Een aardige grap onlangs admiraal Tan de zeemacht der Vereenigde Staten veroorloofd Op zekeren dag, dat hij afwezig was, vervoegde zich ten zijnen huize een zeer op de vormen gestelde diplomaat uit Europa, en liet zijn visitiekaartje achter. Iu den hoek prijkten de letters: e. p. Toen de admiraal den diplomaat eenige dagen later toevallig ontmoette vroeg deze in den loop van het gesprek: — Ik hoop, dat u mijn kaartje onlangs in handen gekregen hebt ? — Ja, ik heb het gevonden, toen ik thuis kwam, antwoordde de in vraagstukken de etikette betreflende, niet bijzonder beslagen zeerob; maar vertel me eens, nu we het er toch over hebben, wat dat toch eigenlijk te beteekenen heeft die letters: e. p. — Wel natuurlijk »en personne", verklaarde plechtig in het vol besef van zijn overwicht, de diplomaat. U hebt zeker niet begrepen, dat ik het kaartje zelf persoonlijk bij u afgegeven heb? De admiraal knikte en dankte voor de opheldering; men wisselde nog eenige beleefde woorden en nam afscheid van elkaar. Toen een paar dagen later de diplomaat van een morgenwandeling in zijn woning aankwam, overhandigde een bediende hem een naamkaartje; het was het kaartje van den admiraal. De kenner van den goeden toon bekeek het aandachtig en schudde toen zijn hoofd, want in een der onderste hoeken prijkten de raadselachtige letters: s. b. n. Lang peinsde de diplomaat erover, wat die letters toch wel beteekenen zouden. Maar al zijn kennis van de etikette liet hem hier in den steek. Toen hij een paar dagen later den diplomaat toevallig weer ontmoette, dankte bij hem voor zijn bezoek en verzocht hem tegelijkertijd of hij hem eens verklaren wilde, wat die letters s. b. n. te beteeken hadden. De admiraal glimlachte waanwijs en zeide toen heel vriendelijk tot den diplomaat: — Wel ? s. b. n. ? Dat beteekent immers: sent by nigger (door bemiddeling van een neger gezonden)! ! De sieraden va» keizerin OlKela Reeds verscheidene jaren geleden werd in de buurt van Mainz een buitengewoon mooie collectie sieraden gevonden. Dat was in het jaar 1880. Men was toen in die regionen bezig met het graven van een kanaal en bij die gelegenheid stieten eenige arbeiders op een ouden kelder, waarin zij een groot aantal prachtige en kostbare voorwerpen vonden. De mannen achtten het niet noodig anderen in kennis te stellen van die vondst. Ze verdeelden de voorwerpen en trachtten ze zoo goed mogelijk te verkoopen. Daar ze de waarde ervan echter bij geen benadering kenden, werden de fraaie sieraden voor geringe prijzen en ver beneden de werkelijke waarde van de hand gedaan. Maar langzamerhand lekte het uit, dat de arbeiders die mooie dingen hadden gevonden en toen bekend werd, dat de vondst afkomstig was uit een oude kelder, gingen de oudheidkundigen zich ook Voor de zaak inte resseeren. . Vooral de heeren von Heyl en von Bohausen, beiden bekende verzamelaars van antiquiteiten stelden veel belang in de vondsten en deden hun best om zooveel mogelijk van de voorwerpen in hun bezit te krijgen niet alleen, maar ook, om te weten te komen wat eigenlijk de afkomst van de rieraden is geweest. Want het waren prachtige gouden kleinoodiën, die voor het raeerendeel nog waren ingelegd met edelgesteenten. En men kon daaraan duidelijk »». het kunstwerken waren die reeds in de Middeleeuwen waren gemaakt, en dat nog we door een kunstenaar die zijn werk heel goed moet hebben verstaan. Met veel moeite en kosten wist men het grootste en mooiste deel van de gevonden voorwerpen te verzamelen en thans zijn deze alle in het bezit van den Duitschen Keizer, uitgezonderd eenige sieraden van mindere kwa liteit, welke in musea zijn terechtgekomen. Daar waren bij de sieraden onder meer een prachtige halsketting, een paar groote gouden afbeeldingen van adelaars, oorringen, gespen van gevlochten gouddraad, fraaie broches van dik goud, en een negental vingerringen. " Al die dingen waren gemaakt uit het fijnste goud. Later werden op de plaats waar de arbeiders den schat hadden gevonden nog een paar kostbaarheden ontdekt. Een oorstel van goud en versierd met edelgesteenten vond raen toen en ook een gouden munt uit den yd der Byzantijnsche keizers. De munt moest atKomstig Z ij n uit de j aren 10 28 en 1039. e oudheidkundige von Falke, die een bijzonere studie van de voorwepen maakte en die er nog niet lang geleden een voordracht over
hield, is van meening, dat de sieraden zijn gemaakt in twee bekende werkplaatsen uit de Middeleeuwen, maar omstreeks in den zelfden tijd. De manier om het goud te bewerken en de edelgesteenten te p'aats?n is niet bij alle voorwerpen gelijk. Hij gelooft, dat de kostbaarheden in de eerste helft van de elfde eeuw zijn bewerkt in een tweetal Duitsche werkplaatsen. Aan de techniek van een deel der fraaie kunstwerken kan men zien, dat ze afkomstig zijn uit de werkplaatsen van Regensburg en wel uit den tijd van keizer Hendrik de Tweede En een ander deel heeft veel overeenkomst in techniek met de sieraden, die omstreeks 1027 voor Koenraad de Tweede werden gemaakt. Voorwerpen uit dien tijd, die thans in Weenen worden bewaard, zijn technisch op dezelfde wijze samengesteld. Uit een en ander gelooft de oudheidkundige te mogen afleiden, dat al dat moois eens heeft behoord aan de schoone gemalin van Koenraad de tweede, de bekende Bourgondische prinses Gisela. Het is bekend, dat deze dame, die beroemd is in de geschiedenis wegens haar bijzondere schoonheid, een zeer traaie collectie edelgesteenten en gouden sieraden droeg, -toen haar gemaal in Rome tot keizer werd gekroond. Dadelijk na die plechtigheid, of althans korten tijd na dien, volgden perioden van onlusten en twisten en oorlogen. Zoodat het niet onwaarschijnlijk is, dat toen al gauw de kostbaarheden zijn verpand en begraven. In elk geval heeft men er later nooit meer van gehoord en ook niet kunnen nagaan waar ze gebleven waren. Alcohol in het ttloed. Dat is weer een vraagstuk, waarin men nog geen oplossing heeft kunnen geven. Een punt, waarover de mannen van de wetenschap het niet eens zijn en waa r over de meeningen uiteenloopen. Daar zijn geleerden die van meening zijn, dat zich ten allen tijde alcohol in ons bloed bevindt en daar zijn andere die gelooven, gelooven dat alleen, dan alcohol door onze bloedvaten gaat wanneer wij die stof tot ons genomen hebben. Maar tot nu toe waren er geen bewijzen voorhanden noch voor de eene, noch voor de andere theorie. Wel weet men, dat zich in ons bloed een stof bevindt van een chemische samenstelling, welke men echter nog niet heeft kunnen definieeren. De stof is slechts in geringe hoeveelheid voorhanden en van een vluchtige, en licht te oxydeeren samenstelling. Tot nu had men, zooals gezegd, nog geen middel gevonden om precies uit te maken welke de stof is. Dr. Schweisheimer, een serieus en betrouwbaar Duitsch geleerde, heeft op verschillende manieren getracht licht in de zaak te brengen en hij meent te mogen zeggen, dat hij kan bewijzen, dat de bedoelde geheim zinnige stof werkelijk Voor het overgroote deel uit alcohol bestaat. Volgens deze theorie heeft dus ieder mensch alcohol bij zich, of hij het gebruikt of niet. De hoeveelheid alcohol in ons bloed stijgt evenwel, naarmate wij de alcohol tot ons nemen. En als men veel van de stof gebruikt vooral, oefent dat een uiterst nadeeligen invloed uit. Een stelling trouwens die niet nieuw is en dan ook eigenlijk niet gedebiteerd had behoeven te worden. Er bestaat echter een merkwaardig verschil in alcohol gehalte dat zich bevindt in het bloed van wat men noemt gewoonte-drinkers en die menschen die slechts bij uitzondering alcohol gebruiken. Het grootste gehalte van alcohol begint te komen ongeveer een uur na het gebruik van deze stof en houdt op na vijf of zes uren. Gedurende dien tijd blijft het gehalte op dezelfde hoogte staan. Dan neemt het gehalte langzaam af en na ongeveer twaalfuren kan men zeggen dat het verder verdwenen is. Zoo geschiedt het bij de menschen die slechts bij uitzondering zich overgeven aan het gebruik van alcohol. Maar bij de gewoonte drinkers gaat het heel anders. Daar heeft alcohol reeds veel eerder het hoogste bereikt, maar daarentegen duurt het ook heel wat korter voor de werking weer is opgehouden. Het hoogste alcohol-gehalte blijft bij die menschen niet meer dan twee uren bestaan en neemt dan reeds weer af en dat wel in vrij snel tempo. Ook haalt de alcohol bij gewoonte drinkers lang niet zulk een hoog gehalte, dan bij de lieden die niet gewoon zijn sterken drank te gebruiken. De gezonde mensch heeft hoogstens drie duizendste procent alcohol in zijn bloed. Stijgt dit percentage tot twee honderste pCt., dau kan zich reeds de vergiftiging doen kennen, is het in alle gevalle mogelijk, dat een stadium van vergiftiging intreedt. Bij een percentage van vijfhonderdste wordt de vergiftiging in de meeste gevallen reeds zeer goed merkbaar. Bij een buitengewoon groot alcohol gebruik kan het alcohol gehalte stijgen tot één tiende en zelfs tot vijftienhonderste procent. Dit laatste kan reeds geschieden als een mensch die het niet gewend is, een liter wijn van tien procent alcohol gehalte drinkt. Nog hooger alcohol-gehalte heeft men kunnen waarnemen bij personen die in hooge mate van dronkenschap in een ziekenhuis werden opgenomen. Daar waren mensdhen bij, die
een alcohol-percentage van niet minder dan 23-honderdste procent in het bloed hadden. De cijfers die men hierover heeft verkregen stemmen volgens de geleerden overeen met de praktijk. Het bleek toch ook bij het onderzoek dat de menschen die gewend zijn te drinken oogenscbijnlijk veel eerder de nadeelige invloed van de alcohol overwinnen, al doet zich dan ook later de nadeelige invloed wel weer gelden. W aarschijnlijk gebeurt dit door een krachtiger oxydatie, doch hoe dit gebeurt en welke organen hiervoor aan het werk worden gezet, heeft men nog niet kunnen uitmaken. In elk geval blijven de geleerden het er vrijwel over eens, dat een eenigszins overvloedig gebruik van alcohol schadelijk is en dat men het beste doet met het niet te gebruiken. De iMond>clie(u Hoiiale). Op zekeren avond ging Beethoven voorbij een klein huis waar hij een gedeelte uit een zijner sonaten hoorde voordragen. Hij bleef staan, om te luisteren en vernam een zachte stem: »0ch! wat zou ik er voor geven, als ik dat stuk eens door den componist zelf hoorde spelen!" De groote toonkunstenaar opende de deur en trad in een klein eenvoudig kamertje dat aan een schoenmakerswinkel grensde. «Ik vraag om verschooning", zei hij een weinig verlegen, »rnaar ik boorde muziek en werd hierdoor verlokt om even binnen te gaan, ik ben muzikant". Het voor hem staande meisje bloosde, en de jongeling aan haar zijde nam een ernstige bijna dreigende houding aan. • Ook heb ik bij toeval eenige uwer woorden opgevangen", zoo ging Beethoven voort. «Gij wenschtet wel — gij zoudt er wat voor willen geven — enfin, zult ge mij laten spelen? »Ik dank u, zei de schoenmaker, maar het klavier is slecht en wij hebben geen muziek". • Geen muziek?" vroeg Beethoven verwonderd • hoe speelde de juffrouw dan ?« Hij brak plotseling af en bloosde, want het jonge meisje had juist het gelaat naar hem gekeerd en haar treurige, matte oogen zeiden hem, dat zij blind was. »0! ik bid u duizendmaal om verschooning,« stamelde hij, »ik bemerkte niet dat... Dus gij speelt uit uw geheugen ?« Het blinde meisje knikte treurig. • En waar hebt ge die muziek gehoord ?« • Op de straat, in de buurt speelt men piano en als de vensters openstaan ....« Zij zweeg plotseling, want Beethoven zat reeds aan het klavier voor het blinde meisje te spelen. Zelden zal hij wel met zooveel warm gevoel gespeeld hebben als juist op dien avond, op het oude klavier, voor het blinde meisje en haar broer. De schoenmaker naderde hem zachtjes en fluisterde hem toe: «Zeldzame man, wie zijt gij ï" Beethoven hief even het hoofd op, maar antwoordde niet. De jonge man herhaalde zijn vraag. De componist lachte, zooals hij slechts lachen kon — met dien zwaarmoedigen lach. «Hoor toe", zei hij bijna gebiedend, en hij begon de sonate, die zoo straks het meisje gespeeld had. Een vreugdekreet ontsnapte aan de lippen der beide toehoorders : onmiddellijk herkenden zy beiden den speler en riepen jubelend: • Beethoven!" Hij had geëindigd en stond op om te vertrekken, maar zij hielden hem tegen. • Speel ze nog eens, nog een enkele maal. Gewilliz liet hij zich naar het klavier begeleiden. Op dat oogenblik speelden de heldere stralen der maan door het venster en vielen vol en zacht op het droomende, van aandoening blozende gezicht van het blinde meisje. De medelijdende blik van Beethoven kruiste dien des broeders, die onwillekeurig de woorden uitstiet: »Gij arme zuster!" • Ik zal haar den maneschijn spelen, den maneschijn dien ze niet zien kan", zei plechtig de meester. Zijn vingers rustten reeds op het klavier, waaraan hij nu de treurige, zoo wonderbaar, zacht vloeiende melodieën ontlokte, die even liefelijk als de stralen der maan het kamertje vervulden, die onsterfelijke melodieën, die later de wereld als «Mondschein Sonate" (Maneschijn Sonate) zou bewonderen. Leer om leer Ziehier een oud spreekwoord, dat in den tegenwoordigen tijd waarin de strijd om het bestaan zoo moeilijk is. opgeld doet. In den handel kent men het en de practische handelsman houdt dit spreekwoord in eere. Dat men geen wraak met wederwraak moet vergelden, dat gelooven we wel, maar we zijn toch maar zoo vrij er ons niet aan te storen. En zoo gaat het trouwens niet alleen onder ons, maar zoo gaat het ook in de natuur. Als we ons lieten leiden door het voorbeeld van moeder natuur, zouden we spoedig bemerken, dat we ons niet meer konden houden aan een menigte wetten die ons nu door de beschaving zijn gegeven. In de natuur kunnen we z : en, dat die wezens die als echte klaploopers leven van hun medeschepselen, op hun beurt weer worden uitgebuit door andere schadelijke parasieten. Da
natuurkundigen kennen een massa van die klaploopers, die zich nestelen in de lichamen van andere levende wezens en er een rijk en gelukkig bestaan voeren. Daar heeft men b.v. het diertje dat we allen wel kennen, waardoor we allen misschien wel uitgebuit zijn ; de vloo. Dat beestje leeft van het bloed van menschen of dieren. Maar op zijn beurt geeft het weer voedsel aan een parasiet. Zelfs kan de vloo door dat andere diertje ziekten overbrengen, zooals onlangs door een Fransch geleerde is aangetoond. Het wezentje dat zich voedt en dat leeft in het lichaam van de vloo, bevindt zich in de darmorganen van onze plaaggeest. Het is natuurlijk maar men heeft toch kunnen nagaan, dat als men de inhoud van het darmstelse! van de vloo in een oplossing van keukenzout brengt, en daaimee dan een witte muis inspuit, de kleine bacillen zich heel gauw verspreiden door het bloed van de muis en daar verder leven. Er zijn nog veel meer voorbeelden dat dergelijke klaploopers hun gerechte straf krijgen. En er zijn nog veel belangwekkender situaties te noemen die op deze manier in de natuur worden gevonden. Zoo zijn er soorten van parasieten en wel van wespen, die hun larven hebben in de rupsen van vlinders. De larven leven daar een goed leven en voeden zich met het lichaam van de rups. Maar op hun beurt dienen deze larven weer tot voedsel voor een andere wespensoort, s van een andere parasiet. Toch zou men zoo zeggen, dat de larve in het lichaam van de rups wel veilig was voor andere gedierten. Het komt zelfs voor, dat het mannetje van een zekere paras'et op de klap loopt bij zijn eigen wijfje. Dit geschiedt op eea zeer bijzondere manier. Het wijfje, dat het grootst en sterkst is, heeft zich genesteld in"; het lichaam van een ander dier. Het mannetje weet haar echter wel te vinden en verschaft zich toegang tot de larve van het wijfje. Daar verliest hij al heel spoedig zijn beweeglijkheid. De ledematen verdwijnen geheel en al en het beestje wordt aanmerkelijk kleiner. Na eenigen tyd verliest het mannetje zelfs zijn mond en ook het darmstelsel en met de opperhuid zuigt het de voedende sappen uit het lichaam van het wijfje. Een nog krasser en belangwekkender geval vindt men by een klein wormpje, dat leeft in de Middellandsche Zee en behoort tot de (familie der Bonellia. Daar leven de mannetjes ook in de wijfjes, maar zonder dat deze er eenige hinder van hebben. En de wijfjes blijven er in hun bewegingen even vrij om. Het mannetje van die parasieten-soort leeft in de vruchthouder van het wijfje. Het zwerft daar rond tusschen de eieren, die het wijfje heeft voortgebracht en draagt zorg voor de bevruchting. Deze mannetjes zijn natuurlijk maar heel weinig georganiseerd en bestaan feitelijk uit niets dan een opeenhooping van mannelijke voorplantings-producten. Ze kruipen daar maar rond en bevruchten de eitjes, tot deze zich afscheiden van het lichaam van het wijfje. Een tijdlang heeft men deze mannetjes gehouden voor de jongen van de parasiet of liever voor de jongen van het wijfje, in welks lichaam ze zich bevonden, tot men ten slotte achter de waarheid kwam. De mannetjes zijn zóó klein, dat l'/ 4 millioen van hen de zwaarte hebben van één wijfje. Men ziet het, de natuur kiest wel wondere wegen om de wezens die zij heeft voortgebracht, in leven te houden. De tteht dcl van Schiller. Daar is al heel wat te doen geweest om de schedel van den grooten Duitschen dichter Schiller. - Daar zijn verschillende schedels die den naam hebben dat ze eens den romp van Schiller hebben verzwaard. En de mannen van de wetenschap kunnen niet — willen misschien ook niet, — het er over eens worden welke nu eigenlijk de echte schedel van Schiller is. Gedurende eenigen tijd is er weinig over de zaak gesproken en hebben de Duitsche geleerden die er zich zoo druk over maakten, de zaak doodgezwegen. Maar nu zal waarschijnlijk tegen Kerstmis de strijd weer ontbranden en dat naar verwachting met grootere hevigheid dan ooit te voren. Als een aamgenaam Kerstsouvenir voor zijn tegenstanders zal dan verschijnen het werk van den bekenden Duitschen professor Frorsp, die zich ook bij vroegere gesegen heden al met de Schilleraansche schedel heeft bezig gehouden. Froriep heeft veel moeten hooren, toen hij in het voorjaar van 1912 verlof kreeg om het eerste graf van Schiller in Weiraar te mogen openen en met de mededeeling kwam, dat hij daarin de werkelijke schedel van den grooten dichter bad gevonden. Van vele zijden werd hem gezegd dat het onmogelijk was en dat zijn meening geen grond van waarheid kon hebben. De heele moderne wetenschap raakte in vuur bij die bewering van Froriep en van alle kanten riep men hem ter verantwoording Degeleerde hield vol, dat de door hem gevonden schedel de echte was en hij wilde dat bewijzen ook. Dus verklaarde hij zich in den loop van het vorige jaar genegen een voordracht te houden voor de Goethe vereeniging en daarin zijn bewering te bewijzen. De dag werd, vastgesteld op denzelfden dag van de jaarvergadering van de
bedoelde vereeniging en het gevolg was dat van binnen en buitenland de geleerde leden in menigte opkwamen om te luisteren naar wat Froriep te zijner verdediging zou aanvoeren. Maar op het laatste moment werd de voordracht op den wensch van een «hooggeplaatst personage" uitgesteld. In Augustus van hetzelfde jaar kwam de vraag ter sprake, op de vergadering van de Duitsche antropologische jaarvergadering, welke te Weimar werd gehouden. Daar zou de bekende tegenstander van de theorie van Froriep, prof. Neuhausz uit Berlijn zijn meeningen omtrent de schedel van Schiller uiteenzetten. Maar ook deze voordracht ging niet door, omdat er op het laatste moment weer van da zijde van hetzelfde hooggeplaatst personage de dringende wensch kwam, dat de verklaring eenigen tijd zou worden uitgesteld. In beide gevallen werd het bericht van de uitstelling met verbazing vernomen, zoowel door de aanhangers van Froriep als door de tegenpartij. Stilzwijgend gingen de partyen de overeenkomst aan, dat, men de kwestie zou uitstellen totdat een werk van Proriep zou zijn uitgegeven, waarin hij zijn meening uiteenzet en tevens aanvoert, welk bewijsmateriaal hij in zijn bezit heeft. Dat werk was reeds aangekondigd tegen den Herfst van het vorige jaar. Het kwam toen niet, het kwam eenige maanden later niet en het is nog niet verschenen. Reeds ging men gelooven, dat het heelemaal niet meer kwam en de publieke meening was van oordeel, dat men de onverkwikkelijke historie wilde doodzwijgen. Toch bleek dat niet de bedoeling te zyn. Prof. Froriep heeft er zelfs niet aan gedacht de zaak verder blauw blauw te laten hij is te veel overtuigd van zijn goed recht om de zaak te laten zooals hij thans is. Dezer dagen heeft de geleerde aangekondigd, dat zijn werk over de schedel van Schiller nog vóór Kerstmis van dit jaar zal worden uitgegeven. Hij zegt, dat het voortdurend uitstel en het zoo laat verschijnen van het werk is te wijten aan technische moeilijkheden, welke zich voordeden bij het vervaardigen van de illustratie. De Duitsche bladen vinden het niets prettig dat de Schiller-schedel-historie weer opgerakeld wordt en dat de vrede, waarmee het Kerstfeest behoort te worden gevierd, weer zal worden vertroebeld door strijdgedruisch, niet om Schiller's geest, maar om zijn hersenpan. Zij vinden dat een onaangenaam vooruitzicht. Jnbilen der phoiogrsifle. In deze maand heeft de photografie een tweetal belangrijke gedenkdagen te vieren. In deze maand toch is het 75 jaar geleden, dat de Franschman Duguerre en eenige weken later de Engelschman Talbot met een paar uitvindingen voor den dag kwamen, die de grondslagen zijn geweest voor de hedendaagsche photografie. Den 7den Januari van het jaar 4839 deed de beroemde scheikundige Aiago in de Parijsche academie van wetenschappen de opzienbarende mededeeling, dat het schilder Daguerre gelukt was, met behulp van het licht op byzondere geprepareerde zilver-platen blijvende beelden van voorwerpen te doen verschijnen. Dit resultaat, waarvan de oorzaak nog eenigen tijd geheim werd gehouden, was het resultaat van een jarenlange studie van Daguerre en zijn landsman Nicephore Nièpce. Het photografie-toestel ontstond uit de camera obscura, waarvan het wezen voldoende bekend mag worden verondersteld. In 1813 begon Niepce met proeven om de beelden van de camera blijvend te behouden. Hij gebruikte een oplossing van asphal in lavendel olie, die op een koperenplaat werd gedaan en eenige uren in het toestel belicht werd. Op die manier kreeg hij platen, die na eenige verdere behandelingen voor de drukpers konden gebruikt worden; hij noemde zijn beelden heliographiën. Door een toeval hoorde Niepce dat Dageurre in Parijs zich met een dergelijk werk bezig hield. Hij stelde zich met hem in verbinding en samen werkten zij voort. Toen Niépce stierf arbeidde Daguerre alleen verder, terwijl hij al zijn werk geheim hield. Eerst tegen het einde van 1838 geloofde hij zijn doel bereikt te hebben en stelde zich in verbinding met de professoren Humboldt, Biot en Arago. Nadat hij voor zich een jaarlijksch staatspensioen van 6000 fres. en voor den zoon van den, overleden Niépoe 4000 fres. jaarlijks had bedongen, liet hij zich bewegen zijn geheim openbaar te maken en op den 19den Augustus 1839 werden in een zitting van de ParijsGhe academie de grondslagen van zijn systeem openbaar gemaakt. Daguerre bediende zich van zilver-platen, voorzien van een laagje jodiumzilver oplossing. Nadat deze plaat in de camera was belicht, werd zij behandeld met dampen van kwikzilver. Zoo kreeg hij een nauwkeurig beeld van de opgenomen voorwerpen in zwart en wit. De nieuwe kunst verwekte een ongehoord opzien. Een ieder wilde haar beproeven en opticiens en drogisten in Parijs maakten goede zaken; hun winkels werden letterlijk bestormd. Maar het werk van Daguerre had een groot gebrek. Men kreeg namelijk bij iedere opname slechts één beeld, afdrukken kon men er niet van
maken. Maar daarin voorzag een uitvinding, die de Engelschman Fox Talbot reeds den 30sten Januari van hetzelfde jaar had gedaan en in de Royal Society te Londen had openbaar gemaakt. Talbot perste op teekeningen en ander vlakke doorschijnende voorwerpen papier, dat behandeld was met chloor-zilver. Dat papier liet hij den invloed van het licht ondergaan en hij kreeg nu een spiegelbeeld in licht en schaduw; een zoogenaamd negatief. Als hij nu dat negatief in de plaats van het origineel gebruikte, dan kon hij zooveel positiefcopiën maken als hij wilde, terwijl licht en schaduw weder werden als bij het origineel. In den beginne was het werk van Talbot veel grover dan het fijne type dat Daguerre verkreeg. Maar ook daarin werd voorzien, toen men leerde, voor de opname van negatieve beelden glasplaten te gebruiken. Daardoor ontstond de »natte" bewerking met collodium, waarbij men de platen zelf moest prepareeren, door ze vlak voor het gebruik van een collodiumoplossing te overgieten. Thans 75 jaren later gaat dat alles veel gauwer en practischer. De photografie is met reuzenschreden vooruitgegaan, veel goedkooper geworden en .... onmisbaar. { (Herplaatsing wegens misstelling.)