Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Kop
- DE ZWIJNDRECHTSCHE NIEUWLICHTERS.
- Soort bericht
- artikel
- Krantentitel
- Het nieuws van den dag : kleine courant
- Datum
- 04-10-1903
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Steendrukkerij Roeloffzen en Hübner;NV De Kleine Courant
- Plaats van uitgave
- Amsterdam
- PPN
- 83249562X
- Verschijningsperiode
- 1870-1923
- Periode gedigitaliseerd
- 1870 t/m 1914
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- KB c226
- Nummer
- 40
- Jaargang
- 30
-
-
Geen zoekvraag opgegeven
-
-
- Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
-
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Kop
- DE ZWIJNDRECHTSCHE NIEUWLICHTERS.
- Soort bericht
- artikel
- Krantentitel
- Het nieuws van den dag : kleine courant
- Datum
- 04-10-1903
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Steendrukkerij Roeloffzen en Hübner;NV De Kleine Courant
- Plaats van uitgave
- Amsterdam
- PPN
- 83249562X
- Verschijningsperiode
- 1870-1923
- Periode gedigitaliseerd
- 1870 t/m 1914
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- KB c226
- Nummer
- 40
- Jaargang
- 30
DE ZWIJNDRECHTSCHE NIEUWLICHTERS.
DE ZWIJNDRECHTSCHE NIEUWLICHTERS.
De menschen vergeten ofgeloofelijk spoedig. Als iets gebeurd is, wordt reeds aanstonds de zoo veel bedekkende sluier der vergetelheid geweven, eerst grof en doorschijnend, doch allengskens dichter, zoodat men ten slotte niets meer door zijn fijne gaas schouwen kan. Begin maar eens te vragen bij de oude menschen naar gebeurtenissen, die slechts eenige geslachten geleden geschiedden, en wat hoort ge? Brokstukken van berichten, onsamenhangende vertelsels en niet veel meer. Daarom is het zoo gelukkig, dat de Muze der Historie ons aanspoort onze geschiedrollen bij te houden en dat de beschreven geschiedenis heden ten dage inzonderheid binnen ieders bereik ligt. Die stelt u in staat weer meê te leven met de dagen van ouds, opnieuw personen te doen leven en bewegen, wier gebeente reeds verstoven is, wier plaats men niet meer kent en vindt, wier steel geknakt is, wijl de wind des doods zich over 't land liet hooren. In Zwijndrecht bv., het bekende bloeiende dorp, tegenover Dordrecht, op het eiland IJselmonde, komen voor de namen „Het Nieuwe Licht*; ;/Welgelegen", „Zomerzorg", ;/De Nieuwlichters wei"; chocolade van Mets is er goed bekend. Men weet daar, dat een en ander terug doet denken aan eene godsdienstige, separatistische secte, de Zwijndrechtsche Nieuwlichters veelal genoemd; doch wie deze Nieuwlichters waren en wat zij bedoelden, waaraan zij hun ontstaan te danken hebben, zie, dat weet bijna niemand u te zeggen. Interessant genoeg is hunne zaak, om haar nog eens op te halen voor menigen belangstellende in den lande. Te Puttershoek, een dorp in de Hoeksche Waard, aan de Oude Maas, woonde in het begin der vorige eeuw een zekere Stoffel Muller. Hij behoorde tot de kleine-burgerkringen. Zijn vak was schipper. Zijne opvoeding kerkelij k-orthodox. Aanraking met menschen van allerlei slag, lezen der Schrift en eigen nadenken brachten hem tot eigenaardige, zeer verlichte denkbeelden. Op de vrome gezelschappen, waar hij, gedreven door zijne belangstelling in godsdienstige en zedelijke vraagstukken, veel verkeerde, voelde hij zich niet meer thuis. Hij kwam met de toongevers te veel in botsing. Eens, na een avond van tegenspraak en verguizing, kon geen slaap het gespannen zenuwgestel tot kalmte brengen. Hij verliet zijen legerstede, stootte de vensters open en werd door het vriendelijke maanlicht, dat zijn zachten zilverglans uitgoot over den rustigen polder, verlokt om te gaan dwalen over velden en wegen. De maan verdween en duisternis daalde op de aarde. Doch in het Oosten begon het te dagen, en Muller merkte op, hoe de aarde met boomen en kruiden en halmen slechts wachtte op het Xieuwe Licht, om te ontvangen leven en vreugde. Zóó, meende hij, moet er
ook Nieuw Licht opgaan over de zoo donkere Christenheid. Daar daalde in hem den v:-:n Schriftkennis, op eenmaal een Bij bel woord neer: „Uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen". Dan is ook smart, zonde, zorg, strijd uit God en zijn ze werktuigen des Heeren, geen hellevruchten alzoo, om ons tot Hem te doen vluchten. En de grond van Müllers philosophie en theologie is gelegd. Vernieuwd, bekeerd, naar hij meende als Paulus op den weg van Damascus, keert hij weder, vast besloten zijn Nieuwe Licht over de Christenheid te doen schijnen en de kinderen der menschen te voeren op betere banen. Welke middelen zal hij practisch aanwenden om de idealen, die oprezen uit zijn burgergemoed, te verwezenlijken en het vuur, dat koortsachtig brandde in zijne aderen, voor elk zichtbaar en aanlokkelijk te doen schitteren? Eene broederschap besluit hij te stichten. Eene broe d e r s c h a p —, hoe ruischt dat in zijn oor als muziek, hoe wellen er tonen en aceoorden op uit zijn hart, zoet als de zangen der Davidische harpe! Eene broederschap, zooals die bestond in de dagen der Apostelen: alle goederen gemeen, de liefde het snoer, dat allen verbindt, het Nieuwe Licht de zon, die het pad bestraalt en de wereld verwinnen zal; want de deuren van elk menschenhart moet dat licht openen en de vensteren van elke menschenziel bestralen. Vrouw en kinderen, die van den dweper niet meer weten willen, ottert Muller op, hij gaat de wereld in, vol ijver en plannen. De eerste aanhangers vindt Stoffel Muller te Waddingsveen in Schout Valk, diens vrouw en anderen. De tegenstand van Kerkeraad, notabelen en volk was zoo groot, dat Valk geen burgemeester van Waddingsveen blijven kon en Muller hem overhaalde in Amsterdam oude aken te koopen, ze te sloopen te Puttershoek, en alzoo in hun onderhoud te voorzien. Eene groote aanwinst was de toetreding van Maria Leer, eene krachtige, geestvolle vrouw uit Amsterdam, die, kon Stoffel van geestelijke bevindingen spreken, niet minder daarvan gewagen dorst. Muller en Maria Leer besluiten voortaan elkander als man en vrouw te beschouwen, ofschoon zij van kerkelijk en burgerlijk huwelijk niets willen weten. De Broederschap behoeft aan wereldsche wetten niet te gehoorzamen, zij heeft de liefde tot wet. Kenschetsend is wat te Waddingsveen gebeurde. Een broeder was gestorven. De begrafenis zoude plaats hebben. De vrouw des gestorvenen broeders bezat zienersgaven en had medegedeeld, dat zij in den geest eene lijkstatie gezien had, waarbij een man en eene vrouw met palmtakken zwaaiend voorafgingen. Juist zoude de begrafenisstoet het sterfhuis verlaten, en daar vertoonden zich Muller en Maria, komende van Amsterdam. Nu moest dan ook geschieden, wat de profetes gezien had. Muller en Maria worden voorop geplaatst, palmtakken in hunne handen geduwd, en zoo gaat het ten kerkhove henen. De rest van den dag wordt doorgebracht om eene lange tafel in den tuin van Schout Valk. De aanhangers eten en drinken, dansen
en springer, omhelzen elkaar en zweren elkaar trouw. Het Nit.uw o Licht met deszelfs liefdestralen benevelt hen allen. Den volgenden dag zit men weer aan de tafel op het erf. Nieuwe aanhangers en geestverwanten naderen van allen kant. De toeloop wordt hoe langer zoo grooter. De opgewondenheid stijgt bij de minuut. Daar dringt zich door de menigte de profetesse van gisteren heen. Met hangende haren, opgeheven armen en verwilderde oogen, komt zij aanloopen en gaat vlak voor Muller en Maria staan. Zij heeft een nieuw gezicht gezien. „Als Adam en Eva," klonk het uit haren mond, „zag ik u in den hof van Eden zitten, met eene kroon der eere boven uw hoofd en een mooien boom tusschen u ingeplant, welks takken zich boven u uitbreidden, beladen met kostelijke vruchten." Luid gejuich begroette die ontboezeming; Muller rees op, nam Maria bij de hand en sprak: „Die mooie boom is de boom, welke nieuwe bloesems zal afwerpen voor de toekomst. Alles is uit en door en tot God. Wie dat goed verstaat, mag vrijelijk eten van alle boomen des hofs." Nieuw gejuich, hooger enthusiasme, Maria is verbijsterd en ziet zichzelve met eere gekroond, bestemd om der wereld ten licht te zijn. De opgewondenheid werd zoo groot, dat gansch Waddingsveen uitliep om met eigen oogen te aanschouwen. De haat van overheid, kerk en volk tegen de Nieuwlichters werd ontzettend. Vervolgingen, spot, omzwervingen, gevangenissen werden hun deel. Groot was echter hun geduld, taai hunne volharding, onuitbluschbaar hun vuur. In hun onderhoud voorzagen zij door handel in zwavelstokken. Op aken, oude schepen, in schuren des winters, bracht de broederschap het leven door. Stichtelijke gesprekken voerden den boventoon, het zingen van liederen, waaronder ook de Evangelische Gezangen, vroolijkte hen op. De tijd van druk en armoede was hun beste tijd. Overal vertoonden zij zich, handelende, predikende, aanhangers winnend, in Groningen en Friesland, Noord-Holland, Drente, Zeeland, overal; hunne vaak gebrekkige schuiten voerden hen door ons waterrijk Nederland henen. Na tallooze omzwervingen treffen wij de broederschap, voor vast gevestigd, te Zwijndrecht aan. Hier was haar rijkste tijd, maar hier is zij ook verloopen. De woonplaats was een oud heerenhuis en eene scheepstimmerwerf, waarop een oude Keulenaar, die vele menschen kon herbergen, terwijl ook een stuk land door aankoop hun eigendom werd. De broederschap telde thans 150 personen. De namen der voormannen zijn nu, behalve Muller: Willem Visser en Arie Goud. Bepaald tot bloei komt de broederschap door de aansluiting van den heer M et s, chocolade-fabrikant te Vlissingen, en van den schoenmaker Heystek, uit Middelburg. Eene flinke schuur wordt ingericht tot chocoladefabriek en de tuinmanswoning van het gekochte heerenhuis tot schoenmakerij. Voortaan trekken de Nieuwlichters het land door met hunne schuitjes, verkoopende pakjes chocolade, gemerkt met het Zeeuwsche wapen en de vier A's. Van nu af begint de ernstige geest onder de Nieuwlichters te verflauwen ; de beenen zijn niet sterk genoeg om de weelde te dragen. De zedelijkheid laat te wenschen over. Muller heeft het einde der broederschap niet meer beleefd. Toen de krachtige geest van vroeger week, begon ook Stoffels leven te kwijnen. Een van de steunpilaren der broederschap was Willem Visser. Hij zelf had aangedrongen op de bepaling, dat geen huwelijksverbintenis mocht gesloten worden dan met algemeene toestemming der consorten. Nu kwam hij voor zichzelven de toestemming vragen. De vrouw, op wie hij het oog had, verdiende geene achting ; het consent werd geweigerd. Hij deelde echter Muller in vertrouwen mede, dat hij met de vrouw reeds te ver gegaan was en dat de broederschap voor schande moest bewaard worden. Maria zag het haren man aan, dat hij bij al de toegeeflijkheden leed. „Man,* zeide zij, „laat dat huwelijk toch niet doorgaan". Muller echter wendde zich zwijgend af en sprak des avonds kort: „Morgen gaan we op de vaart". Toen zij den volgenden dag voorbij Gorcum gevaren waren, viel als eene bekentenis van zijne lippen: „Ik heb aan broeder Arie gezegd, dat Willem Visser Zondag trouwen kan." Hoe' lijdend en bleek zag Muller er uit. Maria nam hem mede in het vooronder. „Kom, man, wees niet moedeloos: eene kaars die eens gebrand heeft, vat weer spoedig vlam; zij, die gelooven, haasten niet." „De zegepraal ligt niet hier beneden, maar hier boven," antwoordt Muller; „in de eeuwigheid zal zij volkomen zijn, daar zullen wij elkander wederzien, Maria." Maria wilde van dergelijke woorden niet hooren. Zij was van de orthodoxie, waarin zij beiden waren opgevoed, nog verder afgedwaald dan haar mac. „Och, lieve man, houd toch aan dat oude leerstuk'niet vast, het hoort in onze broederschap niet thuis; er is geen persoonlijk voortleven der ziel, geen eeuwig loon of eeuwige straf. Wij hebben het onze hier beneden gehad en verricht: laat hetgeen wij deden, hier beneden blijven." Met beklemde ademhaling sprak Muller echter nog voort over het wederzien hierboven. Hij was niet wel, Maria bracht hem naar zijn leger. Gebogen, doch gesteund door hare hand, staart hij haar in de oogen. „O, Maria, ik heb je altijd liefgehad. Ik had een gevoel, alsofdeze liefde voor de eeuwigheid bestemd was," en vóór een laatste zucht het stilstaan van zijn liefdevol hart verried, sprak hij nog als met de rest zijner levenskrachten. „Hoe het zij, Maria, ik blijf ook na mijn sterven woning in je houden." Deze woorden kon Maria nooit meer kwijt raken. Zelfs in de dagen haars ouderdoms verklaarde zij nog, dat het deze woorden waren, waaruit zij leefde en die haar kracht gaven om de lasten der kwade dagen te dragen. Na den dood van Stoffel Muller hield de Zwijndrechtsche broederschap spoedig op te bestaan. Afstammelingen der broeders leven er in Amerika, waarheen een deel verhuisde, en in ons land nog in menigte. Doch als de sluier der vergetelheid door de steeds dichter wevende jaren voltooid zal zijn, dan weten de eigen afstammelingen niet meer wat er eens omging in de • harten van Nieuwlichters als Maria en Stoffel Muller. A. P.