Uit een officiële acte uit 1537 blijkt dat een knaap die bekend is onder de naam „Giovanni da Palestrina" als nummer twee van zes zangertjes vermeld staat. De koormeester van de Santa Maria Maggiore kerk had deze jongen (zo gaat het verhaal dat evenwel moeilijk te verifiëren is), die zingend door de straten van Rome dwaalde, meegenomen naar zijn parochie, omdat de jongen zon mooie stem had.... De koormeester kon hem best gebruiken voor de kapel, waar ook vijf andere jongens al bezig waren met de beoefening van de kerkmuziek. Zijn naam betekende eenvoudig: Johannes, afkomstig uit Palestrina. Palestrina was een stadje met niet veel meer dan tweeduizend bewoners, gelegen in de Sabijnse bergen, vroeger Praeneste geheten. De Latijnse naam van deze jongen was dan ook: Joannes Petrus Aloisius Praenestinus. ' Toen Palestrina ongeveer 19 jaar oud was en in Rome zijn studie had beëindigd, kreeg hij een benoeming als directeur-organist in zijn geboorteplaats. Hij werd daar in de San Agapito-kathedraal behalve organist ook kapelmeester en muziekleraar. Na drie jaar trouwde hij met het eveneens uit Palestrina afkomstige meisje Lucrezia Gori. Als ouderlijk erfdeel bracht zij mee: bouwgronden, een wijngaard en een huis. Men verhaalt dat van dit ogenblik af Palestrina steeds zijn muzikale opvattingen heeft weten te combineren met zijn materiele interessen. De grote gaven van Palestrina worden hier opgemerkt door kardinaal Giovanni Maria del Monte en wanneer deze in het jaar 1550 paus wordt onder de naam Julius 111, krijgt Palestrina in het daaropvolgende jaar zijn benoeming tot kapelmeester aan de Juliaanse kapel van de Sint Pieter in Rome. Enkele jaren later krijgt Palestrina van deze kerkvorst een zeer hoge onderscheiding doordat hij benoemd wordt tot zanger van de pauselijke kapel. Het bizondere van deze benoeming was ook dat deze geschiedde zonder verkiezing door collega's, zoals de gewoonte was, en ook zonder het afleggen van de voorgeschreven proef. Bovendien was het een onderscheiding die alleen priesters ten deel viel en voorwaarde was dan ook dat men ongehuwd was. Ook aan deze voorwaarde voldeed Palestrina niet.
Nauwelijks drie maanden na het begin van deze zangersloopbaan kwam er al een nieuwe paus, namelijk Marcellus 11, een streng en sober man, die Palestrina de les las en hem duidelijk maakte dat de muziek die bij allerlei plechtigheden door Palestrina werd gemaakt in overeenstemming moest klinken met de tekst en dat deze zo uitgevoerd diende te worden dat ze goed verstaanbaar zou blijven. Deze Marcellus II is slechts drie weken paus geweest en hij werd na zijn dood opgevolgd door Paulus IV die nog strenger was, maar die bovendien een man bleek die gemakkelijk te beïnvloeden was. Vandaar dat Palestrina nog in datzelfde jaar met enkele anderen werd ontslagen op grond van het feit dat zij getrouwd waren en omdat bovendien hun stemmen niet zo best bevielen. „Zij kunnen de mis niet zingen, want hun stemmen zijn er te zwak voor". Het ontslag gaf in het leven van Palestrina een harde klap. Het gevolg was: zware ziekte waarvan hij maar langzaam herstelde. Toen enkele jaren later Rome belegerd doen door de wijn uit zijn wijngaard voor veel te hoge prijs aan geestelijken als „miswijn" te verkopen.
"door dr. K. Deddens Giovanni Pierluigi da Palestrina Een zangersloopbaan Grootmeester van vocale kerkmuziek". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/06/05 00:00:00, p. 7. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572098:mpeg21:p017
"Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/06/05 00:00:00, p. 7. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572098:mpeg21:p017
In 1525 (maar het kan ook nog in het voorjaar van 1526 geweest zijn, de precieze datum is niet bekend) werd in Italië Giovanni Pierluigi da Palestrina geboren. Deze musicus die een duizendtal composities op zijn naam heeft staan, zou de geschiedenis ingaan als de grootmeester van de vocale kerkmuziek. Nu, vier en een halve eeuw na zijn geboorte, willen wij iets over zijn leven en werk vertellen en over de betekenis die deze musicus heeft gehad voor de muziek, in het bijzonder voor de kerkmuziek.
"1525/1526 – 2 februari 1594". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/06/05 00:00:00, p. 7. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572098:mpeg21:p017
In deze moeilijke periode van zijn leven was Palestrina enige tijd zonder werk, maar nieuwe mogelijkheden deden zich voor toen hij kapelmeester werd van de basiliek van Rome, de Sint Jan van Lateranen. Hier werkte hij van 1555 tot 1560. Uit woede over de financiële regelingen had hij er in laatstgenoemd jaar genoeg van en per 1 maart 1561 aanvaardde hij de functie van kapelmeester van de Santa Maria Maggiore, de kerk waar hij als jonge knaap aan verbonden was geweest. In 1560 was hij beroemd geworden door zijn „Improperia", de klachten van de lijdende Christus aan het kruis, die sindsdien elke Goede Vrijdag in de pauselijke kapel te horen zijn. Nog genoot Palestrina een bescheiden salaris, maar vanwege het feit dat hij enig vermogen bezat, gevoegd bij het feit dat hij behoorlijke sommen geld ontving uit hogere kringen uit dankbaarhooggeplaatsten, maakten dat zijn gezin behoorlijk kon rondkomen.
In 1566 verwisselde Palestrina zijn functie aan de Santa Maria Maggiore voor dat van kapelmeester aan het Seminarium Romanum. Dit feit betekende geen financiële verbetering voor hem, maar maakte het wel mogelijk dat zijn zonen Angelo en Ridolfo kosteloos aan deze instelling tot priester konden worden opgeleid. Maar deze zonen stierven kort na elkaar in de jaren 1572 en 1576. Weer vier jaar later, n.l. op 22 juli 1580 stierf ook zijn vrouw. Een en ander greep zo diep in Palestrina's leven in en sloeg hem zo terneer dat hij overwoog, de muziek er aan te geven en priester te worden. In hetzelfde jaar ontving hij reeds de eerste wijding en de tonsuur. Maar toen bedacht hij zich: acht maanden na de dood van zijn eerste vrouw, n.l. op 28 maart 1581, trouwde hij met de rijke weduwe van een pauselijke bonthandelaar, Virginia Dormuli...
"Kapelmeester". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/06/05 00:00:00, p. 7. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572098:mpeg21:p017
Door zijn tweede huwelijk werd Palespublikaue van zijn werken weer ten goede. Paus Sixtus V wilde hem kapelmeester van de Sixtijnse kapel maken, maar dat ging niet door. Toen volgde zijn benoeming tot componist van deze pauselijke kapel, een zeer bizondere titel. Zijn roem werd steeds groter. Dat bleek b.v. uit een uitgave van de 16 vesperpsalmen door 14 componisten, die te zijner ere waren gecomponeerd. In het voorwoord van deze uitgave stond o.m. te lezen: „Zoals alle grote en kleine stromen hun wateren naar de Oceaan zenden, zo hebben op mijn voorstel deze componisten zich verenigd om U, grote meester, wiens naam iedere musicus in de verste uithoeken der wereld vereert, deze verzameling te wijden". Hoezeer Palestrina op latere leeftijd voor de ideeën van de contra-reformatie gewonnen is, blijkt wel uit een voorwoord bij zijn vierde boek Missen dat in 1582 verscheen. Dit boek bevat vijf tot acht-stemmige motetten over het Hooglied dat hij ooit wereldse werken geschreven heeft. Hij doelt daar op de Madrigalen uit het jaar 1555. In de opdracht aan de paus, die dit voorwoord bevat schrijft Palestrina dan een ~Pater, peccavi", „Vader, ik heb gezondigd". Hij heeft, zo bekent hij, meegedaan met het componeren van zedenbedervende muziek op gedichten over de liefde. Maar dat was muziek die met het Christelijk geloof niet strookte. Hij zou zich nu slechts bezig houden met het toonzetten van teksten, „die de lof verkondigen van onze Here Jezus Christus en de heilige Maagd Maria". Deze gedachten van Palestrina zijn te herleiden tot die van het concilie van Trente, het concilie van de contra-reformatie, dat bepaald had dat gevoelige, waardige en verstaanbare toonzettingen de heilige teksten tot hun recht moesten laten komen. Er gingen toen heel wat muzikale werken in de ban, maar niet de Missen van Palestrina. Overigens is het wel een legende dat Palestrina de kerkmuziek op het concilie „gered" zou hebben. Het concilie van Trente zou n.l. alle meerstemmige kerkmuziek kort en goed willen verbieden, omdat deze profaan en onverstaanbaar heette te zijn. Als bewijs van het tegendeel zou Palestrina zijn beroemde Missa Papae Marcelli hebben gecomponeerd en daarmee was de meerstemmige kerkmuziek gered... Er zit wel een kern van waarheid in het verhaal. Men heeft op het concilie van Trente inderdaad overwogen, alle meerstemmigheid af te schaffen. Voor een Commissie van Kardinalen moest het bewijs geleverd worden, dat er ook kerkmuziek kon gezongen worden, die niet ontaardde in geschreeuw en allerlei bravoures met stemvaardigheid, maar die passend was voor de luister van de eredienst. Voor de commissie schijnen verschillende missen gezongen te zijn, ook van Palestrina. Al is dus het verhaal dat Palestrina de meerstemmige kerkmuziek van een wisse ondergang zou hebben gered, een legende, dat neemt niet weg dat Palestrina wel de grootmeester van de kerkmuziek genoemd kan worden. Reeds tijdens zin leven werd hij de grootste componist van de kerkmuziek genoemd. Een hoogtepunt in zijn loopbaan was een uitvoering tijdens een bizonder feestelijk gebeuren in 1586. Paus Sixtus V had bevel gegeven de kolossale roodgranieten obelisk uit Egypte, die toen reeds ongeveer 3000 jaar oud geweest moet zijn en die voorheen door Caligula naar Rome was overgebracht, van de stad naar de vatikaanse heuvel over te brengen. Het gevaarte woog
maar liefst 500 ton, maar de operatie slaagde: de obelisk kreeg een plaats in het front van de Sint Pieter en om extra te benadrukken dat deze aan zijn heidense oorsprong was onttrokken, werd een bronzen kruis aangebracht. Men verhaalt dat aan de onderneming 900 man en 140 paarden deelnamen. Toen alles achter de rug was, knielde de menigte neer en klonk de schone hymne van Palestrina, gezongen nVw rU I»li«in« fcffifj pp/frr leiriinfl van spes unica". Het moet een indrukkend gebeuren zijn geweest. Palestrina was goed Rooms en zijn muziek is steeds afgestemd op de liturgische teksten. Dat hij hierin ook volle bevrediging vond, bewijst wel het voorwoord van een verzameling hymnen uit 1589, opgedragen aan Paus Sixtus V. Palestrina zegt daarin dat het zijn streven is, zich volledig aan de muziek over te geven „ter ere van God en ter bevordering van godsvrucht bij de mensen die van goede wille zijn". Na een vruchtbaar leven, waarin hij vrijwel het duidzendtal composities volmaakte, waarvan nngeveer een derde madrigalen, canzonen en hymnen, stierf Palestrina op 2 februari 1594. Tussen de gewone aantekeningen in het dagboek van de Sixtijnse kapel waren de volgende prozaïsche woorden te lezen: „Vanmorgen ging onze makker de heer Giovanni Pierluigi, excellent musicus en kapelmeester van St.Pieter, uit dit leven naar een beter over." Toen het doodsbericht van Palestrina door de stad ging, kwamen de musici en een volksmenigte naar de basiliek, waar de zangers van de Juliaanse en de Sixtijnse kapel gezamenlijk het „Libera me Domme" zongen. Palestrina is na ziin dood een symbool
melodisch rijke onbegeleide polyfonie. Hij was de man die het strenge contra; doorvoerde. Hij was een grootmeester de kerkmuziek, onbetwist. Maar het blijft de moeite dat hij ■ schaarde aan de kant van de contr* formatie, ook terzake van de muziek.
Dat betekent: hij legde niet het kertj als geheel, en evenmin in eigen taal, Ü4 Psalm op de lippen, zoals nog tijdens! leven een Luther en Calvijn deden. 1 zou de vocale schoonheid van PalesUj muziek voor de kerk nog aan waarde! wonnen hebben, wanneer dit wel hetfl
"Nog dertien jaar". "Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]". Amersfoort, 1976/06/05 00:00:00, p. 7. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010572098:mpeg21:p017