NOORDER RONDBLIK De slag bij de Snoekerschans
In de 17e en 18e eeuw hadden de voorname heren een aanzienlijke macht in hun directe omgeving. Dat leidde vaak tot onderlinge strijd, die dan in jaren durende processen uitgevochten werd. Soms ook in regelrechte gevechten, zoals geschiedde bij de strijd om het bezit van de venen bij het Bollemeer en „de slag" die, ruim drie eeuwen geleden, geleverd werd bij de Snoekerschans.
Dat was de strijd, die in 1669 en volgende jaren werd uitgevochten tussen Georg Wilhelm van In- en Knyphuisen en Ludolph Coenders over de venen bij het Bollemeer in zuidoost- Vredewold.
Mr.L. J. Noordhoff vertelt ons over die strijd in de Groninger Volksalmanak van 1957, op basis van de bewaard gebleven stukken in de Rechterlijke Archieven.
Georg Wilhelm van In- en Knyphuisen is in de historie van Groningen geen onbekende. Gesproten uit een oud en vooraanstaand Oostfries geslacht, is hij door zijn in 1665 aangegane huwelijk met Anna van Ewsum, vrouwe van Nienoord, een der aanzienlijkste heren in Stad en Lande geworden.
Hij heeft vele jaren voor de Provincie zitting gehad in de Staten-Generaal. Hij en zijn vrouw voerden op de Nienoord een staat, welke die van een klein vorstenhof nabijkwam.
Ludolph Coenders, jarenlang raadsheer van de stad Groningen, zoon van de in 1664 overleden burgemeester Johan Coenders, bloedverwant van vele andere personen, was ook een man van invloed en aanzien in het gewest.
Nadat raadsheer Coenders in 1668 eigenaar van Fossema, Harkama en Heringa was geworden, ging hij er snel toe over een gruppe of greppel te graven langs de bij deze plaatsen behorende venen naar het Bollemeer.
Dit grappen was echter helemaal niet naar de zin van de heer van Nienoord, Georg Wilhelm van In- en Knyphuisen,, aangezien deze zelf door een gruppe, lopende in oostelijke richting naar Zevenhuizen, water voor zijn kanalen aan deze veenplas placht te onttrekken. Hij beschouwde Coenders' handelswijze als een inbreuk op zijn rechten en stuurde op een nacht een stuk of vijftig van zijn mensen naar het Bollemeer om de gruppe van Coenders weer dicht te gooien.
Coenders nam prompt krasse tegenmaatregelen. Hij liet zijn arbeiders de gruppe opnieuw graven en liet aan de noordzijde van het Bollemeer een hut of huis bouwen, met een wal er om heen, om van daar uit de gruppe door een aantal gewapende mannen te kunnen bewaken. Elkeen die in de buurt kwam werd door Coenders' soldaten verjaagd.
De heer van Nienoord beklaagde zich over het optreden van Coenders in de vergadering van Gedeputeerde Staten. Het dagelijks bestuur van de Provincie bemoeide zich er mee, maar de twistende partijen trokken zich er niets van aan. De strijd werd heviger, de maatregelen, die over en weer genomen werden, steeds feller en het werd een complete veldslag, waarbij van beide zijden flink geschoten werd, van Coenders-kant zelfs met een viertal kanonnen.
De raadsheer, zelf in de schans aanwezig, dirigeerde in het gevecht bij het Bollemeer op 28 juni 1669 zijn manschappen. Het troepje van de heer van Nienoord, geringer in aantal dan zijn tegenstanders, moest het onderspit delven en moest, zonder de dam opgeruimd te hebben, de terugtocht aanvaarden. Een hunner, zekere Willem Jansen, die door beide benen was geschoten, moest op het slachtveld achterblijven en kwam door bloedverlies om het leven.
Van dit gevecht bestaat een pentekening met toelichting, van de hand van Wilhelm H.Veenhuisen, gezworen landmeter van Stad en Lande en van Drenthe, vervaardigd op 5 juli 1669.
Uiteraard kwam het gevecht al gauw, nl op 30 juni, ter sprake in de Gedeputeerde Staten. Dit college besloot de heren Coenders en van Nienoord tegen 2 juli voor zich te dagvaaarden teneinde zich over hun handelwijze te verantwoorden. Tegelijk werd hen aangezegd zich verder van elk feitelijk optreden te onthouden, op straffe van „arbitrale correctie". Bovendien werd luitenant majoor Hoorn met een sergeant en 20 manschappen naar Vredewold gezonden om de soldaten en anderen, die aan het gevecht hadden deelgenomen, in hechtenis te nemen. Verder werd er een bewaking in de hut achtergelaten.
De heren gaven over en weer elkaar de schuld en besloten werd een nauwkeurig onderzoek in te stellen. Behalve de Gedeputeerde Staten van Stad en Lande heeft ook de Hoofdmannenkamer zich met dit geschil landurig bezig gehouden.
Het proces sleepte zich een paar jaar voort, tot op 4 februari 1671 uitspraak in revisie gedaan werd, in het nadeel van Georg Wilhelm van In- en Knyphuisen. Hij gaf zich echter niet gewonnen en de zaak kwam opnieuw voor de Hoge Raad van Holland. Dit college deed uitspraak op 2 oktober 1671.
Voor de heer van Nienoord was dit vonnis veel gunstiger dan de vorige. Immers hij werd als bezitter van de betwiste venen erkend. Aan de andere kant moest hij evenwel gedogen, dat de raadsheer in het vervolg water bleef tappen uit het Bollemeer en juist hierover waren in het begin alle moeilijkheden ontstaan. Ook Coenders had dus ten dele getriomfeerd.
Detail van een kaart uit het einde van de 17e eeuw, met daarop een deel van Vredewold.
Tekening var het gevecht bi[ het Bollemeei op 28 juni 1669, vervaardigd door de land meter Wilhelm H. Veenhuisen.
De grote poort van Nienoord, omstreeks 1700.