De Nederlandse regering heeft zich bereid verklaard de wapenleveranties aan Nigeria op te schorten, ondanks het mislukken van de vredesbesprekingen in Kampala tussen de federale regering en de afgescheiden deelstaat. Deze maatregel heeft lang op zich laten wachten maar nu hij is genomen, kan hij hopelijk als voorbeeld dienen voor Rusland en vooral Engeland, grootleveranciers van wapentuig aan de federale troepen. De stroom van buitenlandse wapens — van vliegtuigen, kanonnen en machinegeweren (Rusland en Engeland) tot simpele maar even dodelijke geweerkogels (Nederland) — heeft enkele maanden na het uitbreken van de burgeroorlog tot een dramatisch keerpunt in de strijd geleid. Het Biafraanse leger werd tot diep in eigen grondgebied teruggeslagen. Maar een burgeroorlog kenmerkt zich nog door een ander aspect dan het zuiver militaire. Hij gaat gepaard met wreedheden tegen de burgerij waaraan meestal beide partijen zich schuldig maken. Volgens mededelingen van betrouwbare instanties is er thans slechts één partij — Nigeria — die in beestachtige terreurdaden tegen de Biafraanse bevolking een uitlaat vindt voor jaren lang opgekropte haatgevoelens. De aanwijzingen groeien dat de Nigeriaanse leider generaal Gowon zijn greep verliest op de „haviken" in zijn regering die, verblind door succes, de totale uitroeiing van Biafra's Ibo-bevolking nastreven. Het vredesoverleg in Kampala heeft geen oplossing opgeleverd. De Biafranen weigeren hun afscheiding te herroepen en terug te keren in de Nigeriaanse federatie, in het wanhopige besef dat zij van de federale regering geen betrouwbare garanties meer kunnen verwachten na alles wat er is gebeurd. De tegenstand van bet Biafraanse leger vermindert snel. Miljoenen Ibo's worden door de hongerdood bedreigd. Het - Internationale Rode Kruis krijgt van Gowon geen toestemming om de broodnodige voedselvoorraden en medicijnen over zee naar Biafra te sturen. Op het ogenblik lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat Biafra zijn ondergang tegemoet gaat als er niet onmiddellijk een einde komt aan de oorlog en als de landen die met gerede kans op succes kunnen bemiddelen hun apathische of huichelachtige houding niet laten varen. ; ( De Britse kardinaal Heenan vroeg vorige week: „Hoeveel optochten en protestbetogingen zijn er gehouden tegen de massamoorden in Biafra?" Het antwoord luidt: Niet één»
De Volkskrant
- 08-06-1968
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrechtelijk beschermd. Op dit object rust auteursrecht.
- Krantentitel
- De Volkskrant
- Datum
- 08-06-1968
- Editie
- Dag
- Uitgever
- NV De Volkskrant
- Plaats van uitgave
- 's-Hertogenbosch
- PPN
- 412869594
- Verschijningsperiode
- 1920-...
- Verspreidingsgebied
- Landelijk
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 13266
- Jaargang
- 47
- Toegevoegd in Delpher
- 11-12-2017
Uitroeiing van Biafra
TEN GELEIDE Verder beraad
Vandaag gaat de partijraad van de KVP praten over de resultaten die tot nu toe, bij het overleg van de drie christelijke partijen, in de Groep van Achttien werden bereikt. Het oordeel zal, evenals eerder bij CHU en AR gebeurde, wel gunstig uitvallen en daarmee wordt dan de mogelijkheid geschapen om met het overleg door te gaan. Onderwijl is er echter toch wel het een en ander gebeurd, dat van invloed kan zijn op de verdere gang van zaken. We denken dan vooral aan het doel van het overleg. Kort voor de schorsing van het beraad in de Groep van Achttien is over dat doel verwarring en onrust ontstaan als gevolg van een KVP-televisieuitzending. De fractievoorzitters van de christelijke partijen traden hierin gezamenlijk op en daarbij viel de uitspraak, dat voortaan, bij formaties, voor KVP, AR en CHU een „samen erin of eruit" zou kunnen gelden. Hierdoor werd de indruk gewekt, alsof bij het overleg ongemerkt de nadruk was komen te liggen op de vorming van één groot christelijk blok. De vooruitstrevende groepen in de christelijke partijen hebben daar terecht grote bezwaren tegen. Met een dergelijke blokvorming zouden de christelijke partijen zich bewust, tussen socialisten en liberalen, in een centrumpositie manoeuvreren. De onduidelijkheid zou even gToot blijven als nu, want ook een dergelijke opzet is geen antwoord op de vraag met wie de christelijke partijen willen samenwerken. Is deze kwestie een van de redenen geweest, die tot afsplitsing van een deel van de KVP-radicalen hebben geleid, de gelijkgezinden, die in de christelijke partijen bleven, zullen er nu zeker op toezien, dat bij het verdere beraad in de Groep van Achttien niet de mogelijkheid van een bredere concentratie zoals zij zich die wensen, wordt uitgesloten. Moet afgewacht worden of vandaag ook op de partijraadsvergadering van de KVP een aanwijzing in die richting zal worden gegeven, het partijconvent van de AR heeft dat, onder invloed van de radicale vleugel, in elk geval al wel gedaan. Daar is duidelijk uitgesproken dat het verdere overleg tussen KNP. AR en CHU niet tot de vorming van een gesloten blok mag leiden en dat de christelijke partijen open moeten blijven staan voor samenwerking met anderen. Maar wie zullen die anderen zijn? Van de tot nu toe in de Groep van Achttien bereikte resultaten mag gezegd worden, dat ze uitgangspunten voor een wezenlijk vooruitstrevend beleid kunnen zijn. Daar staat echter tegenover, dat we inmiddels al van mr Toxopeus hebben gehoord, dat hij in diezelfde resultaten geen enkele belemmering voor een verder samengaan van de christelijke partijen met de VVD ziet. Daaruit blijkt dat met algemene beleidslijnen lang niet alles gezegd is; het komt vooral op de nadere uitwerking en de uitvoering aan. KVP, AR en CHU hebben, ieder voor zich, commissies ingesteld, die zich speciaal met deze kwesties zullen bezig houden en daarbij gaat het dan ook om het uitspreken van een voorkeur voor bepaalde partners en over de mogelijkheid van een stembus-akkoord. De conclusies, waartoe deze commissies zullen komen, zouden voor de toekomst van de christelijke partijen wel eens belangrijker kunnen worden dan het overleg in de Groep van Achttien, dat straks zal worden voortgezet. Eens moet het toch tot duidelijke beslissingen komen, te meer omdat onderwijl de praktische politiek haar eigen gang gaat. De Kamerdebatten van de laatste weken waren wat dat betreft al een teken aan de wand.
Openheid
Dat de DAF, naast de al langer gebruikelijke berichtgeving over de automarkt. nu ook een volledig jaarverslag publiceert met gegevens over de financiële positie en resultaten, mag een prijzenswaardig initiatief worden genoemd. Het wordt gelukkig niet gemotiveerd met de holle kreet, dat het leven bij veertig zou beginnen; het 40-jarig bestaan van de DAF heeft niets met de grotere openheid naar buiten te maken, zegt de directie. Zij heeft steekhoudender argumenten. Gebleken is dat de groei van de onderneming, hoe sterk ook, gepaard gaat met een nog krachtiger toeneming van haar verantwoordelijkheden in het sociale en economische leven. Met andere woorden: steeds meer mensen, bedrijven en instellingen raken op allerlei terreinen direct of indirect bij de activiteiten van het concern betrokken. Deze groeiende buitenwacht en het toenemende aantal personeelsleden worden nu — terecht — behoorlijk voorgelicht. De DAF is gelukkig niet'de enige besloten vennootschap, die oog heeft voor de eisen van de tijd en de verantwoordelijkheden van haar positie. Het bankiershuis Pierson, dat al 95 jaar bestaat, geeft juist vandaag zijn eerste openbare jaarverslag uit. Het is een treffend voorbeeld uit een heel andere — traditioneel nogal gesloten — hoek, dat onderstreept hoezeer het bedrijfsleven met het maatschappelijk leven verweven raakt en zich niet meer kan afsluiten. De regering heeft al wetsvoorstellen ingediend, die familievennootschappen en coöperaties willen dwingen tot mededeelzaamheid. De DAF, Pierson en anderen hebben niet gewacht tot de wet hen voor het blok zet. Maar er zijn nog heel wat ondernemingen, die zich aan hun voorbeeld kunnen spiegelen.
Definitie
Artsen stellen dat het exacte tijdstip van intreden van de dood een van de centrale problemen is bij transplantaties. „Medische beroepsbeoefenaren de kerk en de moraalwetenschap moeten ons een werkbare definitie aan de hand doen van ,dood' en het juiste tijdstip waarop die plaatsvindt. 'Aldus de Leidse hartchirurg Brom op het congres te Amsterdam. Wij vertalen: de medische wetenschap gaat zo snel vooruit dat de arts zich geconfronteerd ziet met mogelijkheden en vragen waar wij buitenstaanders geen idee van hebben. De arts behandelt, opereert, transplanteert, schrijft doodsverklanngen. Maar wie dekt hem? Is het redelijk dat hij zijnverantwoordelijkheid alleen draagt of slechts met een paar collega's? Wanneer de arts kerk en moraalwetenschap om een definitie van de dood vraagt zal hij die misschien wel krijgen ook. Maar als hij in plaats daarvan ons, gewone patiënten en stervelingen met groot vertrouwen in onze artsen, zijn probleem nu eens voorlegde (zoals reeds in toenemende mate gebeurt). Misschien blijkt dan die vraag om een anonieme definitie van de dood wel van veel minder belang dan onze instemming met zijn verantwoordelijke beroepsuitoefening.
Italiaans katholicisme in verhulde crisis
HET zou niet moeilijk zijn een enigszins Freudiaans getinte verklaring te vinden voor het feit dat het katholicisme in Nederland zo vaak' in Rome in opspraak komt. Niet slechts in de organen van de curie, maar ook en soms nog meer in de gelederen van die Romeinse en andeVe dagbladschrijvers, die zichzelf op eigen gezag tooien met denkbeeldige staf en mijter en aldus uitgerust ex cathedra uitspraken doen, bij voorkeur over zaken Waarover zij niet of slecht zijn ingelicht. Een dergelijke verklaring zou suggereren, dat de ontwikkeling die zich aftekent in het katholicisme in Nederland er zich uitstekend toe leent om de aandacht af te leiden van de crisisverschijnselen die zich beginnen af te tekenen in het Italiaanse katholicisme en dat de kritiek op de Nederlandse situatie tevens dienst moet doen als een bezweringsformule voor wat zich — bedeesder en minder algemeen — begint te openbaren in Italië. De ontwikkeling voltrekt zich in Italië in een heel ander ritme dan in Nederland, maar in wezen bestaat in beide landen tot op grote hoogte dezelfde problematiek. De paradox is dan ook, dat als het er op aan komt Nederlandse katholieken, vooral als zij hun eigen rijk rooms verleden nog niet vergeten zijn en Italiaanse katholieken, voor wie dat verleden nog voortduurt, als het ware gemaakt zijn om elkaar te begrijpen. Feitelijk ontbreekt het begrip echter grotendeels. Enerzijds omdat de Nederlandse katholieken in het Italiaanse katholicisme het oer- en spiegelbeeld herkennen'van een verleden waaraan zij zijn ontgroeid en waarnaar zij noch kunnen noch willen terugkeren. Anderzijds omdat het gros van de Italiaanse katholieken de tegenwoordige ontwikkeling in Nederland bekijkt op de manier, waarop ten onzent mgr Van de Wetering, mgr Calliêr en mgr Diepen het gedaan zouden hebben als het gebeurd was in hun eigen tijd. De klok van de geschiedenis loopt niet overal en voor iedereen even snel.' Maar zij kan ook niet worden stilgezet. Als er zelfs in Nederland mensen zijn die de illusie koesteren dat zij dat wèl kunnen is het niet zo moeilijk te begrijpen, dat zij in Italië nog veel talrijker zijn. Vooral omdat zij daar, misschien thans nog meer in het maatschappelijke leven dan, in de hoogste rangen van de kerkelijke apparatuur, de leidende posities innemen. Over hen constateert Vittorio Morero in zijn pas verschenen, bijzonder instructieve studie over het Italiaanse katholicisme in crisis*) dat zij zich vrijwel uitsluitend inspannen, niet om zich aan te passen, zich te bekeren tot de uitspraken van het concilie maar om het concilie aan te passen aan hun eigen vooringenomen standpunten. In dat proces wordt het Nederlandse katholicisme nogal eens gebruikt als vogelverschrikker. Bij sommige gelegenheden ook als zondebok, die de woestijn wordt ingejaagd in de veronderstelling, dat daarmee elk enigszins stoutmoedig initiatief tot vernieuwing zal verdwijnen. Want zoals de uitgever van het boek van Vittorio Morero in zijn inleiding constateert: „Het schijnt wel, dat er op het ogenblik in vele opzichten een zuiver formele aanpassing aan het concilie gaande is, een conciliair .nominalisme' dat geneigd is opnieuw de oude wegen in te slaan, waarvan al gebleken is dat zij dood lopen." Een van de symptomen daarvan is het vrij algemeen constateerbare feit, dat de liturgische hervorming, al wordt zij nu en dan nog steeds heftig bestreden — zelfs in schotschriften die een warme aanbeveling meekrijgen van de een of andere oer-conservatieve kardinaal — voor het overige in Italië tamelijk algemeen aanvaard is als een nieuw mechanisme, dat niet zo heel veel meer leven vertoont dan het vroegere. Waar de nieuwe liturgie vrijheid laat aan persoonlijk initiatief wordt doorgaans de voorkeur ge-
geven aan de stereotiepe herhaling, week na week, van dezelfde, geijkte formule, die op die manier in de kortste keren een even holle formaliteit wordt als vroeger in Nederland de drie obligate „weesgegroeten", die overigens zonder merkbaar resultaat elke zondag tegen de gemengde huwelijken werden opgedreund. In een land waar hoge vertegenwoordigers van het kerkelijk gezag zo vaak klaar hebben gestaan om te veroordelen wat niet overeenkwam met de routine en de sleur — in 1961 karakteriseerde de Osservatore Romano het streven naar de toepassing van de volkstaal in de liturgie nog als „beeldenstormend fanatisme" — wordt behoudzucht al gauw een geprezen tweede natuur en ter navolging aanbevolen deugd. Omgekeerd krijgt, zoals Vittorio Morero schrijf, de term „olandese" (Hollands tussen aanhalingstekens) de functie van een rood waarschuwingssein en wordt het tot synoniem verklaard met theologisch cerebralisme, ongehoorzaamheid en avontuur. Met andere woorden: zoals in de politieke en maatschappelijke strijd de term „communisme" 'vaak wordt gebezigd als boeman en ais argument om naar sociale rechtvaardigheid en economische democratie hunkerende mensen te bewegen toch maar de kant van de conservatieve politieke groeperingen te kiezen zo wordt het woord „Hollands katholicisme" gebruikt als een prikkeldraadversperring, die de Italiaanse katholieken op het nauwe pad van de rechtgelovigheid en tegelijkertijd van het - maatschappelijk conservatisme moet houden.! DAARVOOR kan de kerk als zodanig niet geheel verantwoordelijk worden gesteld. Er is op grote schaal misbruik gemaakt van het feit, dat zij gedurende verschillende eeuwen in het defensief was gedrongen en
niet alleen uit drang totl zelfbehoud maar ook uit wezenlijke bezorgdheid voor de geloofsinhoud menselijkerwijs genoodzaakt was de nadruk te leggen op een zó straffe en strakke formulering van de geloofsleer en van de trouw aan de dogmata, dat er een sfeer van volstrekte zekerheid op ieder punt werd geschapen. Daarin leek elke poging om de zaken opnieuw te overdenken, dieper te doorvorsen en anders te formuleren al een aanloop tot ketterij en werd bij de katholieken de ontwikkeling aangemoedigd van een in juridische termen gekleed intellectueel en formalistisch geloof, dat bij de intellectueel minder ontwikkelde volksmassa omsloeg in zuiver individuele devoties en een nu en dan schilderachtige religieuze folklore, met geen andere basis dan het sentiment. Tegelijkertijd echter — en het is goed dat Morero daar nog eens stevig de aandacht op vestigt — heeft de bourgeoisie, die in de negentiende eeuw nog vrijwel de enige klasse was, die niet totaal van de kerk was vervreemd, zich van het christendom meester gemaakt en het gebruikt als instrument ter verdediging van haar sociale conservatisme. En daardoor heeft het Italiaanse katholicisme — maar bepaald niet alleen het Italiaanse — de kans gemist om zich opnieuw te ontplooien als geloofsgetuigenis en vernieuwde religieuze ervaring. Het is geen toeval, maar integendeel een overal onder soortgelijke omstandigheden optredend verschijnsel dat een dergelijke verzwakking van het profetisch getuigenis gepaard gaat met een institutioneel en georganiseerd activisme, dat zich religieus voornamelijk beweegt op het gebied van de apologie en politiek en maatschappelijk voornamelijk de verdediging en het behoud van de gevestigde orde nastreeft, ook in zoverre deze in feite alleen maar de gevestigde wanorde is. Oorspronkelijk is dit in het sterk laïcistisch getinte Italië van na 1870 — zoals in het negentiende-eeuwse Nederland waar de kalholieken genoodzaakt waren zich te concentreren op de strijd voor hun politieke emancipatie — een historisch onvermijdelijke ontwikkeling geweest. Het nadeel ervan is zich 'eerst 'duidelijk gaan aftekenen toen de omstandigheden veranderden maar de organisatievormen die uit verweer ertegen waren ontstaan, gehandhaafd bleven en in hun eigen voortbestaan hun doel gingen vinden. Tot op aanzienlijke hoogte is het signalement dat Vittorio Morero tekent van de gemiddelde Italiaanse katholiek, levend in de laatste vijftig jaar voorafgaande aan het Tweede Vaticaanse Concilie, ook toepasselijk op de Nederlandse katholiek in dezelfde periode: „Hij is iemand die van de parochie automatisch overgaat in de partij, bij wie de religieuze en geestelijke overdenking, in zeer snel tempo overgaat in de apologie en de verdediging van de doeleinden van het sociaal conservatisme." Zeer duidelijk tekent dit automatisme zich af in de ontwikkeling van de Italiaanse katholieke actie. „Deze is ontstaan als een vorm van kritisch verweer tegen de moderne wereld, als verdedigingsstelsel van gevestigde posities en véél, véél minder als een nieuwe bewustwording van de Italiaanse katholieken van hun plicht om volledige getuigenis af te leggen van hun geloof. Het gebed behoort tot het program van de katholieke actie, maar het is van het begin af meer een gebed van strijd en uitdaging geweest dan een overweging op evangelische basis. En daardoor heeft zich een vorm van Italiaanse godsdienstigheid ontwikkeld, die telkens ontwaakt als zij op-
geroepen wordt voor de een of andere P tocht, hetzij voor de verdediging v*o. kruisbeeld in de schoollokalen, hetzij V°X verdediging van een zekere mate van vrß op cultureel of politiek gebied. Deze v«r zelviging van religie en politieke ac*?,d getuigt van een streven om een cxclI*, christelijke beschaving te plaatsen een profane, heeft in Italië de profetisch, dracht van het christendom het moreel verplicht stemmen op een , tieke partij, die op haar etiket een krui' toont en de samenspraak met de de politieke propaganda ten gunste va*1 bepaalde partij. .{ Ook de katholieke actie is al vroeg onder dit juk doorgegaan. Reeds in het *. tische tijdperk werden in de leidende ish daarvan de mensen, geweerd die den tot oppositionele partijen. Of er ■£ dien wezenlijk veel veranderd is staat ' zien. De richting waarin na de oorlog 6y tholieke actie is gestuurd door prot Gedda laat het betwijfelen. Dit is des ■ i treurenswaardiger aangezien prof. Gedö''1 tijds zelfs zover is gegaan, dat hij de >j lieke actie heeft bestempeld als „een orgaan van de Romeinse curie, opgez% gens de nonnen en de gewoonten van ganisaties van deze tijd." Dit alles heel'l temin het Italiaanse katholicisme er i kunnen weerhouden zich grotendeels eenzelvigen met het fascistische stelsel. *jj zelfs dat pater Gemeli destijds de encyc.J „Rerum Novarum" en „Quadragesimc\' \ op één lijn stelde met een redèvoeriwi Mussolini tot de kamer van fascistisciLj poralies en enkele jaren, later Paolo *jj,i Taviani de oorlog tegen Abessinië lijkte als een essentieel christelijk _ Pfj vingswerk, terwijl Amintore Fanfani & in de „Rivista Internazionale di scie"/1 i ciali" de „afscheiding van de de nationale demografische groep" velj|l de en verklaarde „dat het voor de de toekomst van-de natie noodzakeW.1* voor de Italianen om raszuiver, tal" constitutioneel gezond" te blijven. DE les van het verleden is niet vol*, doorgedrongen. Alcide de Gaspey! na de moord op Matteotti het geopperd om het faspistische bewind ' jjl vangen |door een coalitie van volkspartijers en socialisten, werd haL
„.. .op het eerste gezicht lijkt het alsof er van een crisis nog geen sprake i 5..."
ALCIDE DE GASPERI
Mooie woorden
Toen minister Roolvink (Sociale Zaken) deze week in Veendam een nieuwe sociale werkplaats opende zei hij, dat ook oudere werklozen, die niet helemaal meer fit zijn en langdurig zonder werk hebben gelopen, gebruik zouden moeten kunnen maken van de sociale werkvoorziening. Hij prees daarom de sociale werkplaats aan voor deze ouderen, en noemde het voor hen belangrijk (in hun omstandigheden) „dat er nog altijd een bedrijf is, waar de deur niet voor je dicht gaat, zolang er nog plaats is en werk, en waar je opnieuw je handen uit de mouwen kunt steken." Die woorden klinken heel mooi, maar ze hadden pas gesproken moeten worden, nadat de regering al het mogelijke had gedaan om de werkloosheid te bestrijden; óók voor de ouderen, die niet gebrekkig zijn, maar alleen wat bejaard.
Leren leven met de dood
ALS Man of All Seasons heeft Thomas More op miljoenen bioscoopbezoekers een onvergetelijke indruk gemaakt van onomkoopbare rechtvaardigheid. De man die op 6 juli 1553 per gerechtelijk vonnis door Hendrik VIII werd vermoord, wordt bewonderd omdat hij er blijk van gaf te beseffen wat het teven waard is, en wanneer de dood de voorkeur verdient. De meeste bewonderaars weten evenwel niet dat dezelfde More in zijn Utopia over de dood onder meer hét volgende heeft geschreven: „De zieken onder de Utopiërs worden met grote zorg verpleegd en alles wordt in het werk gesteld om hun door medicijnen en gezond dieet de gezondheid terug te geven. Wanneer de ziekte hopeloos is, tracht, men fiun. lijden te verlichten, door hén ipi gezelschap op te nemen en met hen te. praten en alles te doen wat mogelijk is om hun laatste dagen gelukkig te maken. Als de ziekte niet alleen ongeneeslijk is, maar ook nog zeer lang duren kan, zullen de priesters en overheden zon man, die toch niet meer in staat is iets nuttigs te doen en die alleen maar tot zijn dood toe een last zal zijn voor zichzelf en voor anderen, de raad geven om zijn kwaal niet langer te dragen en de ziekte niet te laten ■tiaortwoekeren, maar tot de dood ;<> besluiten. Het leven is voor zo iemand toch maar kwelling zonder enig uitzicht. Men vraagt hem dan, 2ichzeif het leven te benemen om uit r.'ie gevangenis en van die pijnlijke prikkel te worden verlost of tenminste toe te staan, dat andereu hem ervan bevrijden. Men vindt dit verstandig, omdat zo iemand door de dood toch niets goeds heeft prijs te geven, maar alleen van een kwelling wordt verlost. Als i hij dan de raad der priesters volgt, ' die voor hem 'de vertolkers zijn van Gods wil, stelt hij in hun ogen een goede en heilige daad. Als zij zich laten overtuigen, benemen zij zich liet leven door vrijwillig dood te hongeren of zij sterven pijnloos in een kunstmatige slaap. Maar luie dit niet wil, laat men verder leven zonder ook maar iets aan zijn verpleging te ' verminderen, want men is overtuigd dat het eervol is, zo te handelen. Maar wie zelfmoord pleegt buiten de raad van priesters en overheid om, geven ze geen begrafenis; ze verbranden ook zijn lijk niet, maar het wordt onbegraven in een moeras weggeworpen." (Uit: N. de ROOIJ, Utopia gewonnen en verloren. Den Haag 1950, 194-195). Vandaag klinkt deze opvatting choquerend. In onze samenleving is de dood iets dat-men slechts kan afwachten. Ën wat de suggestie van Mores Utopia betreft: we hebben er eenvoudig geen woorden voor — in de meest letterlijke zin. Want „zelfmoord" is slecht, of triest, en „euthanasie" geldt als moord (maximum-straf: 12 jaar, volgens art. 293 van het WvStr). Toch is het de vraag, of dit alles pure „zedelijkheid" is, dan wel het ontvluchten van een reëel probleem dat zich met steeds dwingender scherpte stelt. Wij zijn in de afgelopen jaren geleidelijk aan vertrouwd geraakt met de problematiek rond levensverlenging, reanimatie, beademing, hartmassage — en het eveutuele stopzetten van deze behandelingsmethoden wanneer er voor de patiënt geen enkel uitzicht is op herstel. Wij zijn in de afgelopen maanden geconfronteerd met de problematiek rond hart- en niertransplantaties, en wel het meest in dit speciale opzicht: De, over te planten organen dienen in zo goed mogelijke conditie te zijn. Men heeft daarom bij voorkeur harten en nieren gebruikt van mensen bij wie de hersenfunctie voorgoed was uitgeschakeld door een hersenbloeding, een verkeersongeval e.d. Sinds enige tijd gelden deze mensen namelijk als dood, ook al zetten hart- en longwerking zich nog voort. Naar dit criterium richtte men zich reeds bij het beslissen over het al dan niet voortzetten van beademing enz. In dit verband wordt gesteld dat de medische wetenschap zich momenteel geplaatst ziet voor Het probleem: wanneer nu precies de dood intreedt. Vroeger gold als zodanig het ophouden van de hartslag of van de longwerking (het spiegeltje beslaat niet meer). Als voorlopig antwoord op dezelfde vraag geldt nu: het ophouden van de hersenactiviteit (geen uitslag meer op het EEG). Het is echter de vraag of dit wel het werkelijke probleem is, te meer omdat aan de andere zijde van het
leven, in verband met ë^Êd»fyi geling en abortus, als Jr. vf'/ biologisch probleem geldt- $
DR W. VAN DER MARCK