bonnés die het abonnement nog niet voldaan hebben, wordt nogmaals beleefd verzocht om spoedige toezending daarvan. De uitgevers: DE GROOT, KOLFF & Co.
De locomotief
- 28-11-1877
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- De locomotief
- Datum
- 28-11-1877
- Editie
- Dag
- Uitgever
- De Groot, Kolff & Co
- Plaats van uitgave
- Samarang
- PPN
- 400383802
- Verschijningsperiode
- 1863-1956?
- Periode gedigitaliseerd
- 27-2-1869 - 30-6-1903
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 280
- Jaargang
- 26
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
Advertentie
Een nieuwe militie-wet voor Nederland. I. HOOFDBEGINSELEN.
De Regeering, welke bij de opening der nieuwe kamerzitting zoo hoogst belangrijke ontwerpen heeft ingediend ter herziening der wet op de Nationale Militie en de wet op de Schutterijen, heeft de zaak der landsverdediging ernstig opgevat. Zij was het niet eens met die thans nog kleine fractie, welke, de verdediging des vaderlands houdende voor een hopelooze zaak, geen nationale krachten en nationale kosten aan haar wil geven. De voorstellers dier ontwerpen wilden in ieder geval een Nederlandsch leger formeeren, dat, evenredig aan de draagkracht der,natie, in staat zal zijn, om de verdediging van het hart des lands te ondernemen, de neutraliteit van den Haat te handhaven en, eventueel deel uitmakend van een bondgenootschappelijk leger, daarin een afzonderlijk corps te vorm n. Over dit drieledig doel en over de reden van bestaan der hier tegenover staande fractie van de „hopeloozen" bij gelegenheid een en ander.— Van het standpunt der voorstellers zijn de nieuwe ontwerpen aller aandacht in hooge mate waard, wat daarvan ook tengevolge der optreding van een ander kabinet moge komen. Geen poging meer, om den persoonlijken dienstplicht in te voeren. Na wat eenmaal onder den Minister van Stirum voorviel, wil men bij de Kamer niet zoo spoedig met het toen afgewezene terugkomen. Zelfs de Anti-Dienstvervangings Bond heeft aan de Regeering den ontbrekenden moed niet kunnen geven. Hoe zeer uit een militair oogpunt daarmede ingenomen, wil zij eerst nog meerdere propaganda afwachten.—Doch gaat een organisatie van Militie en Schutterij in den voorgestelden zin door, dan is reeds veel verkregen. De Militie : het jaarlijksch contingent verhoogd opdat de gewenschte sterkte der armee effectief zij; het gehalte der plaatsvervangers verbeterd, opdat dezen de toilitie niet bederven en de goede elementen terughouden; de vrijstellingen zeer aanzienlijk beperkt, opdat eensdeels de verhooging van het contingent mogelijk ZI J en die verhooging minder zwaar en met meer gelijkmatigheid drukke; verlof aan minderjarigen, die bij de militie zijn ingelijfd, om als vrijwilligers in den krijgsdienst te treden zonder toestemming van ouders °f voogden, opdat het verbazend, voor Nederland en Iidië schadelijk, gebrek aan vrijwilligers ophoude en daardoor ook de dienst der militie worde verlicht. De verhooging van het contingent op zich zelf zal Waarschijnlijk geen bezwaar ontmoeten. Er schijnen steeds nog zoovelen uit te vallen, dat de llegeering, om °P een effectief militie-leger van 55000 man vast te kunnen rekenen, een jaarlijksch contingent van 13500 ln plaats van, als tot dus ver, 11000 noodzakelijk ac ht. De ervaring, die deze noodzakelijkheid moet be l °ogen, is reeds oud genoeg en tegen een be^ep op ' laar «al weinig zijn aan te voeren. De verbetering van het gehalte der plaatsvervangers v *n ganscher harte worden toegejuicht. Keeds zoo ' ln g is dat gehalte als een argument voor de afschaf ""S der dienstvervanging gebezigd. Het voorschrift, ^ de aspiranten voor deze „élite"' een certificaat van 8 0e d zedelijk gedrag moe3ten overleggen schijnt niet gegeven te hebben. De opvatting der verschillende ^ eer en burgemeesters omtrent wat een „zedelijk gedrag" mag, bleek soms al zeer vreemd; waren de ^P'ranten nooit met de justitie in aanraking geweest., V(i km en zij nooit „straf" ondergaan, dan reeds werd " medaille van deugdzaamheid uitgereikt. Voorte chter wil de Kegeering boyendien een verklaring,
dat „liun levenswijze is onberispelijk". Een dronkaard en zijn kameraden kunnen dan niet meer door de ma zen. En het gevolg? Hoogst waarschijn'ijk ook een aanzienlijke inkrimping der dienstveivanging, een be perking dezer luxe tot de zeer gegoeden. Naar onze opvatting is dit eerder een reden van goedkeuring en zal het in de praktijk een stap wezen op den weg, die eenmaal tot de afschaffing der dienstvervanging leiden zal. Dat vooruitzicht zal misschien bier en daar het hoofd doen schudden, maar men zal er niet voor durven uitkomen, en van de Kegeering geen meerdere toegevendheid durven verzoeken, geen verruiming van het geweten bij de keuze der remplaganten. — Zoo wil ook de Regeering, die deze bepaling voorstelt, hoogst waarschijnlijk met haar meer bereiken dan haar naaste doel. Maar de beperking der vrijstellingen? De vrijstelling van „eenigen zoon" zal vervallen en alleen worden gehandhaafd, wanneer deze is tegelijk of „eenig kind" of „eenige zoon eener behoeftige weduwe." Deze verandering zal, meent de minister, ongeveer 1500 a 2000 miliciens meer geven. Dan zal wegens broederdienst niet meer „de grootste", maar voortaan „de kleinste" helft worden vrijgesteld, en die wijziging z >u de aanzienlijke vermeerdering opleveren van c. a. 35(0 man, zoodat reeds door deze beide maatregelen alleen het verlangde surplus van 2500 man met 25CO h 3000 overtroffen zou zijn en deze omstandigheid ten gevolge zon hebben, dat de kans op vrijloti'ig, we ] ke tegenwoordig te zeldzaam is, aanzienlijk werd vermeerderd.
Oppositie tegen deze nieuwigheden zal niet ontbreken. Vooral de „eenige zoon" zal meermalen stof geven tot hartroerende schetsen. Maar wie het doel wil, moet de middelen willen, en, is de eisch van een verhoogd militiecijfer toegegeven, dan volgt onherroepelijk het overige. Dan kan de broederdienst niet langer bij een oneven getal broeders de grootste helft vrijstellen en brengt, zoo men dit aanneemt, de rechtvaardigheid tegenover grootere gezinnen mede, dat de eenige zoon niet per se vrij is. Zijn vrijstelling kan dan al leen gemotiveerd worden, wanneer hij is eenig kind, opdat niet zijn ouders worden blootgesteld aan het gevaar, om voor don vijand alles wat hun lief is te verliezen; of wanneer hij is de eenige zoon eener behoeftige weduwe, wanneer bij al zoo vermoed kan worden baar kostwinner te zijn. En thans die andere nieuwigheid, waartegen de oppositie allicht nog sterker zal wezen, de opheffing van het verbod, aan het gemeen burgerlijk recht ontleend, om minderjarigen als vrijwilligers in het leger aan te nemen zonder de toestemming hnnner ouders of voogden, wanneer zij n. 1. eenmaal bij de militie zijn ingelijfd. De minister herinnert aan het bijna ongeloofelijk feit, dat, terwijl bij de verdeeling der corpsen gerekend is op 13.270 vrijwilligers, aan dat cijfer effectief ontbreken ongeveer 10.000,—Ongeloofelijk, doch waar! Dat het IN ederlandsche leger de noodige elementen mist voor een goed kader en voor den noodigen garnizoensdienst, zoodat voor dien dienst de militie moet gebezigd worden en deze, eigenlijk slechts tot oefening bestemde manschappen, veel langer dan anders het geval zou wezen onder de wapenen moet worden gehouden; maar bovenal, dat in het Indische leger het Nederlandsche element veel te weinig vertegenwoordigd is. De grondwet verbiedt de militie daarheen te zenden en zoodanige zending zou ook tegen haar bestemming strijden. „De verdediging onzer onschatbare koloniën," schrijft de Minister, „zij zooveel mogelijk aan Nederlandsche handen toevertrouwd," en dan klaagt ZExc. over de slechte resultaten, die alle pogingen om de vrijwillige dienstneming te bevorderen, hebben gehad. Of nu de voorgeslagen maatregel veel zal baten? Dit te leeren zij der ervaring overgelaten. De Minister deelt niet mede, in hoeveel gevallen minderjarige miliciens hun wensch hebben geuit om dienst te nemen, terwijl hun ouders of voogden een ppaak in het wiel staken. Toch schijnen die gevallen meermalen voor te komen. Anders had de Minister zoo groole verwachtingen niet uitgesproken. O. i. moeten echter die verwachtingen overdreven zijn. In Luitschland en Frankrijk moge een gelijksoortige bepaling gunstig werken, de Duitschers en Kranschen zijn militaire natiin en koloniën hebben
eerstgen oemden niet. Het militair beroep is in Neder land niet in eere, de natie schat het leger niet hoog en ter wille eener „geachte positie" zal riemand een militaire loopbaan kiezen. Lust i'i militaire vermoeie nissen en iu strijd heeft een Nederlander niet veel en de ouders en voogden behoeven o. i. niet eens te verbieden, zij kunnen in vele gevallen volstaan met te ontraden, om hun doel ts bereiken. Doch de ei varing zal leeren. I)e vraag is alleen of zij aan het woord zal worden gelaten, of zoodanig voorstel ingang zou vinden? De Minister meent, dat de jonge man, die zelfs tegen zijn wil als milicien ingelijfd en den vijand tegemoet gevoerd kan worden, toch wel met zijn wil in het leger mag worden opgenomen, ook al wordt hem uit vooroordeel, zwakheid of baatzucht de toestemming zijner ouders geweigerd. Of die redeneer'ng in alle oprichten opgaat? Ons schijnt een groot onderscheid te bestaan tusschen den voorbijgaanden dienst van een m ;i icien, die zich oefent en ingeval van nood ten strijde gevoerd wordt voor korten tijd, en de vaste loopbaan als militair ook aan de overzijde van den oceaan. Maar, wanneer de Eigeer'ng zegt: wij moeten het vorderen, want wij behoeven soldaten, dan is dat een argument, te meer nu de 23jarige leeftijd voor het tijdstip der meerderjarigheid inderdaad te hoog genomen is, en een loopb?an wel op 21 of ze!fs 20 jarigen leeftijd kan gekozen worden. Maar waarom deze vrijheid van in dienst treden beperkt tot hen, die bij de militie zijn ingelijfd? Allen die m :, icien "kurnen zijn zu'len tot deze categorie moe ten behooren, ook al trokken zij geen dienstplichtig nummer en al bleef dientengevolge de inlijving ach terwege. Veel oppositie verwachten wij tegen dit deel der voordracht ,.zoo de voordracht in behandel ; ng komt : M'sschien is daarbij onder die oppositie, mogen andere gronden worden aangevoerd, bij velen ook de meeniog verborgen: waai toe te trachten een mi'Uaire natie te maken van wat er geen is; waartoe die milita're organisatiën, die onze onafhankelijkheid toch nooit beschermen kunnen, wanneer deze ernstig bedreigd wordt?
UIT BUITENLANDSCHE BLADEN. Hinderpalen tegen Spoorwegaanleg op Java.
„Het denkbeeld, om in beginsel te beslissen, dat ter voorziening in de uitgaven voor openbare werken op Java, voor den aankoop van den spooriveg Batavia-Buitenzorg en voor den aanleg van nieuwe spoorweglijnen een leening van 16 millioen ten laste van Indië zal worden aangegaan, werd nagenoeg algemeen zeer levendig bestreden, inzonderheid ook in verband met het uittrekken op de Indische begrooting der gewone bjjdrage aan 's rijks geldmiddelen, ditmaal ten bedrage van ƒ 9,031,471." Aldus lezen wy in het voorloopig verslag op de Indische begrooting voor 1878. Het stelsel, om Iudië onder alle omstandigheden, zelfs onder de meest ongunstige, schatplichtig te houden aan Nederland, is derhalve door de Tweede Kamer ten sterkste veroordeeld. Nog stelliger drukten zich de m e e s t e n van vele leden uit. «Zijn, zeide men, de werkelijke behoeften van Indie even groot of grooter dan zjjn beschikbare middelen, dan accepteere men het feit, dat aan Nederland geen bijdrage kan worden uitgekeerd, dan overwege men met dubbele zorg, of in Nederland zelf op de uitgaven geen bezuinigingen te maken zijn en dan onthoude men zich van plannen, die, als het thans voorgedragene, beheerscht worden door de zucht oca de koloniën alleen te bezwaren en het moederland vrjj te houden van alle kosten en nadeelen." Hiermede is der Regeeriug zeer nadrukkelijk aan het verstand gebracht, dat baar onvoegzaam voorstel, om de gewone bijdrage uit de opbrengsten eener leening ten laste van Iadie te putten, geeu de minste kans heeft van te worden goedgekeurd. Het mag wel een zonderling verschijnsel worden genoemd, dat de Nederlansche volksvertegenwoordiging thans verplicht is Indie in bescherming te nemen tegen een Minister van Koloniën, die, weinige jaren geleden, de eerste onderteekenaar was vaneen adres, waarin de baatzucht van Nederland ten opzichte van Indie zoo vinnig werd gehekeld. Naar het schijnt verzet de Kamer zich tevens tegen het denkbeeld, om, met terzijdestelling der bijdrage, leeningen tsn behoeve van openbar? werken ia Indie ten laste van
Indie aan te gaan. De bedoeling van het «aangaan van leen'ngen ten laste van Indie" sluit natuurlijk niets anders in zich, als de onkosten en interessen daarvan op het Indisch budget van uitgaven te brengen. Het spreekt wel van zelf, dat Nederland de leening aangaat en instaat voor de rentebetaling. Nu begrijpen wij niet recht, welke gegronde bezwaren er tegen kunnen worden ingebracht, dat die interessen en onkosten als Indische uitgaven worden beschouwd en behandeld. Men moge denken, hoe men wil, over financieels eenheid tusschen Nederland en Indie, in ieder geval heeft laatstgenoemd land een afzonderlijke geldelijke administratie. De inkomsten en uitgaven van Indie behooren daarop allen voor te komen, ten minste als men den staat van zaken naar waarheid wil voorstellen. En nu zal het toch wel geen bewijs behoeven, dat de rentebetaling in dit geval een Indische uitgave is. Bovendien, tegenover deien post van uitgaaf zal lateieen post van inkomsten voorkomen. De door den minister van koloniën in het uitzicht gestelde leening bedraagt niet 16, maar 64 millioen; eerstgenoemd bedrag wordt over 1878, het overige gedeelte over latere jaren naodig geacht. Voor verreweg het grootste gedeelte van dat bedrag zullen spoorwegen worden aangelegd. Deze zullen niet alleen belangrijk bijdragen tot den bloei en de ontwikkeling van het land, maar bovendien zeer zeker directe inkomsten opleveren. Zonder veel waarde te hechten aan de berekeningen van het koloniaal verslag en de toelichting op de begrooting voorkomende, waarbij wordt voorgespiegeld dat een der nieuwe ljjnen meer dan negen percent zal rendeeren, mogen wij ons overtuigd hoaden dat spoorwegen op Java althans een matige rente zullen opleveren. De dure lijn Samarang-Vorstenlanden van de Ned. Ind. spooiweg-maatschappij heeft het nu eeis tot meer dan v ij f pCt. gebracht. De inkomsten uit de spoorweg-exploitatie komen natuurlijk ten bate der Indische middelen; waarom zouden dan de uitgaven ook niet ten laste van het Indisch budget worden gebracht? Hierbij komt nog, dat het ia den grond der zaak volkomen onverschillig is, of Nederland de interessen der leening betaalt en van Indië op de een of andere wijze terugvordert, dan wel fff die uitgaven dadelijk ten laste van Indië komen. Waarlijk, het zal Indie niets hinderen, wanneer de uitgaven voor zijn spoorwegen in rekening worden gebracht, waar het behoort, maar het zal Indie wel hinderen, wanneer men strijd gaat voeren ter wille van een vorm en daar door wellicht het tot stand komen der zaak vertraagt.
Er is bovendien voor onnoodige vertraging van den spoorwegaanleg op Java meer dan gegronde vrees. Wel is waar, verklaarde volgens het voorloopig verslag, de groote meerderheid der Tweede Kamer met nadruk, dat zij niet langer dan voor deugdelijk onderzoek noodig was, met de bevordering van dien spoorwegaanleg wilde gedraald zien. j/Men zou, werd gezegd, blijk geven van zeer bekrompen inzicht, indien men zich van de vervulling eener zoo dringende en reeds veel te lang onbevredigd gebleven behoefte mocht laten weerhouden uit vrees, om voor de toekomst zij het ook zeer belangrijke verbintenissen aan te gaan. Slechts enkele leden wilden, met het oog op de tegenwoordige min gunstige financiëele omstandigheden, dat, zoo al niet de onderhanden zijnde groote werken werden gestaakt, men zich toch vooreerst van den aanleg van geheel nieuwe onthield." In weerwil van deze voortreffelijke gezindheid, heeft toch de groote meerderheid den minister van koloniën met evenveel nadruk in overweging gegeven, uit de begrooting alle posten weg te nemen, die op den aanleg dier nieuwe lijnen en op de te sluiten geldleening betrekking hebben. Waarom? Omdat de Kamer haar oordeel wenscht vrjj te houden over de overeenkomsten door de Regeering met de Nederl.-Indische spoor-' weg maatschappij aangegaan, betreffende den aanleg van spoorwegen in Midden Java. Tot zekere hoogte heeft de Kamer te dezen aanzien het recht volkomen aan haar zijde. De post van 5 millioen voor den aankoop van den spoorweg Batavia Buitenzorg, en zelfs de memoriepost voor rentegarantie, behooren niet op de begrooting tehuis, vóórdat bedoelde overeenkomsten door de wet zijn bekrachtigd. Ook moet worden toegestemd, dat het Regeeringsvoorstel betreffende den aanleg van den spoorweg Buitenzorg— Bandong— Tjitjalengka samenhangt met het plan tot den aankoop van de lijn Batavia — Buitenzorg. Maar het is volstrekt onjuist, de andere lijn: MadioenBlitarSidho A rdjo afhankelijk te stellen van de bekrachtiging der overeenkomsten met de Maatschappij. De Begeering verlangt een spoorwegen Soerakarta-Madioen-Blitar-Sidho Ardjo, op welke laatste plaats deze lijn zich moet aansluiten aan den spoorweg Soerabaja-Pasoeroe an-Malang. Zij heeft nu voor Soerakarta-Madioeu concessie gegeven aan de Indische spoorwegmaatschappij, en wenscht het overige gedeelte van staatswege aan te leggen. De Kamer had derhalve slechts te onderzoeken, of het tot stand komen dier geheele lijn wenschelijk is eu of de plannen voor den aanleg, wat betreft hei gedeelte voor &ta *tsa#«leg bestemd, goedkeuring verdienen. Werden die
vragen bevestigend beantwoord, dan kon de vertegenwoordiging het Regeerinsplan goedkeeren. Mochten dan de overeenkomsten met de spoorwegmaatschappij niet worden bekrachtigd, dan zou de Regeering later het plan aanvullen met den aanleg van het vak Soerabaja-Madioen voor eigen rekening. De Tweede Kamer verlangt een suppletoire begrooting, om de zaak zoo weinig mogelijk op te houden. Zeer goed, maar wat als de contracten met de Ned.-Indische Spoorwegmaatschappij een8 worden verworpen ? Dan zal de Regeering waarschijnlijk de onderhandelingen met die Maatschappij op anderen voet willen hervatten, waarmede veel tijd zal verloren gaan. Wanneer de Kamer dan con« sequent blijft, en geen plan goedkeurt, vóórdat die overeenkomsten voorgoed zijn tot stand gekomen, dan zal dc aanleg van nieuwe spoorwegen op Java zich nog zeer lang laten wachten. Het is wel ongelukkig, dat de nieuwe verbinding met de Ned' Ind. Spoorwegmaatschappij, bestemd om den spaor» wegaanleg te bespoedigen, wellicht juist tot uitstel voor onbepaalden tijd zal leiden. Moge de Kamer, die zoo zeer van de dringende noodzakelijkheid van meer spoorwegen op Java overtuigd is, nog tijdig inzien dat het regeeringsplan voor den aanleg in Midden Java volkomen rijp voor beslissing is, en dus niet het jaar 1878 bijna geheel voor den spoorwegbouw verloren doen gaan.
Het onderwijs in Amerika.
Het schouwspel dat de wereldtentoonstelling in Fairmountpark te Philadelphia aanbood, deed de ontwikkeling der Vereenigde Staten op het gebied der productie van stoffelijke voortbrengselen als reusachtig erkennen en bewonderea Ook Europeanen stonden verbaasd over den hoogea trap, dien zij bereikt had, en het lag voor de hand, een groot deel der verdienste van dit verschijnsel aan de Amerikaansche school toe te schrijven. Want men wist, dat groote staatslieden bet onderwijs en de beschaving zeer hoog gewaardeerd en voor den «grondsteen van vrije instellingen" verkaard hadden, en dat buitengewoon groote sommen aan het schoolwezen waren besteed. Eindelijk had men. ook vroeger niet zelden de Amerikaausche onderwijsmetho de, en de gevolgen dnarvan, hooren prijzen. De schrijver van dit artikel heeft dit gevoelen nooit gedeeld, en werd in zijn meening versterkt door een pas verschenen geschrift, volgens hetwelk het schoolwezen der Amerikanen zeer veel te wenschen overlaat en aan de verwonderlijke vlucht, die hun industrie genomen heeft, «slechts een zeer klein, en in vergelijking van de werking van andere factoren, misschien een namvlijks noemenswaardig aandeel heeft."
Het hier vermelde geschrift heet: «Das Unterrichtswe. sen in den Vereinigten Staaten" en werd opgesteld door den Oostenrijkschen «Miuisterialrath" Dr. E. Migerka, die volgens opdracht zijner Regeering, de wereldtentoonslling te Philadelphia bezocht heeft, om daarover zijn bevindügt n mee te deelen. Het maakt, steunende ook op de opmerkingen van Amerikaansche schoolmannen, over het. algemeen den indruk van grondig en geloofwaardig te zijn, en daarom zullen eenige uittreksels uit de voornaamste hoofdstukken tot toelichting van dit onderwerp wel gepast en menigeen welkom zijn. Allereerst vernemen wij, dat de staten en gemeenten van Noord Amerika inderdaad bijzonder veel ten koste leggen aan het onderwijs. Het schooleigendom in de geheele Unie had in 1875 een waarde van niet minder dan 174 millioen, de opbrengst der openbare scholen bedroeg ongeveer 90, de uitgaven bijna 83 millioen dollars. Wanneer men per spoor reist, wordt men telkens verrast door alleenstaande gebouwen als paleizen, die het land ver in den omtrek be* heerschen, en bij nader inzien colleges, academies of universiteiten blijken te zjjn. Het ontbreekt dus volstrekt niet aan offers en inspanning voor de opvoeding van het volk, doch de resultaten beantwoorden slechts in geringe mate hieraan, en dit is grootendeels te wijten aan den invloed der beginselen waarop het gebouw der Unie rust, en lolgens welke het volk de bron is van alle gezag en de lastgever van alle publieke ambtenaren, en een byna onbeperkte individueele vrijheid van den enkelen burger de grondslag van het geheele organisme is. Met uitzondering van eenige, ter instandhouding der eenheid noodzakelijke, dingen, zijnde staten tegenover de Unie volmaakt souverein, en evenzoo is de verhouding der kleinere politieke organismen, de counties en townships, tegenover de veirchillende bondsstaten zelf. Dientengevolge bestaat er geen voor de gansche Unie geldend schoolsysteem. Eukele staatslieden waren stellig de meening toegedaan, dat het recht van het Congres, om middelen tot nationale doeleinden aan te wijzen, de bevoegdheid in zich sloot, het. opvoedings stelsel der natie te regelen, doch deze lezing stond den democratischen geest van het Amerikaansche volk tegen, welks ideaal is individueele vrijheid, autonomie der gemeente en souvereiniteit der verschillende bondsstaten. Natuurlijk nam men, wanneer het congres na verloop van tijd $en de«l d«r bowHIanderen het d
van opgebrachte geld voor wetenschappelijke doeleinden bestemde, de gave gaarne aan. Doch het verzoek dat in 1867 werd ingediend om een instelling voor onderwijs voor den geheelen gezamenlijken bond op te richten, bracht niets tot stand, wat bij machte was een belangrijken invloed uit te oefenen en in de behoeften te voorzien, die door uitmuntende paedagogen van alle mogelijke bondsstaten waren gevoeld en aangetoond. Het toenmaals als een afdeeling van het ministerie van binnenlandsche zaken ingerichte opvoedingsdepartement (Board of Education) is geen besturende of geheel leidende, maar een verzamelende en beraadslagende inrichting, die de wetenschappelijke instellingen niet ongevraagd met raad en daad mag bijstaan. Het is, zooals het bedoelde statuut zegt, opgericht om «statistieke gegevens te verzamelen, die den stand en de ontwikkeling van het opvoedingswezen in de verschillende staten en territorien kunnen aautoonen, en betrekking hebbende op inrichting en leiding van scholen, tevens kennis verspreiden over onderwijs systemen en leer* methoden, die het volk der Vereenigde Staten in het uit vinden en verkrijgen van werkzamer schoolsystemen ondersteunen en het opvoedingswezen in het gansche land bevorderen. In 1871 stelde een afgevaardigde van den staat Massaschusetts, waar zoowat de grootste ontwikkeling der Unie heerscht, in liet congres een wet voor, ter invoering van een systeem van openbaar onderwijs voor den ganschen bond, doch zonder gevolg. In 1872 verwierp het congres een ontwerp, dat een nationaal opvoedingsfonds op zou richten. De plicht, om voor de verspreiding van kennis zorg te dragen, rust daarom uitsluitend op de enkele bondsstaten, en deze verschaffen zich de middelen daartoe gedeeltelijk uit de hun door verkoop van bondslanderijen geworden schoolfondsen, gedeeltelijk uit bijdragen van het staatsinkomen en voor een deel uit schoolbelastingen, die in menige stad twintigduizendste van de geschatte opbrengst bedragen. Elk der bondsstaten stelt het onderwijssysteem vast, bepaalt de schooldistricten en schrijft den schoolplichtigen leeftijd voor. De inrichting en het bestuur is in handen der gemeenten; de staat houdt, hoewel hij bijdragen verleent, slechts een zeer algemeen overzicht, door middel van een door hem benoemden superintendent. Hoogere leerinstellingen worden gedeeltelijk door den staat alleen, gedeeltelijk in vereeniging met gemeenten of private personen, ten deele eindelijk door gezelschappen, secten of enkele personen opgericht, in stand gehouden en-bestuurd. Oprichting en bestuur der volksscholen is daarentegen een zaak van de gemeenten, die het schoolbestuurkiezen.de belastingen heffen, de leeraren examineeren, hun salaris bepalen, leerplannen voorschrijven en schoolgebouwen opzetten. De staat bekommert zich slechts om de bedoelde school, wanneer het gemeentebestuur nog niet georganiseerd is. Massachusetts was de eerste staat, waarin een algemeene schoolwet in werkitg trad en alle staten van Nieuw. Engeland richtten zich daarnaar in. De Amerikaansche inrichtingen voor onderwijs zijn aller eerst gerangschikt in P r i m a r y — en G r a m m a r Schools. Gene staan ongeveer gelijk met onze volks —, deze met onze burgerscholen. Dan bestaan er Zondagscholen voor godsdienstonderwijs en avondscholen. De in de termen van het elementair onderwijs, der Primary. Instruct i o n, vallende onderwerpen zijn: spellen, lezen, spraakkunst, rekenen met heele getallen en breuken, aardrijkskunde van Amerika en een gedeelte der algemeene, geschiedenis der Vereenigde Staten, schoonschrijven en in sommige gevallen teekenen. Het declameeren van stukken uit redevoeringen is zeer gewild. De rekenkunde wordt als een belangrijk vak beschouwd. De organen van het hoogere onderwijs, de S ecundar y-I nstruction, omvatten een groot aantal inrichtingen die grootendeels zeer voorname namen drager-, maar niet overeenkomen met het begrip, dat wij daaraan verbinden. Men heeft daar High-Schools, die volstrekt niets met onze Hoogescholen hebben uit te staan, Academies en Seminaries, die slechts weinig doen denken aan hetgeen wij van Academies en Seminariën verwachten, en die ongeveer met de laagste klassen onzer gymnasia en reaalscholen gelijkstaan, PreparatoryS c h o o ls (voorbereidingsscholen) Colleges forWom e n (ongeveer met gymnasia voor meisjes gelijkstaande) eindelijk: Commercial Colleges (handelsscholen) De begrippen High School, Academy en Se minary zijn elkaar verwant, doch tamelijk onbepaald. In den regel hebben al deze instellingen een algemeenen cursus, die alsEnglish Department of als Scieutifical Course wordt aangeduid, en een klassieken cursus, die ook den naam van Latin School draagt De eerste dient om voor te bereiden op een polytechnische school, de laatste op een college of universiteit. Beide du ren gewoonlijk vier jaar. De algemeene cursus neemt de nieuwe talen, de mathematica, de natuurwetenschappen, de Engelsche litteratuur en het teekenen in zich op. De hoofdinhoud van het in den classieken cursus gegeven ouderwijs bestaat uit Latijn en Grieksch, en haar studieplan omvat de schrijvers en dichters Cornelius Nepos, Salust Livius, C;isar, Oridius, Horatiua, Xenophon en Homerus De voorbereidingsscholen dragen een dergelijk en stempel, en eindelijk hebben de colleges en universiteiten alle nog een voorbereidingecursus. De colleges en universiteiten zijn de hoogste instellingen voor onderwijs. Een college staat ongeveer gelijk met de hoogste klassen van onze gymna siums en reaalscholen, de meeste Amerikaansche universiteiten z^jn, evenals de Engelsche, niet veel meer, inzooverre zij niet met vakscholen voor de verscheidene facr.lteiten verbonden zijn. Zulke vakscholen heeft men ook bij de universiteiten en zij omvatten, buiten de rechtswetenschap, de theologie en de medicijnen, ook het ingenieurs» en mijnween, landhuishoudkunde, handelswetenschap en zeevaartkunde. Evenzoo behooren hierbij de militaire en marine scholen der Vereenigde Staten. Eindelijk moeten wij de Normal schools niet vergeten, die niets anders zijn, dan onze onderwijzers seminariën, en in 1875: 137 met 1031 leeraren en 29.125 kweekelingen bedroegen. Openbare scholen van den derden rang, de laatstgenoemde er onder begrepen, hebben de be oegdheid, graden en titels te verleenen, en van dit recht wordt steeds f1875 in 7,577 gevallen) rijkelijk gebruik gemaakt, waarbij ook het schoone geslacht behoorlijk bedacht wordt. Ter beoefening van zekere geleerde beroepen is overigens noch bet bewijs dat men een hoogere school of universiteit bezocht heeft, noch dat men zich een bepaalde hoeveelheid positieve wetenschap heeft eigengemaakt, noo dig. De dokter en de apotheker o. a. kunnen zich bekwamen, waar en zooals zij willeD; iedereen mag zich geneesheer noemen en als zoodanig dienst doen; hij loopt slechts dan gevaar om bestraft te worden, wanneer hij zich opvallend onwetend en zeer onverschillig betoont en daardoor ongeluk sticht. De advocaat wïrdt altijd door een openbaar gerechtshof geëxamineerd en slechts, wanneer hij er behoorlijk toe in staat wordt bevonden, tot de practijk toegelaten; het komt er echter niet op aan of hij een universiteit of een rechtsschool heeft bezocht, maar hij hoeft slechts op een aantal niet zeer moeilijke vragen te kunnen antwoorden. De predikanten eindelijk hebben slechts in betrekkelijk weinig gevallen regelmatig in de theologie gestudeerd; alleen de katholieke geestelijken en die van protestantsche secten, b. v. de Lutherschen, maken hierop een uitsondering. (Wordt vervolgd.)
NEDERLANDSCH- INDISCHE SPOORWEG-MAATSCHAPPIJ, LIJN SAMARANC-VORSTENLANDEN-WILLEM I.
Van Samarang naar Kedong-Djatti, Soerakai'ta en Djokdjokarta. Van Djolcdjokarta naar Soerakarta, Kedong-Djatti en Saraarang. ff t m » S o : 6 «mengde i'reinan. 1 i. m. Samaraug vertrek . Broemboeug * . Tangoeiig Kedoug-Djatti P»da» . . . fledangan. . Telawa . . Serang. . • fioendih . . aaukomat , vertrek. . aankomst . vertrek . . Lawang. . Djeakiloa. 4 i 10. a. ra. 8.80 1.8 8.46 1 M 9.5 1.55 9J6 2.19 ».86 2.54 9.50 $.47 doi>r 8.5$ 10.1Ï g.:r, door 8.89 10.45 Ü.5S 10.51 i.t 11.18 4.86 door 4 .45 7 v. a» SiiXinElt. Gemengde Trainen. I v. m. 4 v. m, 3 v. m. Salem. . , Kali'-Ouo . Solo , . . Pc-erwodadi* Del&agoe. . Tjepper . . Kistten . , Srowot . . Brambaaan . Kalasjau. , Djokdjo . . sefltek, ff Sfnkomat vertrek . aankomst vertrek . nokomat 7^14 7.24 7.50 8.6 8.84 8.80 8.47 9.2 9.16 9.86 11.40 11.56 13.14 13.86 18.47 1.8 1.20 1.86 1,42 1.55 S.6 2.17 2 .34 i.t 5.255 5.4*. 8.35 S.86 4.1 4.17 4.85 4.41 4.58 5.18 5.27 5.47 R 4 au « E ei li, Memaugde Treinen Dj.jkdjo . . jüills-ssu . . Rraiabanas Sro*rot . . Kistten . , Tjepper , , DelaagOt. . PtiBrarocUdie. Solo . . , Xalie-Oteo „ Salem. . * y#rtr»k. aankora«i vertrek . aankomut vertrak . 1 S i 8 TH.i. m. v. m 3 T. 7.14 10.51 5.SÏ 7.87 11.9 8.4?. 7.51 11.20 4.2 S.« 11.81 4.17 8.20 11.48 4.81 « • 8.2 J 11.4» 4.87 8.47 12.5 4.5» - 9.8 12.18 5.14 9.21 12.43 5.42 • • ■ • C • • • 4 « • 8.50 7.17 7 89 9.SS 12.49 1.10 1.S3 1.50 5,49 Semeagda 'i'tetueu. 1 v. m. I , m I a. m t . s> Djenkiloa , Lawaag , Soendih . , Serang , . ïelawa • . Sedangaa , Padai . . Kedong-Djatti Ta.igo.ng , B 'dsmbo'jiig Sasatraug . vertrek, K o aankomit vertrek . aankomst vertrek . aaakomii 7.5» «.5 8.81 8.41 9.1 9.85 9.40 19.52 10.8 10.18 10,24 11.7 17.81 lior 8 .8 1.8* 2.40 dujr 8.19 door 8.40 8.49 8.69 411 4 14 5 4 Van Willem 1 naar Kedong-Djatti. Steil»* b. Gemengde Trein. 1 voormiddaga. Willam 1 . , 1'oeutaug . , Bringin. ■ , Gogodaiem. . 1 eia pueraa. . Kedong-Djatti. vtïtïst aankom»! 7.li 7.SS 8 20 8.33 9.2 9 20 Van Kedoug- D ja tti naar W illem 1. Slatl«lii>. Kedong-Djatti .... vertrek Tempoerau » Gogodalem. ..... • Bringiu. ...... > Toentang ...... » Willem 1 • Öfcüleitgdö Ttèïli 2 voormiddaga. 10,15 10.88 113 11.84 1218 12.20