaneriike nndpr werpen, verfchalfen. Of ik dit 'm9$SJffSX{3% . moet
ï>. VAN hemert, LERTUUR , ENZ. 4^5
moet de tijd leeren; en cf ik die werk zal vervolgen , hangt van deszelfs debiet , en dus van de beflisfing mijnes Boekverkopers af"
Met deze woorden opent de Hoogleeraar van hemert dit zijn gefchrift, hetwelke in eenen luimigen ftijl,met eenelugtige pen voordgefchreven, misfchien wel, velen, die zonder te denken gewoon zijn voerd te lezen, zal amujeeren, indien maar niet ten koste van den Godsdienst en van het Christendom, waar toe zij ligtnjk aanleiding zouden menen te vinden, in niet weinige onbedachtzame gezegden en uitdrukkingen, welken in deze lek» tuur voorkomen; bij voorbeeld terftond in de eerfte Rubiiek, in welke de Heer van hemert anders met recht het Bijge■loof doorllrijkt, hetwelke zich gemaklijk te vrede ftelt met den II. isidorus, als het de Heilige ju sta niet bekomen kan, leest men bladz. 2 reeds, dat men te voren, in dagen, toen'er meer geloof en Godsvrucht onder de Kristenen waren, meer op had met de knokken, geraamten en reliquiën van lang verdorven Heiligen. Hoe ligt zullen hierzulken, die enkel lezen om zich te amufeeren , aanleiding nemen , om Bijgeloof en Afgoderij te verwarren, met Geloof en Godsvrucht, en de eene even zeer als de andere te verguizen i
Het vertelfeltjen, (de Heer van hemert doet het de eer ttan, van het een Mijthus te noemen , die zijns bedunkens niet onaardig is, wij herïnneren ons, het meermalen gelezen te hebben, als eene proeve van buitenfporiga Mijftikerij!.') bet vertelfeltjen van de Sijrifche vrouw, die het Paradijs verbranden en de hel uitblusfchen wil , zal zulke Lezers ongetwijfeld amufeeren, die met zekeren Kardinaal , gelijk verhaald wordt, gaarn aan god het Paradijs zouden laten, zo zij hun Parijs maar houden mogten, maar die tevens voor de Hel bang zijn, zonder dat zij, waarfchijnlijk een oogenblik het doel des Schrij. vers in hunne gedachten zullen krijgen, om hen tot nadenken te brengen, en echte Kantidnen van hen te maken.
Het tweede artikel: Geest van het Protestantisme zal meer uit. werken; het zal niet alleen Lezers , als boven , amufeeren, en zich mei de belagchelijke inconfequentie der Protestanten ,(de Remonftrantfche Broederfchap wordt door den Heer van hemert hiervan Bladz. 22 uitgezonderd, als bij 't welke de Geest van 't waare Protestantendom op de beste wijze, is bewaard gebleven,) doen kittelen; maar hec zal ongetwijfeld ook aan vele Roomsch Cathoiijken fmaken kunnen, als zij eenen diepdenkenden Wijsgeer horen verzekeren, Bladz. 19. „ dat het Protestantisme zich van het Catholicisme der Roomfcne Kerk niet zoo zeer onderfcheidt, gelijk men al ligtelijk waaut, door eene zeker getal van leerftukkenf" en Bladz. 21. „ In naam mogen wij Protestanten heeten: in de daad nogtans zijn wij Cathoiijken , ja zeer verre beneden dezen te achten, omdat zij overè'enkomftig hunne beginfelen bandelen, maar wij, in Dd 5 iC'
420" VAN HEMERT
tegendeel, aan eene belagchelijke inconfcquentie ons fcfmldig maaken." Dit artikel neemt zijne aanleiding uit een gezegde van Paus pius VI: „dat de Protestanten verbasteren in Naturalisten , en de Cathoiijken in Protestanten ," hetwelke de Schrijver overneemt, hopende, „dat pius door dit vaak mis„ bruikte woord, menfchen verftond, die het oppergezag der „ Rede in den Godsdienst eerbiedigen, en het gene wij Open„ haring noemen, in de heilige boeken vervat, naar de uit„ fpraaken der zuivere Rede meenen te moeten verklaaren." Over het geheel levert dit Artikel vele gewaagde magtfpreuken , en bedenklijke (tellingen, welken fommigen mogen amufeeren, maar zeer velen ergeren en ftooten zullen, die niet begrijpen, hoe een aanval op gehele Kerkgenootfchappen der Christenen, en een uitvaren tegen het Haagsen Genootfchap ter'verdediging (zo het heet, voegt 'er de Heer van hemert bij,) van het Chris, tendom, enz. te pas kome in een werk, hetwelke bijzonder gefchikt zal zijn, voor Lezers., die zich amufeeren willen. Men zal fchroraen, dat velen het woord Naturalisten zullen blijven misbruiken; en men zal vrezen voor de gevolgen , welken daarüit bij tijd en wijle zullen kunnen voordvloeiën , wanneer de menfchen eens den troost van het beminlijk Christendom zou> den misfen; dien zij zoo behoeven , om zich tegen volfiagen ■wanhoop te beveiligen S het zijn de eigene woorden van'van hemert, met betrekking tot de Franfchen, maar welken ook op andere volkeren kunnen worden toegepast. Zou dat niet eens eene fchoone gelegenheid kunnen wezen voor het Bijgeloof, om tot de oude form van aanbidding, en tot de rechtzinnigheid der Catholijke voorvaderen weder te keren ? Het is toch niet anders: Dum vtta'nt ftulti, etc.
Het zevende artikel: draco, eerfte Christelijke Tolk, bij de Porte, zal aan de bedoelde Lezers niet weinig amufement ge. ven. Deze man, in de engte gebragt, door de vraag hem van den Fizir voorgefteld, aan welken der beide Godsdienften den Chrht dijken of Mohammedaanfchen hij den voorrang gaf, behielp zich met een vertelfeltjen van mijnwerkers , die in het duister, zonder licht, voordwerkten. „ Zij tastten in het rond; „ zij grepen, en zeiden, de eene tot den anderen: „ hier heb
„ „ ik goud: wat gij hebt, dat is fiegts koper of tin."
„ Die in den hemel woont, liet hen begaan. Zij zogten voort; ,, oefenden hunne krachten ; en vonden zig in het (treeven ,, gelukkig." Wie doordenkt, zal zich echter aan dit vertelfeltjen ergereti, en weinig Christlijks in dien Christlij'ken Tolk erkennen, die zich zoo laaghartig en huichelachtig gedraagt.
Het derde artikel : de Mensch een gelijkzijdige Driehoek, „ maar ach." zegt van hemert, Bladz. 38 „ de meesten gelijken in 't geheel naar geen' driehoek, en 'hebben juist zoo veei zijden als zij punten van belang hebben; " is eene feherpe
he-
LEK.TUUR. BIJ HUT ONTRIJT EN DE THEETAFEL. 4*7
taii oa» ,„„ tót zedenliik zich zeiven zoo ongeliike mensch5C f gbhzonde S b rekking rot te Staatkunde; én bevat do i, bn«onaa , a in eene vioeiënde en fcherp-
ZUl!vpVaS£'n voordrlgt fngekleed. den waaren MenfchenZ111„ige Xlrt^alnufeeren maar met hartlij k leedwezen doen t^&JZ&W onder anderen -st, hoe de W,,
» ' dat hïtTde IfeS^fe^^ IaSSJvt anders van de Staatkunde zelve worden* Of zon
het Londonfche Bedlam plaatzen ! Neen,! op^den g Schouwburg^? sft ^^fSSM^ VÏJ
Her op ^gjS^f^ zelve ƒ
feaa^ScVïjvef^d ^«'^&°i°ev3?v?. bragt hebben; had Hij zig met, ir, ec" ^Sfeerf
nooit in deregte m^r sekomen , M T .g .
»}*, in de fe^^Sfeen djd wanneer de fchrandere rn>„/DhTnoS^Cd elde! om aali de Negen te fchrijven:
confervè lesclavage, & l'esclavage y fera Cjf^ ^
iogmaYls: in de groote waereld moet typist zoö. gefpceld wor
met het menschdom zoo gefteld, o hoe ver » >!«"lve f n n°S van "üne volmaaktheid af!!! Hoe ver af van die zmve e zeden, ker, waar van van hemert 7Wtt«» "^en^cbl uS nê «7/ a«e=, Go'dsfeSr & oorfee, Christen is , naar u kan eene genoeg-
^ "ffirfdSSg der op den tijtel gefielde zaam vPllc^wSn%an te treffen, en wel zulk eene l7XZrtZ T^ aandacht en overweging van elken Christen hoogst waardig 19, —
»..;„,«.« ter bevordering van Godsdienftigt ^6 Bladz. In gr. 08*». De W ts f i - . - • j i,0, io,Pn de/er Brieven merkten wij op, dat de
wijlen den , bij velen, „ ^rief gevorderd, wer-
SS SÖfiK "SB» W-u*.
4-j6GEMfcENZ. BRIEV. TER BEVORD.VAN GODSD. STICHTING.
ting en opwekking in het goede , welken , onder het lezen , bevorderd worden, treffen wij in verfcheidene eene verdere ftof en aanleiding tot nadenken aan, die op de praktijk des Christendoms van invloed kunnen zijn. —
„ Het komt in het Christendom maar op de zuiverheid „ van het hart, of anders gezegd, op onze opregtheid „ voor God aan." — (zoo lezen wij Bladz. 117.) „ Is „ het laatlte ons geval , dan hebben wij vrijmoedigheid „ tot God, en mogen bij elk eenen pligt, den moe„ jelijkften en onmogelijkften" (waarom niet bezwaarlijkften ?) „ zelve, ons bij Hem, als bij onzen Vader, „ aanmelden; in vertrouwen op zijn licht en kracht,
„ ter onzer hulp. Wat is natuurlijker , dan
dat een kind, het welk bevelen van zijnen 'vader ont„ vangen heeft, maar in omftandigheden komt, die het „ noodzaaken, of de eene, of de andere dier verpligtin„ gen natelaaten ; eenvoudig kinderlijk tot zijnen vader gaat, om daar in de rigting van zijnen gang te vraa„ gen? Maar wat is dan zekerder, dan dat die vader, „ van de opregtheid zijns kinds wel bewust, zijn ver„ zoek aanneemt, en door eene allezins gunftige rigtinftuur en Handel voor Nederlands Indie. Door g ij sulrt karél van högendorp. Otid-Raad en Penfionaris der Stad Rotterdam. Te Amfleldam, hij de Wed.}. Dóll, 1803. Van Bladz 125—179. In gr. Oótavo. De prijs is f : - 8 - :
Aangaande deze Brieven in het gemeen, houden wij ons aan het gezegde, bij de aankondiging der twee voorgaande Stukjens (*). Dit Stukjen bevat vier Brieven, één ter inlei