Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrechtelijk beschermd. Op dit object rust auteursrecht.
- Kop
- Prinsentuin
- Soort bericht
- artikel
- Krantentitel
- Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland
- Datum
- 16-10-1976
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Stichting Leeuwarder courant 1947
- Plaats van uitgave
- Leeuwarden
- PPN
- 865061483
- Verschijningsperiode
- 1947-
- Periode gedigitaliseerd
- 1947 t/m 1994
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- KBDK
-
-
Geen zoekvraag opgegeven
-
-
- Auteursrechtelijk beschermd. Op dit object rust auteursrecht.
- Auteursrechtelijk beschermd. Op dit object rust auteursrecht.
-
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrechtelijk beschermd. Op dit object rust auteursrecht.
- Kop
- Prinsentuin
- Soort bericht
- artikel
- Krantentitel
- Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland
- Datum
- 16-10-1976
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Stichting Leeuwarder courant 1947
- Plaats van uitgave
- Leeuwarden
- PPN
- 865061483
- Verschijningsperiode
- 1947-
- Periode gedigitaliseerd
- 1947 t/m 1994
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- KBDK
De fjouwerachten fan Eeltsjebaes
Drie van de 19
Albert en Nelly
Prinsentuin
Prinsentuin
. Het Jaarboek laat het niet bij de fjouwer-achten en andere tsjotters. De nieuwe directeur S. ten Hoeve (die nu kennelijk zijn speurdersactiviteiten op archivalisch gebied heeft verlegd naar de schepen) publiceert onder de titel „Het binnenjacht van de Friese stadhouderlijke familie" wat hij noemt enige archivalische gegevens. Het artikel is een welkome aanvulling op dat van W. H. Keikes in Historia (1944) over De Friese of stadhouderlijke of statenjachten. In mijn boek Profiel van een waterland (1974) schreef ik: „Vanwege het gebruik van dit provinciale schip voor reizen op zee werd het betiteld als „het groote buijtenjagt", terwijl er voor het vervoer van vorstelijke functionarissen en andere aanzienlijke personen in de provincie een z.g. binnenjacht ten dienste stond. Kwamen zij dus met het buitenjacht in Harlingen aan, dan was het overstappen geblazen op dit uiteraard veel kleinere vaartuig. Het verwondert mij dus enigszins, dat Ten Hoeve nu schrijft: „Onbekend bleef het bestaan van een stadhouderlijk binnenjacht".
Hoe dit zij, de auteur trof tal van gegevens aan in de archieven van de Nassause Domeinraad en die maken al in 1759 melding van een binnenjacht, waarvan het onderhoud voor rekening van de prins komt. Die benoemt ook de schipper, maar de Friese Admiraliteit betaalt diens gage. „Regenten en fatsoenlijke lieden mogen het jacht huren, maar van die mogelijkheid wordt weinig gebruik gemaakt wegens de hoge kosten. „De huur per dag Kwam op zes Caroliguldens (éen schipper en drie knechten). In 1767 wordt net een „treken seyljacht" genoemd en er wordt gesproken over sloop, maar die gaat niet door: „Het jacht blijft in het schiphuis bij de Prinsentuin in Leeuwarden liggen" (het moderne gebruik van de oevers van deze tuin door aanleggende jachten enz. gaat dus al op een ver verleden terug!)
In 1770 blijkt de toestand van het schiphuis slecht en de schipper - tevens scheepsbouwmeester (de Leeuwarder Hendrik van der Werf) vindt het jacht zo zeer in verval, dat hij het voor 1000 gulden nog niet zou willen herstellen. In 1780 staat het schiphuis er nog steeds, maar het is zeer bouwvallig. Het advies van Louis Coulon (van het Coulonhüs) tot afbraak wordt echter niet opgevolgd. Uit Den Haag komt de wens tot herstel en dat gebeurt ook. Veel informatie vond Ten Hoeve in een rapport uit 1792. Het vaartuig verkeert dan „in eene aller deplorabelste gesteltheid". De rapporteur Le Jeune meldt: „Dit Jacht legt in eene allerslegsten staat in een sloot buiten de tuinpoort en behoort nae mijne gedagten gesloopt en het schuitehuis voor afbraak verkocht te worden." Wie was destijds de opdrachtgever, zal men vragen? Het blijkt, dat de stadhouderlijke familie in 1739 zélf de bouw bekostigde. De jaarrekening van de stadhouderlijke thesaurie onthulde zelfs de namen van de makers en van de kunstenaars die het versierden (en ook hun honoraria). Ten Hoeve kon de meesten identificeren: bouwer (en latere kapitein) was Hendrik Johannes van der Werf op de nog altijd bestaande helling aan het Vliet op Schilkampen. De leverancier van snij- en beeldhouwwerk was de bekwame Gerbrandus Reiners van der Haven te Leeuwarden, die onder meer het fronton boven de ingangspartij van het Leeuwarder stadhuis, de preekstoel te Workum, beeldengroepen op het hoofdwerk van het orgel in de Jacobiiner kerk en het beeld van Sint Michael voor het Harlinger stadhuis sneed. Uit deze opgave valt op te maken, dat bij het siersnijwerk van dergelijke 18de eeuwse spiegeljachten (die wij van vele afbeeldingen kennen) bepaald niet van volkskunst kan worden gesproken, maar dat het wel degelijk professioneel werk betrof.
Als ambachtslieden in 1739 kwamen voor: de „landschapsverver" (Landschap is Provincie) Pieter Boorsma, de mr. grofsmid Hendrik Kindermans, de zeilmaker Auke Synes Abbema en Joannes Gillot, mr." zadelmaker. Wat hun nijvere handen schiepen was een kleine nalve eeuw later al tot afbraak ?;edoemd: de Domeinraad besloot op 27 ebruari 1794 over te gaan tot sloop van het binnenjacht . .. Men zou hierbij kunnen opmerken dat het langer dan een eeuw zou duren voordat er met betrekking tot de Prinsentuin weer van een vorstelijk vaartuig sprake was. Dit betrof het door Eeltsje Holtrop van der Zee gebouwde buitengewoon fraaie z.g. Wilhelminabootje, dat in de vijver lag en dat, zoals bleeks in 1953 in de loop der jaren spoorloos is verdwenen of in stilte gesloopt. Oude Leeuwarders hebben dit ranke, rijk versierde scheepje nog best gekend en er bestaat ook een foto van, met de bejaarde bouwer naast zijn kunstproduct.
Nóg is de inhoud van het Jaarboek niet uitgeput. H. G. van Slooten - die zich al jaren met de studie van de Friese scheepshistorie bezighoudt en steeds met opmerkelijke resultaten - beschrijft het „IJszeilen op het Makkumer Meer in 1871 (toen het mislukte) en in 1876", toen er met vijf deelnemers kon worden gezeild. Van Slooten ontleent aan deze Leeuwarder Courant, dat R. Oldendorp van Makkum met de Spitsbergen de prijs won (een zeer fraai met zilver gemonteerd sigarenstel) en M. R. Weerstra, van Wons, de premie: een zilveren lucifersdoosje. De schippers kregen elk een gratificatie van f 2,50 (de eigenaren zeilden namelijk niet zelf, maar stonden op de wal en lieten anderen het werk doen).
Van Slooten geeft ook een kaartje van het „Plan van Zeilen" op 18 januari 1876 (weldra zou de Makkumermeer worden drooggemaakt) en drukt ook het reglement af van het admiraalzeilen met ijsschuiten op 17 januari 1871, dat door dooi niet kon doorgaan. In een noot wijst hij erop, dat de bepaling „Het hijschen van de witte vlag is het sein om in de rigting van (kan nader worden bepaald) jagt te maken en verkenning te doen" nog eens duidelijk de maritieme oorsprong van het admiraalzeilen aantoont.