Bij deze Courant behooren 2 Bijbladen.
IV. Er is slechts een zeer kleine verplaatsing Van het zwaartepunt noodig om een visch het evenwicht te doen verliezen. De volgende proeven door Regnard genomen kunnen daarvan het bewijs leveren. Hij bevestigde aan den staart van een karper, die 325 gram woog, een gewichtje van 2 gram , dus het 162 gedeelte van het lichaamsgewicht, en nam toen waar, dat de karper alle mogelijke moeite deed om in horizontalen stand te blijven, doch het gelukte hem niet, hij nam eindelijk den verticalen stand aan, met den kop naar boven gericht, en bleef daarin tot dat het gewichtje van zijn staart verwijderd werd. Door hetzelfde gewichtje aan den bek vast te maken, verkreeg hij hetzelfde resultaat, doch nu werd de staart naar boven gekeerd. Een andere proef werd genomen met een gewichtje van 20 gram dat aan de rugvin van denzelfden karper bevestigd werd, ten einde te onderzoeken of een visch, niettegenstaande hij „topzwaar” is , zich met zijn vinnen recht kan houden, en tevens om te zien welke vinnen bij zijn pogingen den meesten dienst verrichten. Het gewicht viel natuurlijk op een der zijden van den karper en trachtte hem op zij te trekken. De visch boog zich naar den kant van het gewicht en begon, om niet omgeworpen te worden, met kracht te zwemmen, en wel met de borsten buikvinnen van de naar beneden gerichte zijde ; die van de andere zijde waren slechts uitgespannen, maar bleven onbeweeglijk. Maar eindelijk waren die pogingen niet meer voldoende, hij viel op de zijde en, zijn^staartvin sterk gebruikende, begon hij te zwemmen op dezelfde wijze als de platvisschen. Eindelijk van vermoeidheid uitgeput, zakte hij naar den bodem en gaf alle pogingen om wêer in evenwicht te geraken op. Na deze korte schets, het evenwicht der visschen betreffende, gaan wij ons een weinig verdiepen in de wijze waarop zij zich in het water voortbewegen. Voor zoover ik kan nagaan, was de Italiaan
Borelli de eerste die een bijzondere studie van die beweging gemaakt heeft. In het jaar 1680 verscheen van zijn hand te Rome een werk getiteld: „De motu animalium” waarin zijne onderzoekingen en meeningen omtrent de beweging der dieren werden medegedeeld. Volgens hem, zou de voortbeweging der visschen alleen door het heen en weder slaan van den staart plaats hebben. Men zou deze dieren dan moeten vergelijken met een schuit, die door middel van een roeispaan aan de achtersteven wordt voortgestuwd. Als een visch met zijn staart een beweging naar rechts maakt, zou de kop zich, volgens hem, naar links bewegen, en omgekeerd ; het gevolg van die twee tegengestelde bewegingen zou dan de voortbeweging zijn volgens een rechte lijn. Deze verklaring scheen zoo eenvoudig en klaar, dat de meeste natuurkundigen er zich bij neerlegden en haar voor de ware hielden. Anderen, zooals Brugmans, waren van oordeel, dat de voortbeweging voor een groot deel moest worden toegeschreven aan het met kracht uitstooten van het water door de kieuwdeksels. Zoo deze voorstelling juist ware, zegt Vrolik in zijn „Leven en maaksel der dieren”, zou elke visch zoo lang hij adem haalt, een perpetuum mobile zijn, welke tegenspraak Brugmans zelf schijnt gevoeld te hebben, maar dan ook gepoogd heeft haar te ontzenuwen, door de borstvinnen als een middel voor te stelten, waardoor, zoo zij zich uitbreiden tegenwicht kan worden veroorzaakt. Door de verbreeding toch, welke het voorste gedeelte des lichaams dan erlangt, zou een genoegzame tegenstand ontstaan, om de voortstuwing door het uitstroomende water te beletten. Volgens Brugmans, zouden de visschen dus alleen zich stil in het water kunnen houden door de tegenwerking der borstvinnen. De meening van Brugmans berust op onvolkomen waarneming. Er zou alleen van voortbeweging sprake kunnen zijn, als de opening der kieuwspleten gelijktijdig geschiedde met het sluiten van den mond; als het water dus door den mond opgenomen met kracht door de kieuwspleten verwijderd werd, maar wij weten thans, zooals ik vroeger reeds mededeelde, dat mond- en kieuwspleet zich gelijktijdig openen en sluiten. Er wordt zoowel water door den mond als door de kieuwspleet uitgedreven en opgenomen, en de • ... -
krachten heffen dus elkander op. Mogen wij Vrolik gelooven, (*) dan verkondigde Brugmans nog andere onwaarschijnlijkheden betreffende het zwemmen. Over de beweging der borstvinnen sprekende, zegt hij: „keeren zij achterwaarts terug, zoo doen zij zulks met hare breede vlakte, waardoor alsdan het verplaatste water tegen het lichaam van den visch wordt aangedrukt, om deze voort te stuwen”. Ik zou meenen, dat indien een visch een golf water tegen zich aankrijgt die van voren komt, hij juist naar achteren wordt gestuwd! Het voornaamste voortbewegingswerktuig der visschen is de staart en wel, niet alleen de staartvin, maar de geheele staart, dus het geheele achterste deel van zijn lichaam. Dat de borstvinnen hij de voortbeweging een groote rol spelen is niet te loochenen, ofschoon ze niet, zooals vroeger door sommigen werd beweerd, als roeiriemen moeten worden beschouwd , waarmede de visch zich voortroeien kan. Dikwijls is de staart alleen niet voldoende en is een krachtige beweging der borstvinnen noodzakelijk om een visch uit de diepte naar boven te brengen. Zooals men duidelijk kan waarnemen bij de van een zwemblaas verstoken kwabalen en pietermannen. Maar bij de meeste visschen doen de borsten buikvinnen hoofdzakelijk dienst om het naar beneden zakken te voorkomen, zoolang het lichaam nog niet de dichtheid van het water heeft verkregen. Als een visch zich langzaam voortbeweegt, worden door hem de borstvinnen ook gebruikt evenals bij het achteruit zwemmen. De golvende beweging dezer organen is dan prachtig waar te nemen. Als zij den slag naar achteren maken, zijn ze breed uitgespreid ; om weer naar voren te komen , nemen zij een schuinschen stand aan, zoodat het smalle bovenste deel naar voren wordt gericht. Zij snijden nu het water en ontmoeten bijna geen weerstand. Weer in hun voorsten stand gekomen worden ze verticaal geplaatst, en de achterwaartsche beweging begint op nieuw. Het is ook wel mogelijk dat de borstvinnen den visch het wenden vergemakkelijken, doch ook deze beweging geschiedt voornamelijk door den staart. Men ziet bij het zwenken, (*) De verhandelingen van Brugmans waaruit Vrolik put staan mij op het oogenblik niet ten dienste.
vooral wanneer het plotseling geschiedt, het lichaam zich krommen, zoodat de holle zijde gekeerd is naar de richting die de visch nemen wil. Als een visch b.v. rechts om wil draaien, beweegt de staart plotseling naar rechts en, even als een schip naar het roer luistert, volgt ook het lichaam van den visch de beweging van den staart en wendt zich naar rechts; de linkerborstvin blijft dan samengetrokken en doet geen werk, de rechter daarentegen is uitgespreid en maakt een roeiende beweging, of men ziet ook wel dat de linkerborstvin uitgespreid wordt en slagen doet, doch deze geschieden dan in tegengestelde richting van die der rechterzijde. Als het op een snelle voortbeweging aankomt, doet 4e staart al het werk en spelen de borstvinnen slechts een ondergeschikte rol. Indien men ze afnijdt schijnt dit den visch niets te hinderen. ( Wordt vervolgd.)
"Het zwemmen der visschen.". "Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1893/01/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000450143:mpeg21:p00001
"Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1893/01/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000450143:mpeg21:p00001
Vlaardingen, 21 Jan. 1893. Binnen van de beugvlsscherlj : 21 Jan. 1. 151 Nestor I, B. v. Heeren, le reis, 12 ton visch, 4 ton leng. » 132 Flevo III, L. Noordijk, le reis, 9 ton visch. » 139 Zuid-Holland II, M. Hoogerwerf, le reis, 16 ton visch, 2 ton leng. Te IJmuiden: 20 Jan. sl. 146 Voorlooper. A. v. Deventer, 5e reis, met 1800 schelv., netto besomd ƒ 530.— marktprijzen van 18 tot 21 Jan. 1893. Nieuwe Volle Haring . . ƒ 10,— 4 ƒ 12,—p. ton » Maatjes » . . . ,— » - —,— » Noordvangst ...... ,— » ,— » Kleine volle ...... - 7,25 » - 7,75 » Bom » . . . - —,— » ,— » Ylen «... - 8,25 » - 8,75 » Zoutevisch ' - 56,— » - 57,50 » Leng - 35,— » - 36,— t Kibbeling - 18,50 » - 19,— » Heilbot - 32,— t ,— s Keelen en Lippen ... - 80,— i - —,— » Koolvisch - 21,— t ,— » Stijvekoon ,— » - —,— » Aan de Ylschmarkt alhier aangevoerd en verkocht: Jan. 18 av. 1 partij Voorn van 51 tot 19 ct. per zoodje » » 1 » groote Schol » 95 » 30 t ï stuk » 19 1 » Spiering » 43 » 25 » » zoodje » » lr Voorn » 45 r 15 » r » r 20 1 r do. r 40 » 15 r » » » » 1 » Spiering » 50 » 23 » » » » 21 vm 1 » Schel visch » 57 » 20 » r stuk •
Scheveningen, 18 Jan. Van Nieuwediep kwamei 4 partijtjes garnalen, die met f 4 tot 5,50 werden be taald. Voor het eerst vertrokken ter versche oi'schol visscherij de Drie Gezusters, sch. D. Pronk, en Hollam IV, sch. M. Pronk. Wind is Z.O. met flinke koelie. De aanvoer ven versche visch was niet bijster grool Zij bestond uit 2000 schelvisschen en 42 manden fcbo en kabeljauw. De prijzen waren voor: schelvisch 4t a 50 ct., kabeljauw ƒ 3 a 6, schol ƒ 4 a 8. 49 Jan. De logger Gerard, sch. II. Verheij, markt alhier zijne visch en maakte daarvan f 249. Er weri betaald voor schol / 4 tot 6 kleine, en ƒ 10 tot II groote, kabeljauw f 2,50 tot 5, tongen 40 a 80c., tarbo / 4 a 8, bot /2a 2,50. Twee partijtjes garnalen vat het Nieuwediep moesten / 4 tot 5 opbrengen. 20 Jan. Noch van IJmuiden, noch van Nieuwediei was heden aanvoer van versche visch; alleen 3 partijtje garnalen werden ontvangen en bedongen / 4,50 of/5 In zee ter versche visscherij vertrokken de schuitei Nelis Abraham, sch. G. J. Pronk, en Hoop doet leven sch. G. de Best Lz., terwijl 2 garnalenbooten weder ii zee zeilden ter garnalenvangst. De visch van den logger Navigatie, sch. M. Mos elders binnen, werd verkocht alhier voor / 300. D( bestede prijzen voor de visch waren: tongen 60—75 ct schol ƒ 8—10 kabeljauw (dood) ƒ 1,50—3 schelviscl 25—40 ct. braad f 4—4,50 bolk ƒ 2—2,50. Rotterdam, 18 Jan. Heden ochtend zijn aan d* vischmarkt alhier aangevoerd 92 manden uit Bunschoten IJmuiden, Ostende, en van hier. De prijzen waren : kabeljauw f 1,80 tot 2,40, scho 14 tot 33 c., schelvisch 13 a 28 c., alles per stuk spiering ƒ 2,10 tot 2,80 per mand. 19 Jan. Aan de vischmarkt alhier zijn heden ochtend aangevoerd 163 manden uit Scheveningen, Nieuwediep Bunschoten, Ostende, Geestemünde en van hier. De prijzen waren: levende kabeljauw ƒ 2 tot 3,10 doode kabeljauw ƒ 0,80 tot 1,65, schelvisch 22 tot 38 c., tarbot ƒ 0,50 tot 2,10, schol 10 tot 36 c., alles per stuk ; spiering 1 2 tot 2,90, handschol ƒ 4,70 tot 6,60, stortschol ƒ 3,35 a 3,50, alles per mand. De aanvoer was heden vrij belangrijk. Kralingsche veer, 20 Jan. Heden ochtend werden aan de markt alhier aangevoerd 3 zalmen, die voor ƒ 2,30 tot ƒ 2,70 per »/, kilo werden verkocht. Mam, 17 Jan. Heden alhier aangevoerd 700 stuks Spiering, prijs ƒ 3,— per 50 Kg. 18 Jan. Heden alhier aangevoerd 1000 stuks Spiering, prijs ƒ 3,25 per 50 Kg. Volendam, 17 Jan. Per slede gevangen door de visschers van hier 400 stuks Spiering. 18 Jan. Per slede gevangen door de visschers van hier 200 a 700 stuks Spiering. Ronnlkendam, 18 Jan. Heden nacht werd op het ijs der Zuiderzee gemiddeld 300 stuks Spiering per slede gevangen, totaal 3000 stuks, prijs 22f ets. per 100 stuks. 19 Jan. Heden nacht werd op het ijs der Zuiderzee gemiddeld 50 stuks Spiering per sledfe gevangen, totaal 300 stuks, prijs 22j ets. per 100 stuks. marktbericht van J. W. R. ARNOLD te Ymulden. Van de BEUG VISSCHERIJ: Maandag 16 Januari 1893. schipper schelv. MA 20 Hoop op Zegen Spanjersberg 1800 en 40 lev., 40 doode kabelj. MA 27 Rotterdam G. v. d. Hoest 1000 H D 30 Pollux J. v. d. Berg 2100 V L 145 Koningin Wilhelmina B. Meijboom 2000 MD 12 Middelharnis Jacob v. d. Hoek 2100 MD 1 Waakzaamheid H. de Waard 3400 PR 50 Drimmelen C.Zwanenburg 1500 en 100 kabelj. PR 41 Onderneming C. v.d. Steen 2200 PR 3 Adm. v. Kinsbergen L. van Pelt 2300 PR 46 Cornelia G. Hordijk 3000 MD 17 Emma Anna Braber 3000 MA 99 Burgem. de Jong Bronder 1500 MD 10 Tweelingen de Waard 2000 MD 4 Volharding Boon 2000 MD 8 Willem de Zwijger G. Langbroek 3000 Prijzen ƒ 24,— tot f 27,— per groothonderd schelvisch id. van kabeljauw sloepen f 21,50 idem; levende kabeljauw / 2,85 tot f 3,15; doode / 1,35 tot f 2 — Vrijdag 20 dato. schipper schelv. MD 3 Nijverheid Jacs. v. d. Hoek 2000 V L 146 Voorlooper v. Deventer 1500 PR 6 Johannes Cornelis J. Noordzij 1500 Prijzen ƒ30,50 en / 31,50. De navolgende trawlers: Neptunus schipper J. Hollenberg, Jonge Maarten » A. Verheij, Emma » J. Westerduin, P. de Niet » D. Bal, Minister Modderman a H. Grootveld, Maria Cornelia a J. v. d. Zwan, Scheveningen IV a P. Roeleveld, Liszy i R. Zwemmer, Jacoba a L. den Duik, Margaretha a Job de Groot, Koolemans Beijnen a A. de Graaf, Anna a Maarten Taal, Plona a M. Verheij. Besommingen van / 100,— tot ƒ 300.—
1 Prijs: tongen 40 tot 65 cent; schol ƒ 2,— tot ƒ8,per mandje. Onder onze vorige opgave was niet vermeld: Zater 1 dag 14 dezer, Sloep G H 1000 schelvisch, Adriana Lu nrina 3600; Willem Cornelis 1800; Hendiika Adrian; 5000; Toekomst 2800; Ulbo 4500; Onbestendigheit 1 2000; Luctor et Emergo 1400. ) Amsterdam, 20 Jan. ANSJOVIS vast, doel , zeer stil. I Nieuwediep, 18 Jan. Door 30 korders werder t hier heden 3 tot 12 mandjes kleine schol en 1 tot 1 , manden schar aangevoerd, kl. schol gold ƒ 2,80 a 2 pei mandje en schar ƒ 1,50 per mand. , 19 Jan. DooAlO korders werden hier heden 5 tol 5 20 tongen, 3 totAtO mandjes kleine schol en 1 tot 5 manden schar aangevoerd; tong gold 80 a 75 c. pei J stuk, kl schol f 3,— a 2,50 per mandje en schar ƒ1,5( per mand. Ierseke, 20 Jan. Ter oesterbeurze werd heder niets verhandeld. I — DeEmdener Haringvisscherij-maatschappij keer' over het boekjaar 1892/93 een dividend uit van 6 percent. M a r k t p r ij z e n te Ostende, van Woensdag tot Vrijdag. Groote Tongen fr. 71,— 4 98,— per mand Middel a » 66,— a 78,— » i Rog. » 7,— a 8,50 a > Pladijs a 5,50 a 6,— » » Scharren a 3,— a 4,— » a Tarbot » 16,— a 27,— v stuk. Griet e 3,— a 6,— » a Kabeljauw a 2,50 a 5,— a » Schelvisch a 0,60 a 0,75 a a Roobaert a —,— a —,— » » Makreel a —,— » —,— » » Steur a —,— a —,— t a Eilbot * —,— a —,— t i Vleet > 4,— a 6,— » a Brussel, 18 Jan. Heden weiden alhier aangevoerd: Van Holland 30 collis visch. » Ostende 393 a » a Heijst en Blankenberghe la» a Antwerpen — » » a Frankrijk 5 a a a Engeland — » » a Duitschlandj 30 a a a Noorwegen — a * Aan de vischmarkt werd besteed voor: Holl. zalm fv. —a fr. —per ‘ k\ Eng. » a —,— » > —,— a a Duits, a a —> a —— > a Noorw. a a —,— » j —, * Frans, a a —, — * a —,— a a Tongen a 21,— a a 40,— e mand. Rog a 9,— a a 52,— » a » a —,— e a —,— a kist. Schol a 4,— ï a 19,— > mand. » » —,— a » —,— a kist. Schelvisch a 7,— a a 30,— > mand. » » —,— a a —,— a stuk. » » —,— a a —,— a kist. Vleet a —,— » a —,— a mand. Kabeljauw a 1,50 » » 4,— » stuk. Heilbot > —,— ï a —> > Tarbot a 13,— a a 21,— » a Elft a —,— a a —,— a » Steur a -y,— » a —,— » a Makreel a —,— a a —,— > a Noorscbe haring.... a —,— a a —,— a ton. Haringberichten uit Schotland. Wiek, 17 Jan. Gedurende vijf dagen der vorige week zijn door elkander 75 booten dagelijks naar zee gegaan, die gezamenlijk 821 crans haring meebrachten. Totaal dit seizoen 914 cr. tegen 10 in 1892. Prijs 16 s. —29 s. per cran. Daarenboven werden nog aangevoerd 5400 stuks kabeljauw en leng. Totaal 6410 stuks tegen 1050 in 1892. Prijs 1 s. 1 d.—1 s. 9 d. bet stuk. De afrekeningen voor geconsigneerde bokkingen versche haring op de Engelsche markten waren niet bevredigend in de vorige week. Liybster. Met 13 booten zijn in de afgeloopen week 113 crans gevangen. Prijs 14 s.—25 s. per cran. Scrabster. De gevangen haring werd alhier alleen tot aas gebruikt, niets werd verkocht. Aangebracht 3800 stuks kabeljauw en leng. Prijs 1 s.—1 s. 9 d. het stuk. Balkten. Koningsbergen. De totale invoer van Schotsche haring bedroeg hier in 1892 156 425 ton en van alle soorten te zamen 307 597 ton zijnde een vermindering van 59109 ton bij 1891. Als een bewijs dat de Schotsche haring veel aftrek gevonden heeft, mag zeker wel dienen dat op het eind van December 1.1. nog slechts 24 942 ton over was of meer dan 15000 ton minder dan op het eind van Dec. 1891, ofschoon in dat jaar de invoer 21 778 ton minder bedroeg. Niettegenstaande al die gunstige berichten over vermeerdering van vraag op da markten van het vasteland naar Schotsche haring is het jammer, dat de zouters en afzenders zoo weinig voordeel van hun werk trekken, daar van jaar tot jaar de financieel# resultaten bedroevender worden. Verandering in noteeringen is niet te vermelden; doch nu de feestdagen van Kerstmis en Nieuwjaar
voorbij zijn, mag men verwachten, dat de markten weer teekenen van leven zullen geven. Westkust en Shetlandsch Visscherij. Gedurende de laatste drie maanden van bet afgeloopen jaar is de visscherij niet zoo kiachtig vuortgezet in de wateren van de Hebriden en op de Noordwestkust van Schotland als gewoonlijk, en de stormachtige toestand van het weder heelt meer dan anders de pogingen bemoeilijkt. Daar in 1891 omtrent dezen tijd van het jaar in Loch Seaforth en Lewis een voordeelige visscherij plaats bad, verlangden de visschers natuurlijk nu weer naar een goede vangst; hun hoop is evenwel teleurgesteld : de visch verscheen niet, ten minste niet in een gewenscht aantal. Het opsporen van het waarom en waarvoor de haring de eerste bezochte plaatsen nu niet heelt opgezocht, woidt aan de heeren natuurvorschers overgelaten. Aan de overzijde van de aMinch* echter, dat is in Loch Glendhu en Loch Broom, zijn gedurende October en November belangrijke hoeveelheden haring gevangen, evenwel van kleine afmeting. Een groot deel van de vangst werd dan ook voor eigen gebruik gekaakt en gezouten. De schelvischvangst is in de laatste maanden in »Lewis* daarentegen voordeelig geweest en ten gevolge van een ruimer vraag bezocht men voor het eerst dit jaar een visscherij in de nabijheid van Loch Roag, West Lewis. In dat district is de visch grooter en bij gunstig weer maakten de booten 2—10 centenaars. Prijzen waren gewoonlijk van 6 s. — 8 s. per 50 KG. De visschers maken nu toebereidselen voor de wmterbaringvisscherij, die waarschijnlijk tegen het eind van Januari zal aanvangen, als wanneer een groot aantal lostkustbooten hier verwacht worden om er deel aan :e nemen. De gedachten van de visschers zijn nu vooral gericht >p de vraag over de tijdstippen, gedurende welke er lesloten tijd zal zijn voor de haringvisscherij. Alhoewel de gesloten tijd al een jaar of vier, vijf als een ifijwillige overeenkomst in werking is, blijtt er altijd lerscbil in opinie over de vaststelling der datums. Selert de visschers van de Lewis begonnen zijn met een lesloten tijd in te stillen, schijnt het, dat die van de iostkust van Schotland en Ierland op hun kusten ook en verboden vischtijd willen aannemen. Op de Shetlandsche eilanden is de schelvischvangst edurende dit seizoen zeer voordeelig. De booten zijn eeds in October uitgegaan en ofschoon het weer niet ltijd gunstig was, zijn er toch veel mooie schoten edaan. Gedurende de maand November echter was iet weder zeer gunstig, zoodat de booten geregeld zee onden kiezen en met gunstig gevolg de vangst konden oortzetten.
"VISSCHERIJ.". "Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1893/01/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000450143:mpeg21:p00001
Ie Barones van Walestein. Voornsche Novelle door Lr GOUDSWAARD. Vervolg. VIL Lietde’s eerste bedrijf aan Zee. »En kind’ren graven kanalen Of bouwen een zandkasteel, En tarten al schaat'rend de vloeden En vluchten ze in dartel gespeel. Wij vlijen ons hierboven In ’t lauwe lekkere zand, En zien elkaar in de oogen En drukken elkander de band. Soera Rana. Den volgenden dag — Zondag — vinden wij tegen den avond Joost op weg naar het strand. Met het hoofd naar den grond als iemand, die in gedachten is verzonken, loopt hij daarheen. Bij het hek, dat hij door moet, wil hij het duin betreden, staan kerels als hoornen — vaders van groote gezinnen zijn er bij, hun zuur verdiende penningen te verdobbelen en wij willen al de ruwe woorden niet tellen, die dit schandelijk spel vergezellen. Beklagen wij liever de kleinen, die pleizier schijnen te hebben in dit woest tooneel, met knoopen vader nadobbelen en in ruwheid zich
reeds zeer bedreven toonen. Als Joost aan het hek gekomen is, hebben de dobbelaars even hun spel gestaakt. Zij zijn heel leuk bij elkander geschoven en nemen een houding aan als menschen die heel ordentelijk staan te praten. — Gut, vroeger zouden zij dat voor den jongen nooit gedaan hebben, maar daar zijn met dien Joost in den laatsten tijd zulke vreemde dingen gebeurd — denken zij — dat het heel goed zou kunnen, dat hij nu ook tot de geheime politie behoorde en daarom willen zij maar even wachten tot hij voorbij is. De kleinen schijnen intusschen niet erg bevreesd te zijn voor de geheimzinnige macht, die hun vaders in Joost veronderstellen. Zij herinneren, zich nog zeer goed, dat een veertien dagen geleden op een keer, dat Meester Stein ziek was, Joost bij hen ik de klas kwam en dat zij het toen verre van malsch hadden. Zij hadden dien morgen moeten werken, dat het hun groen voor de oogen werd en geen woordje hadden ze tegen elkaar mogen zeggen. En dat was allemaal zoo erg niet geweest, als hij nu, nadat zij het hek voor hem geopend hadden, maar het loon hiervoor had te grabbelen gegooid, maar nu hij dat verzuimde, komt de oude grief zoo levendig weer bij hen boven, dat zij aan de verleiding geen weerstand kunnen bieden, om al het onrecht, hun door hem aangedaan, hem nu eens met woeker te vergelden. Vandaar dat zij hem naschreeuwen en naar hem met steenen gooien. En de vaders, hierdoor aangemoedigd en nu schaamte en spijt gevoelende over hunne onnoozelheid om in zoo’n »Wilde bp« en jzoo’n wipneus»! zooals
de -jongens Joost schelden er een van de politie te zien en daardoor een oogenblik hun geliefd spel te staken.. .mengen hun stemmen in het koor der kleine deugnieten. Ondertusschen wandelt Joost stil door. Gelukkig is er geen der steenen, die hem raakt en zoo’n geraas achter zich van verwenschingen... van af zijn jeugd is hij hieraan al gewoon. En al heeft hij in de laatste twee jaren hiervan weinig te lijden gehad, toch moest hij af en toe nog een veer laten bij enkele dommeriken, die met wangunstige oogen zijn lotsverbetering zagen. Maar ook dat leerde hij met lijdzaamheid dragen, zoodat hij ook nu niet bij dat schelden opstuift, of er zich boos over maakt. Neen, liefelijker dingen houden zijn geest bezig en doen hem zijn schreden richten naar den zerkenbank boven op den heuvel in het bosch. — ’t Is hem een behoefte eenige oogenblikken op die gewijde plek te zijn, die zijn hopen en vreezen kent, al zijn hartsgeheimen en zijn droomen van jaren her en die ook thans deelgenoot te maken van zijn groot geluk in het lieden. Als hij daar dan ook gekomen is en er zich heeft neergezet, wat al gedachten komen dan zijn ziel bestormen, wat al nevelbeelden hem omzweven. — En terwijl hij daar mijmert, komen daar ook de kinderen van de Barones met Nelly aangewandeld naar het Duin. Ook zij trekken de dobbelaars voorbij en de deugnieten bij het hek, die thans wel zeer beleefd weten te zijn, waar zij in de personen zekerheid hebben rnim loon te ontvangen. Nelly heeft een boek in de hand, de kinderen ieder een spaatje en een emmertje. Ook zp
loopt met het hoofd naar den grond als in gedachten, terwijl voor haar uit de kinderen dartelen berg af en met elkander worstelen en haar ■ toeroepen »dat zij hen niet krijgen kan,« en als zij hiertoe geen moeite doet, naar haar komen toerennen, ieder van haar een arm nemen, hij haar insteken, en hijgende naast haar voortwandelen. »Hè juf» zegt het meisje »dat vindt ik niet aardig vanu!« — »Wat?» vraagt Nelly. — »Wel, u hebt beloofd, dat u zoudt meedoen en nu doet u het niet. We hebben zulke prachtige braam gevonden, niet waar Kuno, daar ginder bij al die berken?« »Ja,« zegt deze met vuur en toont als bewijs zijn handen, die door het sap van de frissche vrucht geheel paars gekleurd zijn. — » Jullie eet ook alles maar op» zegt Nelly »maar zorg geen vlekken aan je goed te krijgen of het niet aan de dorens open te halen, want dan is Mama boos.« — »Wij zullen wel oppassen!« zegt het meisje goedig. — »Daar bloeien nog rozen bij het berkenboschje!« vervolgde ze. — »Dat zal je wel mis hebben;« zegt Nelly, »de tijd, dat hier de rozen bloeien, is al lang voorbij.« — »En wat is dat dan, juf?« zegt Gonne, haar opeens een wilde roos toonende. »Hier, u mag die; u houdt er immers zoo van!« — »Dank je wel;« zegt Nelly, beechouwt met met verrukking het nakomertje en roept dan verheugd uit: »Wel, wel, nu nog een duinroos, welk een verrassing!» — »Ma heeft ons wel verteld, ze hier in September nog gevonden te hebben in een beschut hoekje!» merkt Gonne op, — »Zie eens wat een magnifique vlinder
vliegt daar, met roode vleugels!« roept Kuno eensklaps uit en huppelt het diertje na. — aWaarom doet u nu toch niet mee, juf?« vleit het meisje weer. — aOch, doe jullie het maar samen, dan zal ik er naar kijken,« antwoordt Nelly. — »Ik vind het veel prettiger, als u ook meedoet en u hebt het beloofd,* vervolgt het meisje. — »Nu, kom dan maar,« zegt Nelly, »vooruit, dan gaan we Kuno opzoeken!* En met Gorne aan de hand vliegt zjj tegen een hoog duin op en klautert, wat zij kan, om den top te bereiken, maar glijdt gedurig uit en trekt dan Gonne met zich mee naar beneden. Deze kraait het uit van pleizier en spoort juf asm vol te houden. De vreugde stijgt ten top, als daar eensklaps Kuno zich op den top vertoeut en zich naar beneden laat rollen, de juf en zijn zusje in zijn vaart meeneemt, zoodat alle drie over elkander heenduikelen en in een minimum van tijd aan den ! voet van het majestueuze duin liggen, waar voornamelijk de kinderen het uitgieren van de pret. Als zij een oogenblik hebben liggen uitlachen en uitblazen, zegt Nelly: »Komt kinderen, opgestaan, en nu naar de zee!* Zij onderzoekt eerst de kleederen, of die onder het rollen niet gehavend zijn, schikt ze wat netter en wandelt dan met hen voort. Maar nauwelijks heeft Kuno weer braamstruiken in het oog gekregen, of hij holt er heen en als Gonne hem van uit de verte zoo ziet smullen, paait zij juf net zoo lang, tot die met haar naar Kuno snelt, waarna alle drie een heelen tijd zich te goed doen aan de heerlijke vrucht, in rijken overvloed aanwezig. Als de kinderen
er genoeg van hebben, komen zij met handen' vol naar Nelly. »Kom,« zegt deze, nu is hei genoeg, laten we nu het strand opzoeken.* — »Die éene moet ik toch nog voor u knippen jnf!« roept Kuno, azie eens wat een prachtig* blauwe, hier!* — >Dank je wel!* is het antwoord. — »Hoe is ie?« vraagt Kuno — »O verheerlijk!* zegt Nelly, amaar nu onverbiddelijk vooruit!* Ze zijn van het pad afgedwaald, het is nu een klauteren... berg op. berg af, om zoo spoedig mogelijk de zee te bereiken, wier geheimzinnig ruischen ze reeds hooren. Hier en daar ontwaakt een konijn uit zijn rustige rust en schiet pijlsnel weg. Zij komen eindelijk in een geheel begroeide vallei, waar de Parnassia in menigte bloeit en een kudde schoon geteekend vee rustig graast, prachtig belicht door de avondzon. Nog trekken zij voorbij een oude dninhut, waarvoor een landschapschilder nog vol vuur zit te werken, terwijl een aardig kind van het blonde duin in stomme verbazing staat toe te zien en een veegje met het penseel van den schilder krijgt, als zij het geestige kopje wat te dicht bij zijn doek brengt. Eindelijk is men aan zee. De kinderen snellen op den vloed toe en na wat gespeeld te hebben met de golfjes, zijn ze weldra geheel verdiept in het zoeken van schelpen, kruiken, skeletten, vleugels, enz., om daarna met de schopjes en emmertjes zich te vermaken, Na eerst wat op het strand rondgewandeld te hebben, beklimt Nelly een der duinen van den buitenketen en zet zich op den top neer. Zij slaat haar boek open. Het is haar poëzie-album, waarin zij zoo gaarne
bladert. En zij leest misschien wel voor de < duizendste maal, wat een vriend van haar - vroeger zoo zonnig huis, de oude predikant, i daarin voor haar schreef: »Zalig, die, hoever van huis het lot haar henendrijft... Door heil’gen vriendschapsband aan ’t oude hechten blijft; Daardoor dat oude blijft waardeeren als zijn dierste schat, Waardoor ’t hem blijft: een steun, een troost, een lichtstraal op zijn pad. Zalig, die, waar ook des levens eisch zijn schreden henenwendt, Nog ’t oude vriendenwoord hoort klinken door zijn tent, Nog de oude vriendenraad hoort’ manen dag aan dag, Nog ’t oude vriendenhart hoort slaan met dierb’ren slag. Zalig, die, waar vrienden naar ’t beter oord haar reeds zijn voorgegaan, Hun stemme nog haar tegenruischt van lieflijke albumblaan, Hun harte nog haar tegenklopt in zoete poëzie, Hun liefde nog haar tegenstraalt uit ’t vuur van hun genie. Zoo neem dan ook van mij, mijn beste meid, dit blad, Als vriendenhanddruk mee op ’t hobblig levenspad ...
En ’t preeke u telkens weer: des albums hooee O waarde, En ’t zoet der vriendschap als de schoonste vrucht der aarde. Ze ziet op en staart lang met zielvolle oogen op den grooten geheimzinnigen plas, die daar, waar de zonnestralen zijn nu zoo kalm oppervlak treffen, wel gesmolten goud gelijkt. En haar ziele zucht: aO blanke zeilen, vaar mij over naar het plekje gronds, waar ik eens als kind zoo gelukkig was!« — En om zich opnieuw te overtuigen hoe teeder haar onvergetelijke jeugd was, slaat ze een ander albumblad op en leest weer, wat eens haar onderwijzer daarop voor haar dichtte: »Gij waart weleer ’t zonnetje, ’t Zonnetje van mijn klas; Gij, in uw lief japonnetje, Zoo helder steeds als glas; Gij met uw aardig voetje, Altijd naar school gericht, Gij met uw lief gemoedje, Door ondeugd nooit ontsticht. Dat nooit uw schoone glans, mijn kind, Voor vale boosheid zwicht! Dan blijft gij steeds bij God bemind En uwer ouders licht!* (Word*, vervolgd.)
"FEUILLETON.". "Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1893/01/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 18-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000450143:mpeg21:p00001