Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Kop
- JAN PIETERSZ.COEN.
- Soort bericht
- artikel
- Krantentitel
- Rotterdamsch nieuwsblad
- Datum
- 31-05-1893
- Editie
- Dag
- Uitgever
- A.W. Sijthoff
- Plaats van uitgave
- Rotterdam
- PPN
- 832564818
- Verschijningsperiode
- 1878-1991
- Periode gedigitaliseerd
- 1878-1945
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- KB C 420
- Nummer
- 4665
- Jaargang
- 15
-
-
Geen zoekvraag opgegeven
-
-
- Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
-
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Kop
- JAN PIETERSZ.COEN.
- Soort bericht
- artikel
- Krantentitel
- Rotterdamsch nieuwsblad
- Datum
- 31-05-1893
- Editie
- Dag
- Uitgever
- A.W. Sijthoff
- Plaats van uitgave
- Rotterdam
- PPN
- 832564818
- Verschijningsperiode
- 1878-1991
- Periode gedigitaliseerd
- 1878-1945
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- KB C 420
- Nummer
- 4665
- Jaargang
- 15
ROTTERAMSCH NIEUWSBLAD.
Tweede Blad.
JAN PIETERSZ.COEN.
JAN PIETERSZ.COEN.
**et oude en statige Hoorn prijkt in feesldos. Schier geen woning of de driekleur is uitstoken ter eere van Coen, die in Hoorn het "^enslicht zag en wiens bronzen beeld heden ''de „Roode Steen" zou worden onthuld. j, Oo reeks van feestelijkheden werd reeds ondagavond geopend met de opvoering van V • Van Lennep's tooneelspel „De stichting **U Batavia" door de rederijkerskamer „ Westg^sia," waarmede veel succes werd behaald. .'steravond werden in de Parkzaal vanwege V? «Vereeniging voor Volksvermaken" tableaux- T^ants vertoond, tafercelen voorstellende uit Im 'even van an Pietersz. Coen, waarbij de *den van „ West-Frisia" op verdienstelijke a'Jze de verschillende groepen vormden. Te 1 Uur werd het vuurwerk afgestoken, waarna j6ll hal volgde, dat tot dezen morgen voort"Urde. to"an heinde en ver stroomden vooral dezen ?°rgen vreemdelingen Hoorn-waarts, waartoe np gunstige weer het zijne bijdroeg. De Mi- Jsters Tak van Poortvliet, Jansen, Lely en *•" Dedem, de Minister Staat baron Mackay j" de feestredenaar Dr. Schaepman waren hel>enochtend reeds vroegtijdig uit Den Haag naar fjoorn vertrokken. Prettig en opgewekt j; de stemming van allen. Tegen het Qür> waarop het standbeeld zou worden schuld, stroomden duizenden naar de „Roode . leen" en zochten daar, voor zoover anderen MeU niet reeds waren voor geweest, een gun'Js staanplaatsje. . J-erbiedige stilte heerschte onder ds groote !ruare, toen dr. SchaeDman volgende rede "-tsprfik:
Set is op den 30sten Mei 1619. fa 1 or eenige dagen is de Gouvernetr-Gene* jj4!. die namens de Indische Compagnie de . ederlandsche bezittingen in Indië beheert en _ e*tiert, van zijn schijnbare vlucht uit de Moeken teruggekeerd. Met een vloot van 16 j^pen, door anderen voorafgegaan, is hij op ta ,reede van Jakatra verschenen; met doorgenden spoed heeft hij zijn volk ontscheept in het fort geworpen, lb ♦ * ze* er slec*lt uli 'n ne^ lang belegerde ___*-. Al heeft ook op den 12en Maart de ka«L 'n Van Raaij onder het hijschen der vlag{ 11! het luiden der klokken, het drinken van _. ƒ* eerewijn de kleine sterkte met den wijdde n. naam Batavia gedoopt, al noemde hij >: vier bolwerken Holland, Westfriesland, j^eland en Gelderland — dit vertoon van moed S(,,niets anders dan vertoon. In het fort heerlen disordres en ongeregeldheden. Er is verschonken, verteerd, geroofd. Er jju bededagen gehouden, maar de bededagen V^1- door drinkgelagen besloten. Meer dan 's (C^uds geweld hebben zijn dreigementen tegen .bezetting vermocht, 's lands eere is bitterlijk Yenktj#n man zal met één slag dat alles veranderen. Y„UP den dertigsten Mei 1619 trekt de Gou-0 rneur-Generaal met zijn 13 compagnieën, Yageveer duizend man sterk, met vliegende l„;andelen op Jakatra los. Van verdediger, van ju en loom verdediger, wordt hij aanvaller. d 6 " de oostzijde schept hij een loos alarm, aan *t« öo°rdzgde dringt hij onstuimig en onweerlegbaar op twee punten in de stad. De drie dez sterkere macht der Javanen houdt voor «tj ?n overval geen stand; zij wijkt, zij vlucht aar v'ucnt voert zij geheel de bevolking lw e- Waar de poging tot stand houden wordt 8«sl oe^' daar wordt de poging zelve terneer St;a ,aBen. Als d'avond daalt is niet alleen de ft>a , yeroverd, maar met den grond gelijk ge•tfe* • Een oude wereld is verdwenen, een 't QWe. verschijnt. De Hollandsche kleuren, iayj^nje—blanje—bleu, wapperen onder den *o|l^a"schen hemel, het „Wilhelmus ¥an Nas- Jeajj . schettert klaar en helder als een mor- door de lucht; onder dit vaandel en londer deze tonen begint de historie een nieuwen marsch. Tweehonderd drie-en-zeventig jaren zijn voorbijgegaan. Levend en bezielend rijst de heugenis van het grootsch verleden voor ons op. De geweldige, de profetische beteekenis van wat op dien dertigslen Mei 1619 werd gewrocht, staat voor ons belichaamd in een machtig stuk geschit denis. Wij zien den man, die met de vijandschap van al de wereld op den hals, de vijanden meer dan duizend tegen |één sterk zijnde, niet stand hield, maar voortschreed, altijd voort. De koningen en grooten van Java trachten, onderling verbonden, door een generalen moord het bouwen van een generaal rendez-vous te praevenieeren ; de Gouverneur-Generaal is op zijn post, hij vestigt het middelpunt van Neerlands handel en Neerlands macht; hij houwt den arm van den vijand af, voordat deze de hand aan het moordstaal heeft kunnen slaan. Over de golf der eeuwen komt zijn zegebericht weer tot ons: „wij hebben voet en dominie in 't land van Java becomen.... D'eere en reputatie van de Nederlantse natie zal hierdoor zeer vermeerderen...." Maar met nog machtiger drang klinkt zijn heerlijk woord ons toe: „Siet en considereert doch, wat een goede coeragie vermach en hoe d'Almogende voor ons gestreden en ons gesegent heeft." Met die heugenis in hoofd en hart maken wij op dezen dertigsten Mei 1893 ons op, om aan Jan Pietersz. Coen de hulde van het nageslacht te brengen en zijn in brons gegoten beeld te doen verrijzen in de stad, waar hij thuis was, in het midden van zijn volk. Hulde brengen wij hem, eerbiedige warme hulde. Hulde aan den grondvester van Batavia, den schepper van ons rijk van Insulinde. Hulde aan zijn onbaatzuchtigheid, zijn zelfverloochening, zijn zelfopoffering. Hulde aan zijn voortvarendheid, zijn volharding, zijn heldenmoed. Hulde aan zijn waakzame voorzichtigheid, zijn vèr ziend beleid, zijn vorstelijke wijsheid. Hulde niet aan ieder van zijn daden, niet aan elke van de vormen, waarin zijn strenge gerechtigheid of het vroom.maar steil bewustzijn zijner zending zich openbaarden.maar hulde aan zijn geweldige kracht en hulde bovenal aan het karakter, dat ongeschonden staat als in het midden van den ver, ver zwalpenden Oceaan, de krijtwitte rots, waaraan wat wier of schuim van golven kan blijven hangen, maar die geen slijk besmeuren, geen modder overstelpen kan. In enkele oogenblikken zal het grootsche werk van een groot kunstenaar voor ons verrijzen. Wij zullen Jan Pietersz. Coen aanschouwen, zooals zijne tijdgenooten hem hebben gekend, zooals hij in het licht der historie voor onze oogen staat. Wij zullen hem zien, zooals hij ons is geteekend : „een man van meer als gemeene lengte, bleek van coleur, mager in 't aengesicht, zijn oogen diep in 't hoofd staande, van weinig woorden, zeer ingetogen, op uiterlijk vertoon niet belust, klein voor gewone oogen, maar groot van gemoed; van de goeden bemind, van de boozen gevreesd." Maar voor dat het omhulsel valt mag ik trachten U het geestelijk beeld te scheppen van den man, de geschiedenis van wiens daden mede tot het merg en bloed scheppend voedsel van het Nederlandsche volk behoort. Jan Pieterszn. Coen was met al zijne hoedanigheden, al zijn deugden en de gebreken zijner deugden een zoon van zijn stam, een zoon van zijn volk en van zijn tijd, maar dat alles in den breeden zin en in dien grootschen, machtigen vorm, die de helden teekent. Een Westfries met al de stoerheid, de onverzettelijkheid, den vrijheidszin, het rechtsgevoel, de stugge mannelijkheid, de onbuigbare onaf hankehjkheid, het harde zwijgen en de laai opvlammende drift van den Frieschen stam. Maar dat alles niet zoozeer getemperd, dan wel lenig geworden en, zonder iets van de kracht te verliezen, toch gemakkelijker van beweging en vlugger en buigzamer, zonder in het minst lot buigen geneigd te zijn. De strydakst, de bijl der vaderen is omgesmeed en omgeslepen tot een degen, die minder geweldig houwen, maar nog zekerder treffen zal. Hij draagt zijn stad en zijn streek in het hart; lag de keuze aan hem, Batavia zou Nieuw- Hoorn moeten heeten. En toch verliet hij Hoorn ? Ja, Hoorn is een handelsstad, Hoorn ligt aan zee en al is die zee slechts de Zuiderzee, in de korte deining van haar golven wordt soms de broedere maatslag uit het Noorden bespeurd en het geheimzinnige, het tot tochten verleidende, het tot daden verlokkende lied van den Oceaan klinkt ook hier. Naar den lande van overzee trekt Jan Pieterszoon; in den lande van overzee vindt hij de wereld voor zijn daden. Uit zijn vaderstad en streek brengt hij daar mede een eerlijkheid, die niets ontziet, een klaarheid, die alles waarneemt, een openhartigheid, die niets verbergt. Hij is daarbij „zeer modest van leven, zedich, van goeden aert, geen dronkkaert, niet hoovaerdich. in raedt zeer bequaem, in sluk van de coopmanschap en boeckhouden hem wel verstaende." Met deze eigenschappen beweegt hij zich tusschen slimme Javanen en listige Chineezen, die den duivel door hun streken zouden verschalken en die altijd hun guiterijen met eenige deugd omkleeden. Zy vinden in hem een meester en een geweldigen meester ook. Een meester vindt ook in hem de superbe natie, die veel pretendeert, de Engelsche natie, die hem aan de hoogste galg der wereld zou willen ophangen, zoo hij in haar handen viel. Maar evenzeer vinden in hem een meester de bewindslieden der Oost-Indische Compagnie, de XVII, de Majores. aan wie hy hun traagheid en nalatigheid verwet, die hg met gemeenzame beelden en met vlammende woorden, met kernspreuken en met hartstochtelijke ontboezemingen te lijf gaat. Gij hoort den zoon van Westfriesland, als hij hun verwijt, dat zg moedwillig meer melk over den grond spillen, als alle koeien van Nederland in langen tgd kunnen geven, maar hoogheid klinkt er uit zgn toen als. hg L_:.. ,***--•
den Heeren toewenscht, dat hun beleid „zoo groot en nobel worde als dat behoort," als hij de vraag stelt: „wie zal de Vereenichde Nederlanden alsdan niet eeren om gerust en welich onder haar vleugelen te schuijlen, sweven en leven ?" Daar is meer dan hoogheid, daar is indrukwekkende, overheerschende ernst in het woord: „lek sweer u bij den Allerhoochsten, dat de Generale Companie geen vijanden heeft, die haar meer hinder en schade doen dan de onwetenheid en onbedachtheid (houdt het mij ten beste) die onder u regiieert en de verstandigen overstempt".
Met al de kracht, die in hem was, streed hij voor de goede zeden. De stichter van Batavia was ook haar wetgever en in den wetgever verscheen de vrome, geloovige, God vreezende en eerende Christen. Voor hem was geen staatsbeleid en geen staatsbestier mogelijk zonder de eerbiediging van Gods wet.
Ziet dezen Jan Pietersz. Coen ; een man van onbekenden huize, tot de koopmanschap opgeleid, als koopman naar Indië getogen, ziet hoe hij als met één sprong op zijn middaghoogte stijgt en met onbezweken kracht op de hoogte blijft: een groote geest, een staatsman, een veldheer, een wetgever en een bestierder ; tot veroveren en heerschen als geboren. Jan Pieterszoon Coen is in den vollen, in den kleineren en in den grooteren zin een zoon van zijn tijd. In hem leefde het grootsche, het de wereld omvattende, de lust om van verovering tot verovering, van schepping tot schepping voort te schrijden. Maar hij had ook het kleiner nationaliteitsgovoel, dat alleen in de natie de wereld ziet en op wereldhandel belust toch alleen het monopolie kent. Boven zijn tijdgenooten zelfs rijst hij als hij dat monopolie wil uitbreiden van de Companie tot het volk, maar tot breeder vlucht ontplooien ook zijn vleugelen zich niet. Toch is er onder de grooten van zijn dag geen enkele zoo groot als hij op dit en menig ander stuk. Zijn vroom gemoed is op verspreiding van het Evangelie gericht; hij vordert ware herders en geen huurlingen, maar wat hij in zijn bijbel ook gevonden heeft tot stichting voor geest enhart.alsGouverneur-Generaal heeft hij vooral het Oude Testament gelezen en het „oog om oog en tand om land" is door het „zalig zijn de barmhartigen" niet van zijn geldende kracht beroofd. Voor hem is de oorlog niet .alleen een middel tot den vrede, maar een wapen van recht en een Godsgericht. Scherp en hard en onverbiddelijk als zijn zwaard is hier zijn beginsel. Maar is eenmaal de oorlog gestreden, dan ook het werk des vredes met kloeke hand begonnen, doorgezet, voltooid. Zóó verschijnt Jan Pietersz. Coen voor ons: een groot man, een hoog karakter. Zijn grootheid is niet de vrucht van de speelsche fortuin; daar is ernst in en waarfeid ; de glorie, die hem omstraalt, is zonnelicht. Plicht is het van gerechtigheid en van eere hem hulde le brengen ; de hulde te voltooien hem door het nageslacht bereid. Zoo valle dan de omhuiving, die zijn beeld bedekt, zoo verrijze dan voor ons in zijn klaarheid en zijn kracht, het beeld van een Nederlandschen held. Na deze treffende woorden van den geleerden spreker wordt Coen's beeld van het omhulsel ontdaan en vervolgt de redenaar aldus : Op dit oogenblik zie ik rond naar den meester, die aan Nederland dit hooge kunstgewrocht geschonken heeft. Hij is niet onder ons, de last der smart drukt hem neder, bant hem in de eenzaamheid. De lauwer,dien ik hem wilde bieden, heeft geen waarde voor hem, die naar bloemen zocht voor een graf en de glans der glorie brengt geen troost, nu de zonne uit de oogen der levensgezellinne niet meer ver-) kwikkend en verwarmend straalt. Maar dé machtige muze zijner kunst is ook een zoete vrouwe en wat ons woord niet vermag, zal zij. de verhevene, volbrengen: zij droogt de tranen, zij heelt de wonden, zij beurt de gebogenen op. Zoo staat dan Jan Pietersz. Coen voor ons: de man van weinig woorden en vele daden, de man van het zwaard, de man van de scheppende kracht. De machtige verschijning, door den kunstenaar gewrocht, grg'pt ons aan, schudt ons geweten wakker, doet uit de diepte van het verleden als met geweldigen bazuinstoot het woord tot ons komen: „Dispereert niet daar ean in Indien wat groots verricht worden."
„Dispereert niet." Daar is eene disperantie, die zich van ons meester zou kunnen maken, de disperantie, die het antwoord zou zijn op de vraag: wat groots hebben wij in Indiö verricht? Zeker, wij hebben groote dingen gedaan, wij, een klein volk, hebben beleid en wijsheid, heldenmoed en reuzenkracht in het beheer van Indië getoond. Maar het groote. het grootsche, dat wat hooger is dan de rijkdom, meer dan de handel, kostelijker van de overwinst, maar dat wat lichtenderis dan de zon en heiliger dan de glorie, het groote en grootsche doel der Christelnke beschaving, hoe hebben wij het nagestreefd, hoe nabij zgn wij het gekomen? Disperantie kan er zijn, disperantie als berouw, disperantie alstwgfel aan ons zelven. Maar neen, dispereert niet. Daar is een berouw, dat verlamt, daar is een twijfel, die doodt. Wat niet verricht is — en ziedaar de leuze die Jan Pieterszoon Coen op dezen dag aan zijn volk overgeeft — wat niet verricht is, kan verricht, moet verricht worden; zoo moge 't zijn! En dan nog: „siet ende considereert vyat een goede couragie vermag." Goede couragie, wat beter vermaking kan de schepper van ons Indisch Rijk ons laten ? Goede couragie — wij komen Jan Companie zijn afscheid geven ; met al zijn goede eigenschappen is hij niet meer van onzen dag. Maar Jan Courage moeten wij blijven; geloof, liefde, geostdrift, die drie elementen van de poëzie der daden, moeten de ziel vervullen van ons volk.
Courage dan, courage in Indië, courage ook in Nederland. Courage in den strijd voor de vrgheid, die het recht als haar tweelingszuster begroet, courage in den strijd voor het recht, dat geen hooger plicht kent dan de vrijheid te stutten en te verweren. Courage waar het geldt ons vertrouwen op de toekomst, de toekomst die voor ontstaat afgebeeld in de blonde Koninginne, het kind van Oranje en Nederland, dat moge bloeien en groeien onder den heiligen zegen van den almachtigen God!