Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Kop
- RECHTSZAKEN.
- Soort bericht
- artikel
- Krantentitel
- Algemeen Handelsblad
- Datum
- 18-01-1900
- Editie
- Avond
- Uitgever
- P. den Hengst en Zoon [etc.]
- Plaats van uitgave
- Amsterdam
- PPN
- 832337900
- Verschijningsperiode
- 1828-1970
- Periode gedigitaliseerd
- 1828 t/m 1940
- Verspreidingsgebied
- Landelijk
- Herkomst
- KB C 21
- Nummer
- 22510
- Jaargang
- 73
-
-
Geen zoekvraag opgegeven
-
-
- Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
-
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Kop
- RECHTSZAKEN.
- Soort bericht
- artikel
- Krantentitel
- Algemeen Handelsblad
- Datum
- 18-01-1900
- Editie
- Avond
- Uitgever
- P. den Hengst en Zoon [etc.]
- Plaats van uitgave
- Amsterdam
- PPN
- 832337900
- Verschijningsperiode
- 1828-1970
- Periode gedigitaliseerd
- 1828 t/m 1940
- Verspreidingsgebied
- Landelijk
- Herkomst
- KB C 21
- Nummer
- 22510
- Jaargang
- 73
Volksweebaarheid.
Uit de Staatscourant.
ONDERWIJS.
KERKNIEUWS.
KUNST EN WETENSCHAPPEN.
RECHTSZAKEN.
RECHTSZAKEN.
De vergiftiging te Rotterdam. Na de pauze was het woord aan het O.M. tot het leveren van lepliek.
Spr. zal daarbij kort zijn, daar hg slechts op enkele punten de aandacht wil vestigen. De verdediger heeft de mogelijkheid geopperd dat Sörensen en Catharina zelfmoord zouden hebben gepleegd. Als reden daarvoor geeft pleiter op, dat Sörensen vroeger heeft geleefd onder een anderen naam. Zoolang echter beklaagde niet opeer-ft waarom haar man als George Louis heeft geleefd, kan daarvoor niet worden aangenomen een Bezwarende omst_ndigheid van Söiensen. Was deze van plan geweest zichzelf van kant te maken, dan zou bij ook niet tevoren gezegd hebben: //Ik geloof dat ze mij willen vergeven." Spr. gelooft dan ook niet dat er redenen hebben bestaan voor Sörensen om zichzelf van het leven te benemen.
Dat de verhouding tusechen man en vrouw slecht was, wordt mede door pi. betwist. De verkiaring, daaromtrent afgelegd door getuige Drielsma—Van Lissa is van '96, die welke voor spr. vim belang is, is die van getuige Keur.orst, die loopt over korten tgd voor den dood van Sörensen.
Dat Catharina zelfmoord zon hebben gepleegd, op de onmogelijkheid daarvan slaan alle getuigenverklaringen, die mededeelen dat Catharina een vroolijk meisje wart; er pleit ook tegen de verklaring van beklaagde zelf, dat zij haar kind tot zoo iets niet in staat achtte.
PI. heeft nu het vermoeden geopperd dat de eigenlijke vader, de geheimzinnige Willy Eaveneck zijn dochter vergift zou hebben toegediend. Spr. *. enscht er op te wijzen dat kort voor de sluiting der instructie, toen de beklaagde geen idee meer had door den rechter van instructie te worden gehoord, bekl. nog naar diens kabinet is geleid, na alvorens gefouilleerd te zijn. Bij die gelegenheid is op haar gevonden een stukje karton, waarop een en ander was geschreven, dat spr. heeft kannen ontcijferen. Bekl. beweerde dat dit een advertentie was om na haai: dood.in de couranten te v/orden geplaatst. De advertentie luidde //Willy, ik heb u verge.en, en tot nu toe geprezen". Toen dit zoo onverwachts gevonden werd, dacht de rechter-commisearis daarin een factor te vinden ten gunste van beklaagde. Er is dus alle mogelijke moeite gedaan om dien Willy Baveneck op to sporen, door zelf die advertentie te plaatsen. Alles vergeefs. Toen heeft bekl. weer gezegd, dat dit een g-rflngeerden naam waa, maar heeft geweigerd iets naaers hieromtrent mee te deelen.
Catharina witt dat zij een natuurlijk kind was maar zij tobde er niet over, omdat -Erg veel van Sörensen hield. Dit is ter terechtzitting gebleken. Een reden tot zelfmoord kan daarin dus niet gelegen zjjn evenmin in de trouwplannen, want die vielen zeer lang voor het zrek worden van Catharina. Maar al had het meisje zich van kant gemaakt, dan zou het niet met arsenicum geweest zijn, omdat zij uit het lezen van een Keistvertelling van Dickens wist, hoe vreeslrjk het lijden was van iemand die arsenicum heeft ingenomen; ook bij vergissing kan het niet geweest zijn. Drie personen b|j //vergissing", door arsenicum het leven benomen, Catharina het twee keer toegediend, dat is aangetoond, en allen op Zaterdagavond, dat is niet aan te nemen. Zelfs de slimste menschen worden zorgeloos bij het bedrijven van misdaden, die goed gelukken, dat kan een verklaring zgn voor het niet weggooien van de rest van het vergif. PI. heeft er op gewezen, dat niet bewezen is dat bekl. het vergif heeft gekocht. Neen inderdaad niet, er is geen bewijs voor gevonden. Maar spr. moet opmerken, dat is aangetoond, dat bekl. het verschillende malen heeft willen kcopen. Spr. moet er voorts op wijzen, dat het afsluiten der tweede verzekering van f 500, niet is geschied op aandringen van den agent der verzekering, maar pertinent op aandringen der beklaagde. Uit alles blijkt, dat de beklaagde geld noodig bad. Het ideaal van beklaagde was om kamerß te gaan verhuren en zich daarvoor in te richten, als zg duizend gulden tegelijk in handen kreeg, maar niet bij esn weekloon van ƒ 9 in de week, zoodat het argument van pleiter niet opgaat, als zou z|j door de vergiftiging haar bestendige bron van inkomsten hebben afgesneden. De verdediger heeft getuige Huisman onbetrouwbaar genoemd, omdat hij overdreef en bezijden de waarheid is gegaan door te verklaren, dat hij nooit een vriendelijk woord van de moeder tot de dochter j had gehoord. Huisman heeft er echter op laten vel- \ gen, //omdat hij er geen gelegenheid toe had." Bovendien woorden uit den volksmond moet men niet op een ; goudschaaltje leggen. Spr. houdt vol dat bezwarend is, dat bekl. niemand alleen b|j Catharina toeliet. ' Verdediger geeft toe, dat het geen uiting van liefde is, dat beklaagde 8 dagen na den dood van Catharina, plaatsen voor dc feesten heeft gekozen maar zegt hg, het is geen bewijs dat zij haar dochter heeft vergiftigd, maar spr. acht dit punt toch als schakel in het proces zeer belangrijk. De combinatie van aanwijzigingen toch raoet het doen, de onderlinge connectie. Spr. staat weder breedvoerig stil bij den dood van Cohen en blijft er bij, dat deze eveneens door vergif ■is gestorven. Dr. Schuld heeft toah verklaard dat het gestel van Cohen van dien aard was, dat29mgr. in eens toegediend, voor hem doodelijk was en deze heeft hij tegelijk ingekregen omdat hij Zondags gestorven is, terwijl Zaterdagsmorgens bij het onderzoek zgner urine nog geen eiwit werd gevonden. Dat Cohen zelfmoord zou hebben gepleegd, dit blijkt uit niets. Integendeel toen hij ziek werd, heeft hij zijn misnoegen uitgesproken dat een vreemde doctor en niet zgn eigen bij hem kwam. lemand die niet aan het leven hecht, kan het niet schelen welken doctor hij krggt. Wat het juridisch gedeelte betreft, merkt spr. op, dat de Rotterdamsche Rechtbank altgd voorbedachten raad heeft aangenomen, als in de dagvaarding wordt gesproken van een vooraf beraamd plan. Het woord i vooraf is zoo rekbaar als men wil. De rechtbank kon onmogelijk in den aanvang een verdediger aanwijzen, want de wet verbiedt het. Ook spr. betreurt dit en hoopt dat juist deze zaak geschikt zal blijken om dc aandacht der regeering op die leemte te vestigen, wat intusschen niet uitsluit, dat beklaagde op de meest humane wijze, door den rechter- i commissaris is behandeld. Verdediger dupliceert. Spr. constateert dat hij met het O. M. homogeen is in het feit van bet betreurenswaardige, dat bekl. eerst bg het sluiten der instructie een verdediger kreeg. Hg maakt er natuurlijk der rechtbank geen verwijt van, maar ons verouderd Wetb. van Strafv. De officier verwerpt de verklariug van getuige Lissa maar spr. wijst er op dat deze een paar jaar lang bij beklaagde heeft gewoond en wel nog kort voor den dood van Jens Peter. Pleiter blijft het een daad van wjjze voorzorg achten dat zij haar man verzekerde, te meer daar gebleken is dat een bedrag van ƒ 1000 niet te hoog is te rekenen voor dergelijke menschen. Dat het ideaal van bekl. zou geweest zgn kamers te verhuren, hot zij zoo, maar dat ideaal had zg gedurende het leven van haar man dan reeds bereikt, want zg verhuurde toen al kamers. Zij behoefde daarvoor dus haar man niet te vermoorden. Het O. M. heeft pleiter verweten dat hij vermoedens heeft uitg sproken. Maar dat deed hij in tegensteUing met den officier. Deze heeft bekl. po-itieve bewgzen te leveren, de advocaat mag de rechtbank wijzen op vermoedens. PI. wijst voorts nog op de instructie, waaruit nadrukkelijk blijkt, dat dr. Post braak-rel heeft gezien en houdt staande dat de doctoren geen van allen met zekerheid hebben kunnen zeggen dat Cohen door vergif is gestorven. PI. wijst er ten slotte op dat in een dagvaarding van de Amsterdamsche rechtbank in '98 voorkomt in een geval van arsenicumvergiftiging '/opzettelijk en met voorbedachten rade". Dit is in casu niet geschied en blijkt niet uit het woordje //vooraf". Een plan wordt altijd vooraf beraamd, doch bij doodslag is geen oogenblik van beraad. Het heeft pi. verwonderd dat gisteren het O.M. niet heeft geëischt ontzetting uit de voogdij van het nog levende kind. In belang van beklaagde en van de nog levende dochter acht spr. het dat z|j nit de voogdij wordt ontzet bij veroordeeling. Hij vertrouwt echter dat het daartoe niet zal komen. Bekl. woidt wederom ondervraagd of zg iets ta «eggen heeft. Zij sluit zich aan bg den verdediger wat betreft het gebiek aan een bijstand na de beschuldiging. De rechter-commissaris mag haar fatsoenlijk behandeld hebben, aan den anderen kant staat vast, dat zij reeds bg de huiszoeking als beschuldigde is behandeld. Daarna betoogt zij nog uitvoerig dat zg alleen ter wille van haar jongste kind, de kamers heeft gehuurd bij de kroningsfeesten. Zij mag niet haar woord breken tegenover haar man en zal dus geen nadere aanwijzingen geven. Zij zit liever tien jaar in de gevangenis dan op de eer van een man een smet te werpen. Den gruwelgken laster van verschillende getuigen zal zij niet nader aantoonen. Niet alleen de eer van haar man maar ook van anderen zal zg ophouden en dus niet spreken. Zeker heeft zij wel eens in geldnood gezeten, maar dat kwam omdat haar man soms acht weken geen geld meebracht. Maar zoo iets kan de beste gebeuren. Het is haar toch uit diensten in Rotterdam, bekend, dat de groote lui hun schoorsteengarnituur verkochten om een diner te knnnen geven, en hoe dikwijls komt het voor dat die zelfden hun dochters verkoopen om aan geld te komen 1 De beklaagde verdiept zich in nog meerdere bijzonderheden over haar eer en die van haar man, tot de voorzitter er een einde aan maakt, de zitting sluit en de uitspraak bepaalt over 14 dagen. Peter en de man van de Zigeunerin. Peter Schneider is kunstmandenmaker en woont met vrouw en kind in een z.g. woonwagen, waarmee ze de kermissen afreizen. Op den 25sten Juli van het vorige jaar stond hun wagen ip de gemeente Woudenberg aan de Luntei'Bche beek, waar toen ook nog twee dergelijke wagens stonden, een kleine, van dezelfde grootte ongeveer als die van Peter en een groote. In den grooten wagen woonde een familie als wier hoofd zich //de Zigeunerin" liet gelden, verder woonden er nog een oude vrouw en een paar mannen in, ook Wilhelm Brandrieth, de man van de Zigeunerin. Wie in den derden wagen woonden doet er weinig toe, daar hetgeen volgt is voorgevallen tusschen Peter en de familie van de Zigeunerin. Wat er precies gebeurde, is moeilijk te zeggen, wel echter, daf het resultaat was een doode man. Wilhelm Brandrieth, een //Zigeunerin" met een wonde in den schouder en een man met een schampschot aan den arm. En voor het veroorzaken van den dood van Wilhelm en het veroorzaken van die wonden der anderen stond nu, na eerst door de rechtbank te Utrecht tot 4 jaar gevangenisstraf veroordeeld te zijn, in hooger beroep voor het gerechtshof hier terecht Peter Schneider, die zelf ook al een wonde in den hals had opgeloopen. Op dien 25sten Juli kwam er langs den weg een karretje voorbij, bespannen met een hond. Het beest scheen zeer vermoeid en warm en de bestuurder van het karretje spande zijn hond af, wierp bet dier in de beek om het te verfrisschen en haalde het er toen weer uit. Dat is misschien wat hardhandig gebeurd, of "hoe dan ook, ten minste, de Zigeunerin die het z»g en die een liefhebster van honden schijnt te zijn — in baar woonwagen huizen er vijf — werd kwaad en begon te schelden. Andere viouwan trokken partij voor den hondekarman en vonden het juist mooi van deze, dat hij zgn be:st een bad liet nemen, gekijf ontstond, en ten slotte sloeg de strijdlustige stemm ng van de vrouwen over op de mannen, die nu den strijd voortzetten echter met minder onschadelijke wapenen dan vrouwentongen, nu kwamen er stokken en sabels en revolvers aan te pas. Tot zoover waren alle getuigen het eens, behalve dat door enkelen werd gezegd, dat ze geen sabel hadden gezien. Het verschilpunt is echter hierin gelegen, wie of is begonnen, m.a.w. of Peter Schneider, die drie schoten uit zijn revolver gelost heeft, nit wettige zelfverdediging gehandeld heeft of niet. Beklaagde, die voor den rechter-commiasaris eerst ontkend heeft te hebben geschoten — uit vrees van zijn vrouw en zijn kind, in ongelegenheid te brengen, zegt hg nu — beweerde later, dat Wilhelm met een sabel op hem afkwam, dat hg toen zijn woonwagen binnenging en zijn revolver greep om zich te verdedigen, dat hg drie schoten loste en dat die, naar later bleek, alle drie raak waren. Wilhelm werd in den buik getroffen en stierf korten tijd later.
Nu zijn er getuigen gehoord, die dat verhaal ook doen, die ten minste in hoofdzaak hetzelfde verklaren, maar er z|jn ook getuigen gehoord, die wel hebben gezien dat Wilhelm op beklaagde toeliep, maar niet dat hij een sabel in de hand had — bij een door de politie ingesteld onderzoek in> de wagens is dan ook nergens een sabel gevonden.
Dan zr*gt beklaagde ook nog, dat de Zigeunerin baar honden op hem losliet, wat door sommige getuigen werd beveBtigd,door andere werd echter pertinent beweerd, dat de honden op dat oogenblik in den wagen aan den ketting lagen. Als bewijs dat hij het zeer te kwaad had tegen Wilhelm en de Zigeunerin, die volgens alle getuigen een vrouw is, die wel tegen twee mannen op kan, haalt hg aan, dat hij met zijn vrouw en zijn kind vluchtte naar de villa van den heer De Beaufort, waar hij zich bg den koetsier en den palfrenier van dien heer voegde. Maar al waren er getuigen die dat bevestigden, er waren er ook weer die zeiden, dat hij vluchtte, toen hg Wilhelm zag vallen, dat zou dan de reden van zijn vlucht zijn geweest. En zoo ging het maar voort. Dn advokaat-generaal, mr. Pleyte ten slotte het woord verkrijgend, meende te mogen constateeren, dat wel degelijk bewezen was dat beklaagde niet alleen niet uit wettige zelfverdediging heeft gehandeld — dan zou hij niet eerst ontkend hebben te hebben geschoten — maar zelfs dat bij heeft geschoten met het opzet om te dooden, althans om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dat door de rechtbank niet was aangenomen. Daarom meende spr. ook een zwaardere straf te moeten eischen en vroeg hij een gevangenisstraf voor den tijd van 5 jaar. De toegevoegle verdediger meende dat beklaagde uit wettige zelfverdediging had gehandeld en hem althans niet meer dan eenvoudige mishandeling kan worden ten laste gelegd, waarom hij dan ook vroeg ontslag van rechtsvervolging, subsidiair een kleine straf voor eenvoudige mishandeling. Uitspraak over 14 dagen. Woonplaats en Successierecht. Het „Weekblad v. h. Recht", no. 7375, bevat het arrest, door den- Hoogen Raad op 8 December j.l. gewezen, over de vraag of de administratie der rijksbelastingen te recht de nalatenschap van een persoon, die zijn -woonplaats in een gemeente van Nederland heeft opgegeven^ zonder zich in een andore ta vestigen, onderworpen acht aan bet recht van successie.
Het geval deed zich voor met de nalatenschap van den heer J. M. Schuver, den bekenden reiziger, van wien jaren geleden belangrijkebrieven, over Egypte en Soedan in het ~Handelsblad" zijn verschenen.. In 1880 liet de heer S., die ons land in 1877 had verlaten, zich afschrijven van liet bevölkingsregister to Amsterdam, naar Kons-tantinopel. Na 16 Augustus 1883 werd niet meer van hem vernomen :l waarschijnlijk is hij op een zijner tochten omgekomen. Bij vonnis deirechtbank alhier werd in 1895 zijn vermoedelijk overleden uitgesproken en viel zijn nalatenschap dus open. De administratie der belastingen achtte daarvan hier te lande successierechten verschuldigd, aannemende, dat de overledene op heb oogenblik van zijn dood nog ingezetene van het Rijk was geweest. De erfgenamen betaalden onder protest ein stelden daarop tegen den Staat een eiisch tot terugvordering in als onverschuldigd. De rechtbank alhier wees dezen eisch toe, op grond van verschillende feiten aannermende, dat Schuver zijn laatste woonplaats in Nederland, op 16 Aug. 1883, reeds lang had verlaten en opgegeven. Van dat vonnis werd cassatie aangetaekend, maar de Hooge Raad heeft dit beroep verworpen. Voor den Staat werd o. a. aangevoerd dat de rechtbank verzuimd' had' de bewering te onderzoeken, of de afschrijving uit Amsterdam was geschied met heit oog op eem nieuwe belasting hier te lande (vermoedelijk de uitbreiding van het successierecht tot de rechte lijn), ofschoon het verrmogem ta Amsterdam: was gebleven. De Hooge Raad' oordeelde hier. omtrent dat de rechtbank vrij was ie oordcelen uit welke feiten het verlaten van Amsterdam moest worden afgeleid. Een- andere bewering, dat niet was onderzocht het voornemen om zijn woonplaats te verlaten, achtte do Hooge Raad in strijd met de omstandigheid dat de rechtbank uitdrukkelijk heeft gewezen op do afschrijving van het bevolkingsregister van Amsterdam naar Konstantinopel. Het hiermee uitgesproken voornemen om de woonplaats te verlaten, wordt niet te niet gedaan door de bewering, dat de afschrijving was geschied met het oog op een nieuwe belasting hier ta lande. De hoofdgrief was echter, dat de rechtbank niat had onderzocht of Schuver werkelijk woning elders en wel buiten het Ko»--ninkrijk heeft genoman met het voornemen aldaar zijn hoofdverblijf te vestigen. Hierbij kwam de Hooge Raad tot een uitlegging der artikelen 74 en 75 van het Burgelijk Wetboek, luidende:!
//Art. 74. Een ieder wordt geacht zijn woonplaats te hebben, alwaar hg zijn hoofdverblijf heeft gevestigd. «Bij gebreke van zoodanige woonplaats, wordt de plaats des werkelijken verblijfs daarvoor gehouden. //Art. 75. De verandering van woonplaats zal standgrijpen door de werkelijke woning in een andere plaats, gevoegd bij het voornemen om aldaar zgn hoofdverblijf te vestigen".
De Hooge Raad nu heeft overwogen-, dat het voorschrift van art. 75 uitsluitend betreft verandering van woonplaats, dat is: het nemen van een andere woonplaats ter vervanging der vorige en niet geldt voor het enkel opgeven zijner woonplaats. Uit art. 74 leidde do H. R. af, dat Schuver, zijn hoofdverblijf te Amsterdam opbrekende, met de bedoeling zijn woonplaats aldaar op te geven, en terwijl hij daarop nergens in Nederland zijn hoofdverblijf vestigde, of zijn -werkelijk verblijf nam, niet kon gezegd worden toch Amsterdam als woonplaats te hebben behouden en in den zin der successiewet ingezetene des Rijks te zijn gebleven. Te recht ia daarom de terugvordering toegewezen van gelden die alleen van een ingezetene des Rijks zijn verschuldigd.