Toen de machinisten staking — inmiddels geëindigd — nog aan den gang was, kregen wij telefonisch bericht uit Rotterdam, dat veertig duizend ton steenkolen, welke anders zouden zijn aangevoerd geworden, onaangevoerd gebleven zijn, ten gevolge van deze strike. En boven het bericht, dat een plaats vond in onze rubriek • Laatste Nieuws», schreven wij als kopje: »Een schandelijke staking.» Van betrokken zijde teekendè men protest aan tegen dit opschrift, en men vroeg ons, uiteen te willen zetten, hoe wij tot de kwalificatie «schandelijk» kwamen. Wij geven gaarne en zonder eenige restrictie toe, dat de uitdrukking «schandelijk» te hard is en ook niet weergeven kon onze bedoeling. Dit toch wenschten wij als onze meening kenbaar te maken: in een tijd als deze, dat het spoorwegverkeer moet worden ingekrompen ten gevolge van een gebrek aan steenkolen; dat de autoriteiten dwangmaatregelen in het leven moeten roepen, om het publiek op het gasverbruik te doen sparen, treft het hoogst onaangenaam, als men ziet, dat in nog minder mate, dan reeds het geval is, dit onmisbaar artikel wordt aangevoerd. De nood, welke reeds zoo hoog is gestegen, neemt door een staking, gelijk de machinisten te Rotterdam er één proclameerden, vanzelfsprekend nog in omvang toe. We hebben dus daar «61 een staking te doen gehad, welke het maatschappelijk en economisch leven in zijn vollen omvang trof, en waartegen, zoo zij hadde voortgeduurd, dwangmaatregelen getroffen zouden moeten zijn. Toch: het woord «schandelijk» zei meer, dan wij inderdaad wilden zeggen en wij nemen de gelegenheid gaarne te baat, om uit te spreken, dat bij ons geen oogenblik de wensch voorzat, de partij der reeders te kiezen. Wij kunnen met veel instemmen, wat Het Volk in het nr. van 15 Januari schreef onder den titel «De opgeheven machinisten-staking.» Maar iets moet ons toch van het hart. Het sociaaldemocratisch hoofdorgaan zegt: «De machinisten van de koopvaardij hebben het hoofd gebogen. Zij konden niet anders. Een kleine groep als
zij vormen, mochten zij niet het welzijn en het brood van honderdduizenden hunner medeburgers opofferen aan hun groepsbelang.» Dit is waarlijk heel mooi gezegd en even mooi van de machinisten gehandeld. Maar mooier zou het nog geweest zijn, zoo zij dit, in een tijd als v deze is, bedacht hadden, vóór zij tot staking overgingen. Wanneer in Engeland de mijnwerkers staken op dit oogenblik, nu de munitieaanmaak alle beschikbare krachten in het werk heeft geroepen, dan begaan zij, hoe billijk hun loon-actie in normale omstandigheden zou zijn, tegenover het land een onvergeeflijke daad. Wij zijn overtuigd, dat de groote massa denkt, zooals wij denken. Maar — en hierop kan niet krachtig genoeg de nadruk worden gelegd — het algemeen
belang, hetwelk eischt, dat de machinisten aan den arbeid blijven, is geen vrijbrief voor de reeders, om zelf groote winsten op te strijken en voor bet personeel bestaans-voorwaarden te decreteeren, welke beneden alle kritiek zijn. Uit de allerbeste bron vernemen wij, dat reeds in het eind van 1915 de machinisten bij hun werkgevers-organisatie het collectief contract ■— waarover thans in hoofdzaak de strijd liep — aanhangig hebben gemaakt. De Scheepvaartvereeniging hield echter de onderhandelingen sleepende en toen zij met hun loonregeling kwamen — in Augustus van het afgeloopen jaar — beteekende deze voor sommigen een verbetering, maar voor de meerderheid van het personeel een achteruitgang, in enkele gevallen zelfs een zeer groote achteruitgang. In het artikel van Hel Volk, waar wij zoo juist op doelden, lezen wij verder het volgende, dat wij, voor een zuiver overzicht van de kwestie, hier meenen te moeten overnemen : «Maar onweersproken is gebleven de bewering van den Bond van Machinisten, dat de machinisten bij de algemeene vrachtvaart niets anders hebben verkregen dan een toeslag van 15°/ 0 boven hun gage, een toeslag, die geheel is opgeslokt door de duurte, terwijl verschillende groote maatschappijen (vaste lijnen van de groote vaart) boven den oorlogs-toeslag van 15°/ 0 nog 15*/ # duurte-toeslag gaven en sommige bovendien nog twee maanden extra gage. Daarentegen gaven de maatschappijen, bij de Scheepvaart-Vereeniging aangesloten, niets en nog eens niets extra. «Wie de beteekenis van deze loonpolitiek ten volle wil beseffen, leze nog eens na, wat Brautigam mededeelde op pag. 413 van den eersten jaargang van «De Soc. Gids» omtrent de winsten, in de algemeene vrachtvaart gemaakt. De dividenden zijn vervier- en vijfvoudigd. Niet minder dan vier ondernemingen keerden over 1915 het geheele aandeelenkapitaal als winst uit; andere maakten 50, 60, 75 procent. De machinisten, van wier toewijding ook voor.het dividend zooveel afhangt, werden nauwelijks schadeloos gesteld voor de algemeene stijging der prijzen; de extra-winsten streken de reeders zelf op, de reeders, die bij de onderhandelingen een hoogen toon voerden, ze sleepende hielden, en ten slotte, toen het conflict was uitgebroken, het door den Minister voorgestelde scheidsgerecht weigerden». Zoo is dus deze zaak van twee kanten bekeken en zal men gaarne onze verzekering aanvaarden, dat wij er in dit conflict geen
oogenblik aan hebben gedacht, de zijde van de reeders te kiezen. Het misverstand, gewekt boven het kopje van ons «Laatste Nieuws» in het nr. van j.1. Zaterdag, kan hiermede dan ook zonder twijfel als opgehelderd beschouwd worden.
"MISVERSTAND OPGEHEVEN.". "Bredasche courant". Breda, 1917/01/18 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB03:000060261:mpeg21:p001
65 «In het paleis?» vroeg hij geheel in verwarring, «het paleis der vrouwen... in den harem?» ... Daarna zeide hij eensklaps: «ik wil naar Naomi gaan, Fatimah.» «Helaas! Helaas!» stamelde Fatimah, «dat kan niet, dat kan niet...» «Fatimah,» hernam Israël met akelige kalmte, «begrijp je niet, vrouw, dat ik nu thuis ben gekomen ? Ik ben in langen tijd van Naomi gescheiden geweest. Begrijp je dan niet, dat ik mijn dochter wensch te zien ?» «Ja, ja,» zeide Fatimah. «Maar gij zult haar nooit meer kunnen zien. Zij is in de vrouwenvertrekken.» Ispaël slaakte een kermenden zucht. «Het was haar schuld niet, arm kind,* hernam Fatimah. «Luister maar naar mij, luister.» Maar Israël wilde niets meer hooren. Zijn toorn was zoo hevig, dat de zwakke pogingen van Fatimah, om hem alles duidelijk te maken, geheel verloren gingen. «Zwijg I» riep Israël. «Wat is er meer noodig te weten? Zij bevindt zich in bet paleis !... dat is genoeg. In het paleis der vrouwen ... in den harem ... wat zou er nog meer te weten vallen ?» Hij besefte al het afschuwelijke van hetgeen was geschied, en zijn toorn veranderde in wanhoop. «0 God!» riep hij «mijn vijanden
wierpen mij in de gevangenis, ik lag daar te verhongeren en te sterven. Zoodra ik vrij ben, haast ik mij, naar mijn kind terug te keeren. Maar waar is zij ? Zij is verdwenen. Zij bevindt zich in de woning van mijn grootsten vijand. Vloek over haar! ... 0, neen, neen, dat niet! Vergiffenis, o God, wat er ook moge gebeuren, dat nooit! Maar de vrouwenvertrekken ... de harem ... Naomi! Mijn dochter... zij was zoo schoon, zoo onschuldig. Mijn lieveling! Mijn duifje! Ik had haar slechts aan te zien, om te weten, hoe lief zij mij had. En nu in den harem — die hel..en Ben Aboo ... die losbandige schurk. Ik heb haar voor eeuwig verloren ! En toch behoorde haar ziel mij toe ! Ik had met God geworsteld ...» Plotseling hield hij op, doodsbleek zonk hij op zijn knieën op den grond, en zijn oogen eu handen ten hemel heffend, riep hij op hartverscheurenden toon: «Dood haar, o God! Dood haar lichaam, opdat haar ziel weder mij moge toebehooren!» Bij deze vreeselijke woorden nam Fatimah verschrikt de vlucht. Het was de laatste opflikkering van den reeds half verdoofden geest. Daarna werd hij stil en bedaard. Toen Fatimah den volgenden dag terugkwam, zat hij voor zijn deur, met levenloozen blik voor zich uit te staren, afgebroken zinnen mompelend. «Ik ben alleen, een metgezel .der uilen... tevergeefs heb ik mijn leven gebeterd... ik zal weldra rJiet meer zijn.» Maar tusschen deze afgebroken woorden door riep bij aanhoudend om Naomi, en steeds op zachten teederen, toon, alsof haar naam hem heilig was. Soms verbeeldde hij zich in de gevangenis te zijn teruggekeerd, en bad hij, zooals hij daar deed, dat iemand voor alle kwaad mocht blijven behoed. Eens meende by een stem te hooren, die riep: «Israël ben Oliël! Israël ben* Oliël!» — «Hier
ben ik ! Isreël is hier !» antwoordde hij. Hij dacht, dat de Kaïd hem riep. De Kaïd was de Koning. «Ja, ik zal naar den Koning terugkeeren,» zeide hij. Hij zag naar zijn haveloozen, morsigen kaftan en trachtte dien af te vegen en vast te knoopen, en ten laatste riep hij met luider stem, alsof hij nog bedienden had : «Breng mij schoone kleederen ... nieuwe witte kleederen... ik ga weder naar den Koning terug!» BESLUIT. Ik heb in mijn leven menigmaal' opgemerkt, dat, zoodra ik het een of ander wilde ondernemen, waarmede ik een goed doel beoogde en dat tegelijkertijd eenige kans op een snellen uitslag opleverde, alle omstandigheden, zoowel de meest gewone als de meer toevallige en onverwachte, schenen samen te spannen, om mij te dwingen, aan mijn voornemen gevolg te geven. Deze vriendelijke gril van het noodlot liet mij niet in den sieek dien morgen van den achtsten December 1859, toen ik Israël ben Oliël aan de deur van zijn hut bij Semsa verliet, om naar Tetoean terug te keeren, met het doel meer bijzonderheden te weten te komen aangaande deze geschiedenis, die mij de grootste belangstelling inboezemde. Het zal ongeveer een uur na zonsondergang zijn geweest, toen ik in de stad terugkwam, want de mooddin riep de geloovipen op tot het laatste gebed. Tatebs, inet 1 uu kappen over het hoofd getrokken, begaven zich met bun gebedenboek onder den arm naar de verschillende moskeeën, en op mijn muilezel daar voorbij rijdend, hoorde ik den . gesmoorden klank van een soort van gezang en het plassen van Water onder de portieken. Deels uit noodzakelijkheid, want in het eenige
hotel was geen plaats meer, deels omdat ik geen enkele gelegenheid wilde laten voorbij gaan, om mijn onderzoek voort te zetten, ging ik, in plaats van myn gids Jellali te zenden, zelf naar de Kasbah, om weder aangaande mijn onderkomen in onderhandeling te treden. Terwijl ik in een morsige patio, waar het naar bedorven visch rook, op den Kalief, den adjudant van, den gouverneur, stond te wachten, werd mijn aandacht getrokken door eene vronw, die mij voorbijsloop en door een deur, aan de andere zijde van de binnenplaats, verdween Zij had een doek over het hoofd geslagen en haar donkere oogen glinsterden door de openingen van den sluier, die voor haar gelaat hing. Bij het licht der lantaarn, die Jellali droeg, zag ik, dat zij eene negerin was en, naar haar kleeding en houding te oordeelen, veronderstelde ik, dat zij een slavin moest zijn. Waarom mijn belangstelling zoo op eens door die verschijning werd opgewekt, in een land, waar dit alles zeer gewoon was, zon ik onrno gelijk hebben kunnen zeggen, maar zeker is het, dat ik, als door een plotselinge ingeving getroffen, Jellali riep en hem beval, die vrouw te volgen en te trachten er achter te komen, wie en wat zij was. Nog voor ik den Kalief had gezien, was Jellali weder bij mij en vertelde mij het verrassende nieuws, dat die vrouw eenmaal slavin bij Israël ben Oliël was geweest, en mij alles omtrent hem zou kunnen vertellen, wat ik wenschte te weten. Dienzelfden avond kwam zij in het geheim bij mij, in het verblijf, ons door den Kalief aangewezen, en dat zich ditmaal in een betere wijk, de M'salla, bevond. Zij was de eenvoudige trouwe ziel, een en al goedheid en vol droefheid over hetgeen haar geliefden vroegeren meester overkwam, in het voorgaande verhaal den lezers als Fatimah bekend.
Zij verkeerde in den grootsten angst over de gezondheid van haar vorigen heer, dien zij in het geheim had bezocht en van wien zij juist was teruggekomen, toen ik haar in de patio had opgemerkt. Die schelm van een Jellali bad dit ontdekt en er gebruik van gemaakt om haar over te halen, mij te bezoeken, haar wijs makend, dat ik een dokter was. Zij vertelde mij alles omtrent Israël ben Oliël, wien zij hoog vereerde, ook van zijn overleden vrouw Ruth, die als eene schoone bloem in haar herinnering leefde, en van Naomi, hun dochter, die zij als een eigen kind lief had. Ofschoon zij haar geschiedenis bij tusschenpoozen, met allerlei uitroepen en zonder eenige orde of regelmaat vertelde, kan ik moeilijk beschrijven, met welke aandoeningen ik naar haar verhaal luisterde. Nog zie ik mij in dat donkere buis, met die zenuwachtige zwarte vrouw tegenover mij; en nadat zij was heengegaan, de belofte medenemend, dat ik mij zoo spoedig mogelijk naar Semsa zou begeven, bleef ik in de kamer daar in de stilte van den nacht heen en weder wandelen, met de grootste teederheid denkend aan het lieve meisje, dat in den vunzigen kerker van de Kasbab was opgesloten, terwijl ik de heftigste verwenschingen slingerde naar den verdierlijkten woestaard, die haar daarin had geworpen. Den volgenden morgen, niet lang nadat ik was gewekt door het oorverdoovend geknal van de geweren der bergbewoners, op de Feddan afgeschoten, om het signaal te geven, dat de Sultan zich naar een der moskeeën begaf om zijn gtbed te deen, zeide Jellali mij, toen hij de koffie binnenbracht, dat een deputatie van Joden in de patio stond te wachten en verzocht, mij te mogen spreken. (Wordt vervolgd).
"DE ZONDENBOK Naar het Engelsch van Hall Caine DOOR JEANNE HUYGENS. (Nadruk verboden.)". "Bredasche courant". Breda, 1917/01/18 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB03:000060261:mpeg21:p001
"Russisch-Roemeensch succes bij Vadeni.". "Bredasche courant". Breda, 1917/01/18 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB03:000060261:mpeg21:p001
Wij gaven gisteren te kennen, dat,-onder het bewind van Trepof, de vrijheid in Rusland illusoir was en vroegen ons af, hoe het daarmede gesteld zal zijn onder het regime-Golitzyn (ook wel Galizin geschreven). Waaraan de nieuwe Minister president zijn benoeming tot het hoogste regeerings-ambt in Rusland beeft te danken, is zelfs ingewijden een volkomen raadsel. De Galitzyn's zijn van hoogadellijke afkomst; de familie is wijd vertakt; er zijn wel dertig prinsen Goiitzyn, zoodat er eerst onzekerheid bestond, wie van hen de uitverkorene was. Prins Nikolai Goiitzyn, het nieuwe hoofd der regeering, is een der door den czaar benoemde leden van den Rijksraad. Politiek is hij een geheel onbekende grootheid. Hij is geboren in 1850, is achtereenvolgens gouverneur geweest in Archangelsk, Kaloega en ïwer. In 1903 werd hij tot lid van den Senaat, in 1915 tot lid vi?i den Rijksrrad benoemd. Op geen enkel gebied van het openbare leven heeft hij zich tot dusver onderscheiden. Zijn hooge sociale positie zal wel den doorslag gegeven hebben bij zijn benoeming, die kan beschouwd worden als een voorloopige verlegenheidsstap, zooals ook is gedaan op het einde van bet jaar 1904 na de vermoording van den Minister Plehwe, toen zeer verontrustende verschijnselen van revolutionaire stroomingen optraden. Toen werd prins Swiatopolk-Mirski tot het hoogste staatsambt geroepen. Het maakt inderdaad den indruk, dat Rusland in het derde oorlogsjaar van revolutionaire schokken niet zal vrij blijven. In een der laatste zittingen van de Rijksdoema vóór haar plotselinge verdaging is daarop duidelijk gezinspeeld door Miljoekow, den leider van de constitutioneele democraten, die heeft gezegd: »De huidige politieke beweging in den boezem van het Russische volk vertoont hetzelfde gezicht, dat zij in de stormachtige dagen van het jaar 1905 heeft gedragen. Op zulk een ernstig tijdstip waagt een hoopje blinden en krankzinnigen het, den loop van deze machtige beweging tegen te houden. Ik wil hier luid uitroepen : Wij zullen in den door ons begonnen stryd niet gaan rusten ; van de door ons ingenomen stelling zullen wij nooit terugwijken.» Zulke revolutionaire taal maakt het begrijpelijk dat een regeering, die zich zwak voelt, grijpt naar het eenige afdoende middel om aan de Doeraa het zwijgen op te leggen. Maar de vraag is, of zij de kracht bezit, om voet bij stuk te
houden. De verdaging van de Doema is het werk geweest van het vorige Kabinet. Hoe zal de nieuwe regeering zich daartegenover gedragen ? De moeilijkheden stapelen zich op van alle zijden : verwarring en onzekerheid op elk gebied van het economische en maatschappelijke leven, treurige toestand aan het geheele front. Dat was in bet vorige jaar ook reeds zoo. Maar nu is het vooruitzicht in de toekomst, nog veel ernstiger, dan het ooit is geweest. In bet binnenland doet de hongersnood zich steeds nijpender voelen; aan de fronten dringen de legers van den Vierbond met verdubbelde kracht vooruit en brengen telkens nieuwe slagen toe aan de Russische strijdmacht. Toch is de hand, welke verzoening bood, afgewezen. Het eerste woord, dat de nieuwe Minister president in het openbaar heeft gezegd, was, dat voor hem, gelijk voor zijn voorgangers, het wachtwoord is: voortzetting van den oorlog tot aan de volledige en definitieve overwinning. De Londensche Daily Chronicle roemt de benoeming van prins Goiitzyn als een groote overwinning «op de pro-Duitscbe camarilla en de duistere machten, die stonden achter den vermoorden monnik Raspoetin.» Hier wordt gezinspeeld op een gebeurtenis, welke een beeld te zien geeft van wat in Rusland voorvalt, dat ons doet huiveren. Den len Januari is het lijk van dezen monnik uit het rivierbed van de Newa opgehaald, gelijk men weet. Hij was een figuur, zooals men alleen in Rusland vindt. Een Siberische boer, wien bovennatuurlijke gaven werden toegeschreven en die daardoor een groote macht uitoefende aan het Russische hof; de Czaar persoonlijk stond onder zijn invloed. Hij had in dezen oorlogstijd in zekeren zin een Europeesche beteekenis gekregen, omdat zijn invloed beslissend kon zijn voor oorlog en vrede. Die man is vermoord in de woning van een lid der hoogste aristocratie, een man, die den prinsentitel draagt en getrouwd is met de dochter van een grootvorst, en aan dien moord schijnt de politiek niet vreemd te zijn. Dagbladcorrespondenten in Petersburg berichten dingen, die haast niet te gelooven zijn. Men verneemt van hen, dat de vermoording van Raspostin zich steeds meer opheldert als een politieke moord. Raspoetin moet, naar' Byzantijnsch voorbeeld, door de gasten dood geschoten zijn Het onderzoek van deze zaak is aan de crimineele politie onttrokken en aan de politieke politie overgegeven. De moord op Raspoetin was besteld. De reden is duidelijk : Raspoetin was voor den vrede, en bij den invloed, dien hij zelfs op den Gzaar bezat, was het te vreezen, dat zijn invloed ten slotte sterker zou blijken dan die van de oorlogsdrijvers der nationalistische kringen. Een feit is, dat de moordenaars van Raspoetin tot heden vrij zijn. Wij kunnen natuurlijk niet alles, wat in Rusland gebeurt, geheel begrijpen. Maar men kan iets voelen voor de slotsom, waartoe de Neue Freie Presse komt naar aanleiding van wat over de vermoording van Raspoetin is bericht: «Wanneer ook maar een tiende deel waar is van die berichten, dan moet er in Rusland een stemming zijn, zooals na den aanslag op Minister Plehwe, toen in het openbaar, in de hotels en restaurants, de elegante mannen en vrouwen uit de voorname kringen juichten, dat de moord was gepleegd. Naar verluidt, zal geen gerechtelijke vervolging tegen de moordenaars worden ingesteld en prins Jussupow moet bij een gastmaal, dat te zijner eere was aangericht, met bloemen bekranst en op de
schouders rondgedragen zijn. Dat zijn toestanden, die een teugellooze maatschappij laten zien. Daarbij komen de voorvallen in de Doema, de beschuldigingen wegens financieele knoeierijen en de stijgende ontevredenheid in het geheele land. Ook daar kan de vrede van onderen komen, gelijk overal in de Entente, waar zwakke regeeringen een krachtige politiek willen voeren.» De door de Roemenen en Russen geboden tegenstand heeft waarlijk tot eenige successen geleid. Het Weensche communiqué zegt, dat bij Vadeni »de vooruitgeschoven Ottomaansche stellingen werden teruggenomen op de hoofdlinie; Von Mackensen was daartoe genoodzaakt door «overmachtige vijandelijke strijdkrachten». En van de legergroep van aartshertog Joseph wordt gemeld, dat de Russen en Roemenen met sterke troepenmachten tusschen het Cassin- en Soesikadal tot den aanval overgingen en er in slaagden, zich op een hoogte te nestelen. Het Petersburgsche bericht gaat verder. Wij lezen daar, dat, na een artillerie-voorbereiding, de Russen erin slaagden, Vadeni (aan den weg Braila-Galatz) te hernemen. Daarop liet Von Mackensen versterkingen aanrukken en onder ten regen van artillerie-vuur gingen de verbonden troepen tot den aanval over, om Vadeni te heroveren. De dichte gelederen werden echter onder Russisch geconcentreerd vuur genomen en met groote verliezen moest de aanvaller zich weder terugtrekken. Wanneer Weenen het minimum en Petersburg het maximum geeft, dan kunnen wij toch zonder overdrijving van een beteekenisvol RussischRoemeensch succes bij Vadeni spreken. Er liepen geruchten — de Londensche pers heeft ze verspreid — dat Griekenland zich weldra aan de zijde van den Vierbond zal scharen. De Grieksche regeering moet de kans schoon hebben gezien, in voortdurend contact met Duitschland te blyven en de opmarsch van Von Falkenhayn in Macedonië zou voor Griekenland het sein wezen, de troepen van generaal Sarrail aan te vallen. In dit verband is het merkwaardig een Reuter-bericht, op gisteren gedateerd, te lezen, waarin het heet, dat Griekenland de eischen der Entente in hun geheel heeft aangenomen, en dat Elliot, de Grieksche gezant, op zijn post te Londen is teruggekeerd. Grooter tegenstrijdigheid kan men zich haast niet denken. Maar het staat toch wel vast, dat men in Entente-kringen de Grieksche regeering, ondanks al haar toezeggingen, niet zoo bijzonder sterk vertrouwt. Het laatste woord in de Grieksche kwestie achten wij dan ook nog lang niet gesproken. Ten slotte: Duitschland is weer een nieuwe »Möwe« rijk en dat kaperschip weet zijn werk goed te doen. De Britsche admiraliteit toch meldt: Sinds eenigen tijd werd aangenomen.dat de volgende handelsschepen, welke lang over tijd . waren, door een Daitschen raider tot zinken waren gebracht: De Engelsche stoomschepen
• Dramalist» (3409 netto tons), «Radnorshire» (2689 netto tons), »Minieb« (2381 netto tons), •Netherby Hall» (2855 netto tocs), »Mont Temple« (7556 netto tons), »King George» (2480 netto tons), »Georgic« (6570 netto tons) en »Voltaire« (5445 netto tons) en de Fransche zeilschepen »Nantes« (2263 netto tons) en »Asnières« (2715 netto tons). Na is een definitief bericbt uit Pernambuco ontvangen, hetwelk deze veronderstelling bevestigt. In den avond van den 15den arriveerde het Spaansche stoomschip «Hudson Maru« ter hoogte van Pernambuco met 237 man aan boord van enkele der verloren schepen, welke op verschillende data tusschen den 12den December en den 12den Januari tot zinken gebracht zijn. Bovendien is de stoomboot iSaint Theodore* (3175 netto tons van Norfolk naar Savona) buit gemaakt en met een prijsbemanning bemand. Het stoomschip «Yarrowdale» (2914 netto tons van New-York naar llavre) is eveneens buitgemaakt en met ongeveer 400 man van de equipages van andere gezonken schepen weggezonden. Dezen moeten ergens geland worden. Er zyn geen andere berichten over de plaats, waar zij zich bevinden, ontvangen. Het is dus een ware slachting, welke deze nieuwe «Möwe« onder de Engelsche stoomschepen heeft aangericht; de verloren tonnenmaat loopt bard naar de 50.000. Nu zal er, van Britsche zijde, wel weder een razzia op den kaper worden gehouden. Maar zelfs wanneer men er in slaagt, bem met bekwamen spoed te nemen, dan zal toch moeten worden erkend, dat hij zijn werk met groote resultaten heeft verricht.
Winteractie aan het Som ine- en Ancrefront. In de Daily Chronicle schrijft de oorlogscorrespondent Philip Gibbs: • De geslaagde aanval onzer troepen ten noorden van Beaumont Hamel, bij welken zij den vijand van een stuk hooggelegen terrein, vanwaar hij onze loopgraven kon overzien, verjaagd en het aantal gevangenen met een honderdtal vergroot bebben, zoodat het totaal der bij dit gevecht aangebrachte gevangenen meer dan 300 beliep, is slechts een voortzetting van een reeks kleine acties, die gedurende de laatste tien dagen op dit deel van bet front hebben plaats gehad. Het zijn geen groote gevechten geweest. Zij zijn ook niet belangrijk als militaire gebeurtenissen, hoe belangrijk ook als plaatselijke acties. Maar zij kenmerken deze wintercampagne en ook den geest der mannen, die in de vuurlinie staan, en het resultaat van onze besliste en doodelijke taktiek, bestaande in het voortdurend en onophoudelijk hameren op den vijand met krachtige ontploffingsmiddelen, zonder hem rust te gunnen, geen tusschenpoos, waarin zijn zenuwen tot kalmte kunnen komen, geen wapenstilstand, hoe het weder ook moge zijn. De grond is in de streek van Beaumont Hamel zóó slecht, als bij langs het geheele front maar ergens te vinden is. Achter de Duitsche linies liggen een aantal meeren daardoorheen moeten hun versterkingen en voorraden aangevoerd worden. De frontlinies aan beide zijden zijn nog slechts in naam loopgraven. Het zijn sterke punten, die in de moerassen uitsteken, aan het eind van slooten, die eens goede loopgraven waren en het misschien weer eens zullen worden, als de regen en de sneeuw ophouden te vallen en langs de borstweringen en de zandzakken neer te sijpelen. In deze slykboel deed de vijand tien dagen geleden de eerste beweging, die aanleiding werd tot al de moeilijkheden van den laatsten tijd en een groot vuur van «haat», zooals onze soldaten zoo'n zaakje noemen, uit een paar vonken deden oplaaien. De eerste beweging had plaats in den nacht van den tweeden dag van het nieuwe jaar, toeu de vijand een post — een onzer vooruitgeschoven versterkte punten — dicht bij de Serre overviel. Een onzer officieren ging er toen op uit, om een onderzoek in te stellen en vond een schildwacht dood liggen, maar geen andere mannen meer. Toen werd besloten, twee Duitsche posten te nemen en die bij wyze van verdedigings-barrière met elkander te verbinden. Het duurde echter vier dagen, voor deze onderneming werd uitgevoerd. Toen, op 5 Januari, even • na zonsondergang, trokken twee kleine afdeelingen op avontuur uit, om de beide posten te gaan nemen. Een officier, een sergeant en ongeveer twintig man trokken naar de links gelegen post. Plat op den grond liggend, schoven zij vooruit, kruipend door de modder en vlak neerliggend, telkens als er een lichtfakkel den grond om hen bêën in licht baadde. Zij zorgden ervoor, geen geluid té maken. Een enkele gedempte kuch zou hun allen het leven kunnen kosten. Zij waren vlak bij den Duitschen schildwacht gekomen, dicht genoeg bij, om hem met een sprong te overvallen, toen hij hen bemerkte, een schreeuw van schrik uitte en vuurde. Driemaal schoot bij, toen wierp hij zyn geweer neer en holde een gedekte schuilplaats in. Het was een schuilplaats met drie ingangen. Onze afdeeüng had zulke schuilplaatsen al eerder gezien en wist, hoe zij daarbij te werk moest gaan, zooals jagers die met fretten jagen, de uitgangen van konijnenholen afsluiten ener slechts één open laten. Toen de Duitschers bemerkten dat twee der deuren gesloten waren, kwamen eenige Duitsche soldaten de derde uitloopen, bleek en bevend en gaarne bereid zich over te geven. Vele anderen bleven beneden en wilden niet naar boven komen. Toen ging de officier, een Schot, naar beneden om ben te halen. Het was er donker, maar hij kon in het uiterste hoekje een groep mannen onderscheiden en hoorde hunne hijgende ademhaling. Zij overvielen hem, maar hij schoot het eerst. Twee van hen vielen neer. Hiermede was de tegenstand gebroken en de overigeB bielden de handen omhoog en gaven zich over*. Gewapende handelsschepen. In de Gaulois van 4 Januari schrijft de Fransche vice-admiraal Besson, dat het noodig is, de geheele bemanning der Fransche handelsvloot bij de oorlogsmarine in te lijven. Iedere scheepskapitein, wiens schip tot zinken gebracht wordt, moet voor een krijgsgerecht terecht staan, om te onderzoeken, of bij wel tot het uiterste weerstand geboden heeft. Vrijspraak moet volgen, als bewezen wordt, dat hij den vijand gedwongen heeft, torpedo's af te vuren. Is het schip echter
zonder verdediging door een torpedo of granaatvuur verloren gegaan, dan moet de kapitein gestraft worden. Hieruit blijkt wel allerminst, dat het in de bedoeling van den deskundige Besson zou liggen, de bewapening der handelsschepen alleen ter zelfverdediging te doen gebruiken. Een uiterst belangrijk punt voor de neutralen, die toegestemd hebben, gewapende handelsschepen der oorlogvoerenden in hun havens toe te laten, is, dat zij dientengevolge kans loopen, in hun eigen gebied, en wel op zeer belangrijke verkeerspunten,' een aanzienlijke oorlogsvloot van de oorlogvoerenden te herbergen. Mocht de regeering, waaraan die vloot toebehoort, op het oogenblik een druk op de neutrale mogendheden wenschen uit te oefenen, dan heeft deze slechts de kanonnen dier «vreedzame» handelsvloot op belangrijke havenwerken en andere verkeersmiddelen te richten, om de wet te kunnen voorschrijven. De insectenplaag in Mesopotamië. Edmund Candler, oorlogscorrespondent van de Times beschrijft in zijn blad de pogingen, om de insectenplaag te bestrijden, die de troepen in Mesopotamië overal volgt. Hij behandelt dit onderwerp op amusante wijze en zegt: «Tusschen de dadelpalmen, zooals bijv. bij Koerna, moeten de riviervaartuigen sneeuwploegen gebruiken, om de wolken van malariaoverbrengende muggen hun weg Ie banen. Er is, om den mensch uit den hof van Eden (die volgens sommigen in Mesopotamië moet gelegen hebben) te houden, geen vlammend zwaard meer noodig. Je kunt. ze er met geen locomotief naar toe trekken .... ....Zoolang alle afval volkomen'verbrand of op andere wijze afdoende behandeld wordt, kunnen er geen vliegen zijn, omdat zij dan geen broedplaats hebben. Er is een groot medisch personeel, dat er op moet letten, dat alle afval op deze wijze behandeld wordt. Een deskundige op het gebied van vliegen-verdrijven is daarom niet noodig en het is geld wegwerpener een op na te houden. Tenminste dat lijkt zoo.
Maar toch ware het wenschelijk, dat hij er is, want ondanks alle maatregelen is de vlieg er nog. De deskundige beeft het niet gemakkelijk. Iedereen is tegen hem. Hij begint zyn taak als inspecteur van gezondheid en eindigt als sanitaire detectieve. De medische officier is tegen hem. De Tommies zeggen weliswaar niets, maar kijken verontwaardigd om de drukte, die hij maakt om een beetje eten, dat zij in een droge gracht geworpen hebben. Hij heeft den Indiër tegen zich, die zegt, dat de Sahib natuurlijk wel weet, dat de goden de wormen en de vliegen geschapen hebben en dat de Sahib hem niet kan wijs maken, dat de vliegen uit de wormen komen. En dan heeft hij tenslotte den commandeerenden officier tegen zich, die het land heeft aan alle specialiteiten en voor den dit en dat wel eens wilde weten, waarom de regeering die lui niet ergens bij de basis plaatst. Alles bijeengenomen, heeft de vliegen-deskundige bij 120 graden in de schaduw een ver van aangenaam leven. Toch heeft hij wel eenig succes, dat hem troosten kan. In den afgeloopen zomer was er zeer krachtig de hand gehouden aan zijn saniteits voorschriften. De medische staf lette er op, dat er de hand aao gehouden werd. Het gevolg is geweest, dat wij in den afgeloopen herfst geen vliegenplaag gehad hebben. Wij hebben nog veel vliegen hier, natuurlijk, en wel in tamelijke hoeveelheden, nu het weer koeler wordt, maar niet te vergelijken bij die van vroeger. Ze verdwijnen nog juist van je wenkbrauwen op het oogenblik, dat je, om ze te raken, jezelf bijna een oog uitslaat; ze dansen over je gemillimeterd en gevoelig hoofd en ontsnappen nog juist, als je je bijna een hersensschudding bezorgt met je vuist; ze wandelen over een veilig deel van je achterhoofd, waar je moeilijk bij kunt, als je een beweging maakt, om ze te verdrijven. En als je woedend opvliegt, om een of ander wapen te grijpen, ten einde ze er mee te dooden, dan trekken ze zich naar een onbereikbare positie onder den rand van de tent terug en kauwen strootjes, tot je weer kalm bent geworden.
Vlaanisehe invloeden in Wales. In de Church Times schrijft een medewerker eenige belangwekkende bijzonderheden omtrent de bewoners van Wales in het algemeen en den Engelschen premier, Lloyd George, in het byzonder. «Er hebben zich reeds vele stammen gevestigd in de dalen van Wales, om er ook weder uit te verdwijnen. Allerlei talen zijn er reeds in den loop der tijden gesproken. De bewoners van Wales zijn uit ethnographisch oogpunt een even samengesteld ras als bet Engelsche. Allerlei godsdienstige en politieke opvattingen hebben er op verschillende tijden haar invloed doen gevoelen. Thans is Lloyd George de hoop des rijks in deze groote crisis. Het is daarom belangwekkend na te gaan, welke ras-, godsdienstige en sociale invloeden Lloyd George gemaakt hebben tot den man, die hij is. Lloyd George stamt niet uit noordelijk Wales. Zyn geslacht is afkomstig uit het Welsh sprekende deel van Pembrokeshire, de landstreek, die meer dan eenig ander deel van Wales te lijden beeft gebad van de invallen der Denen. Maar de voornaamste invloeden waren bier die der Normandiërs en der Vlamingen. In sommige gedeelten van Pembrokeshire schijnen de Vlaamsche elementen de oorspronkelijke bewoners-geheel overheerscht te hebben. In die deelen van Wales hoort men het Welsch nooit spreken. Deze Vlaamsche.invasie heeft weliswaar het grootste deel der bevolking niet verdrongen, maar grooten invloed op haar ljvenswijze en 1 opvattingen uitgeoefend. Men zou kunnen zeggen dat de Vlamingen de eerste radicalen van Wales zijn. (Lloyd George werd dikwijls door zijn tegenstanders de »Welsh radical» genoemd). Tevens heeft de Vlaming in Pembrokeshire den smaak voor de goede dingen des levens ontwikkeld, die in het gewone boerenhuis in Wale» niet voorkomt, en daarbij tevens een luchtiger opvatting van het leven in het algemeen. Eene toespraak van den voorzitter der OnafbankelUke arbeiderspartij in .Engeland. De heer Fred. W. Jorvet, voorzitter van dte Independent Labour Partij in Engeland, hield.
te Leicester een rede waaraan het Deensche blad Socialdemocraten van Januari o.a. ontleent : • De Engelsche regeering heeft zich nu reeds 2'/, jaar lang met den oorlog een leelijke poets gebakken en zich erg verrekend ten aanzien van den duur, de offers van menschenlevens en aan geld. Een millioen manschappen hebben wy reeds verloren. Het bloeittijdperk is voorby. De stoffelijke verliezen, die wij geleden hebben en nog lijden, zijn reusachtig en de intellectueele verliezen en de zedelijke nederlagen van Engeland zijn niet te beschrijven. Maar ook het geheele onderwijs in Engeland heeft onder den oorlog te lijden. Tengevolge van het uitblijven van geldelijken steun groeien vele kinderen zonder onderwijs op. De regeering heeft, volgens Churcbill's eigen woorden, met het leven der Engelsche soldaten zuiver hazardspel gespeeld. De Engelsche regeering meende in het begin van den oorlog, met een expeditie-leger van 150.000 man te kunnen volstaan, om de bondgenooten te steunen en nu verlangt zij van ons »een blanco crediet, om alle eischen te kunnen bevredigen». Engelsch gond naar Amerika. Het geheim van de 'benoeming van de Bank van Engeland tot correspondente van de Federal Reserve Bank van Staat New-York is door het weekblad In- en uitvoer opgehelderd. In de formeele aanstelling van de Engelsche staatsbank tot correspendente van de Amerikaansche bank is de vorm gevonden, waarin de Bank of England goud voor haar zusterinstelling in bewaring zal kunnen nemen, zoodat verscheping onnoodig wordt. Het Engelsche goud gaat dus niet naar Amerika, maar blijft in de kelders van de Engelsche Bank voor Amerikaansche rekening. De Engelsche bank kan er dus niet meer aankomen. Een ware Tantaluskwelling 1 Niemand gelooft, zegt het blad, dat door dezen maatregel de deur voor de Treasury en Echequer Bonds weer wagenwijd is opengezet. Het is een zuivere formaliteit, in het belang der Vereenigde Staten.
De vrees van Frankrtfk voor de schending van de neutraliteit van Zwitserland. Men schrijft ons van Duitsche zijde: Hoe weinig kiesch de Entente ten aanzien van hare tegenstanders optreedt, is opnieuw gebleken uit de beweging in de Fransche pers omtrent de Zwitsersche neutraliteit. Openlijk werd het verhaal rondgestrooid, dat Duitsch land voornemens zou zijn, eerlang de Zwitsersche neutraliteit te schenden, en daarbij werd dan tevens de vrees uitgesproken, dat Zwitserland niet in staat zou zijn, zijn rechten te doen eerbiedigen. Dagelijks kon men die beschuldiging tegen Duitschland in de Fransche dagbladen lezen en zoo werden dus de neutralen tegen het Duitsche rijk opgehitst. En wat blijkt du ? Dat deze geheele beweging alleen ten doel had, om de Fransche kapitalisten, die een aanzienlijk deel van hun vermogen bij Zwitsersche Banken ondergebracht hadden, waar zij deze klaarblijkelijk veiliger oordeelden dan in bet eigen land, te bewegen, hun kapitaal naar Frankrijk terug te brengen. Daardoor zou dan tevens een eind gemaakt zijn aan de onttrekking van de Fransche kapitalen aan den fiscus, welke reeds vau de jaren 1912 en 1913 dateert. Dat dit inderdaad de bedoeling van de ongemotiveerde beschuldiging tegen Duitschland was is door het Parijsche weekblad de L' Opinion in zyn nummer van 30 December verklapt. Een Zweedscli blad over het antwoord der Entente aan WilHon. Het bekende Zweedsche blad Nya Dagligt Allehanda schreef naar aanleiding van het antwoord der Entente: «De Manchester Guardian heeft kort geleden verklaard, dat het antwoord der Entente aan Duitschland oorspronkelijk in het Russisch geschreven was, daarna in slecht Franscb en eindelijk in nog slechter Engelsch vertaald. Ook de nota aan Wilson moet afkomstig zijn van een land, waarin het dolzinnige een al te groote rol speelt. Het is over bekend, dat de Russen en Roemeniers by hun terugtocht voor de nadering der Duitschers zelf hun eigen land zoo wreedaardig mogelijk verwoest en ontvolkt hebben. Nu verlangt de Entente, dat de Duitsche overwinnaars niet alleen het bezette gebied zullen ontruimeu, maar ook nog een behoorlijke schadevergoeding zullen geven en dit gebied herstellen. Het Duitsche bestuur heeft zeker zoo goed mogelijk getracht, de wonden, door Rusland 's verwoestingen aangericht, te genezen, maar het grondbeginsel, dat niet hij, die de schade heeft toegebracht, maar hij, die getracht heeft, haar te herstellen, de eindrekening moet betalen, ia 4och aan twijfel onderhevig.» j .t n&j „Waar wilt ge sterven, kolonel ï" (Woorden van De Castelnau.) In de Mercure de France schrijft R. Brice een artikel, waarin hij een episode vertelt uit de manoeuvre van de «ijzeren divisie», twintig dagen vóór den oorlog in het kamp van Mailly. De generaals Balfourier en Foch hadden juist de manoeuvre-kritiek geleverd, toen generaal De Castelnau het woord nam en zich tot kolonel De Cissey richtte met de woerden: »Waar wilt ge sterven, kolonelf» De kolonel onderdrukte een glimlach en maakte een afwerend gebaar met de hand: hij dacht aan een scherts en gaf er de voorkeur aan, op de vraag niet te antwoorden. De meeste aanwezigen gaven evenals hij blijk van hun verbazing, Maar op gebiedenden toon werden de woorden herhaald, die nog in mijn ooren klinken: «Kolonel,'waar wilt ge sterven?» De kolonel glimlachte nu niet meer; hij begreep, dat er geen ontkomen meer was en hij mompelde: • Maar dat weet ik niet. Ik wil niet doodgaan.* En terwijl de generaal langzaam de armen kruiste, nam hij met den blik dengene, die dat bedroevende antwoord had gegeven, van top tot teen op. De tegenstelling tusschen den ondervrager en den ondervraagde was sprekend : de kleine gestalte van den generaal scheen de reuzengestalte van den kolonel uit te dagen: een dwerg tegenover een reus. • Hoe? Ge weet het niet?» riep de generaal uit. »Gij weet niet, dat er voor een soldaat een moment is, waar hem niets anders te •doen overblijft dan te sterven?» Zyn stem werd zachter en nam den klank aan van die van den liefhebbenden vader, die aan zyn kind een vermaning geeft.
Een wolk trok over de aanwezigen. Niemand van de officieren was gewoon aan een dergelijk oproepen van den dood naar aanleiding van een manoevre-kritiek. De vraag veroorzaakte dezelfde onbebagelykheid als de tegenwoordigheid van een indringer in een kring van vrienden. De generaal bemerkte dit en hij wilde zirh verklaren over de vraag, die de toehouders geneigd waren te beschouwen als een boutade. Hij zeide: • Heeren, gij verbaast u over de vraag, die ik gedaan heb aan kolonel De Cissey. Gij hebt u voorbereid om wetenschappelijke oorlogsoperaties te leiden ; maar zijt gij ooit besloten te sterven ? En toch moet gij dat. Het is een esssentieele eisch van ons beroep. De militaire eer is een andere dan de maatschappelijke eer, ze stelt zich niet tevreden met het eerste bloed, dat men stort. - De plicht, die ze ons oplegt, heeft slechts één grens, de laatste van alle; die, waarna wy niet meer kunnen doen dan de harten verbeflen door de herinnering aan ons beeld: die waar ons verstand, onze wil, onze energie, onze moed zijn uitgeput: die grens, dat is de dood!» («Inderdaad, hy schertst niet, onze aanvoerder,» liet een artillerie-officier naast mij zich ontvallen) • De terugtocht kan soms een manoeuvre zijn, noodig om de krachten te verzamelen en opnieuw te groepeeren voor een nieuwen slag. Nooit mag ze een vlucht zijn. Bij elke ongelukkige actie is er een grens, die men niet mag overschrijden, op straf van ons Fransch bloed, onze taak van soldaat en bet vertrouwen, dat het vaderland in ons gesteld heeft onwaardig zijn. Deze grens van weerstand tot het uiterste, heeren, is de plaats, waar men zich laat dooden. Men kan sterven overal. Maar men laat zich dooden daar alleen.. De keuze van deze stelling is van kapitaal belang, want zij is het bolwerk in eiken veldslag. Het geheele systeem der operaties hangt af van de hechtheid daarvan. Om ze te bepalen is het noodig het terrein, waarop men opereert, grondig te kennen, zoomede de middelen waarover men beschikt. En het is door zulke besluiten, dat zich de kennis en de waarde der aanvoerders openbaren. Gij ziet het, heeren, welk gevoel van trotsch iemand moet bezielen, wanneer bij zich in staat ziet deze woorden uit te spreken :»Laat komen wat wil, ik zal blijven !» Twee maanden later heeft de weerstand van onze troepen bijna dag aan dag, op ditzelfde terrein van Mailly le-Camp, waar de mannelijke voorwaarden van generaal de Castelnau hadden weerklonken, de élan van de Duitsche ivasie gebroken. Ongezeer denzelfden tyd heeft een shrapnellkogel de dappere borst van kolonel De Cissey, die de glorierijke verdediging van de Couronné de Nancy leidde, doodelijk getroffen. Was het een eenvoudige toevalligheid, of moeten wij gelooven aan een profetie ?
"DE OORLOG. Overzicht.". "Bredasche courant". Breda, 1917/01/18 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB03:000060261:mpeg21:p001
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1917/01/18 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB03:000060261:mpeg21:p001