Premie voor onze Lezers. Wij stellen op pag. 4 van dit blad voor onze lezers verkrijgbaar een practisch en nuttig boek voor op reis en thuis n.l. „HELP U ZELF”, met Franseh, Duitscli en Ergelsch (544 kolommen) voor den prijs van 50 cent. DE ADMINISTRATIE.
De courant
- 14-08-1911
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- De courant
- Datum
- 14-08-1911
- Editie
- Avond
- Uitgever
- NV Dagblad de Telegraaf
- NV De Courant
- Plaats van uitgave
- Amsterdam; Amsterdam
- PPN
- 424436671
- Verschijningsperiode
- 1893-1923
- Periode gedigitaliseerd
- No. 1693 (20 juli 1898) - no. 9717 (5 mei 1923)
- Verspreidingsgebied
- Landelijk
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 6572
- Jaargang
- 18
- Toegevoegd in Delpher
- 20-04-2020
Advertentie
De 5de Int Vakvereenigings- conferentie.
AVONDBLAD. Git numrasr bestaat uil twee lilden Eerste Biad.
BU ITEM LAND.
{Van den ,,Courant”-correspondent.) Boedapest, 11 Augustus. I. Bij de hitte, welke wij dezen zomer beleven, behoort de reis van Weenen naar Budapest ln eene overvulde coupé niet tot de aangenaamste verrichtingen, vooral niet daar men weet, dat deze internationale wagens, welke meer dan 50 uur onderweg zijn, voordat zij hun eindpunt, Konstantinopel, hebben bereikt, geheel zijn verstoken van eenige gelegenheid, om zich te wasschen, terwijl doorgaans de weinige ruimte, welke den reizigers, door de inrichting der rijtuigen, is gelaten, nog wordt ingekrompen door de talrijke bagage, waarvoor in de netten geen ruimte is. Aangezien echter met den dag de gelegenheden minder worden, waarin de lieve broodjes voor ons worden bereid, heb Ik het er maar op gewaagd, en als een geboren Turk ben ik met bruine huid te Budapest uit de coupé gekropen, onherkenbaar van zweet en ©tof. De vertegenwoordigers aller landen, die aan het hoofd staan der vakbeweging, hadden deze schoone stad uitgekozen om hunne tweejaarlijksche Conferentie te houden ter bespreking van de hun toevertrouwde belangen. Het is een bont gezelschap, hetwelk men daar bijeen ziet: van de» grooten Amerikaan, die de rijke American Federation vertegenwoordigt, tot den kleinen Spanjaard of Bulgaar, die slechts eenige duizenden achter zich heeft en daarnaar te handelen heeft. Kou men vóór dien van deze vergaderingen «preken als van een Europeesch concert, daar in de laatste paar jaren ook Amerika zich heeft aangesloten, is het internationaal secretariaat, hetwelk te Berlijn gevestigd is, van grooter beteekenis geworden. Op de conferentie, welke gehouden wordt ln het ruime en zeer comfortabele gebouw der bouwvakarbeiders, met groote conversatie-, lees- en vergaderzalen, zijn thans vertegenwoordigd: Engeland, Frankrijk, België, Denemarken, Zweden, Duitschland, Oostenrijk, Bosnië-Herzegowina, Hongarije, Kroatië,Servië, j Bulgarije, Rumenië, Zwitserland, Italië,Spanje, ' Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Neder- I land is vertegenwoordigd door den heer J. Oudegeost, den voorzitter van het Nederl. Ver. hond van vakvereenigingen. De dagorde bevat onderscheidene punten, die ik in den loop dezer correspondenties wel zal tegenkomen en ze dan bij de behandeling zal vermelden. Omtrent dan cm vang en de beteekenis van j deze wereldconferentie een enkel woord, ont- ' leend aan het verslag van den internationalen j ... __ 1
secretaris. Over het jaar 1910/1911 waren aangesloten: Engeland met 725,000 leden, Finland met 20.000, Frankrijk 340,000, Duitschland 2,017,000, Nederland 43,000, Oostenrijk 400,000, België 68.000, Bosnië 3000, Denemarken 100,000, Hongarije 85,000, Zweden 86,000, Kroatië 6000, Noorwegen 48,000, Servië 7000, Rumenië 8500, Italië 275,000, Bulgarije 3000, Spanje 39,000, Zwitserland 60,000 en de Vereenigde Staten met 1,700,000 leden. Het secretariaat is een bloot administratief lichaam, dat zooveel mogelijk tracht de statistiek der verschillende organisaties op gelijke basis te schoeien, dat mededeelingen van het eene naar het andere land uitwisselt en in gevallen van zeer groote stakingen of uitsluitingen bemiddeling verleent tot het bekomen van geldelijken steun uit andere landen. Zelf heeft het lichaam geen kas, daar men van het beginsel uitgaat, dat ieder land allereerst zich zelf moet helpen, zooveel als mogelijk is. Sinds 1907 bedraagt dan ook de contributie voor de aangesloten landen slechts 1.50 mark per 1000 leden en per jaar. Er worden slechts organisaties toegelaten, die op den bodem van den klassenstrijd staan, en, behalve voor Frankrijk, Amerika en een deel van Engeland, geldt, dat deze vakvereenigingen de sociaal-democratie als de bevriende mogendheid beschouwen. Wij hebben hier dus te doen met eene wereldmacht van beteekenis, die tegenover de burgerlijke orde staat en waarvan de generale staf thans in Budapest bijeengekomen is. Behalve de afgevaardigden met stemrecht zijn aanwezig als gast één Amerikaan en drie Bulgaren, wegens bijzondere geschillen, welke in die landen bestaan. Den ganschen dag (er werd aan één stuk door vergaderd van 9—3 uur, zonder dat van eenige vermoeienis ln deze bijeenkomst, welker aanwezigen blijkbaar dit werk verstaan, sprake was), werd besteed aan de bespreking der geschillen in Amerika. Men heeft daar, evenals bij ons te lande, twee landelijke federaties van vakbonden. In Nederland zijn het N. A. S. en N. V. V., in Amerika zijn het Industrial Workers of the World en de American Federation of Labor. Het eerste lichaam telt 30.000, het tweede 1,700,000 leden. Het eerste zegt op den bodem van den klassenstrijd te staan en beschuldigt het tweede met zijn presw dent, den veelgenoemden Samuel Gompers, den klassenstrijd te verraden door deelname aan de r.ivif Fcriera.tion. een lichaam, waarvan perso-
V/1 vit i'cuciauvu, r nen van allen stand en richting lid zijn. De 1,700,000 leden van het tweede lichaam zijn aangesloten hij het secretariaat; het eerste lichaam wil ook toetreden en daardoor internationale erkenning als strijdbare organisatie verkrijgen, doch wordt daarin verhinderd door de bestaande bepaling, dat uit ieder land slechts één centraal lichaam kan zijn aangesloten. Om deze kwestie, wie het werkelijke standpunt van den klassenstrijd innam, uit te vechten, hadden de „Workers of the World” een vertegenwoordiger uit Duitschland gezonden, die als gast de besprekingen mocht bijwonen. Dat zij met hun vertegenwoordiger een goede keuze hadden gedaan, kan niet worden gezegd: de man was zeer opgewonden en begon de vertegenwoordigers der andere partij dadelijk op do grofcte wijze te heleedigen, zonder dat hem het woord verleend werd. Eene bedreiging, om buitengezet te worden, was noodig, om hem te doen zwijgen tot het zijn beurt was. F r a n k r ij k verdedigde de toelating der Workers of the World, doch eindigde met te zeggen eigenlijk niet op deze toelating te zullen aandringen, doch meer de eenheid der arbeidersbeweging in Amerika te bedoelen. Dit vertoog, hetwelk op de zaak zelf inging, werd echter niet gehouden, voordat ©en paar uur gediscussieerd was over de vraag, of de vertegenwoordiger der andere partij, evenals Samuel Gompers, ook lid was der Cl niet mag spreken. Het voorstel-Holland om de | discussies slechts te doen loopen over de aansluiting der Workers of the World ©n al het andere, als strijdig met de orde, af te wijzen, werd daarop met groote meerderheid aangenomen. Toen het de beurt was aan den vertegenwoordiger dezer organisatie, deelde hij mede, door een langdurig verblijf in Duitschland, eigenlijk niet goed op de hoogte te zijn met den stand van zaken zijner organisatie, zoodat hij' niet veej anders wist te vertellen, dan dat de Am©rican Federation heulde met de Civie Federation, waarbij de photographie van een groot feestmaal, waaraan verschillende vakvereenigingslieden in Amerika, hadden deelgenomen, dienst moest doen om de verdorvenheid dezer mannen aan te toonen.Echter moest zelfs de bekende Fransche revolutionnair Yvetot toegeven, dat de American Federation het bij uitstek verstaat de loonen te verhoogen en den arbeidstijd te verkorten, hetgeen natuurlijk spreekt voor de strijdbaarheid van dit lichaam. Nadat dan ook een paar EngeLsche en de Amerlkaansche afgevaardigde van de Federation, de vertelsels hadden weerlegd, was de zaak grondig beslecht, en besloot de vergadering unaniem, met uitzondering der Franschen, om de zaak te laten zooals ze is, zoodat de American Federation blijft aangesloten en de Workers of the World zijn geweigerd.
Het tiende Zionistencongres.
(Van den „Couranf-eorrespondeut.) III. Bazel, 11 Augustus 1911. Zooals ik reeds in mijn vorigen brief medegedeeld heb, zal ik eerst ’t een en ander schrijven over het verslag van dr. Zollschan. Deze heer, de schrijver van het bekende werk „das Rassenproblem” vertegenwoordigde op het onlangs in Londen gehouden rassencongres de Zionistische beweging, met de heeren dr. Gaster en sir Francis Montefiore. Van zijn bevindingen bracht dr. Zollschan verslag uit: Hoewel, aldus spreker, een congres als het rassencongres geen onmiddellijke verbeteringen kan brengen, kunnen wij toch tevreden zijn. Wij verheugen ons voor een geleerd auditorium van niet-Joden een debat gevoerd te hebben, dat op Joodsch-nationalen grondslag stond. Spr. zal bier eenige principieele woorden spreken, een critiek op de theoretische grondslagen der beweging, waarmee hij dan tevens gelegenheid zal hebben zijn standpunt in de beoordeeling der mogelijkheid
van het Zionisme uiteen te zetten. Spr. s pessimisme werd vaak verkeerd opgevat, het slaat op de tegenwoordige zwakte der machtsmiddelen van de partij. Het ligt echter in onze eigen handen deze zwakte uit den weg te ruimen, indien wij niet schromen te onderzoeken wat de diepere oorzaak van dezen toestand eigenlijk is, waarom wij in alle kringen nog op zooveel tegenstand stooten. Spr. houdt de tot nu toe gevolgde richting niet voor juist, waarbij men van Zionisten en assimuianten als van goede en slechte menschen sprak. Men moet de menschen verdeelen in begrijpende en niet begrijpende. Wil men het anti-semietisme afdoende bestrijden dan moet men ’ttot in de kleinste onderdeelen onderzoeken en dan zal men tot de erkenning komen, dat het niet slechts een ongehoorde hoeveelheid ongerechtigheden in zich bergt, maar dat de door ons gevonden nauwkeurige beoordeeling van onze eigen volkspsyche ons ’t recht geeft tot een rassentiots van geweldige draagwijdte. Men moet er zorg voor dragen dat de ideëele kracht, die ons_en de andere Joden dan zal vervullen, zich ~als een perspectief van onze toekomstige machtsmiddelen opent, opdat alle momenten, die de tegenwoordige zwakke toestand veroorzaken, moeten samensmelten. Met deze beschouwing zal men, zegt spr., van geen pessimisme kunnen spreken Het algemeen debat. Hierbij meen ik te kunnen volstaan met het tegenover elkaar stellen van do meenin-
gen van ie regëeringspartij en van die der oppositie. De vershillende sprekers van de regeeringspartij maken aanmerking op de „droge” wijze, waarop er de laatste jaren gewerkt is. De oppositiepartij zegt eene leiding te wenseben, die arbeidt en niet intrigeert, die overal bet initiatief neemt door bevordering van innerlijke eenheid en door eigen voorbeeld voor de geheele Zionistische organisatie tot navolging opwekt. Er wordt eene leiding verlangd, niet sterk in 't navolgen, maar sterk in initiatief. ’t Zionisme moet meer zijn dan louter geldzamelen. Het moet voor alles een geestelijk centrum worden, waaruit voor het geheele Jodendom niet selchts nieuwe ideeën, nieuwe aansporingen, maar ook nieuwe oplossingen voort kunnen komen. Er is tot nu toe in deze richting niet genoeg gewerkt. De Jüdischer Verlag werkt zonder systeem. Het mag niet voorkomen, zooals in Galiicië pas gebeurd is, dat jonge mannen, die zich aansluiten wilden, dit niet konden, omdat er geen theoretische uiteenzetting van het Zionisme was. Het Zionisme is een wereldbeschouwing, die verbreid moet worden. Dit is ’twerk der leiding: ontwikkeling en verdieping der Zionistische propaganda, niet in engeren, maar wij deren zin. „Ik ben zeker”, aldus besluit onder stormaehtigen bijval spreker, „dat de man, die ons het meest hélpen zal, de man zal zijn, op wiens beleid ik op het vorige congres de felste critiek geleverd heb. Ik hoop, dat de heer Wolffsohn meewerken zal, dat wij in vrede ai deze besluiten zullen kunnen doorvoeren; dan
zal ons congres een juöeicongres zijn: Prof. Warburg bespreekt de verschillende instituten in Palestina en stelt bij eik dezer vast, dat het besturen van deze inrichtingen ondoeniijlt is, als ze niet op koopmans'oasis geleid worden. Hij is zelf geen koopman, maaibij laat zich ten allen tijde voorlichten door vakmannen. Bij de beantwoording van de verschillende sprekers, beschouwt de heer Wolffsohn het als een fout, dat- de verschillende sprekers de nieuwe leiding met te veel wenschen en te groote verwachtingen hebben belast. Waar in j ’t debat voortdurend critiek werd uitgeoefend op den beer I. H. Kann, die wegens afwezigheid verhinderd is zelf de critiek te weerleggen, neemt president Wolffsohn het voor zijn andere helft op Hij schildert in breede trekken het vele, dat deze voor de beweging heeft gedaan, zijn onvermoeid werken, zijn offeringsgazindkeicL Op grond van een geschil met Herzl, legde Kann zijn ambt bij de bank neer, arbeidde echter zonder ambt op dezelfde wijze verder. En na jaren, toen Herzl dit vernam, drukte hij hem de hand en tranen zijn uit HerzI’s oogen gestroomd, zoo vertelt de heer Wolffsohn, De sterkste eigenschap van Kann, zegt Wclffsohn, is zijn onbeperkte waarheidsliefde en zij n openheid. Het onderscheid, aldus besluit Wolffsohn onder jubelenden bijval, tusschenons.die in de leiding zijn, en de anderen is, dat wij werken en de anderen spreken. Met de volgende motie, die met algemeene stemmen aangenomen werd, werd ten slotte het E. A. C. gedechargeerd: „Het congres spreekt het E. A. C. voor zijn 4-1arigen vruchtbaren en gevolgrijken arbeid, vertrouwen en dank uit, dankt echter in ’t bijzonder den heer president David Wolffsohn daarvoor, dat hij ons de groote erfenis van Herzl niet slechts heeft doen behouden, maar zelfs vermeerderd heeft”.
Het Duitsch-Amerikasnsch arbitrage-verdrag.
— Naar de „Beniner Ztg. am Mittag verueemt, mag men spoedig de onderteekenmg van het Duitach-Ame rikaa nsch arbitrage-verdrag tegemoet zien. Dit verdrag zal geheel en al overeenkomen met die welke Amerika met Engeland aa Frankrijk slootln Amerikaansche kringen te Berlijn, gaat het gerucht, dat men in de Wilhelmstrasse, nog tot voor korten tijd,
enkele ernstige bezwaren had tegen het te sluiten verdrag. Men zou daar namelijk de meening toegedaan zijn, dat Duitschland zich, daardoor absoluut verbinden zou, elk willekeurig geschilpunt aan een arbitrale uitspraak te onderwerpen, terwijl de Veereenigde Staten in dit opzicht veel vrijer zijn, aangezien de Bondssenaat voor elk afzonderlijk geval een beslissing kan nemen, omtrent de vraag, of arbitrage al dan niet wenschelijk is. Deze opvatting is echter onjuist gebleken. De Engelsche Amerikaansche overeenkomst bepaalt nl., dat zelfs, nadat de senaa£, nauwkeurig het geschilpunt zal hebben vastgesteld, de grenzen daarvan aangegeven, niet tot arbitrage zal worden overgegaan, dan nadat tusschen belanghebbende mogendheden nadere nota's gewisseld zullen hebben. Een formeel bezwaar van de zijde der eene of der andere partij is voldoende om het instellen van een arbitraal onderzoek te verhinderen. De Duitsche gezant te Washington, graaf Bernstorff, zou reeds bericht ontvangen hebben, van de Duitsche regeering, dat zij in principe bereid is, het verdrag te onderteekenen. Binnen enkele dagen,hoopt deze diplomaat zich met verlof naar zijn geboorteland te begeven. Te Berlijn zal graaf Bernstorff o.a. confereeren met den Amerikaanschen staatssecretaris van Marine en ex-gezant te Rome, George v. Lengerke-Meijer, die op het oogenblik een reis door Europa doet, om zich van de toestanden aldaar op de hoogte te stellen, en thans nog te Londen vertoeft. Mr. Lengerke-Meijer en diens adjudant, de kapitein ter zee Andrews, hoopen met toestemming van den keizer, die den Amerikaanschen staats secretarie trouwens ook ontvangen zal, de Duitsche staatsman te bezoeken.
Turksche geheimzinnigheden.
De heer (JamiUe feitetan vernaan. in ue „nuttin” van gansch wonderbare en geheimzinnige zaken. Volgens hem zou Turkije nog steeds geregeerd worden door de viri obseuri van het Hamidische regime, die eigenlijk niet anders zouden zijn dan gewillige werktuigen van Duitschland. Drie jaren ’ang gehoorzaamt het reusachtige Ottomaansche rijk aan een geheim comité uit een provinciestad. De namen der comitélecTen zijn onbekend, maar het comité oefent een despotische m.ïcht uit. Ondanks de bij de constitutie gewaarborgde vrijheid van de pers, worden journalisten, die „gevaarlijk” zijn en te veel weten op de openbare straat vermoord, kamerleden, waarover men niet tevreden is, worden in de gevangenis geworpen en daar gemarteld. De mannen van het ancien régime hebben zich vair het geheime comité meester gemaakt en spelen nu op de oude wijze den despoot. De groot-vizier, die thans de almacht in Turkije is — zoo heeft de heer Camille vernomen, is 35 jaar lang een geheim agent van Abdoel Harnid geweest. Wie zijn dan deze geheimzinnige heerschers van het Ottomaansche rijk? vraagt Canaille. Niemand weet het en degenen, die het soms weten, durven het niet te zeggen. „Het is alles zoo fantastisch, dat het haast op een gruwelroman lijkt.” De heer Peileton weet er evenwel meer van: Duitschland zit achter het geheime comité. Duitschland was innig bevriend met Abdoel Hamid en men geloofde, dat Duitscbland’s invloed met de revolutie gebroken was. Zijn invloed is echter onverzwakt teruggekeerd, nu de sujetten van Abdoel zich meester gemaakt hebben van het geheime comité. De considerans van het „Matin”-artikel van Camille Peileton is dan: geen centime meer aan Turkije leen en, daar het Fransche geld eigenlijk ten bate 'van Duitschland wordt aangewend.
Fransch-Engelscho verbroedering.
Een aantal vertegenwooraiaei© vau rwuscho socialisten, vakvereenigingen en samenwerkende maatschappijen, toeft thans .in Engeland, om de arbeidersbeweging van dit land in verschillende groote steden van naderbij te leeren kennen. Ter hunner begroeting werd Zondagnamiddag op Trafalgar Square ee-n groote meeting gehouden, belegd door den vereenigden raad van het tr&de-unïon-congres, de federatie van trade-unions en de parlementaire arbeiderspartij.
Het Lagerhuislid Ramsay Mac Donald, leider der Labour Party, presideerde, terwijl o.a. het woord werd gevoerd door N. M. Hyndman, Ben Tillett, Keir Hardie en enkelen der Fransche bezoekers. In de aangenomen motie werd uitgedrukt, dat de Britsche werklieden front maken voor internationale kameraadschap en vrede, de werklieden van Duitschland e. v. a. landen broederlijk groet en al ’t mogelijke zullen doen om een einde te maken aan „de kapitalistische ex_ ploitatie, die een voortdurend gevaar voor den vrede is.”
De muiterij aan boord van de „Numancia”.
— De geheele Spaansche pers, zonder uitzondering', geeft den pijnlijken indruk weer, welke de eerst langzamerhand aan het daglicht gekomen feiten, betreffende de muiterij aan boord van de „Numancia”, gemaakt hebben. Wat eigenlijk precies is voorgevallen weet op het oogenblik nog niemand. Hoe meer moeite de regeering echter deed om de zaak in de doofpot te doen, des te meer veroorloofde zich de fantasie. Men sprak van een „republikeinsche revolutie en thans blijkt die fantasie voor een groot deel waarheid te hebben bevat. Het „Diario Universal” erkent, dat de aanstokers der muiterij den officier van de wacht overvielen en hem sommeerden het schip over te geven. Bij deze revolutie-in-het-klein, waren 80 a 100 matrozen betrokken, maar slechts een 20-tal namen er een werkzaam aandeel aan. Men heeft hier klaarblijkelijk te doen gehad met een op zich zelf staande poging tot oproer, zooals die zich in de laatste tien jaar meer voorgedaan hebben in Spanje en die verklaard kunnen worden door toenemend gebrek aan leiding bij de republikeinsche partij. Het Portugeesche voorbeeld heeft, in het geval van de „Numancia”, blijkbaar zeer aanstekelijk gewerkt Dit toont wel het best de bekentenis van den armen matroos Sanchez Morga aan, die zijn oproerigheid met den dood door fusillade heeft geboet. Hij was steeds een plichtgetrouw militair geweest, doch de zucht naar roem was hem te sterk geworden. Hij droomde er van, een Spaansche Machado dos Santos te worden. Het is zeker, dat de regeering, die zoo luchthartig over het gebeurde sprak, het tegenovergestelde bereikt van wat zij verwachtte. Verscheidene republikeinsche afgevaardigden zijn reeds ten gunste der veroordeelden tusschenbeide gekomen, zoodat een parlementair naspel niet zal uitblijven. Mogelijk groeit hieruit een tv.'eed e Ferrer-’. zaak! f
stakang.epideime ln jKngeiana.
In Londen zijn pas een aantal stainngen geëindigd en tersond worden er weer nieuwe op touw gezet; intusseken duren in bijna alle industrieele centra van Engeland de stakingen, voort. Te Liverpool, Glasgow, Manchester, Huil, Biriningham en New-Castle, groote en ernstige stakingen. Zooals Reuter ons reeds üeinde, slaagde men te Liverpool er in een convooi vrachtwagens naar hun bestemming te vervoeren. Een lange rij! wagens trok van. Edgehillatatiors de stad in, geëscorteerd door troepen. De op den bok gezeten koetsiers waren grootendeels patroons. Aan het hoofd va.n den stoet reed politie te paard en daaraohter de Scots Greys met sabel en karabijn. Te midden van hen reed de stadsrechter Cecil Brunner, die een kopie van de riot-act bij zich had, om die desnoods voor te lezen. Te Glasgow staakt het trampersoneel. Zij deden een aanval op de tramwagens en maaKten de sporen onbruikbaar. Ernstige conflicten met de politie kwamen voor. Te Manchester breidt de staking van hét spoorwegpersoneel zich uit. De toevoer van levensmiddelen is vrijwel gestaakt. De staking is afgekondigd, omdat men zich solidair wilde verklaren met do kameraden te Liverpool. Eischen hebben de Manchester stakers niet.
Het laatste slachtoffer van Robespierrc.
uien merKWdaruigö aiuiviaag um owmtoucnsioen wegens in dienst van het land opgedane verwondingen, is dezer dagen in Frankrijk teruggevonden. Het is afkomstig van „burger” Chabru, die in nen nacht van den 9en Therïnidor, dus van dien 27en Juli 1794 die Robesnlërro’s vai zag last ontvangen had zieh: toegang tot het stadhuis te verschaffen. Chabru voldeed aan het hevel, zooals in het verzoek-
schrift staat met waarlijk patriottischen moed; naar op het moment, dat hij de eerste treden Van de trap op zou loopen. werd hij in zijn voornemen gestoord door een man, die van een hoogte van meer dan veertig voet op hem neerviel, en hem met het geheele gewicht van zijn lichaam op den grond wierp, zoodat hij bewusteloos liggen bleef. De arme Chabru werd onmiddellijk naar een geneesheer gebracht en met groote zorgvuldigheid behandeld. De kwetsuren echter, die hij opgeloopen had, stonden voor altijd een volledig herstel in den weg. En omdat, zoo gaat het verzoekschrift voort, Chabru niet meer in staat was zwaar werk te doen, maar als iemand met een goede hand nog wel een betrekking aan een of ander bureau kon vervullen, moesten alle ware vrienden van de Republiek en van de menschheid er prijs op stellen, hem voor zijn ijver een lichte belooning te bezorgen. De man, die Chabru zoo onverwachts op het lijf viel,was Robespierre, die een poging wilde doen om te ontvluchten door uit het venster te springen. Maar de commissie voor de Openbare Werken, waaraan het verzoek was gericht, wees hetzelve van de hand, wellicht omdat in de periode van reactie,die op den 9n Thermidor volgde, het nu juist geen aanbeveling was den val vaa Robespierre te hebben opgehouden. En dat iai Chabru nu eenmaal gedaan.
Advertentie
Die Port van CSeve. Op de bovenzalen Restaurant a la Carte, — Electrische Lift -
HET ONTZETTENDE GEHEIM.
FEUILLETON.
door Mevr. MAY AGXES FLEMING, Uit het Engelsch vertaald. ss Ch&rley neemt plaats in een armstoel, die i een el of vijf van haar af staat, en ziet haar j aan, zooals zij daar op haar gemak ligt, be- ; koorlijk en aanminnig. — Ik heb staan luisteren, ja; ik verbloem nooit de kleine gebreken, die ik heb. Hammond is naar de stallen gegaan, zoodat ik alleen bleef; heen en weer wandelende onder het raam, heb ik uwe gansehe samenspraak met Trixy aangehoord. Openhartig bekentenissen ziin ontegenzeggelijk zeer prijzenswaardig; maar ik vind, lieve! dat gij die wel iets minder luid mocht doen. Even goed als Ik nu alles gehoord heb, had sir Victór het kunnen hooien. Zjj zegt niets. De sombere uitdrukking, waarvan mij de beteekenis heeft leeren kennen, is in hare donkere oogen en op haar donkere, kleurlooze gelaat. — De arme sir Yictor, gaat hij voort. Hij bemint u — daar is geen twijfel aan, Dithy! — met eene liefde, die aan krankzinnigheid grenst; maar, zoo verliefd als hij is, geloof ik toch, dat hij zeer vreemd zou ophooren, als hij dit alles eens te weten kwam. — Gij kunt het hem vertellen, als gij wilt! zegt Edith. Ik geef er niets om — wie weet of hij dan niet voor goed van mij afziet. En dat ware misschien het best — voor hem en voor mij. Gij zaudt, bij voorbeeld, tegen hem kunnen zeggen: Sir Vlctor? hoor eens — trouw toch niet met Edith Darrell — zij is uwe liefde niet waard. Zij is vol hoogmoed, ijdelheid, eergierigheid, zelfzucht heeft een onverdraaglijk
humeur, is onverschillig en eigenzinnig, en in de hoogste mate liefdeloos. Zij is reeds geblaseerd, nu zij pas negentien jaar telt — denk dus eens aan, wat zij wezen zal, als zij negen en twintig is. Zij heeft geen liefde Voor u. En ik ken haar genoeg, om u te kunnen verzekeren, dat zij die ook nooit voor u zal krijgen — eerstens, omdat zij iemand is zonder hart, en ten andere, omdat de weinige genegenheid, die zij nog in staat is te hebben, reeds lang gevestigd is op een ander. — Zie, Charley! als hij dat wist, geloof ik stellig, dat hij voor goed van mij af zou zien — en dat zou ik prijselijk van hem vinden. Vertel hem, dat, als gij durft — en ais hij dan voor goed van mij afziet, zult gij kunnen maken, dat ik met u trouw. Dat gii dat zult kunnen, weet gij; en als dan de wittebroodsweken voorbij zijn — als armoede de deur inkomt en de liefde het raam uitvliegt — als wij elkander haten, zooals slechts een paar, dat elkander volstrekt niet past, elkander haten kan, laat dan de gedachte ons troosten, dat wij dat alles bewerkt hebben, louter, doordien wij verliefd o'p elkander waren. Zij lacht onverschillig. Zij is zóó onverschillig op dit oogenblik, dat zij in staat is om alles te zeggen, alles te doen. Liefde, eerzucht, rang en rijkdom — boe nietig schijnt dat alles, bezien door oogen, die vermoeid zijn van een bal, dat geduurd heeft tot laat in den nacht. Hij zit haar aan te zien, stil en peinzend. — Ik heb geen hoogte van u, Edith! zegt hij, En ik zou bijna lust gevielen, om u dezelfde vraag te doen, die Trix u gedaan heeft. Waarom trouwt gij sir Victor? Waarom ik hem trouw? O, dat zal ik u wel zeggen. In de eerste plaats eenigszins om zijn welgevormde, innemende gelaat, zijne knappe houding en zijn goede manieren, en om de zelfvoldoening te hebben, dat ik hem wegkaap voor den neus van uwe lady Gwendoline en een half dozijn anderen, die om het hardst haar best gedaan hebben om hem te krijgen. Ten andere eenigszins, omdat hij zoo welsprekend om mijne hand pleit, en omdat hij mij bemint met eene liefde, zooals nooit een andere man mij bemind heeft of beminnen zal. Eindelijk — en dit is de voornaamste reden — omdat I
iij sir Victor Catheron is, van Catheron Royals, met een jaarlijksch inkomen van twintig duinend pond sterling, of meer misschien, en een naam, zoo oud als de oudste adel van Engeland. Zoo er eenige verdienste in de waarheid steekt, dan weet gij die nu, onverbloemd. Ik mag hem gaarne — ik houd veel van hem — dat wil ik erkennen. Wie zou hem niet gaarne mogen? Maar liefde vóór hem hebben — neen! — Zij sloeg, hare handen saamgevouwen over haar hoofd, én staarde droomerig naar buiten, naar het door de zon bestraalde tooneel — Ik zal zeer veel van hem houden, ik zal zeer trotsch op hem zijn, als ik zijne vrouw ben dat weet ik bepaald, Hij zal zitting nemen in het parlement, en redevoeringen houden, en staatkundige vlugschriften schrijven, en strijden voor de maatschappelijke belangen. Hij is juist een man, zooals ze wezen moeten, om een goed figuur te maken op het tooneel der staatkunde — juist een man, waarop eene vrouw met recht trotsch kan zijn. En op den dag, waarop ik trouw — of misschien reeds een paar dagen vroeger — zullen gij en ik elkander de hand geven, en afscheid nemen, mijnheer! en dan spreken wij elkander niet meer. — In het geheel niet meer? vraagt hij. — Wel, ten minste niet in de eerste twee jaren — wij moeten eerst zoo ver gekomen zijn, dat wij om al onze dwaasheid van vroeger kunnen denken als om iets, waarover wij moeten lachen; of eerst moet er eene lange, schoone mevrouw Stuart in de wereld zijn, of, hetgeen waarschijnlijker is, eene lady Gwendoline Stuart En, Charley! — dit zegt zij eenigszins gejaagd, en zonder de grijze oogen te ontmoeten, die haar, dit voelt zij, doordringend aanstaren — het slootje met mijn portret, en mijne brieven — dat zijn dingen, waaraan gij' dan niets meer hebben zult; dus zoudt gij niet beter vinden mij die nu maar terug te geven? O neen, daar zal ik dan niets meer aan hebben, antwoordt Charley, als gij met dan bedoelt, wanneer ik de man ben van de lange, schoone mevrouw Stuart of van lady Gwendoline. Maar aangezien ik op dit oogenblik dat geluk niet heb, moest gij ze mij, dunkt mij» tót
zóólang laten houden Sir Victor zal er nooit iets van weten; en al wist hij het, zou het nog geene doodwond zijn. Wij zijn immers neef en nicht? en niets is natuurlijker, dan dat een neef eir eene nicht, die voor goed van elkander afgaan, ten minste elkanders portret houden. Wat ik zeggen wil, ik zie dat gij nog altijd die eenvoudige speld van parelen met een turkoois in het midden, en met mijn portretje op de achterzijde. Die moest gij mij’ teruggeven, Edie! de turkoois staat niet zeer goed bij uwe donkere tint — ik zal u eene speld in de plaats geven, met een robijn, en met het portret van sir Victor. Misschien, dat lady Gwendoline, aan wie turkoois uitmuntend staat, deze speld wel van mij zal willen aannemjen, als eene eerste hulde van mijne bescheidde liefde. Robijnen zullen u oneindig beter staan. Hij stak zijne hand uit, om den turkoois te grijpen. Maar zij sprong achteruit, en op hare wangen verscheen een hoogroode bios. — Gij zult hem niet hpbben! Noch lady Gwendoline, noch iemand anders zal hem dragen; en, getrouwd of ongetrouwd, ik verkies hem te houden, zoolangs ais ik leef. Charley! Wat scheelt u, mijnheer? Wat vermeet gij u? Laat mij los! Want hij was eensklaps opgesprongen, en had haar omsloten met beide zijne armen, terwijl hij haar strak in.hare donkere oogen staarde met een blik, dien zij niet kon ontmoeten. Terwijl hij haar vasthield, terwijl hij haar aanstaarde, was hij meester over haar — en dit wist hij. — Kom Charley! laat mij los, sprak zij. Als er eens iemand binnen kwam — en der dienstboden — of sir Victor Hij lachte braveerend, en hield haar nog altijd vast. — Ja, Edith! veronderstel, dat sir Victor nu binnen kwam, en zijne uitverkorene zag in de heiügschennende armen van een ander! Veronderstel, dat ik hem de waarheid zeide — dat gij de mijne zijt, en niet de zijne — de mijne, door die liefde, die alleen het huwelijk heiligt — de zijne, om zijnen titel en om zijn rijke inkomen — louter koop en verkoop! Wel, zoo waar! ik wensche wel, dat hij op dit oogenblik binnen kwam! Was dit Charley Stuart — Charley Stuart? Zij hijgde naai’ adem — al hare fierheid en haar trots begaf haar — zij was nu slechts een ! meisje, in de armen van den man, dien zij be- | mint. Had hij op dit oogenblik gewild, het zou ) hem geen moeite hoegenaamd gekost hebben j haar de aan sir Victor Catheron gegevene j trouwbelofte te doen verbreken, en haar te j doen beloven, dat zij onherroepelijk de zijne zou v/orden, de zijne voor eeuwig — en hij wist dat dat hem op dit oogenblik hoegenaamd geen moeite zou kosten. — Edith! zeide hij, terwijl Ik hier sta en u aanzie, in ai uwe schooheid en zelfzucht, weet ik waarlijk niet, wat ik méér voor u gevoel, liefde of verachting. Ik kon maken, dat gij met mij gingt trouwen — verstaat gij mij goed? dat kon ik maken — maar gij zijt het niet waard. Ga maar! Hij opende met minachting zijn armen, en liet haar los. Gij zult geen kwade vrouw wezen voor sir Victor, naar hetgeen de vrouwen uit Je hcoge wereld, over het algemeen genomen, zijn. Gij zult dat sieraad van de samenleving zijn, dat men verstaat onder j^n naam van getrouwde coquette; maar gij zult nooit op den loop gaan met zijn besten vriend, en hem zoodoende reden geven tot echtscheiding. Gekheden louter uit liefde zult gij nooit begaan. Acht dagen geleden benijdde ik sii Victor — nu beklaag ik hem diep. Hij keerde zich om, en wilde heengaan, eens voor ééns van zijn leven in de hoogste mate opgewonden — met blakende liefde en gloeiende razernij in zijn binnenste. Zij was achterover gezegen, haar gelaat verborgen in beide hare handen vernederd, zoo diep, als zij zich nog nooit van haar leven vernederd en in hare fierheid gekrenkt had gevoeld. Haar stilzwijgen, hare gedweeheid troffen hem. Hij hoorde een gesmoorden snik, en al de opbruisebing van zijne drift veranderde eensklaps in levendig berouw. — Vergeef het mij, Edith! riep tij, vergeef het mij. Ik ben wreed geweest; maar ik moest spreken nu. Het is de eerste keer — en het zal ook de laatste keer zijn. Ik beu zóó zelfzuchtig; want anders zou ik u nooit zoo gegriefd
hebben. Beter nooit de waarheid te hooren, dan: dat bet hooren van de waarheid u verdriet zou doen. Ween toch niet, Edith! —■ dat kan ik niet aanzien. Vergeef het mij, lieve nicht! Ik zal u nooit of nimmer weer trannn doen storten. De woorden, waarmede hij’ haar tot bedaren: zicht te brengen, smartten haar nog oneindig dieper, dan de woorden, die hij geuit had om haar te grieven. — Ik zal u nooit of nimmer weer trans» doen storten In die woorden lag een eeuwig vaarwel. ?,i$ hoorde de deur opengaan, zij hoorde die weder dichtgaan, en zij gevoelde, dat hare liefde e» haar leven daarmede heengegaan waren voor eeuwig. HOOFDSTUK VI. „Als de bruigom in rouw is gedompeld”. Midden op den warmen Juni-dag onder hei geurige, groene loofdak der boomen, door welige akkers, en langs lanen vol bevaJligen eenvoud, deed sir Victor Catheron de wandeling naar Catheron Royals. Men behoefde hem slechts aan te zien. om te weten, dat men een echt Engelsch jong edelman voor zich had, die tevreden was met het lot, hem hier op aarde beschoren, en die niemand iets kwaads toewenschte. Al fluitende vervolgde bij zijn weg; hij scheen zich volkomen gelukkig te gevoelen — en toch was er ook in zijnen levensbeker menige bittere droppel. Daar was, in de eerste plaats, Edith — Edith, die voortaan het ideaal van zijn leven zou zijn — en zij’ beminde hem niet! Neen, bij tijden — van morgen bijvoorbeeld — kon zij hem niet uitstaan; en dat liet zij blijken. Zou hij wel ooit in baar hart de plaats mogen innemen, die haar neef daarin bekleedde? Want het scherpziende oog der liefde, had hem reeds lang doen zien, hoe het eigenlijk stond tusschen haar en Charley. CWordt vervolgd).