Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Kop
- DE BERENJACHT
- Soort bericht
- artikel
- Krantentitel
- Het Vaderland : staat- en letterkundig nieuwsblad
- Datum
- 12-04-1931
- Editie
- Dag
- Uitgever
- M. Nijhoff [etc.]
- Plaats van uitgave
- 's-Gravenhage
- PPN
- 832689858
- Verschijningsperiode
- 1869-1945
- Periode gedigitaliseerd
- 1920-1945
- Verspreidingsgebied
- Landelijk
- Herkomst
- KB NBM C 44 [Microfilm]
-
-
Geen zoekvraag opgegeven
-
-
- Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
-
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Kop
- DE BERENJACHT
- Soort bericht
- artikel
- Krantentitel
- Het Vaderland : staat- en letterkundig nieuwsblad
- Datum
- 12-04-1931
- Editie
- Dag
- Uitgever
- M. Nijhoff [etc.]
- Plaats van uitgave
- 's-Gravenhage
- PPN
- 832689858
- Verschijningsperiode
- 1869-1945
- Periode gedigitaliseerd
- 1920-1945
- Verspreidingsgebied
- Landelijk
- Herkomst
- KB NBM C 44 [Microfilm]
Kunst en Letteren DE COUP DU CROCHET Hoe men de toeschouwers zelf tooneel laat spelen De dilettanten door het vojksgericht gelyncht. Een Kamerlid aan den haak geslagen.
NIEUWE GRAMOFOONPLATEN KINDERVERZEN Tyll Eulenspiegel
DE BERENJACHT
DE BERENJACHT
Ik zat in het jachthuis van Nysne Hagy, een gehucht van éen huis. zooals er in de Hooge Tatra wel meer voorkomen. Het was dooi weer, en de sneeuw plofte in grcole pakken van het dak Pavlo, de oudste jager, was bezig een haas te stroopen. Vladja. de jongste, roerde krampachtig in de brei, die maar niet gaar wilde worden. Het was gloeiend heet bij het fornuis, en af en toe liet hij zijn lepel in den steek om snel een slok opgekookte brandspirilus te nemen. Ruzcna, zijn jonge vrouw, zette een lap in Vladja's witte wollen broek. Wanneer haar naald in de dikke stof bleef sle» ken zuchtte ze zwaar en schudde haar gebloemden hoofddoek. Als Vladja dronk, aaide ze over de vijf vossevellen. die naast
vos bij, en wanneer ze daarover streek be» ' gor.nen haar oogen te glinsteren. Ze badden alle vijf kapotte poolen vanwege de klemmen, maar dat kwam er voor de huid niet op aan.
haar hingen te drogen. Er was een zilver»
Opeens, terwijl ik naar Pavlo's geborduurd vest en zijn wijden mantel van schaapsvel keek. waarin een heeleboel roode en groene stukjes leer waren ingelegd, school mij pagina 51 van het aardigks» kundeboekje te binnen, dal ik in de vijfde klas van de lagere school van buiten had moeten leeren, en ik zag duidelijk, zoo duidelijk alsof ik nog met mijn knieën klem zat in de banken die altijd te klein voor mij waren, regel 7 van boven: „In de Xarpathen komen nog beren voor."
Ik draaide een halven slag op den houten schemel om, en zei pardoes: „Is dat waar, Pavlo?"
Pavlo bleef midden in de staart van de haas steken, en trok langzaam zijn zwarte vilten muts zoo scheef op een oor, dal de haneveercn er bijna afvielen. Tegelijker» tijd namen zijn oogen angstwekkende almetingen aar».
„Je bent een nette kerel. Pavlo" zei ik rustig. „Je wijst niet naar je voorhoofd, omdat je allebei je handen wel beter gebruiken kunt. Maar zijn er heusch beren in de Tatra?"
Pavlo knikte tevreden, in het gelukkige bewustzijn dat ik mijn verstand weer terug had, en ging door met het bewerken va», de haas. Toen hij klaar was, stak hij grommend zgn pijpje op, en zei langzaam: „Er zijn er, maar niet hier. Ze zgn in de Kleine Tatra, hier aan den overkant, niet waar Vladja?"
Pavlo greep den paplepel met zijn linkerhand, en beschreef met zijn rechter een cirkel in de lucht. „Bij Bohumir, je weet wel. die van Kraviany, heeft een bruine beer verleden Zondag een geit gegapt.-Ik heb zelf het spoor gezien." „En waar wachten jullie dan op?" zei j'•_ ""'t een verachte!ijken blik naar hun dubbelloopsgeweren.
. "D__staat\ man. de staat" zuchtte Vladja. „Hg verbiedt ons de acht beren, die nog over zijn. te schieten. Erf voor elke vos die we vangen krijgen we maar 50 kronen. Een beer. een echte beer!" Hij stond te watertanden, en voerde een berendans uit op zgn witte viltlaarzen. Toen branduc de pap aan.
Ik rende naar den wekker, die op twee popten zeulend stond te likken, en draaide den verbogen wijzer achter het gebarsten glas op half vijf. „We gaan beren jagen. Vladja, maar met het Glazen Oog. je weet wel, die knipkast van me. Morgen vroeg gaan we weg. Ik neem film mee voor zeventig foto's, en jij je geweer en vijftig patronen, want je kunt nooit weten". Toen wé om zes uur het station van de locaalspoor passeerden, dat uit een plaatijzeren keet, anderhalve»» slagboom en een walmende petroleumlantaren bestond, klopten we den chef uit zijn bed en kregen hem er met bidden en smeiken en een halve flesch met kaneel opgekookte brandspiritus toe drie telegrammen betaald artwoord voor mij weg te sturen. Ze waren aan de Graphlc. de Illustration en de Eer- liner Illustrierte gericht en behelsden alle drie denzelfden tekst:
„Wat biedt ge voor" met levensgevaar verkregen foto's beren in het wild?"
Onze ski's hapten steeds meer sneeuw, recht naar het Zuiden, de beboschte beu» vels in. Het was negen** uur. en we liepen of we den trein van half elf wilden halen in het naaste station aan den anderen k-nt van de heuvels, 40 K.M verweg. Onze rugzakken puilden uit van de dekens en de moudvoorraad. Zoodra de zon opkwam kregen we het gloeiend heet. Pavlo had mg een w'tte wollen broek geleend, opdat de beer ook mij voor een inboorling zou hou» den, en dus goedgunstig gestemd zou wezen wanneer het tot fotografeeren kwam: want sinds de ondieren den jachthond van een rijken Engelschman verscheurd hadden, werden ze beticht van vreemdelingenhaat.
We schoven met onze neuzen over de sneeuw voort, ten eerste vanwege de zware lasten, en ten tweede om het spoor te zoeken. Volgens de beschrijving van Vladja moest het er uit zien als een pannekoek waar vijf stukken uitgegeten zijn. Al zoekende kregen we grooten- honger, en na het stillen laarvan was het plotseling twaalf uur. De zakken waren echter veel lichter, en we zouden den heer dus makkelijker kunnen ontvluchten, indien hij kwaad wou.
De sneeuw brancde, en onze kelen ook. We dronken aan een beek, plat op onzen buik. en toen ik mijn hoofd weer oplichtte, zag ik aan den overkant van het water een versche op vijf plekken uitgegeten pannekoek in de sneeuw. En nog een, en nog een l En Vladja dronk als maar door, met' zgn neus in het water! We moesten er snel bij wezen. Ik benutte Vladja's nek als steunpunt, en zwaa'de lenig over het water. Hel ge» proest en gesnuif dat daarna weerklonk, was genoeg om een kudce walrussen op de vlucht te jagen, laat staan een beer die pas gedronken heeft. We volgden dus het spoor met in» gehouden adem. Het leidde regelrecht naar het boerderijtje van Svalopluk.
Toen we vlakbij waren doken we allebei bliksemsnel ineen. Op de Zuiderhelling achter Svatopluks houten keet was de sneeuw weggesmolten, en midden in het vrekker.g korte, roodbruine wintergras stond een gei». De eenige geit in de heele Tatra tic buitenliep I En de beer loerde er op I Hier was onze kans I We retireerden voorzichtig tot achter een houtstapel, en ik manoeuvreerde een half uur met mijn licht- en afstandsmeter, ter» wijl Vladja hoofdschuddend toezag. Hij had het niet op fotografeeren. en telkens wan* neer hij de kleine camera zag, mompelde hij overluid: „Djabel!"
Het eerste parool eens jagers is geduld. We begrepen niet waarom de beer zoolang aarzelde, tot ik mg plotseling uit De Wouclooper herinnerde, dat beren hun prooi altijd bij het vallen van de schemering bespringen. De omtrek was dus waarschijnlijk veilig. Ik zond Vladja weg als spoorzoeker. Toen hij echter na het beschrijven van een cirkel met 1 K.M. straal, zooals dat in de Indianenhoe» ken staat voorgeschreven, bij zijn terugkomst de beide karbonaden tot op het been afgekloven vond, wegerde hij den houtstapel nogmaals te verlaten, om ten minste zijn deel van de Hor.gaarsche salami te reeden.
De schaduwen werden zeer lang. Toen ook het touwtje van de salami afgelikt was waren ze voorgoed verdwenen. We waren op bijna duizend meter en de schemering viel als een ijskoud bad. Pavlo begon te protesteeren. Hg wou naar Hagy terug om pap te roeren. Van de foto's kwam toch niets meer terecht. Hij bleef ongevoelig voor mijn uitlegging over ultra»rapide en extra-sensibele platen. Het was waar; de hoornen vlak voor onzen neus waren bijna een met den nacht, maar om zeven uur zou de maan opkomen, en be» ren zijn volgens de legende romantisch ge» stemd. Nu ze met het zachte weer van ce laatste dagen hun winterslaap toch onder» broken hadden konden we op bezoek rekenen.
Het was zes uur op mijn polshorloge. In» eens spookte ver achter den houtstapel iets groots, zwarts en geweldigs. Ik schoof de camera met een ruk naar voren en nam den beer op oneindig. De geit mekkerde hartbrekend. Weer een schot op oneindig. Ik bad dat het zoo blijven mocht; wanneer ik hem op vijftien of t'en meter raakte zou hij vast boos worc'en, en hij verstoppertje spelen in dennebosschen winnen beren het altijd. Ik wist het uit Karl May. De geit gaf een doodskreet. Een zwarte gedaante en een witte schoven voorbij. Pavlo zat ineen gedoken achter den houtstapel en deed alsof hij sliep. Hij verzu'mdc echter zorgvuldig te snurken, zooals gewoonlijk. Ik wond de film als een razende verder, steeds geluidloozer, en raakte het wild nog driemaal, den laatsten keer op 17 meter. Na een dag in een versterkingsbad en tachtig maal vergroot zou ik den clichébeer best op tijdschr'ftformaat krijgen, en dan ging hij direct per luchtpost naar Parijs, Berlijn en Londen. Ik waagde een schot op twaalf meter. Het deerde den dikhuid niet. Hij sleepte zijn mekkerende prooi verder, regelrecht in de richting van Svatopluks won'ng*
Zoodra het gemekker ophield was Vladja klaarwakker. We moeten Svatopluk gaan waarschuwen" fluisterde hij heesch, „en dan kunnen we meteen in het hooi blijven slapen". „Goed", zei ik, trillende van voldoening. Een uur later waren we onze zenuwen meester, en gingen op weg.
Svatopluk woonde in een Los hoes. Aan den eenen kant woonden de drie koeien, en hg aan den anderen. Toen hij na lang zoeken en zuchten de olielamp had aangekregen zagen we dadelijk iets wits, dat op hetzelfde oogenblik erbarmelijk begon te mekkeren. „Hoeveel geiten heb jij?" vroeg Vladja doodsbleek. „Eentje" zei Svatopluk rustig „en daar staat»'e!" We stoven op het mormel toe. Er was geen spoor van geweld te ontdekken. Staart, oor'en, poolen, alles was aan» wezig. Achter de geit op een hoop stroo, lag een groote donkere kerel te snurken. Het was Illisch, Svatopluks zigeunerknecht. Twee geweldige voeten staken onder den paardedeken uit. Alle tien zgn opgewipte teenen wezen door de galen in het dak naar de sterren. Toen we de lantaren bij zgn hoofd hielden, viel de schaduw van zgn wHlwalsen op den witten muur: net twee op vijf plek» ken aangcklovcn pannekoekcn. We keken elkaar in ontstelde woede aan, en dropen af naar den versten hoek van de slalsalonslaapkamer, om ons in te graven, In mijn droomcn voerde ik dringende rehabilitatiegesprekken met de voornaamste Europcesche hoofdsteden.
De daarop volgende dag was een Zondag. Er was een bruiloft :n Sunava. en ik verschoot mijn heele film. Laat in den milldag togen we met een slede naar huis. Opeens maakte Vladja mij met een por wakker. Ik vloog met een schok overeind. De paarden steigerden. Over den witten wei- wandelde kalm een beer. Hij drentelde rustig op zijn achterpoolcn en wu'fde met zijn voorpoolen. Zijn snuit was echter naar de ondergaande zon gewend, en dat was ons behoud. Ik viseerde hem in een zoeker, met kalme doodsverachting. Hij stond er haarfijn op, alleen had ik geen film meer. Een oogenblik keek hij ons slim aan; toen verdween hij met een verachtelijk en medelijdend hoofdschudden aan den anderen kant van den wei*. liet voetspoor, dat hij achterliet leek inderdaad op akelig mislukte spekpannekoeken.
Thuisgekomen vond ik drie telegramformulieren van erie redacties. De tekst was eensluidend: „Waarom gaat u niet naar den dierentuin ?"
Ik verbrandde de hoogst dubbelzinnige lor* mulieren, die mijn journalistieke en fotografische waardigheid aantastten, schonk mij een lichte whiskeysoda in. en peinsde een wijle somber over beren met één en twee e'», waartegen je het al, gewoon sterveling toch maar altijd aflegt. A. den Doolaard.