TU I W D E N B « B. ». tO^
bezoek, zo anders uw tyd niet ai te zeer bepaald is."
Die zou my hier wel hyster lang vallen , anfcwoorde de Schoolmeester, daar ter deezer Stede, zo als die Heer my verzekert, voor een Reiziger, niets opmerkenswaardig te zien is.
„ Deeze plaats," antwoorde de donkerbruine Man, „is gelyk alle Landlieden: Maar wy hebben hier eenige zeer achtingswaardige Mannen, ,, die, ongetwyffeld, de opmerkzaamheid van epri
Reiziger verdienen, ■ meer verdienen , dan
,, elke Gedenkzuil, waardoor de trotschheid zig te vereeuwigen tragt. Ook onze oorden hebben bekoorlykheeden, inzonderheid voor het oog, dat de Natuur in haare onopgefmukte fchoonheid bemint. En dan — wel juist niet in deeze plaats, maar echter hier zeer naby, ,, weet ik een voorwerp , waarom men vyftig mylen verre reizen zou!" Mag ik zulks weeten ? vroeg de Zwarte, die niets minder dan eene Boekdrukkery vermoedde. Het is een mensch, Mynheer!" Wel jemeni! riep de Waardin, wat zyt gy een wonderlyk fchepfell Dat zou my wel lykenen, vyftig mylen verre te loopen om een mensch te zien! Ik kan ze hier, /tlle dag, hy de menigte, in myn eigen huis, aanfchouwen.
,, Menschlyke gedaanten, Mejufvrouw! " hernam de bruine Man, by wien de plooijen in 't G 4 voor-
Müller, Johann Gottwerth, "Siegfried van Lindenberg. : EERSTE DEEL". "Eerste deel". Cleef, Isaac van 's-Gravenhage, 1778-1803, 1787. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dpo:9112:mpeg21:0006