ia het jongste P 1 an t e ;«nummer komt dr. J. G. C. Vriens, in kwaliteit van re dacteur der pMededeelingen van het D»li- Proefstation", in veriet tegen de schampere wyzs, waarop het vakblad der asiistentsn de publicaties van het Proefstation pleegt te bespreken. O. m. noemt dr. Vr. het ongepaet «om het ernstig bestudserën door het Proefstation van de verschijnselen, die een ioo voornaam en ingewikkeld proces vergezellen, ale dat der fermentatie, in verband te brengen met yquesties, die men al dan niet met behulp van het aftellen van de kuoopen van een jas kan uitmaken'"'; en zegt verder o. a.: ffHet is van algemeene bekendheid, dat er maar weinigen onder de planters zgn, die zich eenige moeite willen getroosten qm van hun vak op de hoogte te komen, en dat de meesten alles, wat niet ner lichts ko»t is, onmiddellijk verwerpen, waarbij zij zich meenen t» kunnen verontschuldigen nat de bewering, dat htf yt« geleard« is. „Waar ter wereld, vraag ik U, heeft ■en geen vakkennis noodig en waar wordt dit verkregen, zonder dat men er ziuh voor inapa.f? „Alleen in sommige cultures ichijrt men U metnau, dat d.t mogelijk ie, nut name inzonderheid in de tabakscul- Aan net slot var aarin behandelde vraag of de heer Duigemans voor zijn taak als P 1 a n t e r-redacteur m 't algemeen berekend ie, beeft met 4* onderhavige kwestie o.i. niet van doen — merkt dr. Vr. op, dat het juist de taak van den P 1 an t e r-redacteur behoorde te zijr; „om de plaatera aan te sporen ein* delijk eets iets van hun vak te leeren. Van Uwe vereeniging zou een drang moeten uitgaan om vakonderwijs te krijgen, tot de oprichting van een vakschool te geraken. Daarvoor zou U de penvoerder moeten wezen. ,/Als U op dat aambeeld herhaaldelijk hamei de, zou na verloop van niet eens zoo heel veel tijd die idee ongetwijfeld doorwerken, en de Instelling zon zeker verrijzen."
Ziehier opnieuw aan de orde de oude kwestie: vakkennie of géén vakkenie voor den tabaksplanter, waarover voor jaren reeds pennsngevechten geleverd zijn in dit blad. Herinnert men zich dat een inzender een heel program voor zulk een Tabaksecho o 1 had opgesteld, hetwelk door tegenstanders van voorbereidend onderwijs voor deze cultuur punt voor punt weer werd afgebroken P Tot die tegenstanders behoort ook de Pla n t e r-redacteur, die in antwoord op dr. Vriene' terechtwijzing herinnert aan zijn vroeger reeds verkondigde opmerkingen over het problematieke nat van landbouwkundige NÓór-studie voo* den tabakker, «gegeven onder meer de verhoudingen tusschen managers en assis» tanten in Heat gtsegendt oorden". M. a. w.: ééa der motieven tegen vakkennis is, dat de ondergeschikte, welke ze bezit, ze mogelijk niet etns in toepassing zal kunnen brengen. Dit is méér gehoord en.... zegt natuurlijk volstrekt niets tegen vakken* nit» -èi tegen zekere achterlijke opvattingen ook in hoogere cultuurkringen. Wij gelooven ook, da' mangel aan waardaaring voor het wetenschappelijk deil van den arbeid aan een proefstation > zooals uit het onderschrift van den P 1 an t e i-redacteur spreekt, met den afkeer tegen vakkennie samenhangt. Wij geven grit toe dat het wetenschappelijk streven van een dergelijke instelling op de praktijk gericht moet »yn en kunnen ons dan ook begrijpen een verlangtn van planterssijdc om iaén •*n u verhandeling als die over de term«ulatie, een populair overzicht *an _, onderzoekingen en de uitkomsten daarvan in dt Mededeelinge» tt sitn opgenomen. Maar wanneer de FUpter traoht wetenschappelijke pror ?«n belachelijk te maken omdat ia «aeg°sUve' resultaten opleveren (alsof negatie"«. resultaten niet evengoed resultaten z>.iu ; politievel) ei klaagt over het uitblrjv*
van afdoende middelen tegen slijnuiekiö, peh-sim of rupssnplaag, dan vinden we daarin ecu misvattan van den arbeid van een proefstation, hetwelk voornamelijk op afkeer van alle wetenschappelijkheid in de culturei sohynt te bemeten.
Te ontkennen valt toch niet dat de tabakscultuur mede door haar proefstation op hooger niveau is gekomen. Men heeft maar te herinneren aan grondonderzoek, b«-«eitingqproe.'en. bestrijding vaa plantaardige en dierlijke kwalen, selectieproeven;—maar sprekender, ca aan de prak t ij k ontleend bewijs voor het evidente nut van mik een instelling: in de laatste vergadering van de vereeniging „Het Dsli-Proefstation" ie door do planters besloten, tot anderhalve ton toe jaarlijks aan deze inrichting bij te dragen en een nieuw en grooter gebouw en mi' ruimere terreinen voor proefvelden ter beschikking van het station te stellen.
Ook in de tabakscultuur zullen wetenschap en praktijk hebben samen te gaan. En zou dat samengaan niet nog gunstiger gevolgen hebben, wanneer de mannen van de praktijk met méér iozioht de uitkomsten van wetenschappelijke onderzoekingen in toepassing konden brengen, doordat zij niet terugdeinsden voor d«t voor de-praktijk-t aebereide daal dtr wetenschap, hetwelk men vakkennis noemt ?
"Een=en=aodar. Vakkennis.". "De Sumatra post". Medan, 1912/07/12 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 06-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010323956:mpeg21:p001
Van oasen _edererlr«r.>
Den Haas, 18 Jani '12
Het wtrk der Grondwets-Camm'ssit— neergelegd in haar, van vrijzinnige zijde algemeen en fel aangevochten Rapport — is van 't begin tot het einde ... partijwerk; heel haar pogiog om te voorzien in de nieuwe behosfren in one constitutioneel bestel, ademt één geest van reactie Daarom mag dit werk niet au aerienx genomen worden, hetgeen door de publieke opinie van linke klaarblijkelijk dan ook niet gedaan wordt, wat echter weer niet belet, dat eerlang en, naar verluidt, zelfs heel spoedig, de regeringsvoorstellen op de basis van dit Rapport reeds tt verwachten zijn. Uit het ganscha vérslag blijkt, dat het der meerderheid dezer Staatscommissie aan een jniste opvatting en appreciatie van haar taak gemangeld heeft en zij, door partijgeest gedreven of beneveld, baar opdracht ten eenemale misverstaan heeft. Reeds de samenstelling der Commissie droeg een zóó partijdig, neen, partijharts tochttlijk karakter, dat voor een ieder, etaande buiten het olericaal partijvarband, daaraan al bij voorbaat de autoriteit ontviel, gemeenlijk aan ccc Staatscommissie ten deel vallend. Maar zij heeft dat gezag nog meer ingeboet bij de wijze, waarop zij haar werk verrichtte. We gaven in onze vorige correspondentie daarvan reeds de meest markante aanwijzing. Zij heeft, of het hier wetr dt polititk gold, tnkel de zaak der tijdel ij k e meerderheid gediend en niet die van dan Staat buiten en boven tik politiek partij verband, niet die der wetgevende macht in naam van het gans c h e volk. Zij heeft het nationaal kavakter van haar opdracht willekeurig ter zijde gesteld voor eigen particularistisch partij- of secte-belang, voor 't minst het daaraan ondergeschikt gemaakt, een streven terecht gequalificeerd als van geen beter allooi dan ttn motit op een deputaten-vergaderir g aangenomen, of een beginsel middels ren pauselijke encycliek aan onze katholieke landgenoottn voorgeschreven. In elk geval mag deze commisoiiale arbeid, waarop deoppositiontelt minderheid slechts dcor toegevoegde nota's invloed beeft koenen uitoefenen, niet als ernstig werk beschouwd worden. Dt rol ditr mindtrheid schijnt overigens een figuratieve tt zijn geweest. Wat Indië betreft, hebbejj wij, o»dat we daaraan veel waarde hechten en daarvoor jarenlang geijverd en gestreden hebben, ons het eerst rekenschap ervan gegeven, of er in 't rapport ook iets vermeld stond omtrent den eisen tot toekenning aan da koloniën van wettelijke vertegen* woordiging in 't Parlement. Het zou al te naïtf geweest ir vi' m«Q remissie, waarin niet ééa iau v _#**, as^ politicus mot gebleken iiuiisc-t sympathieën aitting had, te verwachten, dat zij dienaangaande met bepaalde voorstellen zou zijn gekomen. Maar zij heeft niettemin de mate van ons wantrouwen op dit stuk nog weten te overtref!in. Niet alleen geen desbetrefhnde voorstellen deed zij, doch ook omtrent de negatieve uitkomsten van hare samensprekingen of overwegingen op dit pnnt vinden we in 't rapport niets vermeld. Blijkbaar bestaat de kwestie voor haar dus nog niet eens 1
Ën dit mag Indië niet over zijn kant laten gaan. Nu het tot Grondwetsherziening komt — weliswaar wel niet meer in deze legislatieve periode, maar dan toch wel in de volgende, als dit bewind in 1913 verlengd mocht worden — is 't zaak voor de kolonie, dat lij lelve dit in 't rapport vergeten of verwaarloosd desideratum aan de orde stelle en nadrukkelijk haar eisch formuleer e. Voor eigen vertegenwoordiging der koloniën in de Staten» Generaal is Grondwatswijaiging noodig, en indien de nu voorgenomen herziening tot •tand meent komen tonder toekenning aan de koloniën van dat representatierecht, dan blijven deze we ir voor lengte van tijden buiten 't Parlement ge&oiïdt», d.i. buiten directen iftv'iQfd, op aV wet_e- Vsod? l>t\joegdheid voor eigen !-__, want van een, tot dat doel -:,_g,brachte. aparte en tussoh*«i;j_gohe Grondwetswijziging zal wel nimmer sprake zijn. Nu of nooit, kan Icdtö wel zeggen. Het overweg* dus cogoens rijpelijk de beteekenie van dezen representatienorm en late dan deze gelegenheid niet ongebruikt voorbijgaan. Onversohoonbaar zonden we het noemen, als het dit deed, want het zou de kolonie tot oneer etrekken, als aan den reeds vóór lange jaren geformu leerden kolonialen eisch dier wettelijke vertegenwoordiging in 't Parlement bij de aanstaande Grond wetsherziening niet tegemoet werd gekomen. .. zelfs zonder dat van haar zij d e daarop ook maar een weinig drang waa uitgeoefend.
Meer zullen wt er maar niet van zeggen, na al wat wt, in den loop der jaren, over deze brandende kwestie zoo al te berdt hebben gebracht. De kolonie bedenke wtl, wat haar nu te doen staat; bedenke wel, dat zij door besluiteloosheid en inactiviteit dit kantje op politieke ontvoogding weer op onverantwoordelijke wijze voorbij laat gaan. Door, op hoop van zegen, altijd werkeloos, berustend, apatisch in afwachting te leven, heeft Indië reeds al tt lang zich gtmaakt tot dtn grootsttn vijand van sichztlf.
De geest van reactie, die het werk dezer Staatscommissie kenmerkt, spreekt niet het minst uit de voorgestelde versterking der positie è-a van dt Kroon èa van da Eerste Kamtr, alzoo juist vau dit btide, wel het meest tot dt archaïjtische instellingen verwordende organen in ons Staatsieven. De toekenning aan de Eerste Kamer van het regresrecht, d. i. van het reoht om een door de Tweede Kamer aangtnomen ontwerp naar dit wetgevend collega terug tt sturen onder bedreiging, dat het als verworpen moet worden beschouwd, bij weigering daarin dt vtrlangdt wijzigingen aan tt brengen, —is wel mede één der brutaalste uitingen van anti-antwikktlingsgezindheid. Niet andara staat het mat htt aandringen op een exclusivïstisch standpunt der Kroon tegenover de natie, al zou dit ook slechts een wijz;ging van theoretische strekking zijn. Deie zaak, neerkomende op een ingrijr pen, lij 't dan ook maar in theoretischen sm, in 't wezen onzer wetgevende macht, zit zóó: Art. 109 der vigeerendt Grondwet, volgene hetwelk de wetgevende macht gezamenlijk door den koning tn de Stattn-Generaal wordt uitgeoefend, wil de meerderheid der Commissie geschrapt hebben, doch daartegenover Art. 55, bepalende dat de nit voer en de maobt bij den koning berust, aaogtvnjd zien met de nieuwt bepaling: f/De Koning oefent de wetgevende macht uit in gemeen ovtrltg met de Staten-Generaal". Deze wijziging nu moge slechts van theoretische beteekenis zijn, dit belet niet, dat prof. Oppenhei m, een der minderheidsleden, zich verplicht heeft geacht, in f zonder lyke nota het diepgaand ver'uasr-htn het .«staande en het voorgestelde aan te toonen. Ook na deze aventueele wijziging zal iv het aandeel, dat de Kroon thans heeft in de totstandkoming onzer wetten, m.a. w. in de practqk onzer hedendaagsche wettenmakerij, geen daadwerkelijke verandering komen. Maar prof- Oppanhcim stelt in 't licht, dat de voorgestelde formule niettemin gtwtld pleegt aan het beginsel, dat reeds sedert 1815 aan onze staatkunde ten grondslag ligt. Dat we de reactionaire strekking dezer wijziging niet misverstaan, is „De Standaard 4 ons ten overvloede nog etns komen verzekeren, door te verklaren, dat het voorgestelde bedoelt het begrip voikssouve. reiniteit tt dotn plaats maken voor dat van het gezag bij Godes gratie.
't Zon natuorUjk alweer heel erg naïef geweest zijn, ale we van deze s'aatscoasmissie verwacht hadden, dat zij aan anti' monarchalt verlangens ook maar eenige bevrediging zou hebben geschonken. Maar evenmin hadden we verwacht een poging tot versterking van 't monarchaal beginsel in onze Staatsinstelling. Maar nu het tot Örör>_wetB_erziening korat, souden, hö Voorbereidende opdracht _'an ten commissie, die niet, ale deze, een Verkleind beeld vormt van onze huidige politieke constellatie, maar integendeel, op neutralen bodem staande, in werkelijk nationaltn zin haar taak wenschte op te vatten tn ttn uitvoer te leggen, onze verwachtingen van haar werk wel degelijk iv de richting van een zoodanig* bevrediging getrokken warden. Zóó ver zijn we ttn onzent ook wel reeds, dat de anti* monarchale gevoelens en verlangens ook al een zekere aacapraak mogen doen gelden, al hebben we ten deze in ons land ook nog niet bepaald met ten gecultiveerd terrein te doen.
Wt hebben 't daarover al eens vroeger in dit blad gehad. Eigenlijk weet men niet goed, hoe het met de anti monarchale partij ttn onzent etaat, omdat tegenover het denkbeeld eentr republiek in 't algemeen een nog al te gereserveerde houding wordt aangenomen. Men zwijgt erover in 't openbaar en bespreekt het alleen in besloten kringen an dan nog ttn halva en mtt wtinig durf en beslistheid. Zon het voor beide partijen— monarohalen en anti-monarchalen — geen aanbeveling verdienen, voortaan wat fermer met het republikeinsch idee uit den hoek te komen ?
Wit tenigt meening of overtuiging aanhangt, eenige publieke zaak voorstaat of dient, ziet natuurlijk gaarne hoe bet met den voortgang en dt kans op verwezenlijking daarvan staat, en daarom ligt er voor de voorstanders iets troostelooe in de etiltt, die de republikeinache gedachte ten onzent omhult, maar toch nog iets meer in de terugzetting, die het, meer en meer naar den voorgrond dringend, anti-monarchaal beginsel in 't werk der Grondwete- Commissit heeft motten ondervinden.
We herhalen hier nog aens, dat, niettegenstaande dt weinige bischikbare gegevens, we meenen te mogen aannemen» dat het aantal der half-en geheel-overtuigde republikeinen in one land toch vooral niet onderschat moet worden. We naderen den tijd, dat etraks ook hier dt scheidingslijn vrijwel zal loopen tusschen de partij dar reactie tn dit der progressie. Reeds nu kan met stelligheid gezegd wordtn, dat de mttr vrijzinnigen en meest gea vancterden onder 't Nederlandsche volk het republikeinache denkbeeld zijn toegedaan.
En aangezien dit als vaststaande mag worden aangenomen, moet, dunkt one, ook worden toegegeven, dat de antimonarchalen reeds in zekeren sm eu in zekert mate rtcht op bevrediging kunntn dotn gelden. En dit zou hun op billijkt wijze geschonken kunnen worden, nu Grondwetsherziening aan da ordtis gesteld. B. v. in dezen zin, dat alle 25 jaren—we leven thana snel—door da kiesgerechtigden—ook dit dtr koloniën gedaan wordt in zake al of giet voortzetting van dtn monarchalen regeeringsvorm.*)
Wat zou hitr ttgtn zijn ? De anti republikeinen, dit meenen dat de monarchale idee zoo aan intensiteit wint, dat versterking der positie van 't koningschap etn tisch des tijds geworden is, bthotven toch waarlijk zoon uitspraak niet te vretzen. En dt republikeinen zelf * illen aich on'ïer dit conditie wel gaarna bij hat koningschap neerleggen. En het monarchaal hoofd vaa den staat ? Voor hem moet het, dunkt ons, bij juiste opvatting van taak en plicht, wel zoo aangenaam zijn, de zekerheid tt hebben van tt rtgttrtn bij dt gratie van de mttrdtrhtid des volks.
En dit zon bovendien de meest rationttlt oplossing zijn voor ten zoo principitele kwestie als die van dtn rtgttringsvorm des laods, welke zich steeds veel meer door gewelddadige tn blotdigt dan vredelievende overgangen gekenmerkt heeft. We hebben deze taken al vroeger tt dezer plaatse besproken, maar aangezien we metntn, hitrmtdt voor ttn goed rtcht nit tt komen, achtten wt het in dszen tijd van voorbereiding tot Grondwetsherziening opportnnn, dit dingen nog eens voor 't voetlicht te brtngtn.
Blanda.
*) Zou dit wel ooit een prineipieele Uitspraak, kunnen opleveren ? Zou genegenheid Vojßï, afkeer tegen den toevallig-op-dat-oogenblikregelenden vorst bij zulk een referendum niet den doorslag geven ?
Red. S. P.
"Nu het tot Grondwetsherziening komt.". "De Sumatra post". Medan, 1912/07/12 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 06-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010323956:mpeg21:p001
18 Juni : Als rechterhand van den Heer Cremer, in diens qualiteit van oprichter en voorzitter van de vereeniging «Het Koloniaal Instituut", heeft tot dusver gefungeard dt Heer C. J. Hasselman, Indisch hoofdambtenaar, dit tchttr kort gtltden benoemd wtrd tot Ld van dtn Raad van State. In zijn plaats is nu als sacretaris van htt Instituut gekozen Prof. Dr. H. P. Wijsman Jr. nit Utrecht, een Amsterdammer, dit ten zeer eigenaardige loopbaan achttrdtn rug hteft. Ale zoon van ttn Amsterdamse. apotheker studeerde hij hier ttr stede in scheikunde en plant- en dierkunde. Eerst is hij eenige jaren verbonden gswseet aan de Delftsche Gist- en Spiritusfabriek (Van Marken), toen promoveerde hij in 1889, waarna hij in 1891 benoemd werd tot hoogleeraar in de phaxmacia en aanverwante vakktn tt Leiden. Daar heeft hij toen een pharmaceutisch laboratorium gesticht, dat den naam heeft het beste van dien aard te zijn in heel Europa. In 1907 is dt professor ernstig ziek geworden, zoodat hij zich genoodzaakt zag ontslag tt vragtn. Hij vestigde zich ttnigen tijd in een stillen hoek, maar zoodra hij hersteld was, wtrd hij wttr tot hoogleeraar benoemd to Utrecht in de leer van de voedingsmiddelen en wat daarbij behoort. Op practisch gebied beeft hij zich zetr verdienstelijk gemaakt, vooral bij de boterwet en de stichting van ttn rrjkasuivtlstation. Hij bewoog zich vaal op het gebied van dt openbare gezondheid tn de keuring van levensmiddelen en daarbij maakte hij vele jaren reeds deel uit van htt bestuur van hat Koloniaal Museum te Haarlem, dat nu in htt Instituut zal opgaan. Uit een en ander valt op tt maken, dat da nieuwe secretaris van het Instituut een zeer veelzijdig ontwikkeld man ia, gttn kamergeleerde, maar ttn practisch werker. Hij is bovendien een aangenaam mtnsch van ten prettig uiterlijk. Prof. Wijsman is even vijftig, maar ziet ar vttl jongtr uit. Binntnkort zal hij ttn reis maken naar ludië, om aich tt beter voor zijn taak voor tt bereiden.
"Het Koloniaal Instituut. Omega schrijft ons uit Amsterdam dd.". "De Sumatra post". Medan, 1912/07/12 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 06-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010323956:mpeg21:p001