Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Kop
- DELFTSCHE COURANT van Zaterdag 15 Februari 1919. 78e Jaargang. No. 39 Tweede Blad. BLINDJE. door WIJTZE KEUNING. Nadruk verboden.
- Soort bericht
- artikel
- Krantentitel
- Delftsche courant
- Datum
- 15-02-1919
- Editie
- Dag
- Uitgever
- J.H. Molenbroek
- Plaats van uitgave
- Delft
- PPN
- 376312912
- Verschijningsperiode
- 1856-2002
- Periode gedigitaliseerd
- 1940-1945
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 39
- Jaargang
- 78
- Toegevoegd in Delpher
- op 13 april 2016
-
-
Geen zoekvraag opgegeven
-
-
- Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
-
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Kop
- DELFTSCHE COURANT van Zaterdag 15 Februari 1919. 78e Jaargang. No. 39 Tweede Blad. BLINDJE. door WIJTZE KEUNING. Nadruk verboden.
- Soort bericht
- artikel
- Krantentitel
- Delftsche courant
- Datum
- 15-02-1919
- Editie
- Dag
- Uitgever
- J.H. Molenbroek
- Plaats van uitgave
- Delft
- PPN
- 376312912
- Verschijningsperiode
- 1856-2002
- Periode gedigitaliseerd
- 1940-1945
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 39
- Jaargang
- 78
- Toegevoegd in Delpher
- op 13 april 2016
DELFTSCHE COURANT van Zaterdag 15 Februari 1919. 78e Jaargang. No. 39 Tweede Blad. BLINDJE. door WIJTZE KEUNING. Nadruk verboden.
DELFTSCHE COURANT van Zaterdag 15 Februari 1919. 78e Jaargang. No. 39 Tweede Blad. BLINDJE. door WIJTZE KEUNING. Nadruk verboden.
Sita heette ze. Ze was de oudste van een groot gezin. Haar vader, die schilderde, had zich in de stilte van zijn atelier teruggetrokken, toen de overtuiging, dat zijn huwelijk een mislukking was, zich alras aan hem had opgedrongen. Hij stoorde zich niet meer aan 't gekijf van zijn vrouw noch aan de opvoeding der-kinderen.. Hij had een zacht gevoel voor ze, maar elke inmenging van zijn kant botste steeds op de scherpe, nijdige uitvallen van mevrouw Laatveld af. .Kwamen de kinderen tot hem dan was hij altijd even vriendelijk en welvallend, maar hij zei zóó weinig, _ dat er slechts stille sympathie, geen innige verhouding tusschen hen en hem ontstond. Hij was te week, te weinig bewust, te angstig voor de ruwe uitbarstingen van zijn vrouw, dan dat hij krachtig zou ingrijpen in den loop der dingen van zijn huis. Zoo Btuurde mevrouw Laatveld het lot der jongens en meisjes. De dienstmeiden konden het met haar niet vinden. Van uit haar leunstoel, waarin ze meestal met een roman weggedoken lag, regende het bevelen. Een vriendelijk woord hoorden ze nooit, wel scherpe, bijtende critiek. 't Gevolg was, dat ze wegliepen en mevrouw Laatveld dikwijls zonder hulp zat. Dan was er maar één uitredding: Sita moest 't werk verrichten. Ze was een goedig en zacht meisje, dat 't wanhopige van den toestand inzag en dus deed, wat moeder van haar vroeg. Eterst scheen mevrouw Laatveld het ©enigszins als een gunst van Sita op te vatten, maar weldra veranderde dat. Zij bestelde en Sita voerde uit en met eiken arbeid oogstte ze slechts scherpe aanmerkingen en bitse terechtwijzingen. Laatveld, die innig medelijden had met zijn oudste dochter, huurde een paar malen een dienstmeisje; mevrouw vond 't best, zooals 't nu ging. Bovendien duurde 't slechts kort, of Sita moest opnieuw haar werk opnemen. Ze voelde, dat er geen ontkomen aan was en zonder veel tegenstand schikte ze zich in 't onvermijdelijke. De andere kinderen fietsten, wandelden, gingen uit logeeren, reden schaats als er ijs was. Voor Sita bleef slechts de opoffering voor het huisgezin. De broers en zusters hingen haar aan, omdat zij alleen thuis de zorgende liefde was. maar men voelde slechts vaag de ellendige verhouding, waarin Sita langzamerhand was gekomen. Wel ontstond er bij allen een zeker haatgevoel tegen de moeder, die romans las, soms des avonds nog in haar ochtendtoilet zat, en al hun — zij het egoïstische — liefde ging naar Sita uit. Dat weinigje vergoedde haar veel en gaf haar de kracht met een zekere hooghartigheid alles te verduren, wat geen der anderen zou dulden. Toch voelde ze soms een groo. te bitterheid, dat haar leven aldus vervlood, een verlangen naar licht en lucht> vreugde en vroolijkheid, die maar nooit tot haar kwamen. Haar gelaat toonde duidelijk de sporen van haar sloven. Kleine rimpels aan de oogen en om den mond gaven aan haar teer gezichtje iets vermoeids, iets van afjakkering. De zware druk van 't voortdurend beweeg en gejacht, 't stuk voor stuk afwerken van de eeuwig terugkeerende dagelijksche bezigheden begonnen hun stempel te drukken op haar heele houding en wezen. Bovendien had ze den laatster) tijd een vreemd, pijnlijk gevoel aan haar oogen. Dan zag ze alles om haar heen wazig, alsof een lichte rook hing door 1 de omgeving. Ze had er haar moeder over gesproken, maar mevrouw Laatveld, dadelijk begrijpende, dat er huiselijke moeilijkheden voor haar uit zouden voortvloeien, zei: ,,Je hebt ook altijd wat. Maak je werk maar af en denk er niet aan, dan gaat 't wel over." Het weinige aan levensvreugde, dat Sita yoor zichzelf vroeg, werd haast altijd ontI i j
zegd, niet botweg, maar met argumenten als ,,hoe redden we ons dan", „hoe raken we dan morgen klaar met 't eten". Van goede vrienden waren twee kaarten voor den schouwburg gekomen, bestema voor Willy en Mien, maar Willy was uitgenoodigd op een muziekavondje bij mevrouw Brian, zoodat ze er geen gebruik van kon maken. „Mag ik dan gaan, moeder", haastte zich plotseling Sita. ,,'k Ben zoolang niet in den schouwburg geweest." „Nee, dat gaat niet". „Waarom niet." „Waarom niet", mengde Herman zich nijdig in 't gesprek. „Moet ik soms koffie zetten en avondboterhammen klaarmaken. Dank je wel." Mevrouw Laatveld nam haar roman, die ze even had laten zakken, weer op, leunde achterover in haar grooten stoel en beschouwde de zaak voot afgedaan. „Maar hoor eens even, als Sita nu g *-ag wil gaan " „Bemoei jij je met je eigen zaken!" Haar stem werd scherp en krakend. „Of wou jij voor Jan Hen spelen en hier de zaken afdoen? hè!" „Misschien wil u 't voor één avond " „Schei uit, Herman. Ik ga niet," riep Sita uit, die zich van zelf in haar trots tegen haar eigen wensch verzette. Sita bleef thuis, zette koffie, bediende haar moeder, werd voortdurend opgejaagd voor allerlei futiliteiten, was alleen een weinig stil dien avond. Toen kwam de groote ramp. Op zekeren dag voelde Sita duidelijk dat haar gezicht steeds meer verzwakte. In hevigen onrust liep ze naar 't atelier van haar vader. Hij schrok op uit zijn rust. „Dadelijk naar den dokter," riep hij uit. Mevrouw Laatveld liep jammerend door huis. j,Hoe zal ik me vanmiddag behelpen. Jullie stoort je maar niet aan mij." Niemand schonk dezen keer ook maar eenige attentie aan haar woorden. De dokter onderzocht de oogen, nam Laatveld apart en deelde mede, dat 't een hopeloos geval was. Langzamerhand, onverbiddelijk zou zijn dochter blind worden. „Absolute rust, verpleging in kalme omgeving zouden misschien het verloop een weinig kunnen vertragen, maar er is niets tegen te doen". Wanhopig keerde Laatveld met Sita naar huis terug. Hij sprak er met zijn vrouw over. Sita had zich al wat ongerust gei maakt omdat vader zoo weinig zei, maar I vader was altijd stil, misschien stelde ze het zieh te erg voor. Ze bleef niet lang in twijfel. Plotseling hoorde ze haar moe~ der krijschen: 't Gebeurt niet. Als 't toch niets geeft, behoeft ze er niet uit. Ze kan hier evengoed blind worden als elders. Ik laat haar niet gaan." Sita stond als aan den grond genageld. Blind ! Een vreeselijke bitterheid steeg in haar op om de onomwondenheid, de „eerlijkheid" van haar moeder. En het proces voltrok zich, langzaam, onvermijdelijk. En daarmede hield een ander proces gelijken tred. Naarmate haar gezichtsvermogen verdween, behielp ze er zich steeds meer zonder. Met ongelooflijke voorzichtigheid en handigheid sloeg ze zich door de werkzaamheden heen, zoodat alles wat ze onder handen nam er keurig i uitzag. Als een slavendrijver was echter j altijd de moeder achter haar. Eens vond ; ze op een slaapkamer stof in een hoek. On: middellijk krijschte haar scherpe stem door het huis: „Sita, Sita!" „Wablief V' ,,Kom es hier!" Sita kende den weg door het huis uitstekend. Vlug snelde zo de trap op naar boven en de handen gespreid, een weinig vooruit, ging ze naar haar moeder. „Kijk es hier! Is me dat een vuile boel. Kijk, daar, in den hoek! Wat haal je hier boven toch dén heelen morgen wel uit!" Sita glimlachte stil. „Lach je daarom, eigenwijs nest? Waar lach je om?" schreeuwde ze nijdig. „Wel, moeder, ik zie heusch niets in den hoek". Mevrouw Laatveld keek haar perplex aan. „Gus, ik geloof dat je grappig wordt!" beet ze haar boos toe. „Voel dan, als je 't niet zien kunt Sita ging er heen en voelde met haar door 't huiswerk verschrompelde vingers. „Werkelijk, ik geloof, dat u beter met
uw oogen ziet, dan ik met mijn vingers voelen kan. Enfin, ga uw gang, ik zal 't nog opknappen" . . . Op een avond zat de familie gezellig om de (tafel, 'moeder met een roman voor zich, de anderen druk pratend en babbelend. „We gaan ganzen! Allemaal meedoen? Ja?" riep Wim. 't Voorstel werd aangenomen; moeder telde natuurlijk niet mee. Mien haalde een heel pond pinda's. „Ik wil naast Herman zitten!" riep zus, pakte haar stoel op en zeulde die in de richting van Herman. Bij ongeluk raakte ze tegen de theetafel, zoodat een kopje naar beneden rolde en in scherven over don vloer tinkelde. Allen schrokken en verscheidönen richtten hun angstigen blik naar den grooten leunstoel. Moeder schoot overeind en in woedende drift greep ze zus bij den mouw. „Naar boven, aap! Jij moet altijd 't spel bederven met je ongelukken, 'k Wil je hier niet meer zien. Weg, gauw, Sita, breng haar op bed". Het was een vaak voorkomende straf, dat de kleintjes voor hun geringste tekortkomingen naar bed gestuurd werden. Tegenspreken gaf niets, veroorzaakte slechts de heftigste scènes. „Och, laat mij hier blijven, moeder!" Jammerde zus. Alle vreugde van 't spel en de heerlijke pinda's zag ze zich ontglippen. „Geen praatjes! Weg!" Mevrouw had haar roman weer opgenomen. Schoorvoetend ging zus heen aan de hand van Sita. Blindje voelde de ramp misschien even erg als zus. Ze was de eenige, die met allen meeleefde, maar eenige medezeggenschap had ze niet. Toen Sita in de huiskamer terugkeerde, was het spel in vollen gang. Ze dteed niet mee, maar haar deel van de pinda's was Sita ruim toegemeten door Herman. Terwijl Sita met open ooren naar de vroolijke broers en zusters luisterde en indertijd haar pinda's pelde en at, liet ze een goed deel in haar zak verdwijnen. En na «enigen tijd dwaalde ze stil de ks-rner uit. Bedaard stapte ze de' trap op, in 't gelukkige besef, iets te kunnen doen tot. verzachting van zus' ellende. Vroolij.k schertsend zat ze op den rand van het ledikant en zus schaterlachte om de grappen, die Sita vertelde. Ineens verstomde haar vroolijkheid. Ze hoorde beneden een deur en haastige schreden op de trap. Hijgend kwam moeder de kamer binnen. „Wat doen jullie hier!" riep ze uit, snel ademend van 't haastige klimmen. Geen van beiden zei iets. Sita had vlug de doppen bijeengegaard, die op den grond waren gerold. „Kun je niets zeggen? Wat moet je hier, Sita?" „Iemand troosten in haar ongeluk." „Je hebt niet te troosten, waar ik: straf. Vooruit, naar beneden!" Zus kromp ineen onder het dek en Sita stond langzaam op, om naar de huiskamer terug te keet en. Moeder stak met een lucifer de lamp aan en bemerkte in» eens eenige pindadoppen op den grond. „Wel verdraaid, jij schijnheilige kip. Kom 's hier." Daar stond Blindje. Haar wezenlooze oogen hief ze vrij naar haar kijvende moeder op. „Kijk me maar niet zoo mal aan! Ben je . . . gek!" En ineens kreeg Sita een klap vlak in haar gezicht. Ze wankelde even, greep zich aan het ledikant vast. Haar bleek, gelaat werd vaal. Ze beefde over haar heele lichaam, maar haar strakke lichtlooze oogen richtten zich een minuut onverbiddelijk op haar moeder. Dan stapte ze haar voorbij. Bij de deur keerde ze zich nog eenmaal om. „Je kunt. . . naar een andier dienst, meisje uitzien! ... Ik ga er uit." „Jij d'r uit! Nee maar!" Sita nam alles bijeen wat van haar zelf was en pakte dat in een koffer. Een poos later hoorde ze beneden: „Sita, Sita!", maar ze deed of ze 't niet hoorde. Ze ontkleedde zich en ging op bed, doch slapen kon ze niet. 't Gaf haar zelfs geen strijd meer. 't Stond onherroepelijk bij haar vast: ze zou er uit. Ze hoorde langzamerhand dte leden van 't gezin zich naar bed begeven. Er was een geheimzinnig gefluister op de gangen, en Sita vernam, hoe de anderen bij zus informeerden. Dan werd het doodstil, en ze lag met haar blinde oogen te staren in 't niet. Den volgenden morgen was ze verbaasd, | ) . i '
haar moeder al in de huiskamer t© vinden. „Hoor 's . . . e . . . Sita ... 'ft Spijt me van die klap . . . Vergeef me . . ." En ze nadterde Sita, of ze haar omarman wilde. Maar Sita ontweek haar haastig, tastend 1 naar de andere zijde van de tafel. „Neen, moeder, dat vergeef ik je nooit weer !" Strak gaapten haar oogen naar de plaats, waar ze haar moeder wist. Haar hand had ze een weinig uitgestrekt alsom te ontvluchten, wanneer haar moeder nog weer pogingen mooht doen om haar te naderen. .Mevrouw Laatveld viel evenwel luid snikkend in haar stoel terug. „Wat moet er van mij worden . . . van je broers en zusjes", voegde ze er snel achteraan, „als jij ons in den steek laat?" Sita gaf er geen acht op, liep naar boven, naar de slaapkamer van zus. „Zus, wil je mij dadelijk naar tante Koos brengen?" Zus kleedde zich vlug aan en leidde Sita weg, nadat ze een kort afscheid van de anderen genomen had. Er-nigo maanden later las men in de blad'en een advertentie: „Dames Laatveld en Fransen. Pension Woudberg." De pensdonnaires waren vol lof over de netheid der slaapkamers en stonden verbaasd als ze hoorden, dat juffrouw Laatveld 1 blind was en dat alles beredderde. i