ADVERTENTIE Ma Nisjtana - Wat is het verschil? Met deze vraag begint zaterdagavond het Pesachfeest. Ma Nisjtana? Wat is het verschil in voelen en denken van joden in Nederland. Daarover het ■iatki*v n B'faw mnjljftanwiiitlach ■ VA» Py weekbiad Keizersgracht 117 - KHS CJ AMSTERDAM. Neem een abonnement ad ƒ 2S.HI per kwariaat of ƒ 103.- per jaar. Brieven portvrij in open envelop: Antwoordnummer 7(15(1. Il»»» RA Amsterdam of lel Losse nrs. f 2..W.
Het Parool
- 16-04-1981
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrechtelijk beschermd. Op dit object rust auteursrecht.
- Krantentitel
- Het Parool
- Datum
- 16-04-1981
- Editie
- Dag
- Uitgever
- [s.n.]
- Plaats van uitgave
- Amsterdam
- PPN
- 412869543
- Verschijningsperiode
- 1941-...
- Verspreidingsgebied
- Landelijk
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 11114
- Jaargang
- 41
- Toegevoegd in Delpher
- 11-12-2017
Advertentie
Advertentie
ADVERTENTIE 't Is gewoon waar! C&A's meest uitgebreide Kostuum afdding„,nogaltijd ophet Damrak. CfifA Damrak heeft gewoon méér te koop. Méér etages met speciale afdelingen, dus meer keus. Als je echt uitgebreid wilt modewinkelen dan ___ gaje naar het Damrak. ______ — — -"" "1 | \Westbury/ ! Zakelijk kostuum van 't onfeilbare kwaliteits f> merk Westbury. 100°/ö Zuiver Scheerwol. Inklusief C4AEBIJS*
Utrecht, 14 april 1981. Den Uyl tussen de gastarbeiders. Van Agt aan het biljart. Den Uyl tussen de bejaarden. Van Agt in de kerk. Van Mierlo heeft zijn zin gekregen. Het is een ticeepresidenten-kandidatenshow geworden. Dit kan alleen door de slechte kennis die de kiezer heeft van de programma's. Daar- door is het mogelijk dat het CDA, zich op de borst kloppend, M. zich kan permitteren alle items van de Partij van de ArWx over te nemen zonder er ooit inhoud aan te hoeven gevenfoto en tekst: DOLF TOUSSA&
Utrecht, 14 april 1981. Den Uyl tussen de gastarbeiders. Van Agt aan het biljart. Den Uyl tussen de bejaarden. Van Agt in de kerk. Van Mierlo heeft zijn zin gekregen. Het is een ticeepresidenten-kandidatenshow geworden. Dit kan alleen door de slechte kennis die de kiezer heeft van de programma's. Daar- door is het mogelijk dat het CDA, zich op de borst kloppend, M. zich kan permitteren alle items van de Partij van de ArWx over te nemen zonder er ooit inhoud aan te hoeven gevenfoto en tekst: DOLF TOUSSA&
Griekenland als bondgenoot (2)
GRIEKENLANDS internationale betrekkingen zijn in sterke mate belast met de hypotheek van de Grieks-Turkse verhouding. Dat wil zeggen dat vrijwel alle belangrijke aspecten van de buitenlandse politiek worden gezien tegen de achtergrond van de relatie tot Turkije. Zo trok Griekenland, dat op zichzelf een redelijk overtuigd lid van de NAVO was. zich in 1974 terug uit de militaire samenwerking in het bondgenootschap, met als argument dat de NAVO de Turkse invasie op Cyprus had „gedekt" en niet had verhinderd dat die operatie met „NAVO-wapens en -materiaal" was uitgevoerd. Pas in oktober 1980 ging Griekenland weer fungeren als volwaardig lid van de NAVO — ondanks het feit dat Karamanlis, toen nog als premier, bij herhaling had verklaard dat zon terugkeer onmogelijk zou zijn zolang de Cyprus-kwestie niet zou zijn opgelost. Weliswaar is die nog steeds niet opgelost, maar juist daarom wensen de Grieken hun terugkeer in het NAVO-verband beschouwd te zien als een belangrijke concessie, waarvoor betaald moet worden. Vandaar dan ook dat nog steeds, en moeizaam, wordt onderhandeld over de voorwaarden waaronder die „reïntegratie" moet worden voltrokken. Met name wensen de Grieken een herziening van de commando-structuren (vooral van luchtmacht en marine) te hunnen gunste. Hun uitgangspunt daarbij is: volstrekte gelijkwaardigheid met de Turken. "C«EN tweede, voor de Grieken J-J zwaarwegend, punt is dat van de Amerikaanse bases in Griekenland. Die bases zijn er al sinds 1953, maar naar Griekse opvatting wordt het tijd om de voorwaarden waaronder die bases opereren geheel nieuw te formuleren. Naar hun gevoel dateren de oude afspraken uit een periode waarin de Amerikanen zich in Griekenland nog min of meer „koloniaal" konden gedragen. Uitvloeisel daarvan was dat de „Griekse oevereiniteit" in de oude afspraken moeilijk te herkennen viel. Dat moet nu anders worden. Ook daarbij staat voor de Grieken weer voorop dat zij geen voorwaarden willen aanvaarden die in enig opzicht ongunstiger zouden zijn dan wat de Turken hebben weten te bedingen.
Zij eisen dus dat de bases onder Grieks commando zullen staan, dat Amerikaans personeel — binnen die structuur — slechts beperkte bevoegdheden heeft, dat de bases uitsluitend zullen dienen voor de behartiging van „gezamenlijke defensiebelangen". (dat wil zeggen: NAVO-belangen en niet: specifiek- Amerikaanse belangen in het Midden-Oosten en het gebied van de Perzische Golf bijvoorbeeld), en dat Griekenland kan rekenen op militaire, technologische en financiële hulpverlening in een redelijke verhouding tot wat de Turken krijgen (7 op 10, vragen de Grieken). DE Grieken zijn op deze punten taaie onderhandelaars. Voor een deel ontlenen zij de kracht van hun onderhandelingspositie aan het feit dat de regering door de socialistische oppositie zeer scherp op de vingers gekeken wordt. Inderdaad laat Papandreou geen gelegenheid voorbijgaan om te verkondigen dat de regering de Griekse soevereiniteit in „de uitverkoop" heeft gedaan en dat zij genoegen dreigt te nemen met afspraken die ver onder de maat blijven van datgene wat de Turken uit het vuur sleepten. Daarmee tegelijkertijd suggererend dat de Amerikanen ook nu weer te toeschietelijk zijn tegenover de Turken die, moreel, historisch en politiek gezien maar uiterst dubieuze „vrienden" van het Westen zijn, terwijl de Grieken, aan dezelfde maatstaven gemeten, een betere behandeling zouden verdienen. Maar misschien komt deze oppositie — al zijn de openbare uitlatingen over en weer nogal hard, in
door H. W. SANDBERG
deze vóór-verkiezingstijd — de regering helemaal niet zo slecht uit. Aan Amerikaanse kant lijkt men tenminste af en toe wel eens wat moe te worden van het steeds herhaalde argument: „wij zouden wel willen, maar dit is niet te verkopen." Bovendien zijn soms de Griekse accenten zo gezet dat het wel lijkt alsof zij zich moeten verdedigen tegen de Turken, in plaats van dat er sprake zou zijn van „gezamenlijke defensie". Telkens weer duiken argumenten op over mogelijke Turkse bedoelingen ten aanzien van, behalve Cyprus, ook de Griekse eilanden onmiddellijk onder de Turkse kust. De Turkse obsessie speelt dan weer haar eigen rol. BEHALVE dus dat het Turkse argument een voorname plaats inneemt in vrijwel alle onderhandelingen die Griekenland, in het bijzonder in militair verband multilateraal (NAVO) of bilateraal (VS) voert met het Westen, is er dan ook nog de rechtstreekse politieke en diplomatieke confrontatie met de Turken zelf. De kwestie-Cyprus speelt daar officieel geen rol in: voor de Grieken is Cyprus een zelfstandige staat, lid van de Verenigde Naties, die zijn eigen soevereine belangen behartigt. Maar natuurlijk is Griekenland bereid desgevraagd zijn steun te verlenen, in het bijzonder ten behoeve van de voornamelijk Griekse bevolking van de eiland-staat. Maar atmosferisch heeft de kwestie-Cyprus de Grieks-Turkse verhouding danig vergiftigd en dat werkt door in alle bilaterale gesprekken tussen Grieken en Turken. Naar Griekse ervaring overigens valt er met het régime van de Turkse generaals (onder Evren) wat gemakkelijker te praten dan met civiele voorgangers als Ecevit en Demirel. Men schrijft dat vooral toe
aan twee factoren: de 6f\|l weten waar ze het over hebt>> | deskundiger dan de burgerllL,i litici — en als ze weten jA\ willen, kunnen ze ook beJ omdat ze niet over hun s« .j hoeven te kijken naar een mitieve emoties neigende P A opinie. Zo is er recentew" jd' voortgang gemaakt met e*' ling voor de burgerlijke lu,c"t({| over de Egeïsche Zee, z°dHij rechtstreekse wederzijdse Jk verbindingen tussen Athene kara mogelijk zijn geworde • j In de gesprekken over ecjf, ling voor het continentale Kjej nog niet de minste schot- derhandelingen die de & het water van en de bode"1 <« de Egeïche Zee betreffen, < trokken van een grote m» J achterdocht: volgens de ~.J hebben de Turken nog ste njW middeleeuws imperialisme M gelegd en moet ieder TurK M of gebaar worden geplaag ja de achtergrond van de vraag: wat bedoelen ze, op uit, hoe kunnen we v #Ê dat het trauma van cYP^Zefrl een of andere vorm ooit " | Hoe zeker kunnen we zijn , het beslissende ogenbU"jjftj „westelijke vrienden" ons efl nieuw in de steek laten? ef is, moet behalve uit ove van economische en \ffl\ aard, tegen de achtergrond Jy| bovenstaande zeker °° gfy worden verklaard. De Gri
OPINIE WOB moet nog wel wat warmdraaien
KT ET is nogal naief van Dick Houwaart om te verwachten dat door het in werking treden van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) per 1 mei 1980 de praktijk van de Haagse journalistiek van de ene dag op de andere zou veranderen. De mogelijkheden van de wet zijn zeker nog niet uitputtend gebruikt. Dat ligt gedeeltelijk aan de journalisten zelf. Inderdaad moeten zij zich vaak „versnipperen" en de ministeries en ook nog de Tweede en Eerste Kamer en talloze andere zaken verslaan en begeleiden. Maar de voorlichtingsdiensten zouden veel meer informatie over de beleidsvoorbereiding binnen de ministeries kunnen verschaffen.
Houwaart schrijft dat de journalistiek géén bestuursprocessen volgt, dat er nauwelijks belangstelling voor bestaat. Dat is onzin: vrijwel elke „Haagse journalist" wil maar al te graag weten hoe de besluitvorming binnen een ministerie en binnen het kabinet tot stand komt.
Voor zover het daarbij gaat om het doorhakken van politieke knopen is de verslaggeving hierover zeer tijdrovend werk. Maar het gebeurt wel degelijk. Het betekent het onderhouden van intensieve contacten met politici, topambtenaren en voorlichters. Het kost jaren voordat een journalist een fijnmazig netwerk van zulke contacten heeft opgebouwd. Wel is te betreuren dat het verloop onder de Haagse redacteuren nogal groot is.
De informatie, die dergelijke contacten opleveren, zou waarschijnlijk nooit met een beroep op de WOB boven water komen. Het gaat om persoonlijke standpunten van politici en topambtenaren, waarvan de WOB het openbaarmaken uitdrukkelijk uitsluit. T"\E beleidsvoorbereiding op de *-/ lagere niveaus van de ministeries kan veel meer in de openbaarheid geschieden. Dat dit ook nu, bijna een Jaar na het in werking treden van de wet, nog moeilijkheden oplevert, leert het volgende voorbeeld.
Al een week lang probeert de Haagse redactie van Het Parool een aantal voorstellen boven water te krijgen, die de interdepartementale commissie beperking takbaksgebruik, heeft gedaan aan staatssecretaris Vcder-Smit van Volksgezondheid. Het gaat om voorstellen die kunnen helpen het roken te ontmoedigen, een zaak die steeds meer Nederlanders bezig houdt.
Biedt de bijna een jaar oude Wet openbaarheid van bestuur (WOB) inderdaad een betere controle op de overheid? Dick Houwaart, voorlichter bij Binnenlandse Zaken, vindt de burger en in het bijzonder de journalist veel te laks bij het vragen om informatie over beleidsadviezen. Dr. H. Schelhaas, voorlichter bij de provincie Overijssel, verwijt juist de overheid een ongerechtvaardigde vrees voor pottenkijkers in de bestuurlijke keuken. Afsluitend vandaag onze Haagse redacteur PIETER MAESSEN, die al enige tijd vergeefs doende is het ministerie van Volksgezondheid een aantal voorstellen tegen het roken te ontfutselen.
Op grond van dit stuk zal de staatssecretaris besluiten welke maatregelen zij zal nemen. Geen onbelangrijke zaak dus. De voorlichtingsdienst van het ministerie wilde het echter gisterochtend nog niet beschikbaar stellen omdat de staatssecretaris het nog niet gelezen had.
De ambtelijke aanwijzingen schrijven echter voor dat een intern stuk openbaargemaakt kan worden als het bij de geadresseerde „de staatssecretaris" is aangekomen en dat is in dit geval gebeurd.
HET probleem zal wel worden opgelost, maar het geeft toch aan dat de veel geprezen voorbereiding van de WOB binnen de ministeries zelfs nu nog niet klaar is. bat blijkt trouwens ook uit een artikel in het blad van het ministerie van CRM van februari van dit jaar.
Daar staat dat een aantal adviezen „niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 30 dagen na ontvangst zijn openbaar gemaakt, hetgeen vaak te maken had met onbekendheid met de wettelijke bepalingen".
De taak van de Haagse journalisten om bestuursprocessen te volgen en voor hun lezers te ara ren kan met de hulp van de voorlichtingsdiensten en de WOB aanzienlijk worden vergemakkelijkt. Het moet mogelijk zijn dat de pers veel meer geïnformeerd wordt over beleidsvoorstellen die binnen de ministeries gedaan wordt en over de reacties die daarop komen. Uit die stroom van informatie zal de journalist zoals altijd zelf moeten selecteren. Hij kan zo zijn inzicht in het werk van de afdelingen op de ministeries vergroten. Hij kan voorts daaruit de juiste conclusies trekken over de politieke keuzen die zijn gemaakt. Het is echter onbegonnen werk als je — om al die interne stukken in handen te krijgen — telkens met een beroep op de WOB bij het ministerie moet gaan vragen. Dat kan alleen met actieve openbaarheid van de kant van de overheid. HET lijkt erop dat die inderdaad groter gaat worden. Nu de aanloopperiode van de WOB achter de rug is, willen de voorlichtingsmensen hun aandacht meer gaan verplaatsen naar de actieve openbaarheid. De wet biedt voldoende ruimte voor goedwillende voorlichters. Artikel 2 geeft de overheid namelijk de opdracht uit eigen beweging informatie te geven over het beleid „waaronder begrepen de voorbereiding en uitvoering daarvan, zodra dit in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering".
Als de overheid artikel 2 serieus neemt, zou dat er toe kunnen leiden dat de pers voldoende informatie krijgt om het tot stand komen van het beleid binnen de ministeries beter te kunnen beoordelen.
Veder-Smit foto dukstra
Levende en dode ideologieën
KUNNEN politieke gebeurtenissen en processen het best worden verklaard uit de Ideologieën die de betrokkenen aanhangen? Het politieke bedrijf in Nederland vindt eigenlijk van wel. Anders zou het onbegrijpelijk zijn dat er in de verkiezingsstrijd zoveel aandacht wordt besteed aan de programma's van politieke partijen, waarin die ideologieën gestalte hebben gekregen. Partijprogramma's zijn echter allesbehalve spoorboekjes voor de toekomst en ze worden dat steeds minder. Ook in minder voor de hand liggende voorbeelden lijkt de rol van ideëen in de geschiedenis een veel geringere te zijn geweest dan de bedenkers ervan willen weten: De Franse Revolutie kan niet verklaard worden uit de geschriften van Voltaire en Rousseau, de Russische niet uit die van Marx en Engels, en Nietzsche heeft Hitler niet aan de macht gebracht. Vandaar dat in de moderne politieke wetenschap een sterke neiging bestaat om de betekenis van ideologieën heel laag aan te slaan. Zij veroorzaken de gebeurtenissen niet; hoogstens geven ze er later uitleg aan. f} AT laatste is echt helemaal " niet zo onbeduidend als het wordt voorgesteld: in de sociale werkelijkheid bestaan gebeurtenissen pas als er een uitleg aan gegeven kan worden. Zonder het begrip revolutie, en de theorieën die daar door de Verlichtingsfilosofen en revolutionairen omheen geweven zijn, zou de Franse Revolutie onbestaanbaar zijn. Natuurlijk zou ook dan van alles gebeurd zijn in die turbulente jaren tussen 1789 en 1798. Maar zonder de uitleg dat dit nu de Franse Revolutie was, zou onze wereld er anders uitzien — de Anti-Revolutionaire Partij zou, om een merkwaardig voorbeeld te noemen, nooit opgericht zijn. Het is blijkbaar fout Ideologieën alleen maar op te vatten als politieke programma's, als de oorzaken van bepaalde politieke processen of gebeurtenissen (Al ben ik het niet eens met degenen die ideeën geen enkele oorzakelijke kracht in de geschiedenis toeschrijven). TDEOLOGIEêN vervullen nog *heel andere rollen dan programmatische. Ideologieën hangen nooit in een maatschappelijk luchtledig. Ze zijn steeds het geestelijke eigendom van een politieke partij, een sociale beweging, een beroepsgroep, een buurt soms, een voetbalvereniging. Sociaal gezien is daar hun voornaamste functie niet die van het aangeven van het doel waarnaar men streeft, maar bestaat ze uit het bieden van een eigen identiteit; van frases, symbolen en denkbeelden, waarbij de aanhanger zich thuis kan voelen, omdat ze tegelijkertijd een hek om het eigen domein vormt. Het ideologisch mechanisme bestaat niet in de laatste plaats uit het trekken van de grens tussen wij en zij, tussen binnenstaanders en buitenstaanders. Voorzover ideologieën op deze wijze dienst doen, wordt er niet zozeer een beroep gedaan op de programmatische kracht ervan maar op hun retorisch vermogen. Wie de ontwikkeling van grote ideologische systemen als liberalisme, socialisme en communisme bestudeert, ontkomt niet aan de indruk dat er een omgekeerde relatie tussen de programmatische en de retorische functie bestaat: naarmate de eerste in betekenis afneemt, neemt die van de tweede in hoge mate toe. ¥\E retoriek van het Ameri*J kaanse liberalisme, bij voorbeeld, het loflied op de vrije concurrentie, is nooit groter dan in een periode van kolossale monopolie — en kartelvorming. Een ander voorbeeld: de Engelse socialistische leider Gaitskell probeerde aan het einde van de jaren vijftig artikel 4 uit de statuten van de Labourparty te veranderen. Volgens dat artikel zou Labour alle ondernemingen nationaliseren. In 1918, toen de statuten werden opgesteld, had dat artikel nog waarachtig programmatische waarde. In 1959 volstrekt niet meer. Maar de retorische lading van artikel 4 was enorm. Vrijwel de hele Labourparty liep te hoop tegen Gaitskell — niet omdat men dat artikel serieus nam, maar omdat het gebruikt werd om er de eigen socialistische identiteit mee uit te drukken. Want juist als ideologieën beginnen te falen in hun oorspronkelijke, programmatische functie, groeit de behoefte om de eigen identiteit te beleven in emoties, ontleend aan de vertrouwde leuzen en symbolen. Zo eindigt de levensfase van een ideologie: met fluiten in het donker.
door BART TROMP