Tiendeemmisaie. Bij Kon. besluit vac 17 deser is wegens' beëindiging van de werkzaamheden van de tiendcommissie i» het zesde tiscddistrict, ter standplaats Rotterdam, op kun verzoek eervol ontslag verleend aan: lo. air, L. R. Telling, rechter ia de arrondisseaflents-rechtbank te Rotterdam, als voorzitter ; 2o, mr. C F, A, Hoogeweegsn, advocaat en procureur te Rotterdam, als lid en plaatsvervangend voorzitter; 3o. mr. F. M. C. E. Kokansa, rechter ia de arrondissements-rechtbank te Rotterdam, P. 8. O verwater, lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holian-d te Strijen, en P. J. A. de Bruine, oudvooratter van het Naderlandseh Landbouw-Comité, oud-bargemsester van Zwijadrecht, als leden; 4o. J. Bos, burgemeester te ©verschie, mr. P. Bluseé van Oud-Alblas, advocaat en procureur te Dordrecht, en mr. H. van Blommestein, advocaat en procureur te Rotterdam, als plaatsvervangende leden ; 5o. mr. W. C. Mees, advocaat en procureur te Rotterdam, als secretaris; 6g. mr. Ch. A. E. Maitlaad, substituutgriffiar ven het kantongerecht te Rotterdam, als plaat ver vangend secretaris, De imkemfddelen. Door aan aion iii ke fechommelinsen heeft
mvu ub inaanu oaptemDcr gesenmarKt, wat betreft de opbrengst der Rijksmiddelan. De Inkomstenbelasting leverde het dubbele op als in de overeenkomstige maand van het vorige jaar. Alles te zanten genomen be'droeg da vermeerdering f 4.149.0je.73V9 bij esa ontvangst in de afgeloopen maand van f 21.074 59216. De veraaeededïig bedroeg voor de personeels belasting f 765.718.76, de inkomsten belasting f 2,921.045.43 den suikeraceijns f 943.657.29, den zoutaceïjns f 25.241.20, de zegelrechten f 91.793.48Yj, da registratierechten f 875.295.31Yg, ds successierechten f 624.684.28Ys, de belasting op gouden en zilveren werken f 9 984,15, en d© jacht- en vischakiea f 3.979.25, Minder werd ontvangen van de grondbelasting f 18.855 08Ys, de vermogensbelasting f163.155 94Yg, des wijaaecijns f 27,025 04, het gedistitl f 1.311.593 29, den bieraccijns f 383.351.35, den accijns op het geslacht f 23.009.94Y3, de invoerrechten f 94.258.41Ya, het statistiekracht f 38.815.01Yg, de domeines f 43.073.28Ya, ©n de loodsgelden f 4,541.43. De belastingen is verband, met de buitengewone omstandigheden hebben ■ö September opgebracht f 17.398 901.46 na ia de eerste negen maanden van lit jaar f 175.629.785.31; de opcenten ten •ate van het Leeniugfónds 1914 respseie vel ijk f 3.565.402.37 eis f 31.988.61. Over de eerste negen maanden van 1918 bedroeg de geheele ontvangst!
| f 187.515 954.14 tegen f 172,360.455 31Y2 i ia hetzelfde tijdvak var. 1917. D. Ct. \ Tlachielingea uit België en j Koerd-Frankrijk. In Noord-Brabant en Limburg zijn de laatste dagen duizenden vluchtelingen uit België en Noord-Frankrijk aangekomen en er worden nog duizenden verwacht. Voor de ontvangst es verpleging is alles ia gereedheid gebracht. ïn Zeeuwsch-Vlaanderen zijn ook ©enige honderden Belgen uit de grensdorpen aangekomen, die gevlucht zijn uii de plaatsen waar thans de strijd woedt. Deze mensehen hopsa binnen enkele dagen weer naar hunne woonplaatsen teiug te kannen gaan. De vluchtelingen uit België en NcordFrankrijk verkeeren mesrendeels ia deerniswekkender! toestand. Velen hebbes wekenlang gezworven met al j hunne vervoer bar© bezittingen bij zich.: — De correspondenten vaadegroote bladen, die thans aan de ZesuwsehBelgische grens vertoeven hebben bazoeken gebracht aan de door de Duit- j schera ontruimde plaatsen in België, jj Nevens veel narigheid in de streken! die zoo lang door vijgottea beset waren, I vonden zij er ten aanzien van do voeding een tosstand dia alleszins mee viel. Zelfs waren ©r plaatsen waar men tof heden steeds voldoende heerlijk witte brood, voldoende spek en vleeseh kreeg. Er doen zich ontroerende tooneelen voor: mannen, die vier jaren aas ’t front door brachten, vinden vrouwen, kinderen, ouders en familie weder.
— 1 MMUmill !!■ I , Langs onze grenzen zijn de laatste j dagen gevechten gevoerd tussehen de IDaitsohe achterhoeden en hunne vervolgers. Daarbij werd ’t verblijf in de nabijheid der grenzen wel gevaarlijk; menigmaal kwamen granaten enz. op l Nederiandflcli grondgebied terecht. Onze ï grenswachten stelde zieh hier en daar | verdekt op en hat publiek, wordt tot | op 1000 Meter van d© grens gehouden. Reeds zijn een aantal Duitsche soldaten geïnterneerd, terwijl ook gewonden over de grens kwamen. Men beleeft langs onze zuidergrenzen dagen van gioote spanning. —- Ia een nacht der vorige week heeft j er op dan Sehiedamsehedijk te Rotter(dam een vechtpartij plaats gehad, wasr| bij twee Russische Polen door een Limburgschen fabrieksarbeider met een mes zija verwond. Zaterdagnamiddag wandelde die fabrieksarbeider, de 21-jarige A. G. H. Grebben, uit Blerik, met een kennis van hem, den soldaat-kommies Hoornweg, ts Blerik in garnizoen, op den Sehiedamsehedijk, Hoornweg had zes dagen verlof gehad om zijn familie te Rotterdam te bedoeken. Zij waren op weg om ©enige levensmiddelen te koopen en zouden Zaterdagavond in gezelschep van anderen naar Limburg vertrekken. Toen zij ven den Sehiedamsehedijk ■ de Zwfcneastesg inliepen, reed een elee* trisehe tram voorbij, waarop de Rus‘ | sidfehe Pool B. Schïohowaki stond, een 1 schoenmaker, eea van de Polen, die een 1 paar nachten geleden door Grebbe® met 1
een mes is gestoken. De Pool, die hem herkende, sprong van de tram, trok een dolkmes, liep den geen kwaad vermoedenden Limburger achterop, viel hem van achteren aan en stak hem het dolkmes bij den hals in den schouder. Daarna ging hij den soldaat-kommies Hoornweg te lijf, dien hij met hetzelfde mes in den hals stak. Vlakbij op de Leuvehaven zakte Hoornweg op de straat ineen. Burgers namen hem op en droegen den zeer veel bloed verliezende» militair, wiens halsader geraakt was, maar het ziekenhuis, waar hy bij aankomst overleed. Met den twist tussehen den Pool en zijn kameraad heeft hij niets te maken gehad, en nooit was hij met dezen vreemdeling in aanraking geweest. De fabrieksarbeider Grebben heeft, mei hulp van anderen, loopende het politiebureau in de Groote Paauwens te eg bereikt. Daar verloor hij, tengevolge van bloedverlies, het bewustzijn. Men bracht hem naar het ziekenhuis, waar later in den avond zijn toestand niet direct levensgevaarlijk geacht werd. De Pool Sehichowski, die in een logement op -den Sehiedamsehedijk verwijf houdt, werd dadelijk gegrepen. Sat publiek wilde hem te lijf; onder bescherming van de politie is hij naar Ie Paauwensteeg gebracht. De agenten noesten de sabel trekken en daarvan gebruik maken om den moordenaar te beschermen tegen hst met kracht opIriugende publiek, dat hem onder landen wilde nemen.
"GEMENGD NIEUWS.". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1918/10/23 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 06-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000502139:mpeg21:p00001
BOLLENDE 10ÖFDI. Novellstte van WILLY KBRR. Pendant en vervolg van „Blijde Harten.’’ (Nadruk verboden.) 6) Berthold hoorde de spoeling en zou ze wel graag avea nagevolgd hebben. Hij hoorde ook het doosje rammelen. Zwaar viel mama terug op de kauapee. —- „Nu aen tukje! Een kwartiertje maar!” Het bleef een poosje stil. Toen begon er gesnork, toenemend in kracht. Hij overwoog, cf hij niet van de gelegenheid gebruik zou maksa om te ontsnappen. Als hij maar overeind was, kon hij beweren, juist binnengekomen te zijn ons mama te begroeten, desnoods om haar een peer gulden te vragen, Hoe zou hij tegen halftwaalf op het kantoor bij papa kunnen zijn, als zo lang bleef slapen P Hij schoof zachtjes vooruit, met de uiterste voorzichtigheid: het gelukkig verbergende gordijn mocht niet sterk bewegen. — „Tok, tok^ tok!” sprak de deur. Nog wat luider: „toktoktok!” Ze ging open. — „Mevrouw, meneer Van Calslagen wsnscht u te spreken,” zei de kamenier. Mevrouw sprong op en liep naar haar pepermuntdoosje, terwijl ze antwoordde : — „Goed, Jeannette, laat meneer maar hier komen; en berg mijn goed, dat in het salon ligt.” De heer Van Calslagen trad binnen, sloot de deur es gaf mevrouw een kus, die recht hartelijk klonk. — „Zeker op de hand, die hem ongetwijfeld werd tosgestoken,” dacht Berthold. „Zoo’n ridder 1” — „Heerlijk, dat je komt, Herbart! Ik heb juist een wsinig troost en opbeuring noodig. Zet je naast mij. Zoo, en laat ik je eerst eens gelukwensehen met de .meerderjarigheid van onzen zoon. Drie en twintig, vier en twintig, vijf en twintig. O, vijf en twintig achteruit ! Moeder Natuur, geef mij dat éëne jaar terug in ruil voor wat mij nog overschiet van ’t leven!” •— „Ja,” zuchtte Jonkheer van Calslagen, „een goddelijke tijd was het, toen ik bij het fijne noorderlicht doorj
Hankel ingewijd werd in de geheimen der schilderkunst en jij mijn eenzaamheid kwam verlichten en verzoeten na vieren, als de kunstenaar uit bitteren was 1 Een goddelijke tijd in dat atelier op die eerste verdieping in de Reestraat, nadat jij met je mos en je zusjes de tweede had betrokken ! Een zaligs tijd vol intiem geluk, vol onvergetelijkheden ! Hoe dikwijls hebben we elkaar daaraan al niet herinnerd!” — „Jij achttien, ëén vuur, één hoop, het hoofd vol idealen, het hart vol verlangen !” zei Ottoline. „Ik zeventien, droomend van een toekomstig paradijs en reeds bij voorbaat genieteed van de verboden vrucht! Och, lieve, ondeugende jongen, ik kan nog wegsmeiten bij de herinnering ! Was mijn moeder maar niet zoo deerlijk arm geweest! Wat baat het je, dat je eea doktersdochter, eesse Van Leverghem en eea schoonheid bent, ais je vader te vroeg sterft en zijn familie berooid achterlaat*? Je past met je gezicht in een spekwinkel of in een zaak ia boter en kaas!” “ „Jou armoede was nog het ergste niet, lieveling !” verzekerde Calslagen. „Veel jammerlijker was de mijne! Maar ik zou voor jou door het vuur en zelfs op een kantoor gegaan zijss, als de adeltrots van mijn ouders niet al mijn voornemens had vertrapt! Ik mocht hoogstens kunstenaar worden, schilder of beeldhouwer, want dat kas een hoogwelgeboren mensch voor zijn genoegen en tijdverdrijf zijn, maar ik moest een rijke vrouw trouwen, ik moest. Het werd mij bij eiken maaltijd voorgehouden. ’t Was het eenige onderwerp van gesprek, zelfs als we droog brood met etampkost aten binnen het beschimmelde muurwerk, dat eea kasteel heette ! Welborg !” — „Ach,” klaagde zij, „er was bitterheid in onzen vreugdenbeker, Herbert, maar de onsterfelijke hoop verboette nog menigen druppel tot die schrikkelijke mensch kwam met al dien blink aan zijn rijtuig, aan zijn palfrenier, aan zijn koetsier en zelfs aan zijn paard 1” — „Sehrikkel^k, dat zeg ja wel! Ik keek verrast uit naar het verschijnsel re vijf uur lang heb ik geleefd in de jpwindeede gedachte, dat er een rijke >om uit Indië of Amerika was gekomen, )m je familie gelukkig te maken; eerst jij je bezoek in de schemering vernem : k van je, dat het wel een rijke, een i
zeer rijke was, maar geen oom!.... Vervloekt!... een minnaar !.... een manster van een suinaar!.... een verliefde draak ! . . . ea niet uit een sprookje.” - „Wanhopig bea ik geweest, Herbert, wanhopig ais niemand ooit tevoren, snaar tegenover Moe, baar schulden, haor vertwijfeling, haar smaekingen en bedreigingen stond ik machteloos! Ik moest mij opofferen ! Maar ik heb den koopman niet meer geleverd dan hij betaalde, dat weet niemand zoo goed als jij.” — „Voor mij was het laatste bedrijf verscheurend!” klaagde de maa. „Verscheurend P Dat was voor mij elk van zijne bezoeken, in de laatste weken zoo gruwelijk, dat ik heb rondgeloopen met den aandrang om mij te doen verongelukken onder eea trein of in het water. Verscheurend is het, mijn jongen Va» der Weyde te hoorea noemen, terwijl hij toch Jonkheer van Calslagen had moeten faeeten, Jonkheer Frank van Calslagen gelijk zijn grootvader !” —- „Lies, op die kwetsuur is een heerlijke pleister gelegd. Het is duizendmaal beter, Berthold van der Weyde te boeten ea schatrijk te zijn, dan Jonkheer Frank van Calslagen en zoo arm als eea kerkmuis. Wat hebben Jonkheer Frank en Mejonkvrouw Idageboren Van Waveling mij nagelaten, mij, den eenigen zoon en stamhouder I Niets dan schulden, eerloose schulden bij den bakker, bij den slager, bij den kleermaker, tot bij den ketellapper. Het bleek, dat za genadebrood van anders adelsgeslachten hadden gegeten, jarenlang ea nooit genoeg. Ik ben immers om de smadelijke erfenis gevlucht naar Antwerpen P Ea wat zou daar en hier van mij gekomen sijn, als jij mij niet onder de armen had gegrepen ? Neea, wees niet begeerlijk naar kale hoogheid. Vaa zijn geboorteakte kan een mensch aiet leven.” — „Kom, jij weet niet wat ik geeden heb en nog dagelijks moet lijden, lij weet niet, wat de glimlach van de nelden mij aandoet, als zs mij met den inden molik aan tafel zien zitten. Jy gevoelt niet, hoe het mij verscheurt, dat ioo’n madam Pelgras geboren Hurk en soo’n flodder Deezel geboren Blommera ' lurven zinspelen op mijn afkomst en ’ortuin in verband met mijn maas ouierdom ea leelijkkeid. Alle plebs be- j
grijnst en behandelt mij plebejisch. Ik behoor tot het onderste grauw. Dat leiden ze af uit mijn gezicht, als ze | daarbij dat van des zooveel ouderen jj Van der Weyde bedenken. Daarstraks | stelde ik voor, aan de drie meisjes, die | haar laatste . Kersfeest ia het weeshui» vieren, elk een mooi horloge met de inscriptie 8. A, O. ts geven. En wat riepen do bier- ea spekmammexeilen P „Alweer hoogheid!” riepen ze, en ze voegden er bij, dat niet alle arme weesmeisjes de kans kregen op een huwelijk met een rijken kooper. Ik heb ze haar vet gegeven, maar het heeft niet gebaat: da meisjes krijgen zes fkeelietjes en een paar schoenen. Mat algemeene stemmen op de mijne na. De beele troep was tagen mij. Maar ze mogen voorfaan alleen staan. Ik, de grootste contribuant©, laat mij schrappen. Met zou mij zelfs verwonderen, als mijn lieve jongen niet te lijden had onder de rampzaligheid van mijn huwelijk, Maar hij is een Van Leverghem en die kunnen klappen van het noodlot verdragen. Als de j oude paai komt te vallen, trouw jij met mij, Dat bea je aan mij verplicht. Misschien is sr dan we! een middel om hem den titel te Yerseh&ffaa, die hem toekomt, omdat jij toch de laatste zijt van ja geslacht. Jonkheer Berthold vac der Weyde van Calslagen en Leverghem, dat zou rijk klinken. Wat zou ons beletten een kasteel te laten bouwen en het te doopen naar believen ?” — „Ik bewonder je, Ottoline! Ik heb je altijd bewonderd ea altijd bemind. Al ja wensehea zullen vervuld worden, als ik dat kas bewerken. Ik ben ook vandaag weer voor je in touw. Papa Van der Weydo verzocht mij, een Kerstgeschenk voor je te bedenken, en nu breng ik het je op zijn verlangen. Het behoeft je maar te bevallen.” i ~~ „Waar is het?” — „Ik heb het in het salon gelaten, want ik vermoedde niet, dat je mij hier zou ontvangen.” i —, „Haal het. Ik ben te lui om op < te staan. | Van Calslagen voldeed aan haar bevel. ™~ „Zoo P De verloren zoon bij de < varkens P Je beste paard van stal, dat < je gekocht hebt voor driehonderd vijftig gulden P Kent Berthold die eopie P ~ < — „Welneen, het stuk heeft altijd ( gehangen ia nsiju heiiigdommetje, waarin ik niemand ooit heb toegelaten dan jou,
niemand, ook Berthold niet.” — „Es wat kat je Van der Wegpde voor die orofite betalen P” — „Voor hem een bagatel, voor mij een noodzakeiijk levensmiddel: zeven duizend, de waards, naar myn meenisg, da waard© voor zoö’n rijk aan, en dan driehonderd vijftig als welverdiende provisie.” — „Herbert, je zijt ia den kunsthandel groeier dan ik ooit vermoed heb!” — „Je begrijpt, dat hij de som niet over heeft voor het schilderstuk, maar voor jou.” — „Ja, dat snap ik; hij zal het verdiende loon hebbes : ik zal in de Kerstdagen zoo lief tegen hem sijn, als mij ©enigszins mogelijk is.” — „Das alles is goed P Je aanvaardt het geschenk P Dan zou je mij honderd pop moeten voorschieten, want hy wil eerst* morgen met mij afrekenen en ik zit totaal è sso.” Berthold hoorde mama opstaan en haar bureautje openen. — „Daar Herbert! Tien van tien, om het je gemakkelijk te maken. Ik ben nu toch overeind: laat ons de schilderij in de eetzaal in goed licht gaan zetten: dan kan ik san tafel straks mijn verrekking uiten en mijn dank betuigen.” Berthold hoorde ze samen vertrekken. Hij kroop uit sijn schuilhoek ea zat in het volgende - ©ogenblik weer ia de kleine ontbijtkamer. Daar lagen de couranten nog, daar stond nog het thee» boeltje. Hij nam een kopje, koud met veel suiker. Hij schelde. —- „Laas, is maasa al thuis P” — „Hee, meneer Berthold, zit u hier nog ? Ja, mevrouw is in de eetzaal met meneer Tan Calslagen.” De jongeheer ging kalm naar de eetzaal, omhelsde zijn mama, drukte den heer V»e Calslagen de hand, omhelsde zijn mama nog eens en fluisterde haar iets in het oor. — „W<-1 zeker, mijn jongen! Maar mijnheer Van Calslagen mag wel weten, iat Papa ja veel te kort houdt. Daar, bedien jo. Neem al naijn kleingeld.” Maar Berthold nam slechts twee gullens en twee kwartjes uit het beursje, lat hem werd toegestoken. — „Ik ben tegen halftwaalf bij papa )p zijn kantoor ontboden, „zei hij; „ik iank u, ik zal weg meeten.” (Wordt vervolgd.)
"FEUILLETON.". "Nieuwe Vlaardingsche courant". Vlaardingen, 1918/10/23 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 06-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAVL02:000502139:mpeg21:p00001