Hiissener, de adelborst die te Essen den vrijwilliger Hartmann met zijn dolk een doodelijken steek toebracht, omdat de sterk aangeschoten jonge vrijwilliger zich uit de voeten wilde maken toen Hiissener hem gelastte meé te gaan naar de wacht, heeft te Kiel terechtgestaan. Bij het verhoor zeide de beklaagde, dat hij na zijn daad vrij kalm gebleven was. Het speet hem voor Hartmann, maar Lij was overtuigd dat zijn militaire eer het gebruik van zijn wapen had geëischt. De president bracht hein intusschen nog eens onder het oog, dat nergens een voorschrift gevonden wordt dat een meerdere in zoo'n geval van zijn wapen moet gebruik maken, alleen, dat hij dit uit noodweer mag doen. Uit het getuigenverhoor bleek voorts dat Hiissener bij zijn meerderen en zijn kameraden niet gezien was; hij was opvliegend en men ergerde zich aan zijn snoeverijen. Hiissener had reeds allerlei dingen op zijn kerfstok. Zijn vader had hem indertijd van hetgymnasium te Essen afgenomen, omdat hij anders waarschijnlijk weggestuurd zou geworden zijn. Toen zijn ouders hun zilveren bruiloft vierden, had de jonge Hüssener twist gezocht met den directeur van het liótel waar het feest gegeven werd, en zijn vader moest hem naar huis sturen. Naar 't schijnt ging de jongen daarop heftig te keer tegen de meiden, en hij erkende voor den rechter, toen met een pistool in 't rond geschoten te hebben. Overigens zeide Hüssener dat hij bij zijn ontmoeting met Hartmann dezen geen doodelijke wond had willen toebrengen; hij had hem enkel een steek willen geven om hem te laten merken dat de zaak ernstig was, en hij gehoorzaam moest zijn. «Naar mijn overtuiging was het mijn plicht, hem zoo te kwetsen dat hij niet verder kon wegloopen." De kapitein-luitenant Küsel, van de Blücher, onder wien Hüssener diende, zeide dat er geen voorschriften aan de adelborsten gegeven waren om streng op te treden; integendeel, in 't bijzonder voor de streken in 't binnenland, waar veel fabrieken waren, was de waarschuwing uitgevaardigd om zeer voorzichtig te zijn, aangezien de marineuniform daar weinig bekend is. Heeft men misschien, vroeg de president, den adelborsten ingeprent, streng op te treden wanneer zij zich met verlof bevinden? E<;u van de
meerderen van beklaagde antwoordde dat liet tegendeel het geval was. Dezelfde getuige deelde nog mede dat Hüssener van de Moltke een slecht getuigschrift voor zijn gedrag had meegebracht, dat hij een onberekenbaren aard had en lichtzinnig was, maar wel toegankelijk was voor vermaningen. Als hij twist gehad had met zijn kameraden was Hüssener altijd zeer opgewonden geweest. Men had hem reeds gedreigd met ontslag uit den dienst. Inden laatsten tijd was Hüssener's verhouding tot zijn kameraden wat beter geworden. Op de vraag of er verboden was, geslepen wapens te dragen, antwoordde de getuige dat dit verbod destijds nog niet bestond; het was nu pas uitgevaardigd. Lütscher, een vriend van Hartmann, die met hem in de bierhuizen geweest wasvoordat de tragische gebeurtenis plaats had, vertelde van Hüssener's optreden. De adelborst had, zeide hij, tweemaal naar Hartmann gestoken, den eersten keer raakte hij hem niet. Hüssener had dadelijk gezegd dat de vrijwilliger meê naar de wacht moest. Get. heeft niet gezien dat Hartmann een dreigende beweging tegen Hüssener maakte, en hij had dit toch z. i. moeten zien, indien het gebeurd was. De verdediger opperde als voornaamste argument dat men Hüssener beschuldigd zou hebben, niet flink genoeg opgetreden te zijn, indien Hartmann inderdaad ontvlucht was. De rechter moest zich z. i. op het standpunt stéllen dat Hüssener voldaan had aan een harden soldatenplicht. De beklaagde had overigens, bij zijn verhoor, reeds in denzelfden zin gesproken, en wat hij zeide ie voorde algemeene strekking van zijn proces van belang. Hij vond dat hij
verplicht was, streng op te treden waar het »zaken van eer" betreft. Wat heeft, vroeg de president, de eer met dat geval te maken ? Beklaagde antwoordde dat het voorval te Dantzig hem altijd voor oogen stond, toen een adelborst zijn ontslag had moeten nemen uit den dienst omdat hij een soldaat die geweld tegen hem gebruikte, had laten ontvluchten. De eersteluitenant t. z. Weisse zeide echter' dat het vóorval te Dantzig iets heel anders was. Dat betrof een officier, die in politiek was, en door soldaten en burgers werd aangevallen en gewond —voor zulke gevallen was voorgeschreven dat de meerdere van zijn wapen mocht (niet: moest) gebruik maken. Het gerechtshof overwoog dat er geen reden was om aan te nemen dat Hüssener met voorbedachten rade Hartmann had aangevallen of had willen dooden. Hij had den vrijwilliger willen medenemen naar de wacht, en daarbij van zijn wapen gebruik gemaakt maar voor het gebruikmaken van zijn dolk had beklaagde geen behoorlijke gronden kunnen bijbrengen. Het gerechtshof nam aan, dat de beklaagde te goeder trouw meende, uit noodweer te handelen, maar ook Idan was hij veel verder gegaan dan hij had mogen doen. Wegens mishandeling van een ondergeschikte, met doodelijken afloop, maar onder verzachtende omstandigheden werd Hüssener veroordeeld tot vier jaar tuchthuis en degradatie. Het openbaar ministerie had geëischt: zes jaar en ontslag uit den dienst.
"De zaak-Hüssener. (Uit demail tot 30 Mei j. l.)". "De locomotief". Samarang, 1903/06/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBDDD02:000204151:mpeg21:p005
De Haarlemsche rechtbank deed 27 Mei uitspraak in de zaak van het Kamerlid F. N. Hugenholtz, beschuldigd .van optuiing, tegen wien de officier van justitie deswege 1 jaar gevangenisstraf had geDe rechtbank verklaarde den beklaagde schuldig aan «in het openbaar mondeling lot eenig strafbaar feit opruiien" en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van een aiaand, met vrijspraak van het meerder ten | a jte gelegde, dat als ijjet bewezen is aangenomen. De rechtbank overwoog, dat door den in■ boud van het ambtseedig procesverbaal ter ^rechtzitting onder eede nader toegelicht en svestigd en door de daaruit en uit de verkeringen der gehoorde getuigen voortvloeiende aanwijzingen en de opgaven van jen beklaagde in onderling verband en samenhang beschouwd, wettig en overtuigend islbewezen, dat bekl. den 8 Februari 1903 ie Haarlem, lid zijnde van de Tweede Kamer der Sta ten-Generaal, als spreker optretAdéhde in een openbare vergadering in St. Bavo, uitgeschreven door het Haarl. Arbeids-Secretariaat, Plaats. Arb. Secr. en afdeeling Haarlem van den Bond van militairen en oud-militairen (in welke vergadering hij wist dat militairen en oud-militairen aanwezig waren, en tot welke vergadering de miliciens bij strooibiljetten waren opgeroepen, opzettelijk de aldaar aanwezige miliciens mondeling heeft opgeruid tot een strafbaar feit: immers tot het uitdrukkelijk weigeren of opzettelijk nalaten de orders van degenen, die boven hen gesteld zijn te gehoorzamen of na te komen. Dit geval is voorzien en en strafbaar gesteld bij art. 95 v. !. C. Wetb. voor het Krijgsvolk te Lande. Beklaagde heeft die miliciens toegesproken cn na zijn rede een order van den commandant van het garnizoen te Amsterdam besproken, daarbij in overweging gevende dien commandant maar in zijn eentje te laten brullen. Daarbij heeft bekl. het heerlijke van de solidariteit onder de veemarbeiders en de arbeiders bij het goederenvervoer betrokken, in het licht gesteld en verklaard dat niet van de zijde der arbeiders, maar wel van die der regeering geweld is gebruikt geworden, doordat deze militairen heeft opgeroepen. De door de artóders bij de spoorwegmaatschappijen afgelegde eed, was, volgens spreker, afgedwongen, omdat geen arbeider vrijwillig trouw zweert aan zijn uitzuiger en het niet anders kan of die eed moet worden gebroken. Voorts heeft bekl. gezegd: dat de regeering ten onrechte het verwijt heeft getroffen dat zij geen soldaten genoeg had gezonden, omdat gewoonweg werd geweigerd deze te vervoeren en dat de geniesoldaten en de stokers van de marine niet eens de ovens in de fabriek wilden stoken. Vervolgens heeft beklaagde medegedeeld, dat er thans een uitklaagde
medegedeeld, dat er thans een uitzonderingswet in het uitzicht werd gesteld, waarbij wordt bepaald dat een arbeider gelijk staat met een soldaat en dus strafbaar is als hij dienst weigert, doch dat wanneer de regeering zoo'n wet voorstelde alles en alles zou staken, tengevolge waarvan de Kamerleden niet in den Haag zouden kunnen konen om die wet aan te nemen. Er was nog «'ii redmiddel, volgens den bekl. n.1., en dat 'iji de aangesproken, dierbare soldaten waren en dat zij dan wel gort met torren te eten zouden krijgen en een beetje minder pleizierige behandeling zouden ondervinden, doch dat dit geen overwegende bezwaren 'oor hen zouden zijn. De rechtbank overwoog dat de beklaagde tot de miliciens de woorden, nader in de dagvaarding omschreven, gericht heeft, alsmede beklaagde schuld daaraan. Voorts overwoog de rechtbank dat de beklaagde gesproken heeft de woorden: «Als u wordt gecommandeerd vuur te geven dan zal ik u niet zeggen wat gij moet doen, et zijn wetsartikelen, j3ie mij verbieden dat te zeggen, doch ik laat het aan u over." Deze woorden heeft bekl. gesproken tot Miliciens en oud-miliciens op een vergadering telegd, naar aanleiding van het oproepen der lichtingen in verband met de werkstakingen te Amsterdam, terwijl beklaagde allee n in botsing met de wet kon komen door " a n zijn hoorders als zijn gevoelen mede ' e deelen, dat zij zoo het bewuste com®ando gegeven werd, goed zouden doen dat I ['iet op te volgen. Deze woorden waren alJfeins geschikt om bij zijn hoorders de gedachte aan het wenscheüjke daarvan, dus het feit voorzien en met.straf bett 'igd bij art. 95 v. h. Cr. Wetb. voor het ^ijgsvolk te Lande, te wekken, en hen daar'°e aan te zetten ; liggende het opzet tot een ander in de gebezigde woorden opgesloen i hetgeen te eèrder mag worden aangeno^■1, waar beklaagde even te voren in zijn te< ie den miliciens had gewezen op het treu'8 lot van hun familieleden, arbeiders. Overwogen is voorts, dat de verdediger , an beklaagde betoogd heeft deaannemelijke id van diens bewering, dat hij in casu geen pruiing tot dienstweigering zou bedoeld ®®hben, en dat de verdediger ter terechttting heeft gezegd, hoofdzakelijk op grond r® lietgeen door de getuigen a décharge ter Rechtzitting is verklaard, dat beklaagde j J 8 * geweigerd had als spreker op te treden, y 1S .' , 0111 dat hij bevreesd was zich te laten J r 'eiden, onderwerpen als dienstweigering ,., n ^ roeren, welker bespreking hij wilde y " n ij den. Beklaagde zou na afloop der 1 L, P | ader i n g"aah miliciens die hem om invroegen, uitdrukkelijk aangera0-", bben de bevelen hunner meerderen jL e v °lgen. De rechtbank meent echter I het / :tl ander zeer goed kan samengaan met f Üen u dat klaagde tijdens zijn rede wooraeeft gesproken en heeft willen spreken
van opruienden aard en de door den verdediger aangevoerde feiten er alleen op wijzen dat beklaagde vóór de vergadering niet de bedoeling heeft gehad tot dienstweigering aan te sporen en, na de vergadering kalm geworden, op een uitdrukkelijk hem gestelde vraag teruggeschrikt is voor het geven van een raad, die zulke schromelijke gevolgen voor den betrokken persoon zou kunnen hebben. „Ten slotte overwoog de rechtbank dat niet is bewezen het meer of anders te laste gelegde en beklaagde van dit meerdere behoort te worden vrijgesproken. De heer Hugenholtz was niet aanwezig; mr. Troelstra wel.
De scheepsramp te Antwerpen. Omtrent het scheepsongeluk op de Schelde bij Antwerpen, waarvan wij reeds melding maakten, ontleenen wij aan het Handelsbl. van Antwerpen de volgende bijzonderheden: De aangevaren boot, de Huddersfield, vertrok eergisteravond te 8 uur (26 Mei) met een aantal landverhuizers, die te Liverpool moesten inschepen op een groote landverhuizersboot, met bestemming voor Canada. Het schip stond onder bevel van kapt. Boals. Tc 10 uur werd de boot in den pas van Saeftingen, tusschen de zware boeien 48 en 49, tusschen Bath en het fort Frederik, aangevaren door de Noorsche stoomboot Uto, kapt. Sorensen, iwelke van Rotterdam kwam. De schok was zeer hevig. De Grimsby-boot werd in het voorschip langs bakboordzij getroffen en begon oogenblikkelijk te zinken, zoo snel, dat het voorgedeelte dadelijkonder water verdwenen was. De opkomende vloed spoelde over het dek en in de luiken en openingen der kajuiten, zoodat weldra al de waterdichte compartimenten vol raakten en het schip was spoedig, het achterschip uitgezonderd, onder het water verdwenen. Dat alles gebeurde met eene snelheid, grooter dan men het schrijven kan. De kapitein van de Hudd ersfield , die in de kaartenkamer was, sprong overeind en was nog niet eens spoedig genoeg buiten om het fluitsignaal te geven. Hij zag toen in de heldere avondlucht, dat reeds zijn bemanning bezig was met de booten uit te zetten, terwijl die van de Uto van haren kant daar eveneens mede bezig was. Heel de bemanning kon op de Uto overspringen ; ook aan eenige passagiers gelukte dit. Al de anderen, die in de kajuiten waren of sliepen, gingen meê de diepte in. De geredden zijn allen op de Uto naar Antwerpen overgebracht. Ook dit schip ziet er deerlijk gehavend uit. Het heeft verschillende platen ingedrukt en is ook onder de waterlijn beschadigd. Velen der landverhuizers zijn herkomstig
uit de Bukovina (Oostenrijk). Ook waren er eenige Italianen aan boord, een huisgezin van zes personen, die allen tot de verdronkenen behooren. Ziehier eenige bijzonderheden, verhaald door de geredden. Een vader en een moeder slaagden er in hunne vier kinderen te redden. Zij konden er elk twee op de Uto overbrengen. Van een familie is de man, de vrouw en een kind verdronken. Van een andere van 5 personen, zijn er slechts twee gered. Twee jongelingen stonden op de tweede trap der kajuit, toen de schok plaats had. Zij sprongen aan dek en waren gered; maar hun moeder, vader en drie zusters zijn verdronken. De jongelingen werden in eene roeiboot opgenomen. Van een ander huisgezin is alleen de man gered. De vrouw, die naar beneden snelde om 2 kinderen te redden, kwam niet meer boven. Een der passagiers, een Pool, is door den schok gevallen en zwaar aan het hoofd gekwetst. Hartverscheurend moeten de tooneelen geweest zijn; doch zij gebeurden zoo snel, zoo hals-over-kop, dat niemand er zich een duidelijk denkbeeld van kan vormen. Zoozeer was elk ontroerd, dat men er den volgenden ochtend, te 11 uur, nog niet aan gedacht had, hun een beetje voedsel te geven. De bedienden der bureaux, dit vernemende, hebben onmiddellijk voor brood met worst gezorgd, waar de ongelukkigen in beten als verhongerden. De ongelukkigen hebben niets kunnen redden, dan de weinige kleeren, die zij aan hebben. Ziehier hoe, volgens ooggetuigen, het ongeluk moet gebeurd zijn: Op de plaats, waar de beide schepen elkaar moesten kruisen, lag een zandzuiger of baggerboot, die met electrisch licht werkte. Het verblindende licht van dit vaartuig moet oorzaak zijn geweest dat de gezagvoerders der beide booten eikaars seinlichten niet zagen. Zoo kwam de Huddersfield dwars voor den boeg van de Uto en de botsing was onvermijdelijk. De luchtdicht gesloten compartimenten van het achterschip der Huddersfield hebben dit gedeelte nog eenigen tijd boven water gehouden, doch slechts genoeg om de bemanning toe te laten, zich te redden. De passagiers, die aan dek waren, versuft en bedwelmd, niets wetend van de verhoudingen van een schip, hadden het besef niet
van naar achter te vluchten en gingen met het schip ten gronde, buiten degenen die door de bemanning van de Uto werden gered. De Huddersfield was een ijzeren driemast stoomschip, van stapel geioopen in 1872 van de werven van J. Elder & Co. te Glasgow en behoorde aan de Great Central Railway Co. Zij meet 1082 ton bruto; 806 onder de brug en 681 ton netto. De lengte is 230 voet, de breedte 30.2 en de diepte 16.4. De machines ontwikkelden 139 paardenkracht. De Uto behoort aan de Acties Uto (Camilla Eitziu & Co.), thuis behoorend te Christiania. Zij is in 1896 gebouwd. De Huddersfield had circa 900 ton lading aan boord, voornamelijk katoen, papier, bougies, ijzer, glaswerk, enz. 27 Mei zijn de lichtingswerken begonnen, doch aan het opzoeken der lijken kon nog niet gedacht worden. Een 30-tal kisten weefsels e» glaswerk zijn boven gekomen. Het
schip was verzekerd in Engeland. De koopwaren zijn gedeeltelijk in Antwerpen verzekerd, floch slechts voor kleine sommen. Volgens officieele opgaven zijn er 25 dooden. De Ainersfoortsche kei. Men schrijft uit Amersfoort dd. 29 Mei: Eindelijk was dan de lang verwachte dag aangebroken, waarop de «beroemde'' Amers■foortsche kei van af de Varkensmarkt, waar hij sedert 1661 op of onder den grond gerust had, naar zijn nieuwe standplaats in het Plantsoen, naast het Politiebureau, zou vervoerd worden. Nadat reeds 's morgens eenigefeostelijkheden hadden plaats gehad, ving de uitstekend georganiseerde optocht te halftwee ure aan. Alleraardigst was de nagemaakte kei, die, in nog veel grooter afmetingen dan de oorspronkelijke, op een wagen dpor een .groot aantal «keitrekkers" door de stad getrokken werd. Jammer dat een onweersbui, vergezeld van slagregen, tegen drie uur den optocht eenigszins in de war stuurde. Te ruim vier uur werd de oorspronkelijke kei, die reeds vooraf op een met groen en vlaggen versierden wagen geladen was, eveneens door keitrekkers naar zijn nieuwe standplaats getrokken. I11 dolle vaart werd de steenen rjus, geladen op een machinewagen, van de Varkenmarkt naar de Utrechffeche poort gesleept nabij het politiebureau, waar een voetstuk gereedstaat, waarop de kei zal rusten. In tegenwoordigheid van B. en W. en verdere autoriteiten voerde 'Meyster (Van den Heuvel)het woord en reikte aan den burgemeester, jhr. Wuytjers een oorkonde over van de plaats gehad hebbende plechtigheid. Deheer Heldring,gepeiisionneerd luitenantkolonel, oud-voorzittervande oudheidkundige vereeniging Flehité, en officieel lid Ier Keicommissie, sprak een woord Van dank aan d.e
ingezetenen van Amersfoort voor de ordelijke wijze, waarop de historische steen te bestemder plaatse was gebracht, bracht hulde aan de Kei-commissie, en sprak den wensch uit, dat de Amersfoorters, die te tweeden male den naam van Keientrekkers verdiend hebben, dezen naam mochten beschouwen als een eeretitel. Onder de vele belangstellenden, die de trekking bijwoonden, werd o.a.opgemerkt mr. F. D. graaf Schimmelpenninck, lid van Gedeputeerde Staten van Utrecht en oudburgemeester van Amersfoort. Na de trekking werden de trekkers door Meyster op de historische wijze onthaald op bier en krakelingen.
Een razende. Uit Rotterdam dd. -27 Mei: Aan de Nassauhaven 20 op Feyenoord moest hedenmiddag te 12 uur de deurwaarder Van Noort een gerechtelijk beslag opheffen bij den makelaar in schepen J. H. Reyme, daar gisteravond laat door derden de schuld betaald was. De woning bleek dichtgespijkerd en Reymer bedreigde voor een geopend venster een ieder en lostte 6 revolverschoten naar den deurwaarder, die niet getroffen werd, doch wel de koperslager M. de Kok, die voorbijliep en een. kogel kroeg in het rechterbeen. Hij werd per brancard naar het ziekenhuis vervoerd. Ook de commissaris van politie en een dokter, inmiddels verschenen, werden bedreigd, Reymer was vannacht waanzinnig geworden en loste onafgebroken een 50-tal - schoten zonder verder te treffen. Het terrein is door politie afgezet. De vrouw en 7 kinderen, die met een bijl bedreigd werden, vluchtten over het dak. Op medisch advies zal men den man laten uithongeren. Uitvaart en begrafenis van mgr. C. J. M. Bottemanne.
Uit Haarlem dd. 27 Mei: Dinsdagavond (26 Mei) omstreeks halfacht werden in dë St. Bavo te Haarlem door een groote schare van priesters de Metten der overledenen gezongen. Als ceremoniarius fungeerde de heer T. M. H. van Kersbergen. Aan 't eind der plechtigheid oflicieele mgr. Hofman, geassisteerd door pater Royakkers en pastoor S. C. M. J. J. B. Meeus. Hedenochtend halfelf namen de Lauden een aanvang, door mgr. A. J. Brouwer, regent van het Seminarie te Voorhout, gevolgd door de Pontificale Mis en Requiem door mgr. H. van de Wetering, aartsbisschop van Utrecht. Een groot aantal priesters uit het kapittel en een breede schare geléovigyu uit het Bisdom woonden de plechtigheid bij. Als belangstellenden waren aanwezig de Commissaris der Koningin, mr. G. van Tienhoven, de burgemeester Jhr. mr. J. W. G. Boreel van Hogelanden, en de wethouders van Haarlem. In de eerste rijen voor de lijkbaar, die vóór het hoogaltaar geplaatst was, knielden een tiental familieleden van den overledene. Voorts waren aanwezig de vertegenwoordigers van een aantal Roomseh-Katholieke vereenigingen en instellingen van liefdadigheid en onderwijs, van kerkbesturen enz. Het zangkoor der Kathedraal zong hét Gregoriaansche Requiem. Een groot aantal belangstellenden volgden het stoffelijk overschot, toen het langs een omweg door Haarlem vervoerd werd naar den Bisschoppelijken grafkelder te Overveen, waar het in grooten eenvoud werd bijgezet. Op uitdrukkelijk verlangen van den overledene werd aan de groeve door niemand het woord gevoerd.
Prof. Dr. M .A. Gooszen. Uit Leiden meldt men dd. 27 Mei: Heden was het 25 jaar geleden dat prof. dr. M. A. Gooszen het ambt aanvaardde van hoogleeraar in de godgeleerdheid vanwege de Ned. Herv. kerk. Behalve vele blijken van belangstelling in den vorm van bloemstukken, mondelinge en schriftelijke gelukwenschen, werd de;n jubilaris namens vele leerlingen, oud leerlingen, vrienden en collega's te zijnen huize
door een commissie, bestaande uit de heeren prof. dr. G. Wildeboer, hoogleeraar te Groningen; dr. A. J. van 't Hooft, predikant te peppel; dr. J. Offerhaus, emer. kerkhoogleeraar te 's-G'ravenhage; dr. F. Pijper, dr. B. D. Eerdmans, dr. L.Knappert,hoogleeraren te Leiden en K. den Hollander, theol. cand. aldaar, als blijk van hulde aangeboden een compleet salon-ameublement, vergezeld van een fraai album met handteekeningen der deelnemers. Doordat de voorzitter der commissie, prof. G. Wildeboer, was verhinderd, hield pröf. T. Pijper een toespraak, waarin hij de talrijke verdiensten voor den lioogléeraar voor de theologische wetenschap, inzonderheid voor . de dogmatiek en de kennis onzer oude liturgische geschriften, deed uitkomen en schetste wat hij was voor de her' vormde kerk, aan de opleiding wier aanstaande predikanten hij zich reeds 25 jaren van heele^r,harte wijdde, terwijl hij.eindelijk her-, dacht wat prol. Gooszen deed vöor de KprJceh'jke Courant , waarvan hij het niet officiéél gedeelte zoo uitnemend redigeert. De hooglèeraar aanvaardde het huldeblijk, met groote erkentelijkheid en was er zeer door getroffen.
Nederlanders op Cuba. Wij hadden eenige weken geleden het genoegen twee landslieden in ons midden te zien, die op Cuba kwamen om de suikerfabrikage alhier te bestudeeren, werd 11 Mei uit Havana aan de N. R. Ct. geschreven. De een, Hagenaar, had vele jaren als administrateur op suiker-plantages op Java doorgebracht, terwij! de andere, Delftenaar eigenaar is van een machinefabriek. Hun dpel was om de Amerikaansche en Duitsche machines, hier gebezigd voor de suikerproductie, te bestudeeren. Vanhier zijnde heeren via Mexico naar- Californië vértrokken; zij waren over de gastvrije ontvangst op de Cubaansche suikerplantages zeer tevreden.
Een complot. Te St.-Petersburgzijn twee Russische gardeofficieren in hechtenis genomen op de beschuldiging, te hebben deelgenomen aan een samenzwering tegen het leven van hooggeplaatste regeeringspersonen. De eerste, luitenant Grigarieff, moet bekend hebben, het plan te hebben gehad, den boozen genius van de Russische regeering, den procureur der H. Synode, Pobiedonostjeff, te vermoorden. Hij had echter van de vol' voering van dit plan afgezien, toen hij bemerkte, dat Pobiedonostjeff een fysiek zeer /.wak man was. Luitenant Molostwoff had op zich genomen, een ander hooggeplaatst ambtenaar té dooden. De beide arrestaties hebben in St.-Petersburg «groote opschudding teweeggebracht.
3 mensclien verbrand, 27 gewond. Atrecht , 26 Mei. Gisterennacht is er op het bureau van den generalen staf, terwijl er een hal gegeven werd ter eere van het huwelijk van de dochter van een officier, brand uitgebroken. Drie mensehen vonden den dood en 27 werden gewond, van wie 8 zwaar.
De oplichter kanunnik Rosenberg. De gewezen kanunnik Rosenberg is 27 Mei gepakt in Asiatisch Turkije, Beiroet. Ambtenaren, verbonden aan het Fransche consulaat aldaar, zijn hem op het spoor gekomen. Maanden lang heeft de Fransche politie naar hem gezocht, in Frankrijk, vooral in de nabijheid der Middellandsche Zee, in Italië, waar hij in een klooster heette te schuilen en elders. Nu wordt deze berichte oplichter binnen eenige dagen in de gevangenis te Parijs verwacht om onder één dak te verblijven met de familie Humbert en Boulaine en zoovele anderen, die in het afgeloopen jaar den tijd der dagbladlezers en nog meer dien der rechterlijke ambtenaren in beslag hebben genomen. De meeste van die schurken met een wereldnaam beleven drie tijdperken van glorie. Vooreerst als zij hun misdrijf hebben gepleegd. Ieder wil dan weten wat de misdadiger heeft uitgevoerd, hoe gemeen en doortrapt hij wel is, het publiek hoort en vonnist meteen. De rechter is dan echter nog niet klaar, hij kent geen boeven, voorloopig slechts verdachten. De verdachte moet worden opgespoord. Gelukt heteenen verdachte voorgoed buiten het bereik van de voelarmen des rechters t;e blijven, dan wordt er nog wel eens ter loops over hem gesproken:, vooral door politieke bppositiemannen, maar met den roem is het gedaan. Anders wordt het als de beschuldigde gegrepen wordt Dit moet liefst gebeuren eenigen tijd na de ontvluchting. Het is dan knap van den
boef, dat hij zich zoolang heeft schuil gehouden ; niet al te lang na de ontvluchting echter, want dan is het publiek de geschiedenis van de misdaad weêr vergeten. De belangstelling is nu ten tweeden male op den grooten misdadiger gevestigd, het is de tweede bloeiperiode van het misdadig individu. In die tweede periode verkeert thans Rosenberg. De ondernemingen van oplichters in 't groot, als de Humberts, Boulaine, Rosenberg, zijn veelal zeer ingewikkeld, zij hebben verscheiden zaken bij de hand, worden geholpen door allerlei handlangers, in een woord zij geven den rechter van instructie veel werk. De rechter van instructie dompelt voor eenige maanden in het uitgebreide dossier onder en de misdadige ster is voor geruimen tijd achter de wolken verscholen. Als dc boef ten derden male naar voren komt, dan is het in de openbare zitting, en is na de noodige instantiën eindelijk het hooge woord duor den rechter gesproken, dan gaat de celdeur dicht achter den roemruclitigen vijand der samenleving èn voor zijn dood behoort de misdadiger, in zijn loopbaan gestuit, tot de geschiedenis, behalve .... en dan is hem groote roem beschoren, behalve als er een haak kan worden geslagen achter het vonnis en het ten slotte mocht blijken, dat de misdadiger een man is van onberispelijken levenswandel eji de geheele druktemakeyde
geschiedenis berustte op een vergissing van rechters en publiek. Voorloopig lijkt het evenwel niet te gewaagd Rosenberg met zeker wantrouwen te beschouwen. Men herinnert zich mogelijk nog, dat Rosenberg eens Montrose heette, zijn naam is echter in de Duitsche vertaling bekend geworden. Hij legde zich in het bijzonder toe op de echtscheiding. Katholieke rijke dames, die gaarne wilden echtscheiden, verleende hij zijn diensten. Voor veel geld nam hij op zich van den paus gedaan te krijgen, dat deze voor de gevraagde échtscheiding zijn toestemming verleende. Maar hij had veel meer zaken. Van hem was de stichting «het Eeuwige Licht", een inrichting van liefdadigheid, bestuurd door zijn zuster, waar een vijftigtal weeskinderen werkzaam waren aan het maken van grafkransen, een zeer voordeelige zaak. In die inrichting woonden ook een aantal liefdadige zusters, die tot verbazing van de bewoners -an het stadje Rueil iii Seine et Oise, waar de inrichti-ig gevestigd was, zich overdag vermaakten met het rooken van cigaretten in den kloostertuin en tegen den avond voor de ramen te zien waren, niet in nonnenkleeren, maar — enfin, daar werd heel onaardig over gesproken. Er zijn menschen, die zich nu al op de derde bloeiperiode van den oud-kanunnik en oplichter Rosenberg verheugen. 300 nieter met gebroken wielen en in vlammen.
Een zeer onwaarschijnlijk bericht van een automobielongeluk, dat wij zeker niet zouden durven gelooven als het niet door een zeer geloofwaardig blad werd meegedeeld, vinden wij als volgt vermeld. De Amerikaan Terryeenwei bekend chauffeur te Parijs, was 24 Mei genoodzaakt te stoppen toen hij op 20 kilometer na den afrit te Parijs met een gang van 120 kilometer per uur te Coignières aankwam. Juist toen hij daar de machine van zijn collega Porter wilde passeeren wendde deze denzelfden weg op en de heer Terry, om een botsing te vermijden, hield af, waardoor het linker voorwiel tegen het trottoir kwam en met een knal als van een kanonschot sprong; intusschen vloog de machine als een pijl uit een boog zijn tegenstander voorbij. Maar toen brak het wiel en het rijtuig, niet meer bestuurbaar, rende met een 80 kilometer vaar* nog ruim 300 meter links en rechts over den weg. Door het breken van het wiel was ook het benzinereservoir gebarsten en de inhoud ruim 120 liter vloog in brand. Toen de machine eindelijk stil stond was het een vlammenzee. De bediende was uit het rijtuig gesprongen en had daardoor zijn leven gered, de heer Terry werd door hem uit het brandende rijtuig getild dat hij eerst niet wilde verlaten en hij begon als een kind te schreien toen hij zag dat alle kans om den wedstrijd te vervolgen onmogelijk was. Een oogenblik later was de gelieeie machine verteerd en zelfs twee boomen aan den weg hadden vuur gevat en verbrandden. Als een wonder hadden de heer Terry noch zijn bediende eenige kwetsuur opgedaan ; enicel eenigsins verschroeide kleeding. Vreemd trof het zeker ook dat het rijtuig van den Engelschman Porter, dat onwillekeurig de schuld van het ongeluk was, eenige kilometers verder, omsloeg, en ook in brand vloog, waarbij de bediende in de vlammen omkwam.
"Nieuws uit Nederland. (Uit de mail tot 30 Mei j. l.) (Vervolg van het 1e blad.) De zaak Hugenholtz.". "De locomotief". Samarang, 1903/06/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBDDD02:000204151:mpeg21:p005
"HEEREN ADVERTEURS". "De locomotief". Samarang, 1903/06/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBDDD02:000204151:mpeg21:p005
Aan het verslag over 1902 der Koninklijke Paketvaart Maatschappij, te Amsterdam, ontleenen wij dat het aantal der schepen, in- i clusief de beidé liekwielstoomers, gebracht is op 49, en de tonnenruimte der vloot op 65,250 bruto-registertonnen, tegen 28 schepen met 28,905 bruto-registertonnen aan het einde van het jaar 1891, het eerste jaar der exploitatie, zoodat in dit tijdperk van 12 jaren de capaciteit der vloot met ongeveer 125 pCt. is toegenomen. Teneinde bij de gestadige vermeerdering van het aantal der stoomschepen te kunnen zorgen voor een daarmede geëvenredigde uitbreiding en geregelde aanvulling van het stuurliedenpersoneel, is besloten te Weltevreden een zeevaartschool op te richten, voorloopig uitsluitend bestemd tot het opleiden van jongelieden voor den dienst der Mij. De uitvoering der overeenkomsten met de regeering Van Nederlandsch-Indië had zonder stoornis plaats. De bruto-ontvangsten namen in 1902 aanzienlijk toe, maar door omstandigheden van verschillenden aard zijn de uitgaven in nog grooter mate gestegen. Behalve de stijging van alle uitgaven tengevolge van de uitbreiding
der vloot, hebben hiertoe voornamelijk bijgedragen : de hooge kosten verbonden aan het wijzigen van de inrichting van een der schepen en andere buitengewone onderhouds- , werken; verder de noodzakelijkheid om in enkele diensten door gehuurde schepen te voorzien, en eindelijk ook de grootere uitgaven voor den passagiersdienst, ontstaan door vermeerdering van het aantal passagiers, waar, tengevolge van de verlaging der passagetarieven, geen evenredige stijging der inkomsten tegenover stond. Tengevolge der veelvuldig voorgekomen averijen, die de assurantie-rekening in eigen risico met een nadeelig saldo doen sluiten, kan over dit jaar geen bijdrage van deze rekening aan de winst worden toegevoegd, zooals in de drie voorafgegane jaren het geval was. De inschrijving op de 5e en 6e serie aandeelen (22 April 1902) tegen den koers van 136 pet., heeft een agio opgeleverd, na aftrek van alle onkosten groot f 669,007; waarvan f 60,000 overgeboekt is op de winsten verliesrekening als aandeel in de winst over 1902 voor de nieuw geplaatste aandeelen, die het volle dividend krijgen, doch eerst 13 Mei 1902 werden volgestort. Voorts werd de reserve-rekening aangevuld met f 110,232, ten einde de verhouding van deze rekening tot het kapitaal op dezelfde hoogte te houden. Een bedrag van f 114,200 vanhet agio werd bestemd tot extra-afschrijving op het nieuwe kantoorgebouw te Weltevreden, waardoor de boekwaarde van dit gebouw tot f 150,000 werd gereduceerd. De assurantie eigen risico leverde gedurende dit jaar een verlies op van f35,146, welk verhes werd gecompenseerd door uit het agio een gelijk bedrag op de assurantie-reserverekening over te boeken. Eindelijk werden uit het agio de rekening van afschrijving en het ondersteuningsfonds genoteerd met resp.f 340,000 en f 9428. Het voordeelig saldo van de reizen der stoomschepen ^bedroeg : f l,612,399.06 l /j, tegenin 1901 f 1,850,499.51. De afschrijvingen
werden gesteld op f 720,812 op de stoomschepen, f 15,147 op de etablissementen in Indië en f 6527 op het kantoormeubilair te Amsterdam. Door successieve afschrijvingen is de • boekwaarde der schepen, die eventueel Voor verkoop in aanmerking zouden komen, zoo laag geworden, dat de kans op verlies bij zoodanigen verkoop beiangrijk is verminderd en de liquidatierekening, welke bestemd is om zulke verliezen te dekken, geleidelijk worden ingekrompen. Daarom is een bedrag van f 100,000 van genoemde rekening naar de winst- en verliesrekening overgebracht, waardoor het saldo liquidatierekening wordt gereduceerd tot f 200,000. De in 1902 geboekte premiën wegens het loopen van eigen risico op de vloot bodroegen f 257,572, terwijl op de vorige balans was gereserveerd een bedrag van f 151,463. Daar tegenover bedroegen de geboekte schaden f 399,034, terwijl nog f 45,148 voor onafgedane averijen moet worden gereserveerd, zoodat deze rekening het reeds genoemde nadeelig saldo van f 35,146 aanwijst. Door overboeking van een gelijk bedrag van het agio naar de assurantie-reserverekening blijft het saldo van laatstgenoemde rekening f 1,000,000. Voorgesteld wordt een uitdeeling a 8 pet. over het geplaatste kapitaal van f 10,000,000.
"De Kon. Paketvaart Mij in 1902.". "De locomotief". Samarang, 1903/06/29 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBDDD02:000204151:mpeg21:p005