Handleiding tot de plant- en kruidkunde [...] volgens het zamenstel van C. Linnaeus.
III.
'Ajdbel.
xxi.
Hoofdstuk.
Etnhuimgt,
i
i 1
426 Veeewyvige Heesters.
den. De Tweeflagtige , gelyk 'er een by B isvoorgefteld , hebben de verdeelingen van de Bloem zodanig, dat dezelven meer naar Bloemblaadjes gelyken : 't getal en de figuur der Meeldraadjes en Knopjes is eveneens: maar in deeze Bloempjes bevindt zig een RolrondachtiStyl van dergelyke langte, bruin van Kleur. Die zelfde Styl openbaart zig alleen, zonder Meeldraadjes, in de Vrouwelyke Bloempjes, als by Letter C; hoedanigen ik maar zeer weinigen in zodanig eene Aair , die de anderen uitleverde, heb aangetroffen. De Verdeelingen van de Bloem zyn hier ook langwerpiger of fhsaller, dan in de Tweeflagtigen , wier Stuifmeel eene volmaakt driehoekige figuur heeft.
Zo blykt dan, dat dit Gewas te regt door den Ridder is t'huis gebragt in deeze Klasfe (*}. Dat 'er van de Vrouwelyke Bloempjes zo weinigen zyn, indien deeze alleen vrugtbaar waren, comt overeen met de Vrugten, wier Grootte naakt, dat 'er maar weinigen aan den Steel dee^er Moem Aairen kunnen groeijen, naar de menigvuldigheid van de Bloempjes te rekenen. Want het is buiten twyfel de Ethiopifche Amanielboom, met eene Fluweelachtige Vrugt, waar /an een Tak door den vermaarden Breyn is ifgebeeld. Hy zegt dat dezelve kleiner is dan Je Europifche, doch fierlyker van Blad en Vrugt, ;elyk ik gemeld heb. Een Trosje der Vrugten v is
(*) Zie 11. D. I. Stuk, bladz. 2«.