EERSTE BLAD.
. y Zi j, die zich met i Oct. op deze Courant d
abonneeren, ontvangen de in 1 September noft verschijnende s nummers GRA T I S.
Reclames betreöende de bezorging dezer Courant,
gelieve men tijdig op te geven aan ons bureau, Groote Markt 33.
Veranderingen in advertentiën gelieve i « i * i.
men steeds op den dag der uitgave vóór i) uur in te zenden, daar anders niet voor de uitvoering der verandering kan worden ingestaan.
N a a w H N O H * B o * M fc « N B
BEDIEN. STOFFEER DEP IJ. Geb. verhoeven, Voemarkt 32, BREDA. Tel. 212. DE VLINDER. Meubileeringen. Wiegen. Luiermanden. BEHAA6ERIJ. MEIBILFABRIEK.
s e M » % 1 M X I « I B H I » H O *1 s H « s a H I
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1907/09/14 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327071:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1907/09/14 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327071:mpeg21:p00001
II. Het scherpe licht dat opgegaan is over het wezen der technische ontwikkeling geeft menigerlei vingerwijzing *
tot juiste beantwoording van vragen, die zich op het gebied der uitvinding voordoen. Allereerst moet worden opgemerkt, dat niet ééne uitvinding, hoe opzienbarend ook, het geheel op zich zelf staande product is van het denken desgenen, wiens naam met den roem dier uitvinding is gekroond. Iedere uitvinding is inderdaad een tijdelijk eindpunt van vele opvolgende technische vindingen, die te zamen hangen als de schakels van een ketting. Dikwijls is de vinding van den man, die de laatste schakel aanbracht en daarvoor de dankbare vereering van tijdgenoot en nageslacht wegdroeg, veel minder grootsch dan die van zijn voorloopers. Veelal is hij de geluksvogel, wien een wetenschappelijke erfenis te beurt viel, _ die hij aan vulde en voor de praktijk bruikbaar maakte, door op den weg der ontwikkeling eene kleinere schrede voorwaarts te doen dan zijne grootere voorvaderen deden. De vrucht was rijp. Zij viel hem in den schoot. Zoo kan Marconi, de schepper van de practische benutting der draadlooze telegrafie, aanspraak maken op de erkenning van zich zeer verdienstelijk te hebben gemaakt, — maar even hoog, zoo niet hooger, staan de talentvolle mannen Branley, Maxwell en Hertz, die Marconi’s voorgangers zijn geweest, in zake de oplossing die hij ten einde bracht. De zucht der menschen om de eer eener uitvinding altijd aan één bepaald persoon toe te kennen, gaat soms zóó ver, dat mannen met die eer worden gekroond, die part noch deel aan de uitvinding hadden. Zoo heet de Freiburger monnik, Berthold Schwartz, de uitvinder van het buskruit, ofschoon het zeker is, dat de werkelijke uitvinder niet de genoemde Schwartz is geweest, maar een onbekend gebleven persoon. Bij de beantwoording der vraag of de eer van eene uitvinding uitsluitend toekomt aan hem, die daarmede in concreten vorm optrad, dan wel of ook
aan anderen daarvan een deel toekomt en zoo ja, welk deel, is er nog iets dat wij niet mogen voorbijzien. Van al degenen, die aan de ontwikkeling eener technische schepping deel hebben, komt een groot, zoo niet het grootste deel toe aan hem, die den grondslag legde voor die ontwikkeling en de eerste was van de reeks van heroën, wier denken op dien origineelen grondslag voortbouwde eu wier arbeid den laatstehunner in staat stelde zijn vindingswoord te spreken. Die eerste is dikwijls iemand, die slechts de grondvraag stelde, maar geen bijzondeie concrete oplossing vond. Maar de opmerkzaamheid der wereld, op zijn grondgedachte, op zijn vraagstuk vestigende, is hij de man, die de ontwikkeling van zijn probleem in gang bracht. Daarom dan ook zal men aan dusdanigen als Jules Verne, nimmer de hoogachting mogen onthouden die zij verdienen, en zullen baanbrekers op het gebied van het weten, zooals Robert Mayer of het echtpaar Curie steeds in dankbare herinnering worden gehouden. De onverbiddelijk vaststaande wetten, die den ontwikkelingsgang van iedere uitvinding beheerschen, zijn dan ook I oorzaak dat een en dezelfde uitvinding te zelfder tijd op meer dan een plaats wordt gedaan. Toeg.?rust met dezelfde kennis van wat hun voorloopers in deze vergaarden en ontwikkelden, moesten zij met hun helderheid van geest natuurlijk tot gelijk resultaat, tot dezelfde meest nabij zijnde gevolgtrek- i king op de ontwikkelingsbaan komen. Dientengevolge werd dan ook de voor 1 de electro-techniek zoo belangrijke i draaistroom of driephasige wisselstroom 1 te zelfder tijd uitgevonden door Tesla < in Amerika en door Ferraris in Italië. 1 Het is dan ook alleszins duidelijk, j dat een vindingrijk man alleen door t taaien arbeid en onverdroten bestu- g; deering van wat op het gebied zijner a keuze reeds gevonden werd, een geniaal i uitvinder wordt. Iedere uitvinding c doorloopt in het hoofd dat haar uit- 1 broedde, evenals het embryo van plant t
of dier of mensch, naar de biogenetisch! grondwet of levensleer van Hackel, all< hoofdstadiën der trapsgewijs voortgaande ontwikkeling. Een leek, die of 'een uitvinding zint, zal gewoonlijl slechts dat uitvinden, wat binnen he' bereik valt van zijn wetenschappelijk! ontwikkeling. Zijne vinding zal dus in den regel van minder beteekenis zijn, dan wat meer wetenschappelijk gevormden zullen vinden of reeds vonden. Niet onbelangrijk is ook, wat de patentcolleges opmerkten, dat gewoonlijk op ieder technisch gebied aldoor een bepaald en ongeveer gelijkblijvend aantal uitvindingen plaats vindt. Doet zich echter iets bijzonders voor, zooals een ongeluk of een opzienbarende uitvinding of ontdekking, iets dat de opmerkzaamheid en de algemeene gedachte op een bepaald probleem vestigt, dan wordt het aantal hierop betrekking hebbende uitvindingen aanmerkelijk grooter. Hieruit blijkt, dat de toename der ontwikkeling bepaald afhankelijk is van de mate der prikkeling, die op het scheppend brein inwerkt en van een objectieve oorzaak uitgaat. Daar iedere grootsche schrede voorwaarts op het gebied van uitvinding of wetenschap het gevolg is van eene menigte voorafgaande enkelvoudige oplossingen of vindingen, bestaat de arbeid van een bij tijden opduikend ?enie, hoofdzakelijk hierin, dat hij de uitgangspunten der bekende enkelvoulige vindingen opdelft en de dus verzamelde factoren tot één grondwaaraeid of hoofdfactor herleidt. Het genie s te vergelijken bij een convergeerende ens, die een groote menigte enkelvoulige stralen in één punt vereenigt. Iet verloopt niet in zijwegen of speciale >aden die het vrije uitzicht belemmeren, naar zoekt op een wetenschappelijk gebied een zoo groot mogelijk materiaal 'an feiten of factoren te verzamelen, ïit welk materiaal hij alsdan de logische :onc'usie trekt. Zeer zeker moet dan iet genie ook de geluksvogel zijn, die e juister tijd komt, dat is op het
j moment, dat de enkelvoudige navor5 schingen tot genoegzaam resultaat zijn - gekomen. Zoo had reeds een tal van • verlichte helderdenkende mannen, als : Lamarck, Buffon en Goethe, de ont; wikkeling bespiedend, gearbeid. Maar > voor Darwin was het weggelegd, de s grondwet der ontwikkeling te formui leeren. Bijzonder Ioonend moet de arbeid zijn van hem, die navorscht op het gemeenschappelijk gebied van wetenschap en techniek. De vereenirins: toch van het hulpmateriaal, dat op twee zoo verwante velden gevonden wordt en den navorschers ten dienste staat, moet spoediger tot verrassende resultaten voeren, dan al het materiaal, dat slechts één veld opleveren kan. Daardoor hebben wij dan ook de geluidsleer en de uitvinding van den oogspiegel te danken aan den natuurkundige Helmholtz, die èn op het gebied der muziek, èn op dat der geneeskunde volkomen thuis was. Zal iemand succes hebben met zijn uitvinding, dan is het niet genoeg dat hijzelf overtuigd is van hare waarde, maar ook de menschen moeten die waarde begrijpen. Kan de uitvinder over genoegzame finantieele middelen beschikken om zijn vinding te belichamen in, voor de praktijk nuttige en onontbeerlijke objecten, aan kan nij ae menschen dwingen tol recht begrip van het voordeel zijner geobjectiveerde vinding. Ontbreken hem de genoemde middelen, dan kunnen zich twee gevallen voordoen. Zijne vinding is öf een zoodanige dat zij, van hetgeen op dat gebied reeds bestónd, slechts een wijziging, een aanvulling, een gedeeltelijke verbetering is, die door ieder belanghebbende begrepen en ook verlangd zal worden Is daarentegen de uitvinding van dien aard, dat zij een algeheele ommekeer op wetenschappelijk of technisch gebied vordeit, een geniale reuzenschrede op den weg der ontwikkeling, dan zal de geniale uitvinder in den regel voor zich niet het succes hebben, dat den kleinere ten
deel valt. Het groote publiek kan zijn gedachtengang niet volgen, en waar zelfs de mannen van het vak gewoonlijk zóó ver bij hem achter staan, dat ook zij het hoofd schudden en over hem de schouders ophalen, wat wonder, zoo hij op onwil stuit, waar hij hulp behoeft voor de overtuigende belichaming van wat zijn geesteskind, zijn uitvinding is. Wat wonder, zoo ook hem slechts hoon en spot te beurt valt. Eerst als in den loop des tijds een aantal opvolgende uitvindingen den afstand tusschen het laagtepunt zijner tijdgenooten en het hoogtepunt door zijn genie bereikt, trapsgewijze zullen hebben aangevuld, eerst dan zal de wereld beseffen, hoe groot de geniale denker, de bespotte droomer is geweest, en hem, als vergoeder voor kommer en honger, een steenblok wijden, dat zijn beeltenis vertoont. Dan is het lot geweest van Ressel en vele anderen. Heeft de geniale uitvinder het zeldzame geluk de genoemde aanvullingsperiode te overleven, dan oogst de oude man van den arbeid zijner jeugd, zooals misschien Robert Mayer — wanneer men zich hem nog herinnert en zijn discipelen of nawerkers niet alles hebben binnengehaald en . . . behouden. In deze verklaring van de tijdelijke miskenning der groot-genieën, ligt dan ook de reden van het in de geschiedenis der uitvindingen zoo vaak voorkomende feit, dat een vinding of ontdekking van jongeren datum, inderdaad eeuwen oud is. De waarde van het oudtijds gestelde en gesprokene, drong eerst tot ons, de nakomelingen door, in het licht der aanvullingen. Zoo ziet men, dat het succes eener vinding afhangt van het rijp zijn der menschen voor hare conceptie. Die zijn tijd te ver vooruit is, diens ontwikkelingswoord gaat aan den tijdgenoot voorbij, Dit geldt niet slechts op het gebied van wetenschap en techniek, maar ook voor kunst en literatuur — men denke slechts aan Richard Wagner, Schopenhauer en Nietzsche. Dit feit rechtvaardigt de dringende aanmaning om in alle kringen en standen, natuurkundige kennis en wetenschap aan te kweeken, te bevorderen en de vorming der jeugd in die richting te leiden, opdat het groote belang van natuurkundige en technische oplossingen spoedig algemeen worde beseft. Zoodoende mogen wij nog van onze eeuw een machtigen vooruitgang verwachten, in cultuur en beschaving. Het is de moeite waard van dit boekje in zijn geheel kennis te nemen.
"UITVINDINGEN.". "Bredasche courant". Breda, 1907/09/14 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327071:mpeg21:p00001
POSTHUMUS BEDDEIN en MATRASSEN *ijn ~ hHIvJTScr de
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1907/09/14 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327071:mpeg21:p00001
Historische roman uit den tijd vau de verwoesting van Jeruzalem. BOOR Dr. A. HALBERSTADT. 11 »En is dat soms verkeerd P; dacht niet onze vader er ook zoo over? Toen gij het in het begin zoo verstandig badt aangelegd om bij den Romein het wantrouwen weg te nemen, behoefdet gij slechts al de Vorsten, die nn onder den druk van Italië zuchten, als een levenden keten aaneen te schakelen en daarmee hadt gij zeer gemakkelijk den dolzinnigen komediant den Keizer, knnnen worgen. En niet slechts onze aanzienlijken, het geheele volk, was reeds lang op die gebeurtenis voorbereid. Eén wenk van u was voldoende geweest om alle harten voor u te doen kloppen, om elke hand voor uw dienst te doen wapenen.” Aggrippa lachte hard en spottend: »Het volk, een onontwikkelde, domme bende! Zij weten zelf niet, wat zij willen! Vandaag dit, 'morgen dat! Herinnert ge u niet hoe spoedig het ons gelukte 1 om door een weinig welbespraaktheid en een paar | tranen de menigte weer tot gehoorzaamheid aan Rome te brengen P En toch had Florus als een wild dier onder hen huis gehouden.” i ïMaar zij hadden ook betere verwachting van ons En nu zij zich wederom misleid zien, trachten 1 zij zich zelf te helpen en beproeven zij zonder u 1 c dat, wat u met hem vereenigd tot een beheerscher der wereld zou maken.'’ , «Meent gij dat inderdaad, Berenice? Vroeger dacht gij er anders over.’’ v De Vorstin lennde zich achterover en keek strak i Voor zich uit. «Vroeger was ik een lichtzinnig, 1 v
onbezorgd schepseltje,” zeide zij langzaam, «en leefde ik slechts voor mijn schoonheid en mijn genoegen. Wat bekommerde ik mij om vaderland en godsdienst. De wereld was voor mij een hof, waarin de bloemen slechts om mij hare geuren verspreidden en de vruchtten slechts om mij bloeiden. Eerst die vreest-lijke dagen in Jeruzalem openden mijn oogen voor het feit, dat er ook plichten bestaan voor alle menschen, en dat die hof geen bloemen of vruchten kan opleveren, indien pr “let geploegd, gewied, gezaa-'d en bevochtigd wordt. Wie deed dit nu P Niet wij. Juist de lagen van geboorte, de geminachten vermoordde men voor onze oogen, hunnen vrouwen deed men Bmaad aan, de hoofden hunner kinderen verbrijzelde men tegen de muren onzer paleizen. En toen kwam het op eens als eeu openbaring in mij op: hadden met die arme lieden een onomstootelijk recht op een aandeel van den oogst?” In nadenken verzonken hield zij op, en dit groote ienkbeeld verleerde aan haar trekken een edele, verhevene, hoewel zwaarmoedige uitdrukking, die weinig overeenkwam met haar volle, weelderige lippen en haar van drilt bevende handen. Agrippa glimlachte. ö , slk merk dat gij tijdens uw eenzaamheid in ^aesarea, weder in de Grieksche wijsbegeerte hebt ;estudeerd.” Zij bleef rustig liggen. «Wat beteekent wijsbegeerte, terwijl het leven elf een leerschool vormt P” «Het leven! Is het niet juist het leven, dat de leden, waarmee gij zooveel medelijden hebt, onder e voeten treedt!” loen verhief zich Berenice op eens, en een straal au vurige toorn gloeide in haar oogen. «Niet het leven,” sprak zij; «wij zijn het, die ertrappen. En,” ging zij zeer toornig voort, wanneer wij nu eenmaal zoo baatzuchtig en zoo reed zijn om onze belangen boven die van anderen
te stellen, wanneer wij ons lichaam slechts kunnen versterken door een bad te nemen in menschenbloed, waarom laten wij dan aan die ongeiukkigen te minste niet het eenige ongevaarlijke en voor ons tot niets dienende, liet geloof aan de vergelding hiernamaals, aan de schoone belooniug, die hen daar wacht voor al wat zij hier geleden hebben P Waarom bij hen het kinderlijk zalig geloof vervangen door de schaduwgoden van Egypte, den onzedelijken, zwakken Olympus of de steeuen poppen van RomeP Want juist dat maakt het volk van het Oude Verbond zoo sterk en onoverwinlijk, dat het gevoelt het hoogste goed van het menschelijk bewustzijn, de verhevenste zielskracht te moeten verdedigen tegen de ellendige, dierlijke laagheid van Rome. Er zal geen oorlog gevoerd worden om aardsche goederen, maar een strijd om het denkbaar hoogste, om God.” Berenice scheen zichzelf met hare woorden bedwelmd te hebben. Vol geestdrift en overspanning verhief zij zich en stond plotseling met de opgeheven rechterhand voor haar broeder. Haar donker gewaad hing zonder plooien om haar leden en gaf aan baar hooge gestalte tegelijk iets vau een profetes en van een vorstin, zoodat Agrippa het hoofd op de borst liet zinkenen in verlegenheid met zijn armband speelde. Ook haar ontging de indruk niet, dien zij op hen gemaakt hal; haar lippen namen de trekken aan van ingehouden afkeer en met verbittering riep zij hem toe. «Door uw geringschatting en onverschilligheid in vroeger dagen berokkent gij u, nu gij de groote kracht van dit volk leert bewonderen, zooals het dat verdient, zooveel moeilijkheid en treurigheid. Uw aanklacht zij tegen u zelf gericht. Gij beweert I dat ik door mijn gedrag en de openbaarheid mijner j gevoelens den argwaan heb opgewekt, van dezen Romeinse hen huurling! Ha, ha! Flavius Vespasianus. j Wie is hij, dat de oogen eener Koningin van . Judaea, de kleindochter van den grooten Herodes, I
bang op zouden zien naar het trekken zijner oogleden. Zijn grootvader, een zaakwaarnemer van gering allooi, bezoedelde zijn handen met schandelijk verkregen geld; in Alexandrië noemden de menschen hem een haringkoopman, zooals zij vroeger een hunner Koningen om diens schraapzucht noemden, en hij is doodsbang voor Nero, omdat hij eens door bij een tooneelopvoering een oogenblik in te slapen dezen geërgerd heeft. Wacht maar; domme, luie I Britten en Germanen kon hij overwinnen, maar hier wacht hem een verheven heilig wezeD, dat hij in zijn bijgeloof en vrees door armzalige offeranden voor zich denkt te winnen, ofschoon hij het beoorloogt. Maar die verhevene zal hem door den arm van zijn volk spoorloos van de aarde doen verdwijnen.” Uitgeput door zooveel hartstochtelijkheid en toorn viel zij op haar rustbed neer. De spottende glimlach van Vespasianus had naar gisteren bij hare ontvangst zeer beleedigd en haar gevoel van trotschheid in opstand gebracht, de trotschheid der kleindochter van Herodes, van het volk van ludaea, dat den omgang ontweek met ieder, die niet God diende. Niettegenstaande haar algemeene ontwikkeling, waarin zij ver boven haar stamgenooten stond, die in het heilige land afgesloten en slechts voor den godsdienst leefden, had zij toch - nog geen gelegenheid gehad om den onbeperkten overmoed en de opgeblazenheid der Romeinen, zooals die zich tegenover de slaafscbe en kruipende natiën van een groot deel der toen bekende aarde voordeden, in volle mate te leeren kennen. De koele Vespasianus had haar die thans doen zien. Schertsend had hij baar verweten, dat zij nog geen aanvraag had gedaan om het Romeinsche burgerschap. «Rome beheerscht de wereld,” had hij haar toegevoegd, «en Berenices schoonheid en vernuft zouden Rome beheerschen.” Maar zij had met opgeheven hoofd en saam-
geknepen lippen geantwoord: «Berenice is Koningin en een Judaëische.” En daarop brak Vespasianus met een lompen, smadelijken lach los en zeide: «Koningin is niets, Judaëische iets, Romeinsche alles!” Dat woord nu brandde nog in haar binnenste en zij gevoelde, dat [ geen Jordaan vol bloeds die beschimping van haar voorhoofd kon wisschen. Agrippa was op den driftigen uitval zijner zuster doodsbleek geworden en zijn oogen rolden heen en weer. Door den onverwachten overgang van de voorheen onbezorgde vrouw tot de dweepster zag hij al zijn wel overlegde plannen bedreigd. Wel had Berenice vroeger nu en dan plotselinge neigingen tot vroomheid getoond, maar deze waren even spoedig verdwenen als zich nieuwe aantrekkelijkheden voor haar opdeden, die haar krachten vorderden. Maar zoo krachtig als nu had dat nooit plaats gevonden, en nooit had zij zich zoo onverschillig getoond voor wat Agrippa het belang van zijn huis noemde Hij geloofde evenwel het middel te kennen om haar tot medewerking te brengen. Hij boog zich namelijk over haar heen en legde zijn wang op de hare, zooals hij altijd placht te doen, wanneer hij iets van haar gedaan wilde hebben. Hij wist, dat hij haar zellkennis moest vleien, en dat zij door niets spoediger te winnen was, dan door schijnbare onderworpenheid aan haar wil. Op dat oogenblik kwam ook de gelijkheid van uiterlijk bij beide Heden zeer duidelijk aan den dag. Z,j hadden dezelfde edele trekken, maar droege°n ook dezelfde kenmerken van hun wellustigen aard, welke beide zaken als een schoonheid in het geslacht van Herodes geroemd werden. (Wordt tervolgd)t
"BERENICE.". "Bredasche courant". Breda, 1907/09/14 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000327071:mpeg21:p00001