De eerstvolgende oproeping van jongelieden tot dienstneming bij het instructie-bataljon te Kampen, is bepaald op 8 April en beide volgende dagen. — Aan het verslag van de Rotterdamsche Tramweg-Maatschappij in 1895 ontleenen wij het volgende: Er bestaat vooruitzicht dat de stoomtramweg Hoeksche Waard in het najaar van 1897 in exploitatie kan worden gebracht. Over de verbetering der haven te Numansdorp en de daarmede in verband staande veerdiensten naar Willemstad, Schouwen en Duiveland en Overtlakkee worden met de betrokken autoriteiten thans onderhandelingen gevoerd, die naar de directeur vertrouwt spoedig tot een gewenscht einde zullen leiden.
• — De «Ned. Wielrijdersbond” zal aan het algemeen bestuur het voorstel doen ook beroepsrijders te erkennen, zoodat de bond alsdan uit twee klassen zal bestaan. Voorts zullen de directies der groote wielerbanen aangezocht worden voortaan alleen om geldprijzen te laten rijden op wedstrijden door hen uit te schrijven. — Door wijlen den heer B. W. Van Burgsteede, te Amersfoort overleden, zijn behalve meer kleinere legaten, de volgende beschikkingen gemaakt: aan de Ned. Herv. Diaconie (Sint Joriskerk) aldaar, zijn boerderij genaamd «Bloeiendaal” met omstreeks 8 H.A. grond ; 1 13,000 272 pCt. N. W. S. aan de kerkvoogdij aldaar, .en f2000 2V2 pCt. N. W. S. aan de Anna-Paulowna-Bewaarschool aldaar. — Door mevr. de wed. Herklotz — Suermondt, overleden te Rotterdam, is aan de Weesinrichting te Neerbosch een legaat besproken, groot f 1000 vrij van successierechten, — Donderdag 12 Maart werd Kaatje Van den Berge, weduwe Corn. Tuin, wonende te Dreischor, 102 jaar. Zij is nog flink voor hare jaren; lichaamsgebreken heeft zij niet; alleen weigeren
de beenen haar nu en dan den dienst. Als de zon schijnt, kan zij de courant nog lezen. Zij is niet hulpbehoevend. Hare buren verleenen haar steeds bereidwillig hulp; als zij die noodig heeft, klopt zij slechts met de tang tegen den muur. — De oudste vrouw van Nederland, de weduwe , Vuijk te Capelle a/d. IJsel, is op 104-jarigen leeftijd overleden. — Maandag en Dinsdag werden te Wageningen — naar de Arnh. Ct. meldt — op de boerderij der rijkslandbouwschool, in tegenwoordigheid van vele belangstellenden, waaronder vooral boterfabrikanten, proeven genomen met de radator, ter bereiding van gepasteuriseerde boter, eene uitvinding van den Zweedschen ingenieur Salenius, die zelve bij de proefneming tegenwoordig was, evenals de directeur van de maatschappij «Valta” te Rotterdam. De verkregen uitkomsten waren bepaald verrassend, het werktuig geeft in één minuut van versche melk gepasteuriseerde boter van fijne kwaliteit en vereenigt in zich; centrifugus, koelapparaat, karn en kneedmachine. De radator is betrekkelijk eenvoudig en zal de kosten van oprichting van boterfabrieken aanzienlijk verminderen. De verkregen boter was uitstekend van smaak en de ontroomde zoete melk vond tegen 2 cent per liter koopers. — Jl. Zondag werd door de bemanning van de sleepboot Curator V op de rivier voor Dordrecht drijvende gevonden en daar ter stede aangebracht een lijk, dat reeds in zeer verren staat van ontbinding verkeerde. Enkele voorwerpen, nog op het lijk gevonden, en de kleedingstukken zijn door de naaste familiebetrekkingen herkend als toebehoorende en gedragen door schipper C. H., van Sliedrecht, die in Dec. ’94, dus ruim 15 maanden geleden, bij stormweer op de Merwede verdronk. Het gevonden lijk is hetzelfde, waaromtrent onlangs een onbestemd en door niets bevestigd gerucht de ronde deed, als zou het reeds eenmaal gevonden,’ van het geld beroofd en met een kei bezwaard weer te water gelaten zijn. Geld is thans niet op het lijk gevonden, maar niet al te zeer mag dit bevreemding wekken of tot eenige gevolgtrekking leiden, want de kleederen en zakken waren reeds in zoo slechten staat en gescheurd, dat de beurs gezonken kan zijn en men al dadelijk vermeende, dat H. geen papieren geld had meegenomen.
"BINNENLAND.". "Nieuwsblad, gewijd aan de belangen van de Hoeksche Waard en IJselmonde". Oud-Beijerland, 1896/03/18 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMMHW01:000992030:mpeg21:p00001
"Advertentie". "Nieuwsblad, gewijd aan de belangen van de Hoeksche Waard en IJselmonde". Oud-Beijerland, 1896/03/18 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMMHW01:000992030:mpeg21:p00001
De bruine Rens. 3) Vertelling van Chablotte Niese. (Vrij naar het Hoogduitsch door H. C. S. Welker.) — «Heb je nog eens gedanst ?” vroeg ik. Rens schudde het hoofd. — „Neen! Den tweeden Kerstdag wilde Hans Bergman mij mede hebben, maar ik kreeg geen vrijaf. Het kon mij ook niets schelen: — om Hans geef ik niet veel, en zoo mooi als het toen was, kan het het toch niet m eer worden ! O, — wat danste hij toch mooi den galop !” Daar begon het te regenen en Rens liep zoo hard zij kon naar huis, nadat zij nog eens vriendelijk tegen mij geknikt had. Den volgenden morgen kwam zij mij plotseling achterna. — «Hoor eens, ik moet je wat vragen 1” Ademloos stond zij vóór mij én streek zich de haren uit het gezicht. — «Weet je misschien iemand, die geld, een berg van geld verloren heeft ? In den winkel spraken de menschen erover.” — «Zeker 1” zei ik «Mijnheer Dorning heeft een zak met achthonderd daalders verloren; niemand heeft hem zijn geld teruggebracht! ’t Was midden in de sneeuw.” Rens zuchtte. — «Achthonderd daalders! Daarom was het ook zoo verschrikkelijk zwaar! O, wat een massa geld!” — «Heb jij den zak gevonden ?” riep ik opgewonden. Rens lachte. — «Ja, natuurlijk ! Toen ik gisteren met mijne broodkar naar huis ging, heb ik een omweg gemaakt !” — Zij aarzelde een beetje, voordat zij verder sprak. — «In Riksdorp dient namenlijk de zuster van Jan Kaspers en ik wilde haar gaarne eens zien. Toen ik er aankwam, hadden zij daar juist geslacht ; zij had geen tijd voor mij en daarom ging ik maar vlug met mijne kar op huis aan. Vrouw Olten is altijd boos, als ik mij wat verlaat, en dus liep ik, zoo snel ik kon. Maar ik had het groote gat niet gezien, omdad de sneeuw erover heen lag en zoo zakte ik dan plotseling met mijne kar in de sneeuw en stiet mijn been aan iets hards. Toen ik opgestaan was, keek ik, wat dat harde was, en daar zag ik een zak met geld. O, — wat schrok ik ! Ik kon hem haast niet optillen en op den wagen zetten! Ik kon hem toch ook niet laten liggen, omdat ik gehoord had, dat iemand een zak met iets erin verloren had, en dat is toch onaangenaam! Zoo laen ik er dan mede naar huis gesukkeld en dat oude ding was zwaar genoeg op den wagen, dat kan ik je zeggen! Ik heb er feitelijk bij gezweet en wist in het eerst niet, waar ik hem bewaren zou. Geef hem maaide beste plaats, heb ik bij mijzelven gedacht; zoo heb ik hem dan bij mij in bed genomen, en ik huiverde gedurig, omdat ik telkens aan dieven moest denken, waar ik mijn geheele leven nog nooit aan gedacht heb. Eln wat heb ik slecht geslapen! Lieve God, wat hebben die rijke lui het toch slecht 1 Overal, w aar ik lag, wilde dat
oude ding ook liggen, en als ik er tegen stiet, rinkelde het, alsof het mij uitlachte. Het wist wel, dat het in een verkeerd bed lag. Wat was ik blij, dat het dag werd! Zou ik er niet spoedig van af kunnen komen ?” — «Er van af komen?” herhaalde ik. «Wil je hel geld dan niet houden ?” Verwonderd keek zij mij aan. — «Wat moet ik met dien rommel beginnen? Denk je, dat ik nog eens zoo slecht wil slapen ? Goddank, dat het mij niet toebehoort! Nu, waar moet ik dat oude ding naar toe brengen ?” vroeg zij ongeduldig. — «Breng het geld, als je het dan werkelijk niet b.eh'ouden wilt, naar grootvader. Die zal er wel raad op weten !” — «Waar moet ik het heenbrengen?” Rens zette groote oogen op van verbazing. «Naar den rechter ? Daar zou ik mede spreken ? Rens uit het armenhuis? Neen, beste I” — «Maar Rens, grootvader zal je niets doen!” — «Dat kan je gemakkelijk zeggen! Hij zal jou wel niets doen, maar mij, mij breQgt hij in de gevangenis, als ik er bij hem mede aankom. Had ik dat rinkelend goedje maar laten liggen !” Zij zuchtte en ik wist niet, wat ik zeggen zou. — «Ik geloof niet, dat je gestraft zult worden !” meende ik, maar zij schudde het hoofd. — «Dat kan men niet weten! In ’t armenhuis zeiden ze altijd, dat het ’t beste was, dat je nooit met de politie in aanraking kwam! Je kunt er slecht van afkomen; ze stoppen je in de doos en je weet niet, hoe je erin gekomen zijt!” Daar kwam mijn broer Hendrik aan, die veel grootèr en verstandiger was dan ik. — «Om vijf uur is grootvader op het kantoor, Rens. Mijnheer Dorning is er dan ook. Je moet dan maar met het geld komen. Grootvader zal je, niets doen, wees daar zeker van. Ik zal wel met je meegaan!” . Om vijf uur stond Rens met haar handwagentje voor de deur en toen droegen Hendrik en zij den zak op den drempel. — «Nu, dag!” mompelde zij, wit van angst; Hendrik hield haar aan den rok vast. - — «Nu maar het kantoor in!” riep hij, en voordat Rens zich weren kon, stond zij in de kamer, waar grootvader zat. Deze was niet alleen. Mijnheer Dorming zat naast hem en beide heeren keken verbaasd op, toen zij ons zoo onaangemeld binnen zagen komen. Met moeite had Hendrik den zwaren zak het kantoor ingesleept. Bij den klank van het zilver sprong fiiijnheer Dorning op en zat spoedig bij zijn eigendom. — «Kijk, daar is mijn geld ! Dat is aardig!” Rens leunde doodsbleek tegen de deur; hare knieën knikten zoo, dat zij zich aan mij vast moest houden. Zij kon geen woord uitbrengen en j wij moesten vertellen, hoe alles zich toegedragen had. Dat wij dit erg duidelijk deden, kan ik mij' haast niet voorstellen; grootvader verstond ons1 echter. Hij was de eenige, wien de zaak interesseerde ; mijnheer Dorning had den zak geopend en telde zijn geld na. Hij scheen er zich niet om te bekommeren, waar het geweest was. Toen grootvader alles begrepen had, knikte hij Rens vriendelijk toe. — «Daar heb je goed aan gedaan ! Je zijt een braai meisje!” De zoo aangesprokene keek verrast op; zij beefde niet zoo erg meer en hare kleur keerde terug. Grootvader wendde zich tot mijnheer
Dorning, die nog altijd zijne daalders telde, en fluisterde hem iets in. De grondbezitter richtte zich wat op en fronste de wenkbrauwen. — «Ja, zeker, zeker, mijnheer!” Daarop woelde hij met zijne dikke vingers eerst in zijn linker-, daarna in zijn rechterzak, haalde er eindelijk een geldstuk uit en reikte het Rens over. — «Hier meisje!” sprak hij. «Blijf altijd trouw en eerlijk, tot aan je dood ! Hier heb je eene belooning!” Wij verdrongen ons allen om Rens, die, toen zij op den drempel gekomen was, in snikken uitbarstte. — «Maar Rens!” riepen wij, «je zijt er immers goed van afgekomen, waarom schrei je nu ?” — «Och,” riep ze. «Wat was’t toch mooi! Wat sprak de rechter mij vriendelijk toe ! O, wat een man ! En hij heeft in ’t geheel niet over de gevangenis gesproken, waar ik toch zoo bang voor was ! Maar die andere” — zij schreide weer een beetje — «dat die mij dadelijk over mijn dood moest gaan spreken ! O, God ! Sterft men dan vroeger, als men geld vindt?” — «Kijk eens, wat hij je geschonken heeft!” riep Hendrik ongeduldig en Rens opende aarzelend hare tot nog toe gesloten hand. Mijn broer greep haastig het geldstuk, dat erin lag, en legde het toen weer langzaam op zijne plaats. — «Eene mark !” riep hij verbaasd uit. Daarop keerde hij zich om en ging naar huis. Rens droogde hare tranen en vroeg verwonderd: — «Wat scheelt Hein? Is hij boos, omdat.ik schreide ? Kan ik het helpen, dat de menschen zoo goed voor mij zijn, hoewel ik het niet verdien ? O — wat zag hij er toch kalm en gezond uit!” — «Wie?” vroeg ik. — «Wel de man met al die daalders! Mijn God, hoe kan men er zoo gezond uitzien en nog zulke roode wangen hebben, als men eiken nacht op zijne daalders passen moet! — ’t ls overigens een aardige man! Hij gaf mij netjes een geschenk!” Zij bekeek de mark van alle kanten en werd gedurig vroolijker. — «Zooveel geld ineens. Daar zal ik mij eens wat moois voor koopen, tot aandenken aan den mooien man! Dat hij mij over den dood sprak, was nu juist niet aardig! Ik sterf nog niet graag !” — «Nu kun je een doek koopen, Rens!” zeide ik. Zij schudde het hoofd. — «Ik denk, dat ik dat niet doe! In Februari moet men ook niets warms meer koopen ; — dan zingen dikwijls de vogels al! Neen — ik zal eens wat moois bedenken.” Vroolijk ging zij naar- huis. In de verte hoorde ik haar zingen.4 t jjl Er werd bij ons thuis veel gesproken over de achthonderd daalders, die Rens aan mijnheer Dorning teruggebracht had. Ik kwam niet te weten, wat de volwassenen erover zeiden,v doch Hendrik drukte er zich verstandig over uit. Hij vond, dat mijnheer Dorning zich erg kaal gehouden had, en als hij de achthonderd daalders gevonden had, zou hij ze hem naar zijn dikken kop gegooid flebben. Willem had een nieuw spelletje verzonnen, dat hij «mijnheer Dorning” noemde. Hij verborg eenige gedroogde pruimen, die hij gekregen had en ik moest ze zoeken en ze hem terugbrengen. Tot belooning kreeg ik een pruimesteen, en als ik verontwaardigd een heele pruim verlangde, zeide hij :
— «Blijf altijd trouw en eerlijk tot aan je dood ! Zuig, zoolang je nog niet dood zijt, op den pruimesteen !” Dan schreide ik net zoo bitter als Rens. Eens werd ik met eene prettige boodschap belast. De grooten waren plotseling veel vriéndelijker jegens Rens geworden en ik moest haar een pak brengen, waarin niet alleen een mooie doek zat, maar ook een rood jak, zooals de dienstmeisjes ze veel dragen. Zij was juist in den winkel den vloer aan ’t schrobben. Toen ik haai- mededeelde, waarom ik gekomen was, liet zij van verrassing bijna den bezem vallen en keek zwijgend en met hoogroode wangen toe, hóe ik alles uitpakte. — «Is dat alles voor mij ?” vroeg Rij gedurig. «Waarachtig voor mij ? Zoo’n rood katoenen jak ! Rood !” Zij hield het zóó, dat het licht van de kleine lamp erop viel; daarop schudde zij weer ’t hoofd. —* «Een jak, zooals de dienstmeisjes, die bij de rijke lui wonen, dragen! En wat een doek! Wat zijn er toch goede menschen 1” *— «Je kunt het jak ook nog ruilen, als je er wat anders voor hebben wilt!” zei ik, doch Rens schudde het hoofd. 1— «Ruilen? Zou ik zoo iets moois ruilen? Bedankt, hoor, wel bedankt!” Zij schrobde verder : tranen van vreugde liepen haar over de wangen. — «Wat heb heb je voor je mark gekocht?” vroeg ik ; «of heb je ze in je kous bewaard ?” Zij veegde hare tranen af en lachte. — «Neen — ik wil geen geld in mijn bed meer hebben; — Men slaapt er te slecht van. Ik heb er mij wat voor gekocht” — zij schuurde met stralend gezicht verder. „Wil je ’teens zien?” Zij zettée haar bezem in een hoek en bracht mij in haar kamertje ; waar zij van een plank een heel klein kooitje nam en het mij liet zien. ' —• «Daar zit hij in! Vindt je hem niet aardig ?” Een kleine gele kanarie sprong er in rond en seide voortdurend «tjiep”. Hij zag er ruig hit en had iets vreemds over zich. ; — «Hij heeft geen staart!” zeide Rens verontschuldigend. «Niet alle vogels hebben ook een staart noodig; hij kan er niets aan doen, dat hij rijn staart afgestooten heeft 1” — «Zingt hij mooi ?” — «Zingen?” Rens kreeg een kleur. Uch ja— hij zegt zoo nu eu dan tjiep! O, dat klinkt toch soo lief! Niet alle vogels kunnen zingen, en als hij zingen kon, zou de kleermaker Leemstel hem niet hebben laten vliegen. Toen ik er eens de as van baas Olten naar toe moest brengen, zeide tiij, dat hij deze kanarie wilde laten vliegen ! Nu hij die koude in Februari! Hij zei, dat hij genoeg wijfjes had — zij eten zoo veel! Lieve Go(l, kan sen vogel er voor, dat hij een wijfje is en hongerig P „Leemstel’1, zeg ik, «geef mij den vogel! Maar hij zeide, dat hij hem niet weggaf, omdat hij hem il zooveel voer had gegeven ! Omdat ik he( was, heelt hij hem mij goedkoop afgestaan : voor ^eene mark kreeg ik hem, met eene kooi erbij, waar twee stokjes in zijn !” — «Maar die kooi is erg klein!” merkte ik op. — «Had ik maar geld voor eene nieuwe vogelkooi ! Ais ik met Mei mijn loon krijg, moét ik bijna alles naar den schoenmaker brengen, daar ik zooveel pantoffels noodig heb. Ik krijg dan vijf daalders, maar ze gaan heelemaal op !” (Wordt vervolgd.)
"FEUILLETON.". "Nieuwsblad, gewijd aan de belangen van de Hoeksche Waard en IJselmonde". Oud-Beijerland, 1896/03/18 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMMHW01:000992030:mpeg21:p00001