Vergadering' van den Raad der gemeente Meppci cp Zaterdag 13 Nov., 'snam. 3 uur. Voorzitter de Burgemeester. Afwezig Dr. Dhont. Punt van behandeling : Tweede stemming over het voorstel van B. en W. inzake de bepaling var.' den vermenigvuldigingsfactor hoofdei, omslag op 2.5 of 2.4. De VOORZITTER deelt mede, dat ingevolge een schrijven van de heeren Doornbos, Goldsteen. en Jakobs deze vergadering op Zaterdagmiddag is belegd. Spr. deelt mede, dat dit bij uitzondering op dezen middag is geschied, daar er ook leden zijn die zich op Zaterdagmiddag moeilijk vrij kunnen maken. Spr. verzoekt beleefd de vergadering zooveel mogelijk te bekorten. Daarna komt direct in stemming het voorstel van B. en W. Het voorstel wordt verworpen met 8 tegen 6 stemmen (vóór de heeren v. d. Bosch, Beijer, Odding", v. d. Kerk, Struben en Geerügs). Teg-en de heeren Enklaar, Brug, Goldsteen, v. Rhee, Doornbos, Hagedoorn, van Emmerik en Jakobs. IDe heer JAKOBS vraagt hierna het woord om mede te deelen, dat het door den voorzitter genoemde schrijven der heeren Doornbos, Goldsteen en spr. ook in zich sloot het voorstel Jakobs—Goldsteen om de factor te stellen op 2.2 aan de agenda toe te voegen. De VOORZITTER wijst er op dit voorstel niet aar. de agenda te hebben toegevoegd, omdat spr. liever eerst wil afwachten de beslissing van Ged. Staten inzake de gewijzigde begrooting. Volgens art. 42 van de Gemeentewet is echter de Raad bevoegd om het betreffende punt aan de agenda toe te voegen. Hierna komt in stemming om het voorstel Jakobs—Goldsteen aan de agenda toe te voeden. Het voorstel wordt aangenomen met 8—6 Stemmen, (Vóór de heeren Er.klaar, Brug, Goldsteen, van Rhee, Doornbos, Hagedoorn, van Emmerik en Jakobs. Tegen de heeren v. d. Bosch, Beijer, v. d. Kerk, Odding, Struben en Geerügs). Hierna komt het voorstel in behandeling, Waarop de heeren Geerügs, v. d. Kerk, Odding en Beijer de vergadering verlaten. Op een vraag van den VOORZITTER deelt de heer JAKOBS mede, dat het voorstel zelf niet r.ader meer behoeft te worden toegelicht. De heer GOLDSTEEN wenscht z'n bevreemding uit te spreken over het feit, dat de minderheid de vergadering heeft verlaten. De VOORZITTER verzoekt daarop niet verder in te gaan. De heer DOORNBOS wenscht z'n stem te motiveeren, waarom spr. eerst z n steun had toegezegd aar. 1 het voorstel om den factor te stellen op 2.54 en nu zal stemmen voor 2.2. Bij de behandeling van het voorstel van B. en W. waren destijds nog niet bekend de cijfers van het Electriciteitsbedrijf en verder gelet op de overtuigende wijze, waarop de heer Jakobs z'n voorstel om de factor te bepalen op 2.2 heeft verdedigd, is spr. van meening, dat men met 2.2. wel zal uitkomen. Spr. zal derhalve stemmen voor het voorstel Jakobs-Goldsteen. Het voorstel wordt vervolgens aangenomen Met 8—2 stemmen. -(Voor de heeren Enklaar, Brug, Goldsteen, var. Rhee, Doornbos, Hagedoorn, v. Emmerik en Jakobs. Tegen de heeren v. d. Bosch en Struben). Ingevolge de aanneming van dit voorstel stelt de VOORZITTER voor direct over te gaan tot wijziging van de begrooting 1926. Bij den factor 2.2. zullen de geraamde inkomsten plm. f 247.000 bedragen of plm. f 33.000 minder dan bij den factor 2.54. Dit bedrag is dus ongedekt. Trekt men hier af een bedrag van f 11.000, waarvoor de goedkeuring van Ged. Staten is gevraagd, dan resteert nog f 22.000. Voor 1926 komt hiervan ten laste ongeveer 2/3 gedeelte of plm. f15000, waarvoor dus nog
dekking moet woeden gerecht. Spr. zou gaarne van de heeren vernemen, welke posten nu verminderd moeten worden. De heer JAKOBS zegt destijds verschillende posten te hebben genoemd. Men behoeft echter var.' spr. thans geen voorstellen te verwachten ; dat is het werk van de Commissie, welke nu moet worden benoemd. De VOORZITTER merkt op, dat we toch een sluitende begrooting moeten hebben. Spr. dacht dat het voor de heeren niet moeilijk was de begrooting even sluitend te maken. De heer JAKOBS constateert, dat de post onvoorzien van f 24000 nog ongebruikt is en stelt voor hierop voorloopig f14000 af te schrijven en terug te brengen op f 10.000. De heer ENKLAAR kan zich hiermede wel vereenigen, waar dit voorstel het karakter draagt van een voorloopige voorziening. De VOORZITTER merkt op, dat bij den factor 2.2 geen rekening is gehouden met een onzekere omstandigheid, nl. de goedkeuring van Ged. Stater, t.o.v. het bedrag ad f 11.000. De heer ENKLAAR zou liever willen aannemen dat f 22.000 ongedekt is om de goedkeuring van Ged. Staten over de f 11.000 te ontzeilen. De heer DOORNBOS kan zich met dit laatste denkbeeld wel vereenigen. De heer JAKOBS doet hierna het voorstel om den post onvoorzien te brengen op f 2000 en geeft als toelichting dat dit slechts een voorloopige regeling is in afwachting van de voorstellen van de Commissie. De heer STRUBEN kan zich met een voorloopige vaststelling van den post onvoorzien niet vereenigen. De heeren hebben maanden lang gelegenheid gehad de zaak te onderzoeken, zoodat men had mogen verwachten, dat de heeren met een afgerond voorstel zouden zijn gekomen. Een post van f 2000 voor onvoorzien is eenvoudig belachelijk. Spr. zal tegen dit voorstel stemmen. Het voorstel JAKOBS wordt hierna aangenomen met 8—2 stemmen. Tegen de heeren Struben en v. d. Bosch. Na korten tijd in besloten vergadering te zijn geweest worden tot leden van de commissie van onderzoek benoemd de heeren Doornbos, Jakobs en Goldsteen. Allen nemen de benoeming aan. Hierna vraagt de heer JAKOBS het woord voor een persoonlijk feit. De VOORZITTER zegt wel te kunnen vermoeden waarover de heer Jakobs wenscht te spieken. Spr. is echter van meening, dat men daardoor op gevaarlijk terrein komt. De heer GOLDSTEEN is van meening dat het wel juist is om hier de zaak te bespreken. De VOORZITTER brengt in stemming om den heer Jakobs het woord te verleenen voor een persoonlijk feit. Het voorstel wordt met 8—2 st. aangenomen. (Tegen de heeren v. d. Bosch en Struben). De hr. JAKOBS zegt het volgende : „Het zal alle Raadsleden bekend zijn, dat de heer v. d. Zee het noodig heeft geacht een stuk te plaatsen in de Meppeler Courant, waarin hij niet alleen ingrijpt in het debat, maar ook den Raai in zijn geheel en mij persoonlijk in het bijzonder een terechtwijzing meent te moeten geven. Het was eerst mijn plan, toen ik het las, om dat stuk vol groote woorden eenvoudig naast me neer te leggen. Ik ben hiervan terug gekomen. Echter zal ik niet het voorbeeld van den heer v. d. Zee volgen en een stuk in de courant schrijven, maar ik wil er hier wat van zeggen, en moet er hier wat van zeggen. De zaak heeft toch een meer algemeene beteekenis dan enkel een strijd tusschen den heer v. d. Zee en mij. Ik zal dus de persoonlijke kant behandelen en de algemeene kant, die er in zit. Ik wil beginnen dus met de persoonlijke kant. Ik moet dan zeggen, dat ik met groote verbazing het stuk van den secretaris gelezen heb. De heer v. d. Zee geeft in de eerste plaats
blijk, al heel slecht te hebben gelezen, in de tweede plaats is hij met zijn artikel geheel aan het verkeerde adres. Hij had al zijn verwijten en bemerkingen, die hij meende te moeten maken, beter tot B. en W. kunnen richten. En wel om de volgende redenen. De heer v. d. Zee begint met te poseeren als het onschuldig lam, dat geheel onbeschermd staat, zich niet kan verweren en door die wolven van raadsleden op een zeer onbehoorlijke wijze wordt aangevallen en verscheurd. Maar zoo is de zaak niet. Mijnheer v. d. Zee en elk ander ambtenaar, kan hier maar niet klakkeloos beleedigd worden, daarvoor zijn B. en W. hier, die hun ambtenaar in bescherming kunnen nemen en in bescherming behooren te nemen en de voorzitter van den Raad heeft te waken voor uitdrukkingen, die niet toelaatbaar zijn. Noch 't een, noch het ander is bij mijn vorig spreken gebeurd, de voorz. heeft wel de heer Goldsteen een keer tot de orde geroepen, maar mij heeft hij rustig laten spreken, de voorzitter heeft dus ook geen enkele keer gehoord, dat ik een ambtenaar op onwaardige wijze aanviel. Dat kon hij ook niet hooren, want dat heb ik ook niet gedaan. Ik meen te mogen zeggen, dat ik bij de heele behandeling van de kwestie van het vermenigvuldigingscijfer het debat op peil heb gehouden, mij niet heb laten verleiden tot persoonlijke aanvallen, maar alles op een behoorlijke en zakelijke wijze heb behandeld. Ik durf hierover gerust het oordeel van ieder die het gehoord heeft, of die het gelezen heeft in de courant, ja van de geheele burgerij, af te wachten. Men mag het met mijn beschouwing niet eens wezen, dat neem ik niemand kwalijk en is ieders recht. Maar ik werp verre van mij het verwijt van den heer v. d. Zee, dat ik hier de zaak besproken heb op een wijze, die men in fatsoenlijk gezelschap beter vermeed. Hiertegen gaat mijn ernstig protest. Niet ik heb de heer v. d. Zee aangevallen, maar hij valt mij aan op een wijze, die geheel onbehoorlijk is en voor een ambtenaar niet te pas komt. Ik wijs met kracht af de beschuldiging, dat ik verdacht makende of beleedigende uitdrukkingen zou heben gebezisrd. Ik wil niets liever en ook niets anders dan zeer behoorlijk blijven, maar ik laat mij niet 't recht ontnemen, door niemand, en zeker niet door een ambtenaar, zelfs niet door den hoogsten ambtenaar, om over een zaak, die hier behandeld wordt, te zeggen wat ik meen, dat ik in het belang der burgerij er van zeggen moet. Nu de zaak zelve. Ik kom nu tot de woorden, die de toorn van den heer v. d. Zee hebben gaande gemaakte. Ik volg nu het artikel in de courant. In de eerste plaats wijs ik er dan op, dat niet ik de heer v. d, Zee in het debat heb betrokken, maar dat dit is geschied door B. en W., die den hr. v. d. Zee als woordvoerder voor zich naar voren hebben geschoven, met het gevolg dus, dat de heer v. d. Zee een wrijfpaal geworden is tusschen B. en W. en den Raad. Ik vraag verder aan den heer v. d. Zee mij het bewijs te leveren, dat ik mij langs en over het Dag. bestuur heen tot een ambtenaar heb gewend. Ik heb slechts de vraag gesteld aan B. en W., tot wien ik mij moest wenden, en heb mij verder geheel tot het College van B. en W, gewend. Het tweede punt is, de waas van geheimzinnigheid. Ten aanzien van dit punt is de heer v. d. Zee al geheel mis, ik heb duidelijk gezegd en lees dat hier ook voor uit het verslag, dat ik bijna zou zeggen, dat B. en W. zich in een waas van geheimzinnigheid hullen. Hieruit concludeer ik dus in de eerste plaats, dat ik niet ronduit de gewraakte uitdrukking heb gebezigd, maar sleohts de neiging daartoe bij mij bestond en in de tweede plaats goldt dan deze uitspraak nog niet den secr., maar B. en W. Wenscht echter dn secr. deze door mij geplaatste schoen aan te trekken dat moet hij weten. Ik neem dus van mijn uitdrukking geen woord terug.
Verder zegt de heer v. d. Zee, dat onze vraag naar de financiering van eiken post afzonder lijk niet duidelijk was gesteld en dat bij een duidelijker formuleoring direct een afdoend antwoord zou gegeven zijn. Indien- dit zoo is, dan ware de weg geweest ons dienaangaande een nadere toelichting te vragen. Ik constateer nu alleen het feit, dat onze vraa 1 ? hetzij dan duidelijk of niet duidelijk g&stelu door B. en. W. zonder eenig motief niet is beantwoord. Dan in de tweede plaats, ik heb gezegd, diait. de heer v*d. 'Zee zich in bochten moest wrin gen om een antw : oord te geven, het citaat is weer niet geheel juist, ik heb gezegd dat hij zich in bochten moest wringen om het juist antwoord niet te geven Onze vragen waren kort, zoo had ook het antwoord eenvoudig en duidelijk kunnen zijn. De secr. had eenvoudig kunnen zeggen, le. dat bedrag is nog beschikbaar; 2e. kan dat nu voor de gewone dienst 1926 of '27 worden gebruikt of bewaai d worden voor het verminderen- van een volgende leening dan kon de Raad beslissen en deze moet alleen daarover beslissen hoe hier gehandeld moest woorden. Maar neen, nu het geld er is, moet er zoo geredeneerd worden, dat het toch niet voor 1926 gebruikt kan worden, want ons eenmaal ingenomen stand punt dia.t de factor niet verlaagd ikan worden moeten we handhaven. Daarom kwam de m.i gewrongen redeneering, d.i. hetzelfde als zich in bochten wringen, dat dit bedrag nu naar 1923-'25-'27 moest worden gebracht of voor 'n nieuwe Jeening bewaard blijven, beide heb ik bestreden, en bestrijd ik nog, ik heb gezegd dat het theoretisch en administratief mis schien te verdedigen is, maar practisch acht ik het onjuist. iMaar dat de. secr. met die gewrongen redeneering tot een onjuist antwoord kwam blijkt uit de houding van den Raad, maar in 'het bijzonder uit de houding van B. en W., want de beide Wethouders hebben voor oes voorstel gestemd om het naar 1926 te brengen De secr. is dus weer aan het verikeerde adres en moet ik verwijzen niaar B. en W., u had uw beschuldiging dat hier een formeel onjuist besluit is genomen en voor het finantieel beheer een onverstandig besluit, dan maar in de eerste plaats tot de Wethouders moeten richten^ die uw zienswijze hadden moeten verdedigen en de mijne bestrijden, miaar die inplaats daarvan voor ons voorstel stemden en daarmede zou ik zeggen getuig den, dat. ook zij voelden dat de redeneering van den heer v. d. Zee toch niet de eenig juis te was. Ik neem dus ook hiervan geen woord terug. Was de heer v. d. 'Zee bij me gekomen, wat naar mijn meening de weg geweest was inplaats van mij in de courant aan te vallen en had hij mij gezegd, dat deze uitdrukking hem
niet aangenaam w r as geweest, dan zou ik hem in de eerste plaats hebben geantwoord, dat ik met die uitdrukking niets boleedigenda had bedoeld en zou ik wel geneigd geweest zijn, in een volgende vergadering dat openlijk uit te spreken en mijn meening nadoe verduidelijkt hebben. Nu neem ik er niets van terug, omdat er niets beleedigends in ligt. Er is nog een reden, waarom de heer v. d. Zee meer reden van verontwaardiging moet hebben tegen B. en W. dan tegen mij, want ik herinner er aan, dat de heer Struben gezegd heeft, dus niet ik, maar de heer Struben heeft gezegd : er is een fout gemaakt. Ik aal er nu maar bij zeggen wat de heer Struben toen ook had kunnen, doen : er is een fout gemaakt door don secr. Ik vind dat nu niet zoo erg, want elik mensch maakt fouten, maar u moest zich niet zoo verontwaardigd toonen over een door mij gebezigde uitdrukking, die minder erg is, dan wanneer uw chef moet zeggen, dat u een fout gemaakt hebt, vooral waar het hier gaat om een belangt ijk bedrag belasting geld van de burgerij In elk geval had u B. en W. er mede in kennis kunnen stellen, dat dit geld er nog was, wantialsde heer Goldsteen zei, B. en W. weten er niets van, dan zal ik nu niet zeggen, dat ze er niets van weten 1 , maar als za er niets van weten is dit mede de schuld van den secr. De secr. schijnt nu de sterke man te zijn en nu een, Raadslid met hem van. meening verschilt, moet de heele Raad door dien sterken man aan de kaak gesteld worden. Want .nu kom iik tot de algemeene kanï van de zaak, en die algemeene kant is deze: Hier veroorlooft zich een aan den Raad ondergeschikt ambtenaar om critiek te oefenen: over het peil van de debatten, die in den, Raad worden gehouden, dit is geen aanval op een der leden persoonlijik, maar dit is 'n stempel, dat hij drukt op het college als zoodanig. Bovendien achtte deze ambtenaar het oirbaar om aan den Raad in zijn geheel, de beide Wethouders incluis, een brevet van: onverstandigheid uit te reiken. Met deze mee ning van den heer v. d. 'Zee heeft de Raad niets te maken en met deze uitdrukking typeert de schrijver dan ook meer zichzelvo dan degene die hij meent er mede te moeten treffen. Er zou misschien voor den Raad alle aanleiding bestaan ten opzichte hiervan een motie van afkeuring over dit optreden aan te nemen 1 , iik heb een oogenblik de indiening van een dergelijke motie overwogen, maar heb 'hiervan afgezien, omdat hieraan meerdere consequenties, die ik niet noodig acht,, zouden verbonden kunnen worden. Tenslotte wil ik eindigen met te zeggen, daï ik deze beschouwing niet geacht wensch te zien als een verdediging tegenover dezen ambtenaar. Want noch ik, noch eenig ander Raadslid zal er lust of behoefte aan gevoelen' om de kans te loopen wegens de behandeling: van zaken hier , in den Raad later door een ambtenaar tot verantwoording te worden geroepen." De VOORZ. acht het z'n plicht er op te wijzen dat het. geenszins vast staat dat het een; fout, van den secr. is geweest. Spr. heeft het', voornemen nader te onderzo-eiken door wie deze omissie van f25000 is begaan. v De heer GOUDSTEEN zegt met het gesprokene van den heer Jaikobs volkomen accoordte (kunnen gaan. Spr. zegt nadrukkelijk ook tegen de heeren Wethouders nooit de bedoe-, ling te hebben gehad de heeren persoonlijk t<3 beleedigen. De heer STRUBEN 1 zegt dat de meerling» van den secr. is gevraagd die daarna een advies aan B. en W. heeft gegeven, 'welk advies aan de stukken was toegevoegd. Bij de rondvraag vestigt de heer EN KL AAR» de aandacht van B. en W. op de gruwelijke wijze waarop de overtallige herten zijn afgemaakt.
De VOOR'Z. deelt mede daarvan volkomen .öp do hoogte te zij.ii. Spr. licht een en ander uitvoerig toe en .houdt zich aanbevolen voor toet aangeven van een anderen weg dan de tot nu toe gevolgde. Hierna sluiting. BEII.EN. Vergadering van den Raad der gemeente Beilen op Vrijdag 12 November 1926, n.m. 2 uur. Voorzitter de burgemeester de heer fcïanssen. Secretaris de heer Thalen. Afwezig de heer Smit en weth. Schuring. Na opening en onveranderde vaststelling der notulen van de twee laatste vergaderingen deelt de VOORZITTER mede, dat van den Directeur-geneesheer der stichting ,,Beileroord" een uitnoodiging is ontvangen om het nieuwe gebouw in den loop -der eerste 14 dagen te bezichtigen. S,pr. deelt hierbij rntde, dat met 14 dagen tevens weereen vergadering wordt gehouden ter behandeling der begrooting, waarom spr. de raadsleden verzocht zich tegen dien tijd beschikbaar te stellen. Ingekomen zijn verder diverse goedkeuringen van Ged. Staten op raadsbesluiten, welke evenals een protestschrij,ven van den heer Borkgreve tegen net door de gemeente als oigendom beschouwen van grond bij zijn woning, voor kennisgeving worden aangenomen. De heer LUNSHOF deelt bij dit laatste ingekomen stuk mede te vertrouwen, dat de gronden, waarop B. en W. meenen recht te hebben op den grond in kwestie, wel degelijk zijn. De VOORZITTER antwoordt, dat de ■Rijkslandmeter te Assen den grond als gemeentegrond heeft aangewezen en dat B en W. da ai 1 op afgegaan zijn. Ingekomen is verder een adres van volmachten van Eursinge met verzoek om nog ©en lantaarn langs de keibestrating te Eursinge, achter de woning van R. Popping te plaatsen. Dit, stuk wordt op voorstel van den VOORZITTER in handen gesteld van B. en W. 4. Dan is aan de orde de stemming over het voorstel-Kuik inzake verhooging van belasting op lange honden. Hierover staakten in de vorige vergadering de stemmen. (Weth. Schuring verschijnt ter vergadering). De VOORZITTER geeft lecture van een schrijven van den heer Dusseldorf, die daarin het voorstel -Kuik nader onder de loupe neemt en het een particulier- en daardoor eveneens gemeentebelang acht, -dat het voorstel -Kuik wordt aangenomen. Worden de lange honden niet hooger belast dan zal ier een wildschade ontstaan, die tot gevojg zal hebben dat de Boermarke eenige duizenden aan pacht mist en verschillende particulieren een best te gebruiken winterinkomen moeten derven. De VOORZITTER is den heer Dusseldorf teer dankbaar voor zijn schrijven en spr. kan zich dan ook niet voorstellen, dat de Raad tegen het voorstel-Kuik zal zijn, daar dit toch ook weer een bron van inkomsten voor de gemeente zal vormen. Do heer KUIK heeft niets ineor aan zijn voorstel toe te voegen, doch beveelt het bij den Raad aan. De heer LUNSHOF vindt datgene wat do heer Dusseldorf schrijft wel waar, doch spr. vindt dat de heer D. alleen de schaduwzijde van het houden van lange honden opsomt. Wat de financieele zijde betreft, is spr. van oordeel, dat de voordeelen van drijfjachten, waarbij drijvers worden gesalarieerd, worden te niet gedaan doordat bij niet-verhooging der lange honden een strooper zijn inkomen toch ook weer heeft. Spr. vindt, dat de Raad als politie optreedt en buiten zijn boekje gaat. De VOORZITTER is stomverbaasd door Jietgeen do heer Lunshof heeft gezegd. Dit had spr. allerminst verwacht. Als de Raad ..net als politie mag optreden, waar bij,Pt dan de politieverordening, vraagt spr. Stroopen is diefstal en dat dient de overheid toch zeker te voorkomen. Ook betreft verhooging een gemeenteinkomen en daar zou de heer Lunshof zich tegen verklaren, öpr. 'kan zich dat van den Raad en van den heer Lunshof allerminst voorstellen. Moet de Raad maatregelen nemen om den dief te straffen of maatregelen om diefstal te voorkomen. Het laatste is volgens spr.'s persoonlijke meening den aangewezen weg. De heer LUNSHOF antwoordt den voorzitter, dat spr. ook gaarne de lange honden 'Hit het veld verwijderd zou zien. Spr. zou dit echter langs anderen weg, bv. door het aanstellen van jachtopzieners, willen zien gebeuren. De VOORZITTER: Ik zal mijn uiterste best doen er een voorstel door to krijgen, waarbij de politie gemachtigd wordt lange honden in het veld dood te schieten. De heer DE BOER is ook tegen het strooien, doch betwijfelt het of dit alleen met iange honden geschiedt. Ook andere honden worden daarvoor gebezigd. Tevens zij,n er we! personen die lange honden voor pleiner houden en die dan door verhooging van belasting gedupeerd worden. Spr. weet >verigens ook wel dat nog met lichtbakken gewelkt wordt. De VOORZ. wil dit laatste niet ontkennen, doch de politie kan toch niet overal tegelijk zijri en de stroopers zorgen wel, dat, indien politie bespeurd wordt, niet gestroopt Wordt. Om het werk der politie echter te verlichten is dit voorstel een uitstekende weg. De Raad heeft hier een plicht te vervullen. )Do heer SCHUT verklaart nog steeds tegen het voorstel te zijn. Er kan wel een .oplossing langs anderen weg gevonden Worden, zegt spr. Het voorstel-Kuik daarna in stemming gebracht wordt aangenomen met 7—5 Stemmen. Tegen stemmen de heeren Brein er, Schut, Gaasbeek, De Boer en Lunshof. jVoor stemmen de andere leden
5. Behandeling aanbod van grond achter het gemeentehuis door de kerkvoogden der Ned. Herv. Kerk. De VOORZITTER deelt mede, dat de overname zoo goed als met gesloten beurzen kan geschieden. Alleen heeft de gemeente een muun achteruit te zetten. B. en W. stellen voor liet aanbod aan te nemen en dienovereenkomstig een overeenkomst op te maken. Z. h. st. wordt aldus, na eenige discussie, besloten. 6. Wijziging begrooting 1926. Z. h. st. wordt, de wijziging goedgevonden. 7. Voordracht B. en W. inzake aanleg van electrische straatverlichting te Lievinge, Makkum en Holthe. Door ongeveer een dertgtal inwoners van Lieving, Makkum en Holthe is, in verband met electrificatie van die buurtschappen — gevraagd om aldaar straatverlichting te laten aanbrengen, aangezien het op zeer veel punten noodzakelijk is. Het komt B. en W. voor, dat het billijk Is dat aan dit verzoek wordt voldaan, waarom het college voorstelt: a. te Lievinge 1 lantaarn in de omgeving van het huis van C. F tok s tra ; b. te Makkum2 lantaarns, waarvan 1 aan de bokpaal bij T. Eefting en 1 aan de bokpaal bij Koopman ; c. te Holthe voorloopig 4 lantaarns, nl. 1 aan de eerste paal op don hoek van den straatweg Beilen—Wijster en die naar Holthe. 1 bij Marten Oosterveld ; 1 aan de bokpaal tegenover de boerderij van A. Reinds; 1 aan de eerstvolgende bokpaal, aan het verdere eind van het net. Het is niet onwaarschijnlijk, dat de verlichting tusschen de eerste en de tweede paal onvoldoende zal blijken. Alvorens echter dadelijk hier een lantaarn tussclien te plaatsen, leek het B. en W. beter af te wachten hoe de verlichting izal blijken te zijn. Mocht die uitslag de overtuiging schenken, dat de verlichting inderdaad niet voldoende is, dan ligt het in de bedoeling van B. en W. een vijfde lantaarn te laten aanbrengen, waarvoor het college tevens machtiging vraagt. De heer LUNSHOF merkt op, dat men in de gemeente zoo langzamerhand al een heel rijtje lantaarns krijgt. Het is dan ook meer een gemeentezorg dan een gemeentemeer 'n gemeentezorg dan 'n gemeentebelang geworden, zegt spr. Nu echter de belasting op lange honden er door is gekomen en de boer en de arbeider zijn inkomen heeft gehouden, zou spr. den boer en in 't algemeen de belanghebbenden ook wel iets willen laten bijdragen. De VOORZITTER deelt mede te gelooven dat de Beiier Centrale spoedig zal overgaan aan de gemeente. Spr. zou daarom het voorstel-Lunshof nog niet direct in behandeling willen nemen, daar Hijken, Hooghalen enz. dan aan de gemeente komen en de situatie dan verandert. Spr. geeft den heer Lunshof in overweging z'n voorstel aan te houden. De heer LUNSHOF wijst er op, dat de gemeente toch maar vxior elke lantaarn ƒ20 moet betalen. Spr. zou daarom toch een bijdrage willen vragen. De lieer NIESING vergelijkt Beilen met andere plaatsen, waarna de heer LUNSHOF opmerkt, dat Beilen toch niet met de omliggende gehuchten moet worden vergeleken, daar in Beilen veel meer doorgaand verkeer is en het daar dus een algemeen belang geldt. Spr. trekt tenslotte zijn voorstel in, waarna het voorstel van B. en VV. zonder h. st. wordt aangenomen. De heer JQOSTEN deelt alsnog mede het onbillijk te vinden, dat de menschen aan de Beilervaart de lantaarns zelf moeten aansteken. De VOORZITTER antwoordt daarop, dat indien men prijs stelt op lantaarns men die ook maar moet aansteken. De heer LUNSHOF : Dan krijgen we een prachtige uniforme regeling. Bij electrische lantaarns betaalt men toe en bij petroleumlantaarns steekt men ze zelf aan. Weth. SCHURING wijst er op, dat te Spier de boeren, zelf een lantaarnopsteker bekostigen. De heer STADMAN vestigt de aandacht er op, dat te Hijken op de z.g. Noordkamp door den Raad goedgevonden lantaarns nog niet geplaatst zii,n. De VOORZITTER zal nog eens op spoed aandringen. 8. Voordracht van B. en W. inzake vaststelling vergoeding aan bijzondere scholen over 1924. De totale uitgaven, welke volgens de wet voor de berekening van de vergoeding voor liet gewoon lager ouderwijs in aanmerking 'komen, hebben bedragen ƒ9686.53. Volgens eene uitspraaak der regeering moet voor de berekening der vergoeding in de kosten van het openbaar lager onderwijs ook worden opgenomen een bedrag voor administratiekosten. De Minister heeft beslist, dat hiervoor kan worden aangenomen een maatstaf van ƒ 0.50 per kind. Het gemiddeld aantal leerlingen aan de openbare lagere scholen bedroeg over 1924 828%. De hiervoren genoemde uitgaven van f 9686.53 dienen voor do berekening der vergoeding dus nog te worden verhoogd met 828% X ƒ 0.50 = f 414.25, zoodat die dan worden ƒ10100.78. De 'kosten per leerling worden daardoor /12.19. De vergoeding voor het gewoon lager onderwijs aan het bestuur der bijzondere (Gereformeerde) school te Beilen bedraagt derhalve 132 (gemiddeld aantal leerlingen in 1924) X f 12.19 -/ ƒ 1609.08; als voorschot is hierop ontvangen ƒ 1536; blijft nog uit te keeren ƒ73.08. Voor het bestuur der bijzondere (Gereformeerde) lagere school te IIijken—Hooghalen, bedraagt de vergoeding 65 (gemiddeld aantal leerlingen in 1923) X f 12.19 = ƒ 792.35; als voorschot is hier ontvangen ƒ 792 ; blijft nog alzoo uit te keeren ƒ 0.35. Voor het bestuur der Ned. Hervormde school te Beilen bedraagt de vergoeding 150 (gemiddeld aantal leerlingen in 1924) X ƒ 12.19 = ƒ 1828.50; aan voorschot is hierop ontvangen ƒ 1032 ; blijft
nog uit te keeren ƒ 196.50. Per lesuur is voor vakonderwijs (nuttige handwerken) uitgegeven ƒ 0.87K en bedroeg het gemiddeld aantal lesuren aan de o. 1. scholen 132. Aan de bijzondere scholen is meer uren vakonderwijs gegeven dan aan de openbare. Aangezien de vergoeding echter niet voor een grooter aantal lesuren mag worden toegekend dan voor dat waarin aan de o. 1. scholen gemiddeld is les gegeven en evenmin hooger mag zijn dan hetgeen ter zakt.door de schoolbesturen is uitgegeven, behoort deze te worden vastgesteld op 132 X ƒ 0.87>2 = ƒ115.50, voor elk der bijzondere scholen te Beilen en voor de bijzondere school te Ilijken—Hooghalen, in verband met de gedane uitgaven wegens vakonderwijs aan die school over 1924 op ƒ91.50. B. en W. stellen voor overeenkomstig bovenstaande te besluiten. Do heer SCHUT acht de vergoeding van 50 cent per kind voor administratiekosten wel wat hoog. De VOORZITTER merkt op, dat B. en W. zich op een ruim standpunt hebben geplaatst en het door den Minister genoemde bedrag van 50 cent hebben gegeven. Spr. geeft echter toe, dat het iets minder had gekund. Z. h. st, wordt de vergoeding als genoemd vastgesteld. 9. Voordracht alsvoren inzake afrekening der vergoeding aan de bijzondere scholen over het driejarig tijdvak 1922, 1923 en 1924. Volgens de door de besturen der bijzondere (Gereformeerde) scholen te Beilen, Hijken en Hooghalen ingediende bescheiden hebben de uitgaven te Beilen totaal bedragen ƒ5192.09%, waaronder voor vervolgonderwijs ƒ 52.50. Voor gewoon lager onderwijs is dus uitgegeven een bedrag van ƒ 5140.59%, waaronder echter uitgaven zijn begrepen die niet door de gemeente mogen worden vergoed en die in totaal bedragen ƒ497.70. Voor gemeentelijke vergoeding komt dus alleen in aanmerking een bedrag van ƒ5140.59%—ƒ497.70 = ƒ4042.89%. Uitgekeerd is .echter reeds een bedrag vanf5790.64, waarvan dus een bedrag van ƒ 1147.74y 2 teveel vergoed is. Dit bedrag zal bij de nog uit te keeren vergoeding groot ƒ 1609.08 in mindering worden gebracht. Omtrent vervolgonderwijs valt niets meer te verrekenen. Voor Hijken—Hooghalen hebben de uitgaven een bedrag groot ƒ 81.60% aan vervolgonderwijs en ƒ 3296.47% aan gewoon lader onderwijs. Ook hierbij zijn weer uitgaven opgenomen, welke niet voor vergoeding in aanmerking komen. Zij beloopen in totaal ƒ 417.15. De uitgaven, die voor vergoeding in aanmerking komen, bedragen ƒ 3296.47%— ƒ417.15 = ƒ 2879.32%. De gedeeltelijk reeds uitgekeerde en nog uit te keeren vergoeding bedraagt ƒ 2945.07 of dus ƒ 2945.07— ƒ 2879.32% = ƒ 65.74% te veel. Dit bedrag zal op het voorschot op de vergoeding worden ingehouden. Omtrent het vervolgonderwijs behoeft geen verrekening plaats te hebben. B. en W. stellen voor de vergoeding bedoeld in art. 101 der O. L. wat 1920 voor het gewoon lager onderwijs over het driejarig tijdvak 1922—1924 voor de bijzondere (Gereformeerde) school te Beilen vast te stellen op een bedrag van ƒ 4642.89% en voor de bijzondere (Gereformeerde) school te Hijjken—Hooghalen op ƒ 2879.32%. De heer LUNSHOF is van oordeel, dat hiermede een teer punt wordt aangeroerd in verband met het openbaar en bijzonder onderwijs. Voor den Raad komt het voorstel tevens heel wat onverwacht. Om den Raad echter gelegenheid te geven goed beslagen op het ijs te komen, zou spr. dat punt tot de volgende vergadering willen aanhouden. De VOORZITTER begrijpt niet waarom de Raad hier het advies van B. en W. niet zou opvolgen. Of het bijzonder of openbaar onderwijs geldt maakt voor do overheid geen verschil, waarom spr. niet begrijpt waarin dit teere zit. Er is een verkeerde rekening ingediend, die veranderd moét worden. Het advies was toch reeds Dinsdag in het bezit der Raadsleden. De heer LUNSHOF wantrouwt het advies van B. en W. ook niet, doch spr. acht het voor de raadsleden beter het punt nog een vergadering aan te houden, daar zij', allen leeken op dit gebied zijn. De heer GAASBEEK stelt enkele vragen over de verkeerd genoteerde uitgaven en vraagt verder enkele inlichtingen, welke door den VOORZITTER resp. worden beantwoord en gegeven. Na ampele bespreking, waarbij: ook de heer NIESING nog het woord voert, wordt tenslotte z. h. st. conform het advies van B. en W. besloten. Vervolgens biedt de VOORZITTER namens B. enW.de gemeentebegrooting en de begrooting voor het vleeschkeuringsbedrijf beide over 1927 aan, daarbij mededeelende, dat de belasting met ongeveer ƒ500 kon worden verlaagd. Ter naziening der begrootingen stelt de VOORZITTER voor den Raad bij loting in twee gedeelten te splitsen. Deze loting verdeelt den Raad als volgt: Afdeeling I: de heeren Niesing, Stadman, Lunshof, Schut, Mulder en Smit. Afd» II: de heeren Kuik, Gaasbeek, De Boer, Bremer en Joosten. De heer SCHUT merkt op nog een punt op de agenda te missen betreffende de aanvrage om een schoollokaal door de afd. Beilen van de Nederlandsche Vereeniging tot afschaffing van alcoholische dranken. De VOORZITTER antwoordt eerst hedenmorgen bericht te hebben ontvangen. Verder deelt spr. mede in den vervolge stukken, die op den dag der vergadering worden ingezonden, niet meer op die vergadering te zullen behandelen. De heer DE BOER vestigt de aandacht op de verbetering van den weg naar 't station Halerbrug, waarvoor de steenen reeds lang aanwezig zijn. De VOORZITTER zal dit trachten te bespoedigen. De heer DE BOER dringt verder nog aan op plaatsing van een handwijzer op den
weg Laaghalen—Smilda De VOOZITTER zal dit in B- en W. brengen. Hierna sluiting.