Van Samarang naar Kedong-Djatti, Soerakarta en Djokdjokarta. SinHasi. Gereengd# 'K'tsinea. Samarang vorfrek Broembceng * Taagoeag t ledcng-Djatt' Padae . . , Gedingan. . Tel&x't. . , Sprang. . . Gomdih . . Lawaag. . o Djiikilon. . aanlomiS rertrïk. , s3nkoïn«t. yfrtrek . . ' . . 4 % T. m. a. si. i.iO 1.8 $.15 1.58 ï.r1.55 Ü.jSG 1, IV 8.Ü5 8.34 3.50 8.47 dasr 8.5b 10.11 8.15 door 2J8 10.4& 5.58 10.51 i.Z li.ïf. 4.33 do-r 4 45 f % ra. 3inü»i!i. t*«meugd* '(*'sw«a 8 •_ m. 4 V. Bi 8 T. Bl. I !. '.T a, Ssleas. . * S»li«-Os«8 , Solo . . , Poersrodadf* Dslangoe. . TjepjiMr Kliïtsft , , Srovot . . Brsmbaisan , Kaiiwfc&n, Djskdjo . . »»ï'.'sk. B sankanut yeiirsk . Maikfiast rerSsrek . «ankemsi 7.14 7.24 7.50 8.8 5.54 8.30 S.47 3.3 9.15 9.55 11.40 11.54 13.il 13.36 18.47 l.E 1.80 IM 1.48 1.55 9.8 S.Ï7 3 .84 SS 5. SS S.4S n.a 4.1 4.1? 4 M 4.41 4.5?. 5.1S i.zi 5.47 Van Djokdjokarta a&ar Soerakarta, Kedong-Djatti en Samarang, ai 3. Somaugd* ïroiiisn % f. !»i t. 31 & ï. m öjskdjs . . S.alai«>,n. 3remW'*a < 8 ?ow?t , Klatt«a . . Tjeppai . . Delangss Poerwodadiï. Solo . , . Kaiis-Omre Ssicm. . . Ttrtruk, HBkniasS w;-»k. *v>koraa$ rK';r«k . f 4.IO 7.17 n» M4 7.57.-51 ZA S.80 8.23 8.47 i.8 #.21 ï.SS L9.5S IU' 11.2u 11 JA 11.4; 11.4i ia.3 18.118,4?. IS. 4» 1 10 1.6* 1.50 i.SÏ •5.43 4.3 4.Ü1 ■i.T? 4.&ri 5.14 5.48 > i m 4 i • » S» (iUmasgda Tïebssa. 1 7. m. I n. m S f. sa Tjftwasg öosnilii 5 . 3»rsig . . ïslaw* , , öadsngaa . Pvdai , ï?,agosag 8 )3:abj3Bg "etr-.reag . rervr«k> # v«trsk aaaksimat Tsriiok . faksmsi 7 M S.5 ■i.SX i.4I S.l iM S.40 iS.M 10.ft 1Ö.1S 10.8* 11.7 11.H io-: h.i 8.84 1.40 imi 8.1S ê.4o $.49 ï.if 4Ji 4 14 Si Van Willem I n&*r Kedong-Djatti. 9 ?, s» i £ ® K> s. Gemengds Trein. 1 voor /uietdiH.i U'illsja ï wSaA . Bagodsiaai , £adsag-I)ja4iï . aankomst 1 'S 7.83 8.20 8.8» 8.2 9.80 V &n Kodong^Dja tti naar Willem I. ® i » « S « sa a. Gemepjds 'i'reic. 2 *uofmiddaiJ«. KedoDg-Bjaiti Tampoflr&a. . Gcgodaiem. . Sringir. . . Toenteng . , Willem I . veriïftk 1 15 10.Ï? 11,S n.s» 181» 18.80
De locomotief
- 22-12-1877
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- De locomotief
- Datum
- 22-12-1877
- Editie
- Dag
- Uitgever
- De Groot, Kolff & Co
- Plaats van uitgave
- Samarang
- PPN
- 400383802
- Verschijningsperiode
- 1863-1956?
- Periode gedigitaliseerd
- 27-2-1869 - 30-6-1903
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 301
- Jaargang
- 26
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
NEDERLANDSCH - INDISCHE SPOORWEG - MAATSCHAPPIJ, LIJN SAMARANG - VORSTENLANDEN - WILLEM I.
De positie der Gewestelijke Secretarissen.
Er is in Indië inoeielijk een landsbetrekking aan te wijzen, welke, het gewicht der verantwoordelijkheid en het uitgebreide der werkzaamheden in aanmerking genomen, slechter bezoldigd wordt dan die van gewes tel ij k secretaris. Vijf honderd gulden ses: dus zonder huishuur, zonder reiskosten; dat is gcsn betaling aan een landsdienaar, die van dea ochtend tot den avond aan zijn bureau is gekluisterd en honderd duizenden aan landsgeld onder zijn bewaring he;fü. "Wij misgunnen den controleurs bij het Binnenlandsch Eestuur hun bezoldigingen volstrekt niet; wij vinden ook niet dat zij overdadig worden beloond; —- maar wel mogen wij hun salaris, m verband mei; de weinige verantwoording die op hen rust, tot maatstaf nemen voor de betaling eener betrekking, die op zich zelf genomen van zoo ontzettend veel meer gewicht is. Een controleur 1ste klasse bekomt ƒ 400; — dan op de hoofdplaats nog ƒ 75 huishuur en verder ƒ 50 reiskosten, en zoo hij tevens is chef van een kadastraal statistiek bureau, ontvangt hij nog ƒ 100 meer. Hvrnma summarum is een controleur lsta klasse vrij wat beter af dan een secretaris, tenzij men in aanmerking zou willen nemen, dat bij eventuee'e peasionneering het psnsioan van genen slechts over f 400, van dezen over f 500, wordt berekend. Maar die rekening valt terstond in 't water bij de overweging, dat slechts bij hoogst zeldzame uitzonderingen een ambtenaar bij het Binnenlandsch Bestuur als controleur wordt gepensionnesrd; dat geschiedt om zoo te zeggen nimmer; hij eindigt in den regel als Assistent-Resident en bekomt die betrekking op zijn tijd, terwijl een secretaris haar altijd als een buiten kansje moet beschouwen. Zulk een regeling is allertreurigst. De betrekking van gewestelijk secretaris is van zoo uitermate veel gewicht, dat zij door hoofden van plaatselijk bestuur moest gewenscht worden — nu wordt zij zelfs niet verlangd door een controleur 2e klasse, die binnenkort toch op bevordering zal kunnen rekenen, zoodat het secretariaat gemeenlijk toevalt aan commiezen.
Yoor zoo ver men daarvoor bekwame mannen aan wijst, behoeft dit nu op zich zelf geen bezwpar te zijn, maar het wordt wel degelijk een bezwaar, waar het secretariaat een uitloozing toont te worden voor pennisten, die te Batavia geen toekomst blijken te hebban. Te dikwerf ziet men het gebeuren, dat totaal onge schikten op die wijze tot secretaris van een residentie worden benoemd. Oanoodig om door vermelding van personen of data te grieven, maar men behoeft toch in de ambtelijke geschiedenis van gewesten als Cheribon, als Banjoemas, als Japara, als Proboliuggo (daar fungeer de indertijd een gewezen postambtenaar !), als B.mjoewan gi, niet zoo bijzouder ver terug te gaan, om ze als het ware met den vinger te kunnen aanwijzen. Cnder de onkunde van personages, die van het Binnenlandsch Bestuur en wat daarmede in middellijk verband staat niets toonen te weten, en die daardoor ook alle zedelijk gezag missen over hun ondergeschikt personeel,—onder die onwetendheid dan lijdt het betrokken hoofd van Gewestelijk Bestuur, en menig resident heeft met name aan die ongeschiktheid te wijten gehad, zoo niet bepaald, dat hij is gesprongen, maar dan toch dat zijn naam er slechter door geworden is. Inderdaad, men weet hoe dwaas soms de Bataviasche bureaucratie de ziken der Binnenlanden beoordeelt. Een resident, die goede stukken maakt; terslagen netjes in elkander zet; periodieken op zijn tijd inzendt, behoorlijk toont te zorgen, dat zijn staatjes Hoppen : zoo'n man kan desnoods dag aan dag en jaar aan Jaar met het spit in den rug of een stijve hals achter de gesloten deuren van zijn kantoor blij ven zitten — en toch blijven een flink resident, 't Is dezelfde bedroeven le gevolgtrekking, die men zoo dikwerf door een onzer rechts specialiteiten hoort maken — dat slecht in elkander gezette vonnissen per ie tegen de rechters e elf pleiten; zonder dus te bedenken, dat men noch den tijd, noch het deskundig personeel heeft, in het bezit waarvan rechtsspecialiteiten zich mogen verheugen, om voor behoorlijk redactiewerk te zorgen. Ken flink resident I Maar die resident hoeft zijn Secretaris voor het samenstellen van stukken, volgens ^tf'g'geven denkbeelden; voor het kloppend -miken van
staatjes; voor het in elkander zetten dar rapporten : — een resident dient uit te gian, zich te bewegen, zelf uit de oogan te zien, in één woord: telaten werken Iiiderdia-1 van zooveel bslaag wordt de batrekking van secretaris, dit het soms in de gaventen een algomeen praatje wordt, dat mea van uit Batavia ren den ten, d'e vrienden aldaar misten, met opzet prullen van secretarissan toezond — om het betrokken hoofd van gewestelijk bestuur er ten slotte toch in te laten loopen ! Een goed resident, zeiden wij, zal laten werken, ook dus doorzijn secretaris. Maar wij moeten hier uitdrukkelijk tegen de overdrijving opkonm, die C3n secretaris voor alles spant, tot den Politierol en dea Landraad toe. Dat is niet zoo als het behoort. Alle uitoefening van rechterlijke fanctiën dient slechts in die gevallen den Secretaris te worden opgedragen, waarin de Resident bepaaldelijk verhinderd wordt, ze zelf waar te nemen; maar het gaat niet aan, er uit gemakzucht een ondergeschikt amb tenaar meda te balasten, die reeds zooveel ander werk heeft en er zoo dikwerf ook niet voor berekend is. Wij kennen gewesten, waar de politierol b. v- geregeld door den Secretaris wordt gehouden; andere, waar de residenten, om allerlei nietige redenen, landraad of politierol van zich afschuiven.
En waar dergelijke misbruiken geschieden, kan men nagaan hoe weinig do residenten ook in het administra tieve eenigszins medewerken, om hun secretarissen den last van den arbsid te verlichten. Dan wordt hel. schering en inslag: dat moet mn secretaris toeten ; het publiek, dat om zaken bij den resident komt: och, vraag dat maar even aan den secretaris; een staats- of bijbladnommar, waarvan de resident den inhoud moet weten en dat hij evengoed als zija secretaris zou kunnen opslaan: eh oppas, mlnta dateng toeivan secretaris; zoo gaat het den ganschen morgen, en terwijl de resident zijn rust naar behooren neemt en 's avonds Gods water over Go Is akker laat loopen,— aan het in eigen persoon controleereu van de nachtpolitie denkt geen bestuurshoofd, althans in den regel — keert de secretaris in den laten namiddag met een hoop stukken naar huis, waarin hij nog tot den nacht aan te pauzelen heeft, omdat hem 's morgens geen oogenblik rust is gelaten. Wij voegen er bij, dat de secretarissen, èn door hun gebrek aan beleid als chef de bureau, èa door de zucht om met Jan en alleman, die ten kantore verschijnen, een boom op te zetten, dikwerf zelf de schuld dragen van de overmaat van werk; maar het blijft; niet minder waar ; dat menig resident zijn plichten tegenover den hem ondergeschikten secretaris hoegenaamd niet in acht neemt.
Doch voor dit alles, ook voor het totaal slechte personeel der gewestelijke bureaux, zou een ruime be zoldiging ten minste veel goed maken. Nu worden de secretarissen niet zelden door huiselijke zorgen en schulden gedrukt en is da wetgever oorzaak, dat zij daardoor niet zelden in verhoudingen komen, verderfelijk voor de onafhankelijkheid en de waardigheid, die ieder ambtenaar, maar vooral ook hij, dia de rechterhand is van den resident, behoort te bewaren. Wij hebben reeds in dit blad de tractementsverhoogingen der assistent-residenten als volstrekt noodzakelijk voorgestaan, maar minstens genomen is een verbetering der positie van da gewestelijke secretarissen evenzeer wenschalijk: liefst bij wijze van periodieke tractementsverhoogingen, om daardoor te verkrijgen, dat zij ia dezelfde zoo geheel eigenaardige betrekking geruimen tijd blijven.
UIT BUITENLANDSCHE BLADEN. Nieuwe Spoorwegen op Java. IV.
De kosten van den aanleg der nieuwe spoorwegen op Java, aan de Ned.-Indischo spoorwegmaatschappij geconcedeerd, worden geraamd op acht en twintig en een half millioen. De Staat verbindt zich over die kosten van aanleg tot een maximum van geaoemde som gedurende veertig jaren een rente te betalen van vyf percent 's jaars; derhalve tot eea jaarlyksch bedrag van / 1,425,000. Uit deze verbintenis van den Staat put de maatschappij de bevoegdheid, lteningen aan te gaan tot een bedrag van twee-en-twintig en een half millioen, tot een rente a RU hoogstens vier eu een half parcent, waarvan da
: flossing door den Staat ten volle worden gewaarborgd. Hieruit moet worden afgeleid, dat de Maatschappij zich 4e ontbrekende zes millioen door plaatsing van aandeelen zil verschaffen. Het contract vermeldt hiervan echter uiets, veelmin van de een of andere verplichting om het bedrag der aandeelen geheel of gedeeltelijk te storten en te verwerken, voordat het kapitaal uit de leeningen wordt aangesproken, zoodat de Maatschappij volkomen gerechtigd zou zijn, bgna het geheele werk te voltooien en het verschil, tusschen de rente die zij ontvangt en de rente die iij betaalt, ouder de aandeelhou Iers te verdeelen, zonder aaar eigen kapitaal ook zelfs maar aan te roeren. Doch dit in het voorbijgaan. De reden, waarom de Staat het hooge rentebedrag van vijf pCt. toestaat, terwijl de maatschappij hoogstens vier an eea half ten honderd aan haar schuldeischers mag uitkeeren, is duidelijk. Eea gedeelte van het rentebedrag moet dienen tot aflossing der schuldbrieven. „Deze obligatiën moeten op den voet cener delging by wijze van annuïteit, beginnende uiterlijk binnen vijf jaren en eindigende uiterlijk veertig jaren na den aanvang dezer concessie, bij jaarlijksche uitloting a pari aflosbaar zijn." (art. 74 ) Deze regeling heeft eea uitstekende strekking. Wanneer na veertig jaren de maatschappij op haar eigen wieken moet drijven, behoort zij zoo mogelijk geen schulden te hebben, behalye die ééae aan den Staat, welke uit de rentegarantie voortvloeit, opdat zij alsdan in staat zij deze geleidelijk te delgen. Jammer intusschen dat dit doel ook op een andere wijze moet worden bevorderd, die in het geheel niot nnh». deakelijk is. Zoodra een gedeelte van deze spoorwegen voor het publiek is geopend, erlangt de Maatschappij de bevoegdheid een som van f 142 500 jaarlijks op de exploitatie, rekening te brengen, om ter amortisatie te worden aangewend. Bovendiea wordt de exploitatie-rekening belast met twaalf ten bonderl van de bruto-ontvangsten der exploitatie, tot het vormen van eea reserverfonds ter voorziening in buitengewone schade, en van vernieuwingen ; wanneer dat fonds het maximum van twee millioen heeft bereikt, komen die twaalf pCt. van de bruto-ontvangst deiexploitatie en de renten van dat kapitaal ten behoeve der amortisatie. Inderdaad, dat is het nuttige met het aangename vereenigen op eea voortreffelijke wijze. Het nuttige is hier de aflossing van schuld, het aangename de inning van een goed dividend.
goed dividend. Hoe de stand van zaken voor de aandeelhouders deiMaatschappij zal zijn, is niet met zekerheid te bepalen, omdat men niet weet tegen welken rentevoet zij haar obligatiën zal plaatsen. Het is echter niet buitensporig optimistisch aan te nemen, dat die schuldbrieven, waarvan rentebetaling en aflossing door den Nederl. Staat volledig worden gewaarborgd, geen minder goed onthaal zullea vinden dan de Nederlandsche werkelijke schuld en dus tegen vier pCt, nagenoeg a pari kunnen worden verhandeld. De Staat heeft dan na de voltooiing van al de spoorwegen, aangenomen dat zjj het geraamde bedrag van 28 '/ 2 millioen hebben gekost, aan de Maatschappij af te dragen jaarlijks f 1,425,000. Bovendien ontvangt zy ter gemoetkoming in de amortisatie f 142,500. In latere jaren, wanneer het reserve-fonds tot twee millioen zal zijn opgevoerd, komt de rente daarfan, stel een bedrag van f 80,000, eveneens ten behoeve der amortisatie. De Maatschappij heeft jaarlijks uit te keeren de rente van vier pCt. over 22/ 2 millioen, dus ƒ 900,000. De som, die zij jaarlijks ter aflossing van het bedrag der obligatie-schuld heeft af te doen, wanneer zij voortgaat in weerwil der voortgezette amortisatie het geheele rentebedrag van ƒ 900,000 af te dragen, bedraagt l'/ 8 pCt. van de geheele schuld, dus ƒ 300,090. De Maatschappij ontvangt derhalve . . ƒ 1,4?5.000 r 142,500 / 1,567,500 keert uit 1,200,000 saldo . .ƒ 367,500 Met de rente van het reservefonds stijgt het saldo tot f 447,500. In het eerste geval bedraagt het dividend over 6 millioen % 0 p'"t, in het tweede geval 7'J4 4 pCt. Daar echter, ingeval de dividenden stijgen tot boven 5 pCt., de Staat % 0 van het meerdere terug ontvangt, blijft de winst der Maatschappij ia het eerste geval tot ruim 5% pCt., in het tweede geval tot ruim & l / 3 pCt beperkt. En zoo gaat het vreedzaam en genoegelijk voort, van de voltooiing der spoorwegen tot aan den termijn, waarop de Staats-garantie ophoudt, dat is gedurende minstens dertig jaren. Zelfs in geval de kosten van den aanleg het geraamde bedrag overschrijden, zyn de aandeelhouders gedekt, immers de slotbepaling van artikel 79 staat de Maatschappij toe, de uitgaven voor renten en aflossing van meerder kapitaal tot een bedrag van hoogstens f 350,000 ten laste der exploitatie-rekening te brengen, doch alleen voor verre coodig is om te voorkomen, dat door die uitgaven de zuivere winst over het niet geamortiseerd bedrag der aandeelen in de Maatschappij dale benedon de \\jf percent.
In een in het II. B. ingezonden stuk heeft B. ter verdediging van het contract eenige aanmerkingen gemaakt op de beschouwingen van de N. R. C., over dit onderwerp, waarmede de onze in hoofdzaak overeenstemmen. B. voert aan, dat het nog jaren zal duren, voordat de Maatschappij gebruik kan maken vai haar recht, om de exploitatie -Tekening te belasten met f 142,500. Dit beweren is onjuist. Niets belet de Maatschappij om binnen de vyf jaren, dus vóór dat zjj behoeft te amortiseeren, b. v. het lijntje Magolang—Djokdja te voltooien en in exploitatie te brengen. Op die exploitatie preleveert zij dan genoemd bedrag, dat den aandeelhouders 2% pCt. in de hand brengt. De Maatschappij zal wel zorgen, er geen gras over te laten groeien. Wij moeten ten aanzien van de bepaling op de aflossing der obligatiën nog deze opmerking maken. Deze obligatiën, zegt de tweede alinea van artikel 74, moeten aflosbaar zijn a paii. Geeft dio uitdrukking de bedoeling van partjjen wel terug, dat namelijk de aflossing voor de Maatschappij verplichtend is? „Deze obligatiën moeten... aflosbaar zijn," zou behooren te luiden: «moeten worden afgelost." Het is echter niet voldoende, ca te gaan, welke de stelling der aandeelhouders zal zy q gedurende den termijn van de rente.garantie. Vooral komt het er [op aan, te weten op welken voet de latere verhouding tusschen dea Staat en de Maatschappij zal zijn geregeld. De Maatschappij zal dan na veertig jaren in bezit zijn van cjjuoi w t vvaui v«ii tlö W8.&rQ6j HLS ae T&Qllllg VSll da aanlegkosten juist blijkt, 28'/, millioen bedraagt. Het aandeelen-kapitaal beloopt 6 millioen. De schulden zijn afgelost, behalve die aan den Staat, namelijk de verstrekte rente garantie over veertig jaren, Die schuld zal, men mag het gerust gelooven, zeer aanzienlijk zijn, want wat de Staat jaarlijks terug bekomt, kan, nu de exploitatie- rekening geplunderd wordt met f 142,500, vervolgens met 12 pCt, op de bruto-ontvangsten, eiudelijk misschien met een som van f 350,000 over rente en aflossing van buitengewone leeningen, tegenover de jaarljjksche uitkeering van f 1,425,000 niet van veel beteekenis zijn. Op welke wijze geschiedt nu de oflossing der schuld aan den Staat? De aandeelhouders trekken uit de jaarlijksche winst eerst hun vijf percent rente. Het meerdere wordt, zoo lang nog geen aandeelon zijn uitgeloot, verdeeld als volgt: 10 pCt. voor het bestuur ei z der Maatschappij; hst overige gelijkelijk tusschen de fan deelhouders en den Staat. Stellan wij dat de spoorwegen opleveren een netto winst van vier pCt. dat is voor 28 J/, millioen . . ƒ 1,140,000 de aandeelhouders trekken vooraf 5 pCt. over 6 millioen / 300,000 rest .... 840,000 Na afïrek van 10 pCt. van dit overschot voor het bestuur enz., bljjft tusschen den Staat en de maatschappij ge lijkelijk te verdeden / 756,000. Ieders aandeel bedraagt dan ƒ 378.000, dat is ruim 6'/ 2 pCt. voorde aandeelhou ders. Hun totaal-inkomstea zouden dan 11 / x pCt. bedragen. Hier staat tegenover, dat de concessie met ultimo 197 l vervalt, zoodat de aandeelen tegen dien termijn moeten zijn uitgeloot. Voor dit doel echter is een annuïteit van minder dan een percent over het aandeelenkapitaal voldoende. Men zal ons tegenwerpen, dat het volstrekt niet zeker, zelfs onwaarschijnlijk is, dat deze spoorwegen vier pet. zuivere winst opleveren. Wij zijn de eersten om te erkennen, dat de lijn Djokdjakarta—Tjilatjap weinig belooft. Maar wanneer de aandeelhouders minder bekomen, de jaarlijksche restitutie aan den Staat zal nog veel minder bedragen. B. v. bij een winst van 3 pCt. slechU ƒ 249,750. Hoe men de zaak ook bezie, in ieder geval trekt de Maatschappij door deze regeling aan het langste eind. Zijn de inkomsten redelijk, dan vallen enorme dividenden te beurt, ten koste van een spoedige voldoening aan den Staat; zijn de inkomsten Biecht, dan wordt die voldoening geheel illusoir. Maar het ergste komt nog, Artikel 83, op welks redactie wij later terug komen, geeft ook een dividend aan de reeds uitgelote aandeelen (actions de jouissance). Het gevolg hiervan is, dat de Staat, ter terugbekoming van zijn voorschotten, niet eens van de uitlotiug der aandeelen voordeel trekt. De regeling is naar ons inzien voor den Staat volstrekt onaannemelijk. Waarom den Staat niet dezelfde rechten toegekend, welke de vroegere obligatiën hadden, verplichte terugbetaling bjj annuïteit, zoo ingericht, dat de schuld na afloop der concessie is afgelost? In ieder geval behoorden de aandeelhouders geen penning voordeel boven de gewone rente van vijf pot. te genieten, vóórdat de annuïteit, welke den Staat voldoening waarborgt, ware gekweten. Het-is er verre van af, dat wij alle bezwaren, welke deze fiaanciëele regeling Baar ons oordeel oplevert, zouden hebben aangevoerd. Wij wilden de verhouding tusschen den Staat en de spoorwegmaatschappij alleen in hoofdtrekken schetsen en aantoonen, dat terwijl den aandeelhouders een benijdenswaardig lot ia verzekerd, de Staat van de terugbetaling zijner voorschotten niet, eens verzekerd is,
Wie zal zeggen, wanneer zelfs de spoorwegen in 1971 vrij en onbezwaard overgaan, hoeveel millioenen meer dan de waarde de S:aat aan renten zal hebben verloren? Nog een kort woord rest ons over de beide andere overeenkomsten met de spoorwegmaatschappij,
Henri Meiggs.
Henri Meiggs, de bekende Peruaanacha spoorwegbouwer en speculant is niet meer 1 Hij stierf, naar men wil, ten gevolge van verdriet, inde laatste jaren ondervonden. Eenige bijzonderheden over het leven van dien mau zullen onzen lezsrs gewis niet onwelkom zijn. Heary Meiggs werd den 7den Juli 1811 te Cattskill (Staat New-York) geboren, vestigde zich eerst als koopman te Boston en later, in 1835, te New York. Al het geld, door hem in laatstgenoemde stad verdiend, kreeg hij door speculatiën in hout. Hg verkreeg in twee jaren tijds een groot vermogen, 't welk hij echter in de crisis van 1837 geheel en al verloor. Toch bleef hij met ijver aan den arbeid en een jaar later zag men Meiggs als eigenaar van een grooten houthandel in Williamsburg optreden. In die stad deed Meiggs veel goed; hij hielp meda tot de stichting van een kerkgebouw en jaren later, toen hij in Zuid» Amerika woonde, zond hij aan het bestuur dier kerk nog D. 2000, om daarmede haar schulden te bestrijden. In 1842 ging Meiggs failliet en vertrok weer naar New-York, waar hij gedurende de eerste jaren zijn aandacht aan de kunst wijdde ca o, a. het Amerioan Musical Institute stichtte. Ook later, te midden van ziju giuuio uuaernemingan, vond hij nog tijd om musici aan te moedigen en tc ondersteunen, Toen er in Califoruië goudvelden ontdekt werden, vertrok Meigss derwaarts. De wijze, waarop hij New York verliet, was eenig en karakteristiek. Hij laadde het schip N i a ntic met hout en zeilde om de Kaap, met zijn broeder John J. Meiggs, kwam in Juli 1849 te San Prancisco aan en verkocht zjjn laling daar met een winst van D, 50,000. Zoodra dat geld opgestreken was, ging hij in betrekking bij een houthandelaar, ten einde zoodoende dien handel in Californië te leeren en middelerwijl plannen voor een groote speculatie te maken. Daarop ging hij met 500 man naar de wouden van Contra Costa, hakte de beste boomen om, welke langs de San Pranciscobaai naar een werf, die hij in de stad had laten bouwen, gedreven werden, maakte ui een stoomzaagmolen, met een gedeelte van zijn geld >pgericht, het hout verkoopbaar en trok uit die onderneming een winst van D. 500,000. Toen was Meiggs, tot 5 October 1854, de voornaamste koopman in Californië, Hij bestuurde groote land- en houtondernemiDgen en werd door iedereen om zjjn liefdadigheid geacht. Ten gevolge der crisis van 1854 ruineerde Meigss zich zelf en vele zijner vrienden. In zijn razernij beging Meiggs diefstallen tot een bedrag van D. 900.000 en toen hij inzag, dat sen ontdekking niet kon uitblijven, vluchtte hij met --rouwen kinderen op het barkschip American naar Chili. Van dien tyd af zien wy hem als spoorweg bouwer optreden. Ingenieurs van naam hadden berekend, dat de bouw van den Valparaiso en Santiago spoorweg, van Llalai naar Santiago, D. 27 raill. kosten en 8 jaren duren aou . De afstand was 33 mijlen en er moesten grooto Hinderpalen uit den weg geruimd worden. Meiggs leverde liet werk in 4 jaren voor D. 12 mill, eu behaalde voor
zich zelf een winst van D. 1,320000. Den 5den Juli 1860 liep de eerste trein over den weg. Meiggs met eerbewijzen overladen, weigerde burger vau Chili te worden en eenige openbare betrekkiug aan te nemen, maar leefde in groote weelde te Santiago, tot 1867, toen hij in Peru spoorwegen begon te bouwen. In dat land maakte hij 1007 indien spoorweg, welke nu bijna doelloos zijn. De regeering moest hem D. 126 mill betalen. Sedert 1867 bestond er levendige belangstelling in Peru en zijn ontwikkeling. Maar trapsgewijze verminderde Peru's crediet, zoodat de prijs der Peruaansche obligatiën in '76 tot 13 pCt. vielen ze nu letterlijk onverkoopbaar zijn. Meiggs leverde zijn eerste lijn, van Moliendo, aan de kust, naar Arequipa, 90 mijlen, in Jan. '71 op. De werkzaamheden werden gestoord door de aardbevingen van Aug. 1868, doch later met ijver nervat. Om de voltooiing dier lijn te vereeuwigen, liet Meiggs, naar men wil, voor D. 600,000 medaiiles slaan. Hjj gaf prachtige feesten te Moliendo en Arequipa ea huurde het stoomschip Panama, om 600 gasten van Lima te halen. President Balta woonde de feesten te Arequipa bij, door 1000 manschappen geëskorteerd. Meiggs bewoonde te Lima een paleis, waarvan de bovenverdieping 70 kamers bevatte. Hij was altijd gereed gasten aan tafel te ontvangen; meermalen gingen zeeofficieren van Callao naar Lima, om bjj Meiggs te dineeren. Meiggs heeft veel gedaan voor de verfraaiing zijner woonplaats; hjj slechtte de wallen, breidde de stad uit en legde prachtige parken aan. Voor zijn bemoeiingen kreeg hij van het gouvernement kostbare landerijen ten geschenke. Hij was doör rijk en arm om ziji liefdadigheid en onbaatzuchtigheid geacht. Toen de Peruaansche obligatiën te Londen tot een zeer lagen koers gedaald waren, verkreeg Meiggs, naar men wil door omkooping, een contract voor den bouw vm den Oroya spoorweg over de Andes en tot
ontginning der beroemde mjjren van Cerro de Pns C0, Nieuw papier wer.i op dit contract uitscsj even en door het. gouvernement gegarandeerd, en Meiggs geloofde te NewYork en te Londen in zijn plannen ondersteund te worden Toen begon hij wissels op zijn broeder te Londen ta trekken, 30 dagen zicht, totdat hij ontwaarde, dat deze niet betaald werden. Nog één poging deed hij om zich staaude te houden, maar zijn speculatiën hadden Peru's crediet geschokt; de papieren dollar of sol was van 90 op 30 cents gevallen eu Meiggs gezondheid waa door te groote inspanning en verdriet zoodanig geschokt, dat hij, na eea betrekkelijk korte ziekte, overleed. N. F.