De gegoede ingezetenen van Nijmegen, meest allen aandeelhouders in de nijmeegsche spoorwegmaatschappij, zijn niet zeer gesticht door de mededeeling van het plan der regering, om aan de Maatschappij tot exploitatie der staatsspoorwegen eene som van f 2,500,000 voor te schieten. Zij ondervinden hoe met de personen ook de regeringsbeginselen binnen een tijdvak van slechts drie jaren kunnen veranderen , — waarlijk, voor hen wordt het eene overtollige zaak, Machiavelli te bestuderen. Toen de Nijmegenaren de vrees koesterden , die gelukkig later ongegrond bleek te zijn, dat zij, ongeacht de meeste krachtsinspanning, de voor hunnen spoorweg vereischte zeven tonnen gouds niet zouden kunnen bijeenbrengen, wendden zij zich tot de regering met het verzoek om hen met eene som van f 100,000 te ondersteunen. Dit bedrag werd eerst bij wijze van subsidie, daarna ala renteloos voorschot en eindelijk als voorschot tegen betaling van renten met aflossing binnen zekeren termijn, onder verband van den geheelen spoorweg, gevraagd. Met welken aandrang vooral dit laatste verzoek ook gedaan werd, het onverbiddelijk antwoord der regering was: „de regering kan niet de taak van een bankier op zich nemen; de Maatschappij moet zich zelve helpen." Nu heet het tot verdediging van het te verstrekken voorschot: de regering doet eene voordeelige geldbelegging, zij maakt meer renten dan zij amortiseerde en het onderpand is goed. In 1863 toen de nijmeegsche Maatschappij de hulp der regering inriep, waren de 4 °/ 0 Werk. Schuld ± 100 % genoteerd; — thans zou dus de staat ± 12 °' 0 goedkooper kunnen amortiseren. In 1863 verklaarde de regering bij elke gelegenheid , dat 's rijks finantien in een bloeijenden toestand verkeerden, en het ministerie, dat nu het geld bij millioenen aan anderen gaat leenen, heeft plegtig verzekerd, dat alleen eene hoogere financiekunst bij magte zcude zijn, om het evenwigt tusschen uitgaven en ontvangsten te herstellen. En wat nu het onderpand betreft, de nijmeegsche Maatschappij bood als zekerheid voor het gevraagde voorschot van f 100,000 een spoorweg aan, die 15 kilometers lang ia en waarvan de aanleg ± f 700,000 kost. Zal het materieel der Maatschappij tot exploitatie der staatsspoorwegen getaxeerd worden voor dat de handeling der regering door de IVeede Kamer bekrachtigd wordt ? Dit is wenschelijk in het belang van 's rijks schatkist, maar dan zal hoogst waarschijnlijk de uitkomst daarvan zijn, dat het onderpand niet de waarde bezit, welke de regering daaraan hecht. Of de exploitatie der staatsspoorwegen , die inderdaad met talent georganiseerd is, eene winstgevende onderneming zal kunnen worden, dat ia eene vraag, die elk financier bevestigend moet beantwoorden. Maar, en dit ongelukkig woordje moet er dadelijk bijkomen, er zullen vele jaren verloopen, voor dat zij het zoover gebragt zal hebben. Drie kapitale gebreken staan die gewenschte uitkomst in den weg: lo. de noorderlijn (Leeuwarden en Groningen— Arnhem) is noch met de Köln-Mindener, noch met de Rheinische Eisenbahn-Gesellschaft direct verbonden. Zij gaat te Arnhem op in de Nederlandsche Rhijnspoorwegmaatschappij, en wordt door haar, niet krachtens het zündnadel, maar krachtens het tarievenregt beheerscht;
Sa. noch de noorder, noch do zuiderlijn is met Amsterdam direct verbonden; 3o. de noorder- en zuiderlijnen zijn niet «an elkander verbonden. De intrigues, waardoor de wet op den aanleg der staatsspoorwegen is tot stand gekomen, zijn te overbekend , dan dat men daarop zou terugkomen. Daaraan, en niet aan de Maatschappij tot exploitatie der staatsspoorwegen, zijn natuurlijk deze gebreken te wijten , maar ook zij heeft zich aan eene grove fout schuldig gemaakt. Op haar rustte de verpligting om te zorgen voor het kapitaal, dat voor de exploitatie vereischt werd. Te contracteren met den staat, voor dat zij de zekerheid had , dat zij over het kapitaal van 12 millioen , dat zij berekende noodig te hebben , ten allen tijde kon beschikken , was eene onvoorzigtige handeling, die zij moet boeten door de pijnlijke verlegenheid, waarin zij thans verkeert. En nu bewere men niet, dat de geschokte toestand der geldmarkt de oorzaak is van het niet slagen der door haar uitgeschreven leening. Millioenen en millioenen te veel zullen aangeboden worden , wanneer öf door de nederlandsche Bank of door de Handelmaatschappij geld gevraagd wordt, met eene premie van twintig ten honderd voor de deelnemers, zooals de Maatschappij tot exploitatie der staatsspoorwegen thans vruchteloos gedaan heeft. Nijmegen, 12 september 1866. N. N.