’« 13 Februari. Bij gebrek aan leven inde Franscjhe Nationale Vergadering hebben de Franschen inde laatste dagen vergoeding gezocht in het praten en zich opwinden over allerlei geruchten. Men vertelde, dat de Bonapartisten een komplot hebben beraamd, en kan men het vreemd noemen dat zulke geruchten worden geloofd, wanneer men ziet met welk een onbeschaamdheid de aanhangers van den man van Sedan optreden bij de verkiezing op Corsica, waar de overwinning van Rouher zoo goed als zeker is ? Ook Abbatucci heeft thans zijn proclamatie aan de kiezers openbaar gemaakt, en deze overtreft in aanvallen op de mannen van 4 September alles, wat er tot heden aan de Corsicanen is gezegd; zij worden o. a. beschuldigd van «onder den woesten kreet van: Dood aan de Corsicanen! te Parijs hun landgenooten te hebben laten vermoorden en verdrinken zij worden genoemd «politieke kwakzalvers, die het edele Frankrijk met schande hebben overladen, ” enz. Om aan het Bonapartistische komplot nog meer waarschijnlijkheid bij te zetten, wist men dat aanzienlijke personen uit alle fractiën bij Thiers waren geweest om hem te verzoeken een eind te maken aan de Bonapartistische intrigues. Of men den President daarbij tevens op het gemoed heeft gedrukt om des te oogluikender de intrigues der andere partijen toe te laten, wordt niet gezegd. De gedeeltelijke aftreding van de Nationale Vergadering wordt weder opgewarmd, en men beweert opnieuw, dat het denkbeeld nu wezenlijk veel aanhangers vindt, ’t ls mogelijk; maar gelooven doen wij het nog niet; de rechterzijde heeft nog niet éen bewijs gegeven, dat zij tegemoet wil komen aan hetgeen men noemt en opvijzelt als de publieke opinie. De Italiaansche Regeering is, naar men zegt, zeer gevoelig over de benoeming van Goulard, den voor haar bestemden gezant, tot Minister van Koophandel, omdat zij daarin een nieuw Thiers-middel ziet om ter wille van het Vaticaan geen werkelijken gezant te Rome te hebben. De voorstanders van Thiers beweren, dat die Italiaansche gevoeligheid geheel is misplaatst, want dat de President een paar dagen van te voren nog last had gegeven tot het vertrek van Goulard. Maar waarom is dat vertrek dan weken achtereen uitgesteld? Inde Nationale Vergadering is tot tweemalen toe dooreen aantal leden beproefd om heden en morgen vacantie te krijgen, ten einde het carnavalsfeest behoorlijk te kunnen meevieren; de meerderheid was echter van oordeel, dat er zooveel tjjd verpraat wordt, dat dit er niet af kon, en ook de omstandigheden het feesthouden minder passend maken. De betrekkelijk geringe meerderheid, waarmee in den Pruisischen Landdag het wetsontwerp is aangenomen betreffende het Staatsschooltoezicht 197 tegen 171 is wel een bewijs, dat het monsterverbond tusschen de ultramontanen en conservatieven bezegeld is; een twintigtal liberalen waren afwezig, terwyl de clericalen allen op hun post waren. De discussie van Zaterdag leverde weinig bijzonders meer op, Mallinckrodt hield een lange rede om de beschuldigingen van Bismarck te weerleggen, waarin hij echter niets nieuws voor den dag bracht. Bismarck antwoordde even uitvoerig en verkondigde daarbij de zonderlinge leer, dat de Katholieke geestelijkheid overal Nationaal gezind is behalve in Duitscbland, waar zij internationale bedoelingen heeft. De Duitsche Rijkskanselier heeft óf andere waarnemingsorganen dan de gewone menschen, óf de anders zoo scherpziende man heeft hier misgezien; waar is het land, waar de Ultramontanen gevoel toonen, begrip hebben van de nationale belangen ? Zij hebben over de geheele wereld slechts éen belang, de heerschzucht der Curie. Om het de conservatieven gemakkelijk te maken voor de wet te stemmen, werd nog een amendement aangenomen, waarbij art. 24 van de Pruisische Grondwet (bepalende dat bij de oprichting van scholen zooveel mogelijk zal worden gelet op de godsdienstige belangen en het godsdienstonderwijs zal worden bestuurd door de kerkgenootschappen), opnieuw werd gesanctioneerd; het mocht echter weinig baten. De amendementen van de liberale partij werden door den Minister van Eeredienst Falck ondersteund, omdat hij meende dat de zin van het wetsontwerp daardoor niet werd gewijzigd, en daarmee werd tegemoet gekomen aan verkeerde opvattingen. Zij werden allen aangenomen. Morgen zal de tweede lezing van het wetsontwerp plaats hebben en tevens rapport worden uitgebracht over adressen betreffende het ontwerp. De stemming over het wetsontwerp lijkt ons gewichtiger dan de wet zelf. De Regeering en met name Von Bismarck heeft zooveel mogelijk vermeden de Katholieken tegen zich in te nemen, en een krachtig beroep gedaan op de ondersteuning der conservatieven. Toch is de breuk tusschen deze heeren en Von Bismarck tot stand gekomen, ten gevolge van de omstandigheden, in weerwil van de politiek van Von Bismarck. Wat deze ook bewere, hij wordt door. de conservatieven beschouwd als een afvallige, die het heilig monarchaal beginsel heeft opgeofferd, en met de liberalen heult onder de vlag van het parlementarisme.
Het Engelsche Lagerhuis hield zich 11. Vrijdag met niets anders bezig dan met de plechtige benoeming van den nieuwen voorzitter, den heer Henry Bouverie William Brand, die op voorstel van de leden Palmer en Locke King mei algemeene stemmen tot deze waardigheid werd verkozen. De heer Brand, in 1814 geboren, nam in Juli 1852 voor het eerst zitting in het Lagerhuis als afgevaardigde voor Lewes en werd in 1868 tot vertegenwoordiger van Cambridgeshire verkozen. Ofschoon hij zich vroeger als Whipper der liberale partij heeft doen kennen, verwacht men algemeen, dat hij zal zijn: the right man on the right place. De laatste uit Amerika ontvangen tijdingen zijn van meer geruststellenden aard. De publieke opinie aan gene zijde van den Oceaan schijnt meer en meer tot de overtuiging te komen, dat Amerika’s eischen onzinnig zijn, al erkent zij ook, dat de Vereenigde Staten hun memorie moeilijk kunnen wijzigen. De ISew-York Tribune bevat een belangrijk schrijven uit Washington, waarin krachtig wordt gesproken ten gunste van de Engelsche verklaring van het tractaat. Onder al de telegrafische berichten, die wij hieronder omtrent deze quaestie meedeeleri, is niet het minst belangrijk dat uit Berlijn, waarin gemeld wordt, dat Von Bismarck zoowel te Londen als te Washington zijn bekend diplomatiek beleid heeft aangeboden om tot een vereffening der geschillen tusschen de beide partijen te geraken. Het is te wenschen, dat spoedig moge blijken, dat ditmaal het bericht inde Daily Telegraph volkomen waarheid bevat.
Ook onder den handelsstand te Liverpool heerschte Vrijdag meer hoop op den gunstigen uitslag der Alabama-verwikkelingen; men verwachtte aldaar vooral veel goeds van de brieven, die de mailboot den volgenden dag van de invloedrijkste kooplieden en reeders aan hun vrienden in Amerika zou overbrengen, waarin de ware gevoelens van het Engelsche volk worden uiteengezet. Ofschoon door de gerezen geschillen de handel zich niet geheel van zijn gedrukten toestand zal herstellen, eer tusschen de beide Regeeringen een nieuwe en bepaalde schikking is tot stand gekomen, zijnde Engelsche zoowel als de Amerikaansche handelaars overtuigd, dat, zoodra de houding, door het Engelsche volk in deze zaak aangenomen, in de Vereenigde Staten volkomen bekend is, het ook mogelijk zal zijn een vergelijk te treffen, dat de scheidsrechters zal veroorloven hun lastige taak voort te zetten. Tevens is aan de Engelsche bladen verzocht het bericht op te nemen, dat de terugkeer naar Amerika van den heer Adams, vertegenwoordiger der Vereenigde Staten bij de rechtbank van arbitrage te Genève, alleen tot aanleiding heeft dringende personeele zaken. Om de kroon te zetten op de verwarring in Spanje zjjn de Sagastisten en de Unionisten, die met inspanning van al hun krachten nog niet de meerderheid konden verkrijgen op het Congres, en daarom een beroep deden op de kiezers, het oneens geworden, ’t Klinkt ongeloofelijk, en toch is ’t zoo; de beide partijen staan volgens den Madridschen correspondent van de Temps zoo vijandelijk tegenover elkander, dat men elk oogenblik de scheuring kan verwachten; de oorzaak van den twist is de verdeeling van den buit, het vergeven van de ambtenaarsplaatsen. De Unionisten verwijten buitendien aan de Sagastisten oneerlijkheid bij de verkiezingen, daar de Unionistische candidaten op verschillende plaatsen zijn geweerd door de Sagastisten. De Koning laat zich over die zaken niet uil; uit de benoeming van Rios Rosas tot ridder van het Gulden Vlies maakt men echter op, dat hij overhelt tot de Unionisten. De Regeering wendt pogingen aan om weder op goeden voet te komen met het Vaticaan; tot heden echter is het succes uiterst gering.
Uit het Vaticaan wordt aan de getrouwe Unita Cattolica geschreven, dat de Paus spoedig een nieuw# Encycliek zal publiceeren, waarin met de gewone openhartigheid of onbeschaamdheid voorschriften zullen worden gegeven over het lager onderwijs, dat men overal onkerkelijk en verplicht, d.i. «atheïstisch en tyranniek” wil maken, waarbij «de burgers gedwongen worden tot het onderwijs der goddeloozen, met miskenning van hun vrijheid en hun geweten.” Wij hopen, dat het bericht van het half-ofücièele blad der Curie waar is; zulk een memorie van toelichting ontbrak nog aan den Syllabus.
"BUITENLAND.". "Het vaderland". 's-Gravenhage; 's-Gravenhage, 1872/02/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB23:001391038:mpeg21:p00001
"Het vaderland". 's-Gravenhage; 's-Gravenhage, 1872/02/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB23:001391038:mpeg21:p00001
Versailles, 0 Februari. De verslaggever van de Indépendance deed ons betreffende de vorige zitting een kolossale onjuistheid begaan. Arago stelde namelijk niet voor om de rechterlijke ambtenaren te doen verkiezen evenals de leden van de rechtbanken van koophandel, maar dat de benoeming zou geschieden door de hoogere rechtbanken, en die van de leden van het Hof van Cassatie door de Nationale Vergadering. De keuze zou geschieden uit drie candidaten, aangewezen wat de vrederechters betreft, door de maires en het lid van den Algemeenen Raad van bet canton, en wat de hoogere gerechtshoven betreft, door de leden van deze rechtbanken, geheel of gedeeltelijk aangevuld door de ambtenaren van het Openbaar Ministerie. De commissie stelde daarentegen voor de benoeming op den tot dusver gevolgden weg te doen plaats hebben door den Staat uiteen voordracht van drie personen. Berenger vereenigdezich met het beginsel der commissie,maar wenschte daarmee te vereenigen het invoeren van vergelijkende examens. Algemeen was men het eens, dat het rechtswezen dringend hervorming vereischte. De eenige, die dit bestreed en het bestaande wilde handhaven, was Gavardie, die inde heden gehouden zitting zijn lang pleidooi voortzette. Sprek. schijnt de gelegenheid te willen waarnemen om eens alles te zeggen, wat hij op zijn politiek hart heeft; hij spreekt over de republiek, over het verplicht lager onderwijs en houdt een lofrede op de monarchie. Het oogenblik is goed of slecht gekozen, al naar men wil; want storm zal Gavardie door zijn politieke geloofsbelijdenis niet doen ontstaan; éen helft van de leden zit inde koffiekamer,- en de andere helft praat over allerlei zaken buiten het rechtswezen. ma Gavardie roert net woord Brigot, in naatn der Commissie en tot verdediging van het door haar voorgestelde wetsontwerp. Giraud verlangt, dat er nog andere waarborgen van de candidaten zullen worden geëischt dan bet doctoraat inde letteren. Na eenige discussie wordt besloten het wetsontwerp toe te laten tot de tweede lezing. Brunet verlangt de Regeering te interpelleeren over de vrijwillige inschrijving tot bevrijding van den nationalen grond. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Victor Lefranc, stelt voor de beantwoording van die interpellatie uitte stellen tot de beraadslaging over bet rapport van de commissie voor die zaak. Na eenige discussie vereenigt de vergadering zich met dit voorstel. Depeyre vraagt of er Maandag en Dinsdag zitting zat zijn. Dahirel zegt, dat hij geen carnaval wil houden. In stemming gebracht, wordt besloten met een kleine meerderheid om op die dagen wel zitting te hauden. De vergadering wil wellicht een voorbeeld geven van ijver, zij, die zooveel tijd verbeuzelt met onnutte discussies. Onder de ingediende rapporten noemen wij dat over het voorstel van Brunet om een mooie kerkte bouwen op het Trocadero, tof verzoening van de zonden van het Fransche volk. De conclusie luidt: niet in overweging nemen. Het verslag over bet voorstel Dahirel, om de betrekking van den President der Republiek tot de Nationale Vergadering, m. a. w. om Tbiers aan banden te leggen, strekt tot inoverwegingneming. 10 Februari, De Vergadering is weinig talrijk; een aantal rapporten worden voorgelezen over ingediende verzoekschriften; daar de rapporteurs ditmaal niet zooals den vorigen keer bet er op hebben toegelegd om te ergeren en leven inde vergadering te maken, gaat dit werk geregeld zijn gang. Onder de verzoekschriften is er een om Belfort te verklaren tot hoofdplaats vaneen departement, waarin al de treurige overblijfselen van den ouden Elzas zullen zijn opgenomen. Ook nu zijn wederom een aantal petities ingekomen, waarbij wordt aangedrongen op ontbinding van de Nationale Vergadering en de bijeenroeping vaneen constituante, die de Republiek zal proclameeren. De rapporteur Tillancourt stelt voor, dat de behandeling van deze adressen zal worden uitgesteld, totdat de Vergadering zich zal bezighouden met de constitutie deslands. De Vergadering neemt genoegen met deze conclusie. Bethmont komt tegen het einde der zitting op tegen het besluit van den vorigen dag om Maandag en Dinsdag zitting te houden. Hij acht een verdaging der zitting tot Donderdag noodzakelijk, met het oog vooral op de werkzaamheden der Ministers. Ventavon verklaart zich hiertegen, omdat de omstandigheden niet van dien aard zijn, dat men met een gerust geweten carnaval kan houden; buitendien is de quaestie den vorigen dag reeds uitgemaakt. De Vergadering besluit opnieuw om Maandag bijeen te komen.
"Dit de Nationale Vergadering.". "Het vaderland". 's-Gravenhage; 's-Gravenhage, 1872/02/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB23:001391038:mpeg21:p00001
De stand der quaestie. Het wetsontwerp betreffende het Staatsschooltoezicht, in den Pruisischen Landdag ingediend en aangenomen, luidt aldus: Art. I. Het toezicht op alle openbare en particuliere inrichtingen van onderwijs en opvoeding behoort aan den Staat; diensvolgens handelen alle met dit toezicht belaste colleges en ambtenaren op last van den Staat. Art. 2. De benoeming van gemeente- en districtsschoolopzieners en de indeeling van de arrondissementen behoort alleen aan den Staat. De door den Staat aan de inspecteurs der volksschool opgedragen last kan, voor zoover zij dit ambt als bij- of eerambt vervullen, ten allen tijde worden teruggenomen. De personen, aan wie de totdusver bestaande voorschriften het toezicht over de volksscholen opdroegen, zijn verplicht dit ambt op last van den Staat verder te vervullen of op verzoek op zich te nemen. Alle hiermede in strijd zijnde bepalingen zijn opgeheven. Van de zijde der Fortschrittsparty waren op dit wetsontwerp eenige amendementen ingediend, waarvan het voornaamste strekt om de gemeenten, die tot dusver me» hebben deelgenomen aan het schooltoezicht, dit recht te daten, en verder de bepaling in het ontwerp op te nemen, dat de uitvoering der wet is opgedragen aan den Minister van Eeredienst.' De conservatieven wilden een geheele wijziging van j het wetsontwerp en art. 1 aldus lezen: De districts- of gemeente-schoolopzieners, die hun plichten niet vervullen, kunnen bij besluit van het bestuur van het district van hun betrekking als schoolopziener worden ontheven; zij moeten in dat geval, voor zoover zij geestelijken zijn, door een anderen geestelijke van dezelfde confessie worden vervangen. Men herinnert zich, waaraan volgens het algemeen gevoelen dit wetsontwerp zijn oorsprong heeft te danken; de Pruisische Regeering heeft mede het Vaticaan gewaarschuwd voor de proclamatie van het onfeilbaarheidsdogma; Rome deed of er niets gebeurd was, en toen het dogma was afgekondigd, werden de Katholieke onderwijzers, die als staatsambtenaren aan Pruisische scholen onderwijs gaven, geëxcommuniceerd, omdat zij het onfeilbaarheidsdogma niet wilden onderteekenen. Het gevolg van dezen maatregel moest zijn, dat de betrokkenen geen godsdienstonderwijs meer konden geven; immers, zoolang zij onder den ban zijn, kunnen zij niet worden beschouwd als leden der Kerk, waarvoor zij onderwijs geven. De Pruisische Regeering echter handhaafde die geëxcommuniceerde onderwijzers en besliste, dat het oude Katholieke onderwijs nog steeds voor Katholiek kon doorgaan. Om meester te blijven van de school diende zij bovengenoemd wetsontwerp in, waardoor zij het in haar macht heeft om die geestelijken uit de schoolcommissie te weren, die het onfeilbaarheidsdogma willen propageeren. Men schreef daarbij aan de Pruisische Regeering de bedoeling toe, om langs dezen weg de oud-Katholieke beweging te ondersteunen en daardoor de Roomsche kerkte verzwakken.
Wie den maatregel van de Pruisische Regeering onpartijdig beschouwt, moet er veel bedenkelijks in vinden. Wel is bet ontwerp geheel overeenkomstig artikel 23 van de Pruisische Grondwet, waarin uitdrukkelijk gezegd wordt, dat alle openbare en bijzondere inrichtingen van onderwijs en opvoeding onderworpen zijn aan het toezicht van de door de Regeering aangewezen autoriteiten, maar ineen volgend artikel wordt gezegd, dat het godsdienstonderwijs zal worden bestuurd door de kerkgenootschappen. Wanneer nu de Staat bepaalt, welke geestelijken wel, en welke niet inde schoolcommissie zitting zullen hebben, beslist deze over de rechtzinnigheid der leer, een punt waarop alle clericalen uiterst naijverig zijn. De oppositie van de ultramontanen en van de hoog-cooservatieven is dus geheel verklaarbaar. Ook de gereede instemming van de liberalen is ineen zeker opzicht vreemd. Indien b. v. eens de dagen van den Minister Von Mühler terugkeerden, zoo geheel onmogelijk niet, dan staat de Regeering een geheel onbeperkte, door niets beschreven macht ter beschikking. De gewone radicale maatregel zou geweest zijn het godsdienstonderwijs van het schoolprogramma te verwijderen; die overgang echter wordt zelfs door de Fortschrittspartij voor het oogenblik minder practisch geacht. Het godsdienstonderwijs is in Pruisen ten nauwste met hot schoolonderwijs verbonden; de vereeniging draagt geheel den stempel van den tijd, waarin de nationale, tevens godsdienstige school is opgericht, den tijd toen de dogmatische geschilpunten inde kerkgenootschappen op den achtergrond waren getreden en aan alle kanten behoefte bestond aan toenadering. Op dien tijd past de tegenwoordige Pruisische school; maar die tijd is lang voorbij en met de onverdraagzaamheid van de kerkgenootschappen in onze dagen is het Pruisische stelsel onhoudbaar; het geeft aanhoudend aanleiding tot conflicten. De Pruisische Regeering echter wil, om het nationaal karakter van de school te handhaven, beproeven ook het godsdienstonderwijs te handhaven en dit onder haar toezicht brengen.
"Het Staatsschooltoezicht in Pruisen.". "Het vaderland". 's-Gravenhage; 's-Gravenhage, 1872/02/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB23:001391038:mpeg21:p00001
’s Gravenhage, 12 Februari.
ij in. haar onderwijs voor meisjes. I * 3t°t van ’t artikel waarin de Arnh. Ct. een J °°t gedeelte van de rede, door den heer Thor- l5 Mei jl. uitgesproken, aanhaalt, zegt 6 Nederlandsche Regeering was hier liberaler i liberale oppositie: niet van boven af wil f evveging organiseeren, maarde beweging die * er op komt gadeslaan en haar vrije wer-1* h. De liberale oppositie wil dwang, waar de , 8 vrijheid wil. Inde discussie van 15 Mei I reeds duidelijk gebleken, en wij zullen zien hiet minder duidelijk gebleken is in die van ? ® November.” i Arnhemsche had goedgevonden behalve | vhn den Minister ook die der liberale oppo-1*e citeeren, zou zij de zeer onjuiste voorf’ we zooeven aanhaalden, zeker inde pen I hebben. Haar resumtie van het debat van i *°° onjuist mogelijk. . le discussie, zoo zegt ze, is reeds duidelijk T dat de liberale oppositie dwang wil, waar |e®ring vrijheid wil.” | de 27 liberalen, die stemden voor het I ht van de hh. Jonckbloet en Van Kerkwijk ? Jhnders, niets meer dan dat de Regee. de gelegenheid zou zijn te voldoen aan de L die reeds ingekomen waren om subsidie f ,*e richten meisjesscholen, of die nog zouden 'hkomen. I o anders, niets meer, dan dat de Re| ltl staat zou zijnde beweging, die van 0 P begonnen was, op haar verzoek te hulp te 1 °Pdat het gewenschte doel zou worden bereikt. allerminste dwang werd begeerd, de vrijheid werd aan de gemeenten 0(11 haar scholen in te richten zooals zij
| betten te behooren. dat de Regeering niet zoover zij gegaan was bij de oprichting van j ”°len. Maar dal zij, consequent, het toen beginsel van Staats-hulp, althans op veel jBchaal, zou toepassen. die ondeugende liberale oppositie. er omdat men het een zedelijke verplichting 4 Regeering achtte, om wat reeds van onder Ij °W,worpen en geregeld met het uitzicht op va n boven af, dooreen vorig Gouvernement | |je*egd, gestand te doen. 6 Arnh. Ct. dal in ’t oog gehouden, zij zou ónderen toon hebben moeten aanslaan. I bet den indruk alsof zij, in haar bewondering de Minister gesproken heeft, niet eens Selezen wat de «liberale oppositie” in ’t mids gebracht in Mei jl. ’t Is waar, in Novembér jl. 1 lid der vergadering nog een anderen De heer Jonckbloet sprak als efiing uit dat men verder moest gaan dan bsidie verleenen. »Ik zou tot den Minister ?j. Bgen: richt een paar modelscholen op ... ”
t, 1 denkbeeld werd door niemand ondersteund. i | e «ïeening van éen enkel lid. Anders niet. t; i£r Vragen we of het goed is, of het fair is, 1 de hoofdgrieven der liberale op- W»1 doen kennen, zooals die gebleken zijn }Q(en November, die te omschrijven zooals de et, »dat de Minister geenßijks-scholen wil oprichten ” s dat was de hoofdgrief niet. Evenmin als Water meisjes op jongensscholen had toege{i s wien spreekt van de «liberale oppositie”, (i!( 6 °penbaar is geworden in Mei en November, zedelijk verplieht slechts dat als haar IfitT te ste'*en wat ZÜ collectief, niet wat een 1 begeert. Anders wordt het publiek dat i niet leest op een dwaalspoor geleid. i gesteld eens, zij had verlangd wat de heer .. verlangde, zou dat dan nog een aan\ tg-*11 geweest om den Minister te verheerlijken, H °Ver diendwangdevrjjheid handhaafde ? ' dan niet dat men in zijn ijver om te ;> ” °Pnieuw aanleiding geeft om 'den Minister ,f n '«eten met twee maten” te beschuldigen? ’ zijn decentralisatie in dit opzicht zoo r°emend, tegelijk over zijn centralisatie, 1t) 4r*der gedeelte derzelfde materie, den staf ij j 11 e den/i. Cf. vergeten hoe de Minister bij de 'i Vliof er wet van de oprichting van 15 J •bvtnj0 6,1 VOor Jongens a^s een klein , onvoldoend / Sj, Verdedigde, tegenover de oppositie, ook r 'Waal, die naar ’s Ministers meening zeer
ten onrechte vrees koesterde voor «dwang of eene onbegrijpelijke officiëele richting?” Maar nog eens. De '«liberale oppositie” heeft geen Rijks-scholen begeerd. Slechts ondersteuning van gemeentescholen. Zooals dat bij de jongensscholen.was geschied. Neen, zei de Minister. Dat kan niet. Want de gemeenten zijn v rij volgens de wet. Er is geen vast kader voor meisjesscholen; men moet weten wat men subsidieert. Dat wist men bij de jongensscholen. Bij de meisjesscholen niet. Maar hoe ? Heeft de Minister niet zelf inde Memorie van Toelichting tot het tweede ontwerp der wet van ’63, bij art. 21 verklaard, dat bij jongensscholen de gemeenten zoo vrij mogelijk zouden zijn om, zonder machtiging van hooger hand, het kader inde wet vastgesteld te wijzigen, in te krimpen of uitte breiden ? En verviel daardoor de aanspraak op subsidie? Hoe wist men wat men subsidiëerde? Als men eerst het kader, door de gemeente ontworpen, had leeren kennen. En kan dat dan bij meisjesscholen niet evenzoo? Wat is hier het verschil ? De liberale oppositie wenschte den Minister vrij te laten in zijn onderzoek of het gevraagde subsidie kon worden verleend, des noods het verleenen daarvan afhankelijk te maken van eenige voorwaarden. Dat was verschrikkelijk. Dat was het stelsel van vóór het jaar onzer constitutioneele vrijheid. «Het reglementeeren door stellen van voorwaarden was een middel der Regeeringen voor 1848, om de zaak in handen te houden. Dat moeten we niet willen.” Maar zijnde woorden inde Mem. van Toel. tot de wet van ’63: «de goedkeuring die voor scholen van Rijkswege gesubsidieerd aan den Minister van Binnenlandsche Zaken wordt opgedragen, dient enkel om te doen blijken.... dat aan opgelegde voorwaarden is voldaan”, is die verklaring niet van den heer Thorbecke zelf? Wat de «liberale oppositie” verlangde was een uitloving van subsidiën, van premiën. Men beriep zich ten onrechte op ’t gebeurde in ’63. Met de jongensscholen was ’t niet geschied zooals men’t nu voor de meisjesscholen verlangde. •Neen zeker, ’t was anders. Wat deed de heer Thorbecke toen? Hij zelf zegt het inde Mem. v. Toel. op de begrooting voor 1864, hoofdstuk V: «Dadelijk na de vaststelling der wet op het middelbaar onderwijs is de ondergeteekende, ten einde haar goede gevolgen zoo spoedig mogelijk zouden worden ondervonden, met de besturen van aanzienlijke gemeenten in overleg getreden om te vernemen welke hun plannen waren met betrekking tot de oprichting van hoogere burgerscholen, waartoe hij, zoo noodig, medewerking en ondersteuning beloofde.” Dat was de consequente toepassing van «den sterken stoot” dien hij meende dat gegeven moest worden. Hij nam een krachtig initiatief, hij beloofde ondersteuning. Daar was de officiëele inmenging, de officiëele bemoeiing inden overtrelïenden trap. Men wachtte de vragers niet af. Men zocht ze op. Dat verlangde de «liberale oppositie” niet. Er was gevraagd. Men wist dat er meer zou gevraagd worden. Men wenschte den Minister inde gelegenheid te stellen aan die aanvrage, indien hij ’t oirbaar achtte, te voldoen. De Minister weigerde ’t aanbod. Hij had het niet van noode. Er was vooreerst van ondersteuning geen spraak. En de Arnh. Ct. prijst die houding. Terecht? Dat laten we, na het boven aangevoerde, aan den lezer over te beoordeelen. Maar om te overtuigen moet ze andere argumenten in ’t midden brengen dan de gespatieerd gedrukte woorden van den Minister: «waarom haar (aan particuliere krachten) afnemen hetgeen zij bezig zijn te doen ?" Daar was niemand die er aan dacht. «Zoodra blijkt dat het doel langs dien weg niet kan bereikt worden en de behoefte evenwel dringt, kan tusschenkomst raadzaam worden.” Dat is gebleken te Goes. «Het gevaarlijke van het supprimeeren der ouders door het. publiek gezag komt nog des te sterker uit, wanneer men ook de meisjes voor het officieel voorgeschreven onderwijs opeischt.” Zoo de Arnh. Ct. Men supprimeert de ouders niet, men voldoet aan hun verlangen, wanneer men de vrij ingerichte gemeenteschool door subsidie mogelijk maakt. En om het publiek juist in te lichten, moet ze niet meer zeggen, zooals ze deed: Inde vraag «waarom aan particuliere krachten afnemen wat zij bezig zijn te doen ?” en inde opmerking dat aan de particuliere krachten het werk, dat haar taak is, ontijdig uit de hand te nemen, is «een kracht stuiten, die meer dan de Regeering vermag,” ligt het gansche stelsel van den Minister opgesloten en wordt tevens dat zijner tegenstanders volkomen gekarakteriseerd. Want dat is het stelsel der «liberale oppositie” niet. En dat is het gansche stelsel van den Minister evenmin. Dat is zijn stelsel ten opzichte van't middelbaar onderwijs voor meisjes. Maar dat was en is zijn stelsel ten opzichte van ’t middelbaar onderwijs voor jongens niet. De tegenstanders van Mei *7l, ’t zijn zijn medestanders van Maart ’63. ’t Smart hen, en onder hen van zijn trouwste vrienden (zooals den voorzitter der Tweede Kamer, den heer Dullert), dat ze hem tegen zich zelf zien reageeren, maar vooral dat daaronder een groot volksbelang lijdt. Vandaar hun pogen om te bewerken, dat hij handelë in denzelfden geest als toen, en dat, terwijl toen door hem gezorgd werd dat- de goede gevolgen der wet op ’t middelbaar onderwijs voor de jongens «zoo spoedig mogelijk werden ondervonden”, nu althans na acht jaren tijds gezorgd worde dat ook aan het artikel, dat het middelbaar onderwijs voor meisjes beheerscht, zooveel mogelijk uitvoering kunne gegeven worden. Wanneer die «officiëele hulp, die zich liefst tot het officieuse beperkt” zal verleend worden, doet de Arnh. Ct. aan ’t slot van haar laatste artikel dóórschemeren. Zjj leidt dat uiteen woord van den Minister af. Uit de meerdere of mindere aanvragen (om meisjes op de jongensscholen toe te laten) zal kunnen blijken, of de behoefte aan scholen van middelbaar onderwijs voor meisjes al dan niet een algemeene, een zich allengs sterker openbarende behoefte is ... . dan zal de Minister zien «welke maatregelen te nemen.” Zou dat de officieuse verklaring zijn van ’t officiëele woord van den Minister? Zou dat ernstig gemeend zijn? Wij kunnen ’t niet gelooven. De Arnh. Ct. is wel eens meer grappig. Uit de aanvragen om op jongen sscholen geplaatst te worden zal kunnen blijken of de behoefte aan middelbare scholen voor meisjes bestaat! En de ouders die voor hun meisjes afzonderlijk onderwijs verlangen en ze juist daarom niet op de jongensschool willen geplaatst zien en dat is, we durven ’t gerust zeggen, het overgroot gedeelte die «worden gesupprimeerd?” O neen. Die kunnen van het officiëele voorschrift om van hun behoefte te doen blijken vrij gebruik maken. Dat is de leervr ij h ei d die leidt tot het nie tofficiëel onderwijs.
"Vrijheid en officieel onderwijs.". "Het vaderland". 's-Gravenhage; 's-Gravenhage, 1872/02/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB23:001391038:mpeg21:p00001