SS G. W. CALLENFELS ANTWOORD
ke gewoonte is. Zeer nuttig en noodigzou het zyn, dat de fchiidwagten, geouurende de zomer-hitte, niet zo lang a s gemeenlyk gefchiedt, aan dezelve blootgefteld wierden, of m de open lucht, of in een klein naauw ichilaerhuisje; en dat de ftatie-uuren, Zo wel dan, als in vehemente koude Wierden verkort. Men begrypt het doorgaans kwalyk, men vermindert den tyd van fchilderen wel in aroote vorst, maar niet in groote hitte'; daar het laatfte al zo fchadelyk is, als het ferLe, en dus elkander gelyk ftaatja ik zou liever zeggen ongelvk, want een vehemente hitte is nadeeliger, dan een vehemente koude, 'er zyn toch meer behoedmiddelen tegen de kou<ie, dan tegen de hitte. Ook ware het beter dat de oude Vaderlandfche kleeding voor de Pruisfifche weer in trem kwam ter bekwaam er dekking van het volk; ik fpreek in eenen Gedeskundigen zin. Het is goed, dat zy, die m de open lucht ftaan in eene matige beweging zich houden door wandelen of door manoeuvres met het geweer te maaken. Dewyl de nachtkoude na eenen heeten dag hetlighaam
fchie-
Callenfels, G.W., "Verhandelingen over de waare oorzaaken en kenteekenen, van de najaars-koortsen.". Gillissen, Pieter Middelburg, 1730, 1742-1800, 1783. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dpo:9432:mpeg21:0004