(Vervolg.) 3. Voorstel van B. en W. tot het verleenen van een renteloos voorschot aan het Ziekenhuis. Apeldoorn, den 19 September 1912. Mijne Heeren, Wpj hebben de eer hierbij weder aan TJ over te leggen ons voorstel van 20 Juni 1912, tot het verleenen van een renteloos voorschot aan de Vereeniging „het Ziekenhuis" alhier en voegen daarbij een afdruk van het daarover uitgebracht centraal verslag en een door het Bestuur der Vereeniging naar aanleiding van dit verslag ingezonden schrijven d.d. 26 Augustus j.1., welke stukken reeds aan U werden verzonden. Met de in laatst genoemd schrijven opgenomen voorwaarden, tot het verleenen van bedoeld voorschot, kunnen wij ons wel vereenigen, in hoofdzaak komen zij overeen met die welke door ons zijn voorgesteld. Alleen heeft het Bestuur bezwaar tegen de door ons voorgestelde bepaling, dat bij de opzegging van het contract van de zijde der Gemeente , de Vereeniging verplicht zal zijn het renteloos voorschot geheel af te lossen, en bij nadere overweging moeten wij erkennen dat deze voorwaarde door de Vereeniging moeilijk kan worden aanvaard. Wat betreft het bezwaar waarover in het centraal verslag wordt gesproken, dat bij uitvoering der geprojecteerde verbouwing, de ziekenzalen te dicht aan den weg komen, merken wij op, dat wanneer een geheel nieuw gebouw moest worden gesticht, wij het ook wenselielijk zouden achten verder van den weg verwijderd te blijven, doch in dit geval acht de meerderheid van ons College het bezwaar niet overwegend en zeker niet van ooveel belang, om, ten einde daarin te voorzien, eenige duizenden guldens meer uit te geven De bezwaren die gemaakt zijn tegen het gebruik van witte kalkzandsteen en de bestrijding van dit bezwaar door het Bestuur, hebben ons doen besluiten U voor te stellen aan het gebruik van baksteen de voorkeur te geven en het te verleenen voorschot daarvoor met f 500 te verhoogen. Wij achten het wenschelijk f 500 meer te besteden, waar de zekerheid nog niet bestaat dat kalkzandsteen zal voldoen. Een concept-besluit hebben wij.de eer U hierbij ter vaststel'' ?; J'an te bieden. Burgemeester en Wethouders van Apeldoorn.
W. ROOSMALE NEPVEU. Aan De Secretaris, en Gemeenteraad. MOLLERUS. Het chrijven van liet Bestuur van het Ziekenhuis luidt: Apeldoorn, den 26 Augustus 1912. Aan Burgemeester en Wethouders te Apeldoorn. Naar aanleiding van Uwe missive d.d. 10 dezer, No. 1423, ïebben wij de eer Uw College te berichten, dat de kennisneming au het voorstel van Uw College aan den Gemeenteraad en van ■iet verslag van het daaromtrent verhandelde in de Afdeelingen van den Gemeenteraad, ons aanleiding geeft tot de volgende mededeelingen en beschouwingen: Wij beginnen met de door enkele leden in do Afdeelingen gedane vraag, in hoeverre de geruchten waarheid bevatten, dat de verzorging en behandeling in het Ziekenhuis niet zijn overeenkomstig de billijke eisehen welke voor zieken kunnen worden gesteld; niet, omdat wij van oordeel zijn, dat de Raad, alvorens op het voorstel van Uw College te kunnen beslissen, omtrent die geruchten gerustgesteld behoort te zijn, maar omdat ongetwijfeld niemand meer dan het Bestuur zich deze uiting heeft aan te trekken. Immers, al kan het Bestuur in redelijkheid niet aansprakelijk worden gesteld voor alles wat in het Ziekenhuis geschiedt, zoo zou het toch in zijn taak te kort schieten zoo het niet wist te voorkomen, dat met grond kan worden gezegd, dat de verzorging en behandeling der zieken niet aan billijke eisehen voldoet. Wij aarzelen niet te verklaren, dat de verpleging en de behandeling wel degelijk aan billijke eisehen voldoet, wat natuurlijk . niet uitsluit, dat er wel eens over een of ander is geklaagd. Dat niet alle klachten, die ons ter oore kwamen, gegrond warei:, is ons meermalen gebleken, en wie billijk weet te oordeelen en eenigszins bevroeden kan aan welke onbillijke beoordeeling van ontevreden en te veel eisehende (om niet te spreken van onbetrouwbare) patiënten een Ziekenhuis uit den aard der zaak bloot staat, zal zich wel wachten een Ziekenhuis ongunstig te beoordeelen, omdat er wel eens klachten worden vernomen en ook in het oog houden, dat tekortkomingen nooit geheel uitgesloten kunnen zijn. Wij achten het onnoodig over dit punt verder uit te weiden en zullen ook nalaten een beroep te doen op tal van patiënten van wie ons bekend is, dat zij over verpleging en behandeling alleszins tevreden zijn geweest. Zooals wij reeds opmerkten kan dit puat buiten beschouwing blijven bij de beoordeeling van het voorst-d van Uw College aan den Gemeenteraad. Immers de Gemeenteraad behoeft bij de te nemen beslissing geen grooter vertri' 1 wen in het Bestuur te stellen dan het Bestuur zelf verlangt, en het Bestuur heeft dit vertrouwen tot een minimum beperkt door zijne bereidverklaring om de keus van de meerderheid van het Bestuur in handen van den Gemeenteraad te leggen. De Gemeenteraad zal alzoo, wanneer hij gebruik wil maken ✓ var. de gelegenheid om op de meest voordeelige wijze in de verpleging van on- en minvermogenden te voorzien, tevens de gelegenheid verkrijgen om te zijner tijd andere bestuursleden te kiezen en zal zich dan de illusie kunnen maken, dat klachten zullen uitblijven. Wij zullen thans achtereenvolgens de verschillende punten behandelen, die in het Afdeelingsverslag zijn opgenomen. De geprojecteerde verbouwing. Het bezwaar van enkele leden, dat de ziekenzalen te dicht aan den weg komen, achten wij niet overwegend. Door het <*eeren van het terrein zal de uiterste hoek van één ziekenzaal tmelijk dicht op den weg komen, maar daarvan toch nog o.30 M. verwijderd blijven, terwijl aan de andere zijde van Het gebouw de afstand van den weg 22 M. zal bedragen. Hoewel v-ij toegeven, dat in het algemeen het wenschelijker zou zijn >oo het terrein vóór het Ziekenhuis onbebouwd kon blijven, achten wij dit toch niet van genoegzaam belang om het voor litbreiding van het gebouw geschikt terrein ongebruikt te laten, daargelaten dat eene doelmatige inrichting niet is te verkrijgen wanneer de vergrooting achteraan wordt gebouwd. Het gebruik van witte kalkzandsteen. Omtrent de bezwaren, die bij enkele leden van den Raad
bestaan tegen het gebruik van kalkzandsteen nierken wij het volgende op. Het nog niet bewezen zijn van de duurzaamheid en deugdelijkheid van dit materiaal, omdat de tijd daaromtrent nog geen uitspraak heeft kunnen doen, behoeft op zich zelf nog niet tot onthouding te dwingen, daar dit argument tegen al het nieuwe op velerlei gebied kan worden aangevoerd en alle vooruitgang zou tegenhouden. Wij meenen te dien aanzien te mogen wijzen op een in 1910 verschenen lijvig rapport, dat door eene Commissie van deskundigen, benoemd door den Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid, is uitgebracht omtrent de eigenschappen van den hier te lande voortgebrachte:! kalkzandsteen en de vraag voor welke toepassingen dat materiaal wel en voor welke het niet geschikt is te achten. Dit rapport, waarvan wij een exemplaar hierbij overleggen, is voor kalkzandstéen, te gebruiken voor den bouw van huizen, alleszins bevredigend, zooals o.a. blijkt uit de volgende uitspraak van de Commissie voorkomende op bladz. 90: „Waar ten opzichte van „waterwerken eene meerdere ondervinding noodig wordt geacht „en voor fundamenten in veenbodem zeker voorzichtigheid is „aan te bevelen, meent de Commissie, dat overigens bij den „huizenbouw kalkzandsteen gebezigd kan worden, waar den aard „van het gebouw het gebruik van dezen steen uit een architectonisch standpunt niet verbiedt. Speciaal het maken van het „z.g. trasraam, waarvoor deze steen meermalen wordt uitgefloten, schijnt aan geen bedenking onderhevig, waar gebleken „is, dat deze steen veelal minder snel water opzuigt dan baksteen, en waar bij de bezichtiging van gebouwen, in welke ook „voor het trasraam van dezen steen gebruik is gemaakt, geen „nadeelige gevolgen zijn waargenomen. Bij de uitspraak, dat „kalkzandsteen bij huizenbouw kan worden toegepast, wordt „niet over het hoofd gezien, hetgeen vroeger is gezegd omtrent „den mogelijken invloed van vorst. De afwezigheid van eenige „aantasting bij het overgroote deel der gevels der bezichtigde „gebouwen, zelfs bij die, welke gemaakt zijn van steen, welke „bij bevriesproeven de slechtste resultaten gaf, maakt echter, „dat, naar de meening der Commissie, geen te groote vrees „behoeft te bestaan, dat de invloed van de vorst zoo groot zal „zijn, dat uitsluiting van kalkzandsteen voor gevels gewettigd „zou zijn." Elders zegt de Commissie, dat aan te nemen is, dat de eigenschap van kalkzandsteen om water minder snel op te zuigen, waardoor de steen niet geheel nat wordt, een tegenwicht vormt tegen den minderen Veerstand tegen vorst, bij geheele waterverzadiging in vergelijking met baksteen. Deze eigenschap om water minder snel op te zuigen, waardoor het gebouw ook spoediger droog zal zijn, achten wij een belangrijk voordeel voor een Ziekenhuis, waarvan de nieuwe vertrekken dadelijk in gebruik moeten worden genomen. De witte kleur, die het gebouw een goed aanzien zal geven, heeft nog het voordeel, dat de vertrekken in den zomer koeler blijven. Dat de kleur na verloop van jaren niet even helder zal blijven, willen wij aannemen, maar elke steen verandert met de jaren van kleur. Ten slotte is een niet te versmaden voordeel van het gebruik van kalkzandsteen, de mindere kostbaarheid van dit materiaal. Zoo de Gemeenteraad evenwel de voorkeur mocht geven aan het gebruik van baksteen voor de buitenmuren, dan kunnen wij ons daarbij neerleggen, doch zal het renteloos voorschot verhoogd moeten worden met het bedrag der meerdere kosten, zijnde f 500.
De som voor centrale verwarming en meubileering. De opmerking door een der leden in de Afdeelingen gemaakt, dat de daarvoor uitgetrokken som te hoog is, is onjuist. Onder de bedoelde som van f 10.000,— is, zooals wij vermeld hebben, het honorarium van den Architect en de kosten van toezicht bij den bouw begrepen. Voor meubilair is gerekend f 4000,—, welk bedrag niet voldoende is om dt' ziekenzalen van alle bedden te kunnen voorzien, die daar geplaatst kunnen worden, doch niet dadelijk noodig zullen zijn. Er is gerekend op jaarlijksche uitbreiding daarvan. De uitbreiding der centrale verwarming is door een bekende firma begroot op f 3850,—■; de rest is voor honorarium van den Architect bij den bouw. Waarborgen, dat bij verandering der Statuten de bevoegdheden van het Bestuur niet worden ingekrompen. Waar de bedoeling is door de voorgestelde wijziging in de verkiezing der bestuursleden den Gemeenteraad zijdelings medezeggenschap te geven in het bestuur van het Ziekenhuis, spreekt het van zelf, dat die bedoeling niet mag worden verijdeld door inkrimping van de thans aan het bestuur bij de Statuten der Vereeniging toegekende bevoegdheden. Bovendien zou het hoogst ondoelmatig zijn, de bevoegdheid van het bestuur betreffende .de exploitatie van het Ziekenhuis in te krimpen en voor eenig deel over te brengen op de leden der Vereeniging. Wij gaan dus geheel mee met den in de Afdeelingen uitgesproken wenseh. Recht tot naasting. Wij kunnen ons wel vereenigen met het denkbeeld van Uw College, dat ook in de Afdeelingen bijval vond, om als waarborg voor de riehtige aflossing van het voorschot, aan de Gemeente het recht tot naasting te geven voor het geval de Vereeniging in gebreke mocht blijven aan haar verplichtingen te voldoen, welke naasting evenwel beperkt moet blijven tot het terrein en de gebouwen en den inventaris van het Ziekenhuis. De omschrijving van liet recht tot naasting, zooals in het Afdeelingsverslag wordt aanbevolen, heeft onze instemming. Als gevolg van het naastingsrec-ht is het noodig in de Statuten te bepalen, dat de vaste goederen zonder goedkeuring van den Gemeenteraad niet mogen worden bezwaard. Daar aan eene geldleening van f 1000,— van de spaarbank alhier de voorwaarde is verbonden, dat op de eerste vordering van de schuldeisc-heres daarvoor hypotheek moet worden verleend, is het noodig dat reeds dadelijk ons het recht wordt gegeven die hypotheek eventueel te verleenen. Tegen de voorwaarde, die uw college noodig acht, dat ook voor het sluiten van geldleeningen de goedkeuring van den Gemeenteraad moet worden verkregen, hebben wij geen bezwaar. Eveneens kunnen wij ons vereenigen met het voorstel van uw college om overeen te komen, dat de regeling der vergoeding door de Gemeente te betalen voor de verpleging van behoeftigen, zooals die werd vastgesteld bij Raadsbesluit van 20 Mei 19.10, met vijf jaar zal worden verlengd en daarna tot wederopzegging zal voortduren, met het recht van beide partijen tot opzegging, mits hiervan minstens een jaar te voren wordt kennis gegeven. Tegen de daaraan toegevoegde bepaling, dat de Vereeniging in geval van eindigen van het contract verplicht zal zijn het renteloos voorschot geheel af te lossen, hebben wij echter ernstig bezwaar. Dat die verplichting wordt verbonden aan de opzegging van het contract van de zijde der Vereeniging achten wij juist en billijk, maar door die verplichting mede te verbinden aan de opzegging van de zijde der Gemeente kunnen de belangen der Vereeniging ernstig in gevaar worden gebracht, zonder dat die maatregel door de belangen der Gemeente wordt gevorderd, die voldoende verzekerd worden wanneer in het bedoelde geval het recht tot naasting intreedt. Zoo aan de Gemeente het recht wordt gegeven om in het bedoelde geval het voorschot ineens op te vorderen, zal zij in geval de Vereeniging daartoe niet in staat mocht zijn, haar recht tot naasting ongebruikt kunnen laten en na een vonnis tegen de Vereeniging te hebben verkregen, hare eigendommen kunnen verkoopen. Hoewel het niet waarschijnlijk is, dat de Gemeente daartoe te eeniger tijd zou overgaan, daar zij daardoor evenzeer schade zou lijden, is de mogelijkheid toch niet uitgesloten, dat zij, om overneming van het Ziekenhuis met de
geldleeningen te ontgaan, daaraan de voorkeur zou geven. De gelegenheid daartoe kunnen wij niet geven. Wij vertrouwen, dat Uw College bij het stellen der gewraakte voorwaarde, aan het bezwaar dat daaraan voor onze Vereeniging is verbonden, niet zal hebben gedacht en ons zal toegeven, dat daarbij de billijkheid niet in het oog is gehouden. Wel is waar zou hetzelfde bezwaar voor de Vereeniging ontstaan zoo de Gemeente te eeniger tijd misbruik mocht maken van de voorwaarde, dat het voorschot geheel of voor een door den Raad te bepalen gedeelte moet worden teruggegeven, wanneer de rekening niet wordt goedgekeurd, maar deze voorwaarde heeft ten doel de Gemeente te waarborgen, dat de Vereeniging het voorschot eerder zal aflossen wanneer zij daartoe in staat mocht geraken, en wij mogen niet veronderstellen dat in strijd met deze bedoeling de goedkeuring aan de rekening zal worden onthouden. Resumeerende meenen wij, dat aan het verleenen van een renteloos voorschot de volgende voorwaarden behooren te worden verbonden: I. dat de aflossing moet plaats hebben op de wijze als in ons voorstel is omschreven en zoo mogelijk binnen een korter termijn; II. dat in de Statuten der Vereeniging de volgende wijzigingen worden gebracht: a. dat vier van cle zeven leden van het bestuur door den Gemeenteraad worden benoemd, die daarvoor eene aanbeveling van minstens twee. candidaten voor elke benoeming ontvangt, op te maken door Burgemeester en Wethouders, het Bestuur gehoord; b dat de jaarlijksche rekening en verantwoording aan de goedkeuring van den Gemeenteraad wordt onderworpen; c. dat zonder goedkeuring van den Gemeenteraad geen geldleeningen mogen worden gesloten en de vaste goederen der Vereeniging niet mogen worden bezwaard; III. dat de bevoegdheid van het Bestuur ten aanzien van de regeling der exploitatie van het Ziekenhuis onbeperkt blijft, zooals thans het geval is; IV. dat de bestaande regeling der vergoeding door de Gemeente te betalen voor de verpleging van behoeftigen, zooals die werd vastgesteld bij Raadsbesluit van 20 Mei 1910, met vijf jaar wordt verlengd en daarna voortduurt tot zij door een der partijen wordt opgezegd, welke opzegging minstens een jaar te voren moet geschieden; V. dat bij niet goedkeuring van de rekening door den Gemeenteraad, alsmede bij opzegging van voormelde regeling van de zijde der Vereeniging, deze verplicht is het voorschot geheel of voor een door den Baad te bepalen gedeelte af te lossen; VI. dat, zoo de Vereeniging in gebreke blijft niet de verplichte aflossingen, alsmede bij opzegging van voormelde regeling van de zijde der Gemeente, deze het recht tot naasting verkrijgt van het terrein en de gebouwen en den inventaris van het Ziekenhuis, waaronder wordt verstaan, dat die goederen aan de Gemeente in vollen eigendom worden overgedragen tegen overneming door cle Gemeente van de geldleeningen ten laste der Vereeniging, die thans bestaan en later met goedkeuring van den Gemeenteraad zullen worden gesloten. Door deze bepalingen worden o. i. de belangen der Gemeente voldoende verzekerd. De bepaling door sommige leden van den Raad, blijkens het Afdeelingsverslag, aanbevolen, dat bij het verstrijken van den tijd voor de aflossing bepaald, de Gemeente van hare jaarlijksche subsidie het haar toekomende zal afhouden, achten wij onnoodig en ondoelmatig. Immers zoo de Vereeniging in gebreke blijft met aflossing van het voorschot, zal dit een gevolg zijn, hetzij van onwil of slecht beheer, hetzij van onvoorziene omstandigheden, die het haar onmogelijk maken op tijd af te lossen. In het eerste geval zal de Gemeente wel besluiten gebruik te maken van haar recht tot naasting; in het tweede geval zal zij dit eveneens kunnen doen, doch zal het wellicht meer in het belang der Gemeente worden geacht eene wijziging van de voorwaarden in overweging te nemen, waardoor aan de gerezen moeilijkheden wordt tegemoet gekomen. Onnoodig is die bepaling omdat de bevoegdheid van de Gemeente om in het veronderstelde geval zich op compensatie te beroepen, blijft bestaan. Naar aanleiding van de in de Afdeelingen gedane vraag hoe de verhouding is van het aantal verpleegdagen der patiënten uit de kom der Gemeente tot die uit de buitenbuurten, laten wij hier volgen eene opgave betreffende het jaar 1911, waaruit die verhouding blijkt. In het jaar 1911 werden verpleegd: Binnen de kom der Gemeente wonende patiënten 211 met 4800 verpleegdagen. Buiten de kom der Gemeente wonende patiënten 130 met 3134 verpleegdagen. Buiten de Gemeente wonende patiënten 14 met 108 verpleegdagen. Van de in de Gemeente doch buiten de kom wonende patiënten waren 28 met 647 verpleegdagen uit de kadastrale Gemeenten 'Beekbergen en Loenen en uit Uddel. Het Bestuur der vereeniging „het Ziekenhuis" te Apeldoorn, De Voorzitter, L. POT. De Secretaris, G. W. MOLLERUS. De Voorzitter : 'Ik open de discussie over dit onderwerp. De heer De Vries: M. de V. Ik weet niet, of het meer heeren gegaan is als mij, maar als dit zoo is, dan zullen zij enkele zinsneden in het schrijven van het Bestuur van het Ziekenhuis hebben aangetroffen, die hun minder smaakten. In de beantwoording van de opmerkingen, in de afdeelingen van den Raad gemaakt over de behandeling van patiënten in het Ziekenhuis, doet het Bestuur net als iemand, die, op iets gewezen, een brutalen mond opzet en tot degenen, die de opmerking maakten, zegt: Wat gaat u dat aan. Ik geloof niet, dat dit schrijven, althans voor zoover het dit gedeelte betreft, gevloeid is uit de pen van den heer Mollerus. Diens bekende rechtschapenheid en nobele zin zouden hem er voor behoed hebben, zoo iets neer te schrijven. Er was dan ook heelemaal geen reden voor, om zoo iets te schrijven. De Raad heeft over de behandeling in het Ziekenhuis enkele opmerkingen gemaakt, maar daarvoor verdient de Raad toch niet zulk een afstraffing, als het Bestuur van het Ziekenhuis in dit schrijven den Raad meent te moeten toedienen. De heer Mollerus: M. de V. Met groote verbazing heb ik den heer De Vries aangehoord. Het is moeilijk hier in den Eaad als bestuurslid van het Ziekenhuis te spreken. Ik zal mij bepalen tot de mededeeling, dat ik het geheel eens ben met wat het bestuur aan B. en W. heeft geschreven naar aanleiding van de opmerkingen, in de afdeelingen gemaakt en voor dat antwoord aansprakelijk ben. De heer De Vries heeft het niet begrepen; er is niets gezegd dat krenkend is voor den Raad of als een afstraffing zou moeten worden beschouwd. Ik houd mij aan het antwoord van het bestuur, dat juist, correct en volkomen logisch is. De heer Esmeijer: M. de V. Ik moet even mijn verbazing uitspreken over den geheel ongemotiveerden aanval van den heer De Vries op het Bestuur van het Ziekenhuis. Ik kan niet inzien, dat er voor zulk een aanval eenige grond bestaat. Laat hij uit het geheele schrijven maar eens één enkele zinsnede aantoonen, die daartoe aanleiding geeft. Ik heb onder het lezen van het schrijven integendeel den indruk gekregen, dat het Bestuur heel serieus op al de opmerkingen van den Raad is ingegaan en deze op een behoorlijke wijze heeft beantwoord.
De heer De Vries : M. de V. Ik kan niet toegeven, dat ik een aanval op het Bestuur van het Ziekenhuis heb gedaan. Ik heb mij met opzet zeer voorzichtig uitgedrukt en gezegd, dat, als het den heeren gegaan is als mij, zij een minder aangenamen indruk van sommige uitdrukkingen in het schrijven ontvangen zullen hebben. Ik wil, nu de heer Esmeijer mij daartoe uitnoodigt, wel de zinsneden aangeven, die op mij een onaangenamen indruk hebben gemaakt. Als men den zin leest, waarin het Bestuur zegt, op de klachten omtrent de behandeling te willen ingaan, „niet omdat wij van oordeel zijn, dat de Raad, alvorens op het voorstel van het College van B. en W. te kunnen beslissen, omtrent de geruchten gerustgesteld behoort te zijn, maar omdat niemand meer dan het Bestuur zich deze uiting heeft aan te trekken", dan krijgt men den indruk, alsof met eenige geringschatting de Baad op zijde geschoven wordt. Verder leest men dan: „Wij aarzelen niet te verklaren, dat de verpleging en de behandeling wel degelijk aan billijke eisehen voldoet, wat natuurlijk niet uitsluit, dat er wel eens over een en ander is geklaagd." Maar daarop volgt dan: „Dat niet alle klachten, die ons ter oore kwamen, gegrond waren, is ons meermalen gebleken." Hier vindt men twee tegenstellingen gemaakt, die het vooropgezette doel hebben, over de klachten zelf zooveel mogelijk heen te glijden. Maar dan komt een directe terechtwijzing aan het adres van den Raad, die de klachten ter sprake bracht, in dezen vorm, dat „wie billijk weet te oordeelen, zich wel wachten zal, een ziekenhuis ongunstig te beoordeelen, omdat er wel eens klachten worden vernomen". En, zooals de Latijnen zeiden, het gif zit in den staart. Aan het slot van zijn beschouwing zegt het Bestuur, dat „de Gemeenteraad, wanneer hij de gelegenheid zal verkrijgen om te zijner tijd andere bestuursleden te kiezen, zich dan de illusie zal kunnen maken, dat klachten zullen uitblijven". Ik meen, dat de Raad geen reden gegeven heeft, om op zulk een toon van antwoord te dienen. De heer Esmeijer: M. de V. De heer De Vries heeft nu zijne bedoeling nader gepreciseerd en nu valt er beter over te discussieeren. Ik heb van de door hem genoemde zinnen een geheel anderen indruk gekregen. De eerste door hem aangewezen zin, waarin gezegd wordt, dat de Raad niet eerst omtrent de geruchten behoort gerustgesteld te worden, kan ook zoo opgevat worden, dat gezegd wordt: Er hebben geruchten omtrent de behandeling in het Ziekenhuis d^n Raad bereikt, maar het zou een beleediging van den Raad zijn te veronderstellen, dat hij aan die geruchten zoodanig geloof zou slaan, dat hij eerst daaromtrent moest worden gerustgesteld. In de tweede plaats is de heer De Vries gevallen over de verklaring, dat de verpleging aan billijke eisehen voldoet, ofschoon toegegeven wordt, dat er wel eens is geklaagd. Mij dunkt, dat het Bestuur daarmede alleen heeft willen zeggen, dat klachten nimmer uitgesloten zijn. Want waar wordt niet wel eens geklaagd? 't Is immers nergens alles couleur de rose! Dan is de heer De Vries onaangenaam getroffen door den zin, waarin gezegd wordt, dat iemand, die billijk oordeelt, zich wel zal wachten een ziekenhuis ongunstig te beoordeelen, omdat er wel eens klachten worden vernomen en omdat in het oog gehouden moet worden, dat tekortkomingen nooit geheel uitgesloten kunnen zijn. Mij dunkt, dat het Bestuur daarmede alleen heeft willen zeggen, dat niet vergeten worden mag, dat er overal wel wat ontbreekt. En waar is dat niet het geval? Ga heel de wereld maar rond en zie maar eens of overal niet iets mankeert. Daarover behoeft niemand zich te verbazen, dat dit met het Ziekenhuis ook het geval is. Alleen dan toch is er reden tot veroordeeling, wanneer de toestand, vergeleken bij dien van andere inrichtingen, ongunstig is. En ten slotte nog iets over het gif, dat volgens den heer De Vries in den staart zit. M. de V. Ik kan het mij zoo goed begrijpen, dat, als men zich aan een zaak geeft met geheel zijn kracht en met zijn geheele ziel, en dan ziet, dat men allerlei geruchten daaromtrent de ronde doet gaan, die dreigen af te breken, wat men met zooveel zorg opbouwt, men er eindelijk toe komt om ontmoedigd den boel er bij neer te gooien en te zeggen: Doe 't dan zelf maar! Diezelfde stemming kan ook het Bestuur van het Ziekenhuis hebben bezield en ik kan mij levendig voorstellen, dat het ook hetzelfde heeft willen zeggen. Maar dat heeft het hier heel parlementair gezegd. Als daar gezegd wordt dat de Raad, als deze meent dat klachten achterwege zullen kunnen blijven, zich daaromtrent een illusie zal kunnen maken, als hij maar eerst zelf de meerderheid der bestuursleden benoemt, vind ik zoo netjes en fijntjes uitgedrukt, dat ik bij het lezen daarvan moeilijk een glimlach heb kunnen onderdrukken. Ik heb die ironie kunnen verstaan, omdat ik mij zoo levendig den gemoedstoestand van het Bestuur kan indenken. De heer Kerkhoven: M. de V. In de vergadering van B. en W. is er ook een opmerking gemaakt over hetzelfde punt. Het spijt mij, dat een dergelijke opmerking niet gemaakt kan worden in de afdeelingen en nu in de openbare vergadering moet behandeld worden. De heer Esmeijer heeft wel alleen gesproken van geruchten omtrent klachten over de behandeling in het Ziekenhuis, maar er zijn hier klachten geweest, die niet waren goed te praten. Die klachten heeft het Bestuur- van het Ziekenhuis erkend en zij zijn ook bekend aan B. en W. Ik weet wel, dat het Bestuur het niet helpen kan, als er iets niet in den haak is, en dat ondergeschikten daaraan schuld hebben. Maar het Bestuur wordt er dan ook geen verwijt van gemaakt. Ik acht het echter beter, dat het Bestuur nu ook rondweg de klachten erkent en de verzekering geeft, dat het er zorg voor dragen zal, dat, wat reden tot klachten gaf, niet weer zal voorkomen, dan dat het probeert, de klachten te vermoffelen. De Raad wil, dat het in het Ziekenhuis zoo goed mogelijk zal gaan en iets anders kan ook het Bestuur niet willen. Dan kan het publiek grooter vertrouwen krijgen in het Ziekenhuis. De weg om het vertrouwen van het publiek te versterken is niet deze, dat gegronde klachten voor het publiek worden vermoffeld. De beer Gardenier: M. de V. Als het Bestuur van het Ziekenhuis, zooals de heer Kerkhoven mededeelt, eenige klachten heeft erkend, dan is het toch, naar ik meen, niet noodig, dat het ook nog excuses gaat maken voor den heer Kerkhoven en hem beterschap belooft. Het Bestuur doet toch, wat het kan, om de behandeling in het Ziekenhuis zoo goed mogelijk te doen zijn. Als het dan eenige klachten heeft erkend, dan hebben we daarin genoegzame zekerheid, dat het ook wel zorgen zal, dat, hetgeen reden tot deze klachten gegeven heeft, voortaan zal worden voorkomen. De heer Kerkhoven: M. de V. Ik verzoek geen excuses van het Bestuur van het Ziekenhuis. Wat ik verlang, is alleen, dat er zoo goed mogelijk voor de zieken zal worden gezorgd. Ik wil alleen maar, dat er voortaan geen klachten meer behoeven te komen en ik meen, dat de juiste weg, om daartoe te geraken, niet is het wegmoffelen van gegronde klachten. De heer Gardenier: M. de V. Als het Bestuur lastig gevallen wordt met allerlei klachten en praatjes en het geeft daar maar niet aanstonds ruchtbaarheid aan, dan gebruikt men daaromtrent toch geen termen als „wegmoffelen". Vooral behoort zulk een woord niet door een wethouder gebezigd te worden. De heer Esmeijer: M. de V. Ik wenschte er ook de aandacht op te vestigen, dat het niet aangaat, het Bestuur door het gebruik van dit woord de klad aan te wrijven, alsof het zou trachten klachten te onderdrukken. Ik betreur het, dat de handelingen van een Bestuur, dat zoo zijn best doet om de zaak in orde te houden, een punt van discussie hier zijn geweest. Ik betreur dit vooral, omdat het Bestuur toch toegeeft, dat er klachten zijn en het beheer van zulk een inrichting, zonder dat er klachten over komen, niet mogelijk is. De heer Kerkhoven: M. de V. Zóó kunnen we wel aan den
gang blijven. Ik heb dat woord gebruikt, maar ik sprak niet zonder reden van wegmoffelen. Ik heb ook gezegd, dat er klachten zijn geweest en dat deze klachten erkend zijn door het Bestuur. En met het oog op het vertrouwen, dat het publiek in de inrichting moet stellen, is het beter, dat erkend wordt, wat er niet goed is, dan dat gezegd wordt, dat er alles is, zooals het behoort. De heer Van Wijhe : M. de V. Ik hoor in deze discussie wel veel groote woorden gebruiken, maar ik wordt daar niets wijzer uit. Ik zou willen vragen: wat is er dan toch wel voor verschrikkelijks in het Ziekenhuis gebeurd? Over elke philanthropische inrichting hoort men wel eens klachten. Ik hoor wel eens vertellen, dat bij mij de boonen soms niet gaar zijn. Ik trek mij daar weinig van aan. Maar het is onaangenaam, als er zulke dingen gezegd worden, want al dergelijke klachten worden heel spoedig aangegrepen door menschen, die gaarne de hand op den zak houden en dan een mooi voorwendsel hebben 0111 niet te geven. En altijd zijn er wel menschen genoeg, die gaarne een handje vuil naar een inrichting werpen. Ik kan mij best begrijpen, dat het Bestuur door zulke klachten eenigszins geïrriteerd is geweest en daaraan uiting heeft gegeven in zijn sehrij ven. De heer Simons: M. de V. Op de vraag van den heer Van Wijhe, welke de klachten zijn, die er omtrent het Ziekenhuis worden ingebracht, zal, dunkt mij, de heer Esmeijer wel het beste kunnen antwoorden. Deze is zelf op een onzer vorige vergaderingen gekomen met een klacht. Naar aanleiding daarvan hebben misschien meerdere gemeenteraadsleden navraag gedaan en zijn er meer klachten openbaar geworden. Naar mij gebleken is, moet de behandeling vooral van minvermogende patienten heel wat te wenschen overlaten. Laatst is er in het Ziekenhuis een patiënt geweest, van wien de dokter verklaarde, dat het wel gauw met den man gebeurd zou zijn. De familie van den patiënt had daarvan dan ook bericht gekregen Een zuster van den man, die van een andere plaats gekomen was met den trein, om haar broer nog eenmaal te bezoeken, werd de toegang geweigerd en mocht niet eerder komen dan op het gewone spreekuur 's avonds. Ik weet het niet zeker, maar ik meen, dat toen de patiënt al overleden was. Als dat nu zoo is, dan moet ik toch wel met den heer Kerkhoven zeggen, dat door het Bestuur klachten worden weggemoffeld. De heer Mollerus: M. de V. Naar aanleiding van de hier gevoerde discussie wil ik even veklaren, dat mij als Bestuurslid van het Ziekenhuis geen klachten bekend zijn van zoo ernstige!) aard, dat het Bestuur reden zou hebben, deze weg te moffelen. Van hetgeen de heer Simons hier nu mededeelt, was mij toi heden niets bekend; 't is voor het eerst, dat ik daarvan iets hoor. Ik zal er werk van maken, dat deze zaak wordt onderzocht en dan zal er wel een ander licht op vallen. Ik wil er echter nog even op wijzen, dat dergelijke klachten toch bij het Bestuur gebracht behoorden te worden. Als het Bestuur van dergelijke klachten niet wordt in kennis gesteld, kan het er moeilijk een onderzoek naar instellen. De heer Esmeijer: M. de V. Nu er herinnerd is aan de klacht, die door mij ter sprake gebracht is, wil ik even mededeelen, dat ik daarover gesproken heb met het bestuur van het Ziekenhuis. In dit onderhoud heb ik de verzekering gegeven, dat het Bestuur daaraan niets doen kon. Bovendien is mij gebleken, dat deze zaak zoo overdreven was, dat ze, op den keper beschouwd, de moeite niet waard was. De heer Kerkhoven: M. de V. Ik wil nog even herhalen, dat ik niet zonder grond gesproken heb. Er zijn hier klachten geweest en die klachten zijn ook erkend. Ik zou ze kunnen noemen, maar doe dit liever niet nu. Ik acht het niet in het belang van het Ziekenhuis, deze klachten in een openbare zitting mede te deelen. Als de heeren er echter op gesteld zijn, deze klachten te vernemen, dan ben ik bereid, ze in een geheime zitting te noemen. De heer Gardenier: M. de V. Ik vind, dat klachten hier niet behooren. Als er klachten zijn, dan moeten ze bij het Bestuur gebracht worden; anders kunnen we er geen andere waarde aan hechten dan aan praatjes. De heer Kerkhoven: M. de V. De heer Gardenier begint daar telkens weer over, hoe vaak het ook gezegd wordt. De klachten, waarvan ik spreek, zijn aan het Bestuur medegedeeld. De Voorzitter: Ik geloof, dat deze discussie weinig resultaat kan hebben. Er zijn klachten geweest, maar ik zie niet in, waarom deze hier ter sprake gebracht moeten worden. En ik begrijp ook niet, waarom het noodig zou zijn, dat het Bestuur nog eens uitdrukkelijk verklaart, er voor te zullen zorgen, dat de behandeling van de patienten in het Ziekenhuis zoo goed mogelijk is. Het spreekt immers van zelf, dat het Bestuur dit doen zal, want daarvoor heeft zitting, dat is zijn taak. Ik geloof dan ook wel, dat het Bestuur, als de heeren daarop zoo erg gesteld zijn, dit zal willen verklaren.
Bij het Bestuur van het Ziekenhuis zijn klachten ingekomen over de behandeling van patienten. Bij onderzoek bleken er gegronde, maar ook heel wat ongegronde klachten te zijn aangevoerd. Het Bestuur geeft echter altoos, als er klachten zijn, daaraan gevolg en- stelt een onderzoek daarnaar in. Voor het Bestuur is het echter zeer onaangenaam, dat de patienten, als zij reden tot klagen ineenen te hebben, daarmede nooit bij het Bestuur komen. Niet natuurlijk, dat het Bestuur zoo gaarne heeft, dat er klachten zijn, maar omdat, als er klachten zijn, het liefst zelf op de hoogte gesteld wil worden om een onderzoek in te stellen en daardoor in staat te zijn om, wat reden tot klachten geeft, te veranderen. In dit schrijven wordt door het Bestuur niet ontkend, dat er klachten zijn. Integendeel wordt er in toegegeven, dat het in hel Ziekenhuis niet volmaakt kan zijn en in menig opzicht er veel aan ontbreekt. Maar het zou toch een gekken indruk maken, als het Bestuur in dit schrijven zou gaan verklaren, dat er wel klachten zijn, maar dat het zorgen zal, dat deze niet weer zullen voorkomen. Het spreekt van zelf, dat, als het Bestuur dit in zijn macht heeft, het dit ook zal doen. De heer De Vries: M. de V. Ik wil even constateeren, dat alles, wat er in deze discussie a.1 zoo bijgehaald is, door mij niet is gezegd. Ik heb niet over klachten gesproken en wat ik gezegd heb, heeft zelfs in zekeren zin met het voorkomen van klachten niéts te maken. Ik heb alleen in het licht willen stellen, dat het Bestuur van het Ziekenhuis in de op vriendelijken toon door den Raad gemaakte opmerking omtrent de behandeling der patienten in het Ziekenhuis geen aanleiding vinden kon om zulk een toon aan te slaan als het deed in zijn schrijven. De heer Mollerus: M. de V. Mij dunkt toch, dat, als er gevraagd wordt, wat er aan is van geruchten, dat de verpleging en behandeling niet aan billijke eisehen voldoet, dit op ernstige gebreken wijst. De Voorzitter: Ik meen, dat deze zaak nu wel genoegzaam besproken is. Ik stel voor, aan het Ziekenhuis te verleenen een renteloos voorschot van f 37.500. De heer Simons: M. de V. Is het de bedoeling, dat de leden, welke aan het Bestuur van het Ziekenhuis toegevoegd zullen worden, Raadsleden zijn? De Voorzitter: Zeker. Er worden aan het Bestuur van het Ziekenhuis wel geen leden toegevoegd, maar er zal een wijziging van de statuten plaats hebben, waardoor een deel van het Bestuur door den Raad zal worden gekozen. De Raad zal 4 leden, dus de meerderheid van het Bestuur, aanwijzen uit een voordracht, door B. en W. op te maken in overleg met het Bestuur. De heer Simons: Het zullen dus geen Gemeenteraadsleden zijn?
De Voorzitter: Dat kan wel; dat zal afhangen van de voordracht en de beslissing van den Raad. De heer Simons: Maar zou het dan geen overweging verdienen in het ontwerp voor de statutenwijziging een redactieverandering aan te brengen en te bepalen, dat er 4 Bestuursleden door en uit den Raad zullen gekozen worden? De Voorzitter: Ik acht dat niet wenschelijk. B. en W. maken een voordracht op, het Bestuur van het Ziekenhuis gehoord. De benoeming geschiedt dan door den Raad. Het voorstel van B. en W. om een renteloos voorschot te verstrekken van f 37.500 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 4. Advies van B. en W. op het adres tot overname van een gedeelte van den Harskamperwe'g. Apeldoorn, den 19 September 1912. Mijne Heeren, Wij hebben de eer U te berichten, dat naar aanleiding van Uw besluit dd. 27 Augustus j.1., waarbij werd verklaard dat een gedeelte van den Harskamperwég, voorkomende onder No. 264 van den ligger B der wegen en voetpaden dezer gemeente, aan den openbaren dienst te onttrekken, op den 28 Augustus d.a.v. hiervan openbare kennis werd gegeven om gelegenheid te geven daartegen bezwaren in te brengen, en dat ons binnen den daarvoor aangegeven tijd een bezwaarschrift bereikte van ingezetenen van Hoenderloo, die wenschen dat de weg blijft, zooals hij thans is, omdat in den nieuwen weg korte bochten komen, dat de grond van den aan te leggen weg los zal zijn, dat deze over een berg gaat en dat een omweg zal moeten worden gemaakt om van Hoenderloo de Woeste Hoeve te bereiken. Het is ons gebleken, dat vorenbedoeld adres is geteekend door 51 personen eii dat 14 hiervan houders van paarden zijn, terwijl van de overigen 34 boscharbeiders zijn, 2 jachtopzieners en 1 timmerman. Bij onderzoek kwam ons ter oore dat de hardteekening van een der houders van een paard niet door hem is geplaatst en dat twee van hen onder de gemeente Ede wonen en nimmer van den Harskamperweg gebruik maken. Ook vernemen wij, dat meerdere onderteekenaars in de meening zijn gebracht dat geen andere weg voor het te vervallen gedeelte in de plaats zou komen. Wat het eerste bezwaar betreft, merken wij op, dat in den aan te leggen weg twee bochten voorkomen, de eerste waar deze aansluit aan weg No. 272, de tweede ongeveer 200 meter verder, doch dat deze bochten naar onze meening geen bezwaar voor het verkeer kunnen opleveren, omdat zij niet scherp zijn, de wegbreedte voldoende is en het uitzicht in het geheel niet door houtgewas wordt belemmerd. Dat de bodem van den aan te leggen weg los zal zijn, kunnen wij, wat een gedeelte daarvan betreft, toegeven; wij zijn echter van meening, dat dit bezwaar, bij een oordeelkundige bewerking, die naar ons genoegen zal behooren te geschieden, tot een minimum kan worden bepe. kt en slechts gedurende korten tijd zal duren. Hierbij wordt opgemerkt, dat besloten is, dat voor de door adressante te betalen f 300 de verharding van weg No. 272 zal worden voortgezet en deze verharding ook aan het aan te leggen gedeelte zal ten goede komen. Het te vervallen gedeelte van den weg heeft eene geleidelijke stijging van ongeveer 10 meter, volgens aanduiding van de stafkaart; dezelfde stijging is bij het aan te leggen gedeelte waar te nemen en eene sterkere stijging is door ons niet kunnen worden aangetroffen. Het is niet te ontkennen dat de nieuw aan te leggen weg langer is dan de bestaande, doch dit bezwaar wordt ruimschoots vergoed door het verharde gedeelte, waardoor sneller vervoer kan plaats hebben, terwijl aan het te vervallen gedeelte geen enkele woning staat, hetgeen wel het geval is aan weg No. 272 en nabij den aan te leggen weg. Het bovenstaande in aanmerking genomen, achten wij de bezwaren van adressanten niet overwegend en hebben wij de eer U te adviseeren te besluiten overeenkomstig het hierbij gevoegd concept. Burgemeester en Wethouders van Apeldoorn, W. ROOSMALE NEPVEU. Aan De Secretaris, den Gemeenteraad. MOLLERUS. De Voorzitter: Ik open over dit onderwerp de discussie. De heer Van Wijhe: M. de V. Ik geloof niet, dat er in beginsel bezwaar tegen gemaakt kan worden om aan het; verzoek van adressante te voldoen, maar daarbij moet dan niet vergeten worden, dat de nieuwe weg veel last van stuifzand zal ondervinden, waardoor het vervoer langs dien weg per wagen, met slechts één paard bespannen, zeer bemoeilijkt zal worden. Vooral zullen, als de weg verlegd wordt, de wielrijders daar veel last van ondervinden. Ik zou daarom in overweging willen geven, langs den weg, als deze wordt verhard, dan ook een fietspad te doen aanleggen. Dat mag stellig wel, want het is een belangrijke verbindingsweg tusschen het oosten en westen van ons land. De heer Van Lennep: M. de V. Ik kan mij met het gunstig advies van B. en W. niet vereenigen. Als er toch 51 mensehen tegen de verlegging van dien weg protesteeren en het verkeer daar ter plaatse er niet door in beteren, maar veeleer in slechteren toestand al komen, dan ben ik het er niet mede eens, dat het verzoek moet worden toegestaan. De heer Esmeijer: M. de V. Dat de heer Van Wijhe, die den toestand daar ter plaatse goed kent, er tegen is aan het verzoek te voldoen, weegt bij mij zeer zwaar. Op welke gronden zijn B. en W. er eigenlijk toe gekomen, in gunstigen zin omtrent het verzoek van adressante te adviseeren? De Voorzitter: Als er geen verzoek om verlegging van den weg was ingekomen, dan zou er geen sprake van geweest zijn, dat B. en W. met dit voorstel gekomen zouden zijn. Wij hebben gedacht, dat wel den meesten last zouden hebben zij, die ir t, niet meer dan één paard kunnen rijden. Maar wij zijn er ze ' heen geweest en hebben gezien, dat ook in dit opzicht geen bi waren tegen de verlegging bestaan. De oude weg liep dwars >or de bezitting van adressante en dat bezwaar kan ondervangen '/orden zonder schade voor het verkeer. De nieuwe weg zal nog r el zoo goed wezen als de oude. Op den wensch van den heer Va Wijhe, dat er ook voor een behoorlijk fietserpad langs dien wef ,ezorgd zal worden, zal acht gegeven worden. De heer Niessink: M. de V. Ik kan mij ook niet ve ;enigen met het voorstel van B. en W. Er wordt toegegeven, lat het vervoer langs den nieuwen weg voor wagens, met ééi paard bespannen, bezwaarlijk zal zijn en ik geloof toch niet dat er in Hoenderloo velen zullen wonen, die met meer dan éé > paard kunnen rijden. De heer Van Wijhe: M. de V. Wat ik zooeven naar aanleiding van het advies van B. en W. gezegd heb, schijnt niet goed te zijn begrepen. Ik heb mij niet tegen het voorstel van B. en W. verklaard. Daarmede kan ik mij best vereenigen en ik begrijp dan ook niet, dat 51 menschen het bezwaarschrift tegen de verlegging van dien weg hebben geteekend. Ik heb er alleen op willen wijzen, dat er voor gezorgd worden moet, dat de ïieuwe weg niet te veel zal hebben te lijden van stuifzand, waardoor het vervoer bemoeilijkt zal worden. Tusschen Hoenderloo en de Woeste Hoeve is veel stuifzand. Ik kan er mij wel m e vereenigen, dat de weg verlegd zal worden, als de nieu'-e weg maar niet slechter is dan de oude. Als men op dien w-'g veel last van stuifzand heeft, zal het voor één paard moeili k zijn, daarlangs een wagen te trekken. (Slot n;'gt.)