114
FABELEN EN VERTELZELS.
Jy bent van beiden 't ligtfte pak. Ry zngt: ik volg op myn gemak. Zy vordren dus een wyl: doch zien, met trage fchreden, Een oud en ftatig man op weg hun tegen treden : Deez' ziet een poos verbaasd het reizend drietal aan. Hoe zal 't nog, zegt hy, in de waereld eindlyk gaan?
Wel! wat beleeft men wondre tyden! De Grysaart gaat te voet ? de jonge wulp moet ryden! Wel! zeker dat is niet te lyden : Foei! 't fchaamt zich zelf: kom af vau.'t dier. Wat kwelt my deze bengel hier? De Knaap gehoorzaamt, ftaat het beest af aan zyn' Vader.
Maar naauwlyks duizend pasfen nader Naar fteê toe, toonen zich twee meiden op den tril , En krygen ook een vieze gril. Wie zou zich hier niet aan vergapen ? Ei kyk dien ouden aap der apen! Hy bruikc zyn' jongen als een Hond. Schier hangt de tong hem uit den mond , Terwyl hy rydt en zit zoo maklyk als- een Pater. Nog fchoonerl fprak de man, wel kleuters, houwjefnater, 't Is myn zeun; jouwe niet: zoo ben -je dan zyn Vaar * Wel zoo veei te erger: dan is 't eene beest op 't aar. Kom , Kees, zit agterop: nu kan het beest 'er tegen. Wy zyn al ruiinpjes hallef wegen, Zegt hy: indien het mooglyk was , Maakte ik het liefst elk een van pas. Het beestje zelf had geen behagen Om dezen dubblen last te dragen , En naauwlyks kreeg men 't voort met (lagen.
Dit
"De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft". Conradi, Petrus Amsterdam, 1767-1791, Plaats, Volkert van der Harlingen, 1768-1801, 1781. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dpo:777:mpeg21:0003