dé hebreen. hoofdd. XÜ: vs. t$-ïf. 3J
Veroorzaakt , en velen harer leden worden met die dwalingen befmet , en zoo verontreinigd. De Kerkgefehiedenis van alle eeuwen levert, hiervan, de treurigfte voorbeelden op.
't Is zoo , altoos zijn er dwalingen irt de Kerk, en verfchillen van minder aanbe*
lang: als deze beroerte veroorzaken,
dan is het een bewijs, dat de geest der liefde merkelijk geweken is, waar door dan ook velen, fchoon ze de waarheid vasthouden , echter, ten aanzien van beftaan en gedrag, jegens hunne verfchillig denkende mede* christenen , verontreinigd worden , en zich fchuldig maken aan vele verkeerdheden, die de gemeenfchap der heiligen ftremmen , en die zegeningen doen misten, welke de Heere daar wil doen genieten, waar broeders in
liefde zamenwonen. Maar, een andere
zaak is het, wanneer een bittere wortel dwalingen opgeefc, die, tot geheele verlochening Van den geopenbaarden Godsdienst, {trekken kunnen. Op zulke verleiders hadt Moses het oog , menfchen , die, met verlating van IsRaëls God, de Goden der volken wilden dienen. Op zoortgelijke menfchen onder de Christenen doelt de Apostel; en vnornaamlijk op zulken , die de gerechtigheid uit "tie werken voorftonden , en de navolgers van C % JE.
Bonnet, G., "Verklaaring van den brief aan de Hebreen. : TIENDE EN LAATSTE DEEL". "Tiende en laatste deel". IJzerworst, Willem van Utrecht, 1790-1803, 1796. Geraadpleegd op Delpher op 19-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dpo:9217:mpeg21:0005