' )oor Vic Langenhof
' 1 ' ' ' 1 Op dit moment weten wij, Jroenen, nog niet onder welke aam wij mogen meedoen aan de uropese verkiezingen op 14 juni. )at moet op 3 april worden be|jst door de Raad van State. De ;ies,raad heeft op 1 maart geweiierd de naam 'De Groenen' toe te licn; dit in verband met de eertrc Registratie van de naam jroene Partij Nederland' door Icj; leden van dc PPR. Toegei;ian is wel de naam Gras. wat taal voor 'groene richting voor .. f n andere samenleving'. Tot /over succes voor lias de ,aa> f ortman, die zijn democraL'he gezindheid in dit geval onirgeschiki heeft gemaakt aan ijn wens de afbrokkelende PPR Scen te houden. Wat is namelijk ci geval? De door Bas geregiircerde 'Groene Partij Nederind' is geen partij in dc normale in van het woord: behalve Bas en ijn secondant Wouter van Dieren an niemand er lid van worden. Ie 'partij' doet bovendien niet lee aan de Europese verkiezinpn en wekt de verdenking alleen tfjrt opgericht en geregistreerd m te verhinderen dat burgers ich in groen verband democras$i' organiseren en aan verkiezen deelnemen. Voorzover de tweemanspartij iiit Bas een partij is en aan de fiopese verkiezingen meedoet Jeurt dat in klein-links verj»d: er is een gezamenlijke lijst iitCPN, PSP, PPR en het soort 'PR-groen dat nu eens met iroen Platform', dan weer met jroene Partij Nederland' en teno £te — na onze aanmelding van a:«naam 'Groenen' — met 'Groec/i' wordt aangeduid. De bedoe4 van dit onduidelijke gedoe is
"»uidelijk: het rood krijgt een 1 roen verfje, of — zoals op een >i lorrend PSP-congres werd geroe"> en — een laag groen slijm. ' Waarom wringt de PPR zich in >'« Lulke kwalijke bochten als het om 'i ;roen gaat? Uit puur en ordinair 1 ijfsbehoud, anders niet. De PPR ' s een partij ' n verval. Nu nog " wee zete ' s > stra ks misschien nog' ^ an n ' ets meer - Want de ene elft van de uitdunnende radika>:n trekt onstuitbaar naar klein nks en de rest wil aan die omhelm § ontsnappen door te kiezen " °° r 8 f °en: een nieuwe partij van " n E eruste burgers, die de grote leensbedreigende problemen van ' 'Uïeubederf, roofbouweconomie, ewapeningswedloop en derde-weeldeïlende willen aanpakken. >(>Qr z Ü n congres een 'Groen Proress ' c '~ Akkoord' aan te bieden ! eeft het PPR-bestuur het schis1 '' la ' n e 'ê en kring tijdelijk kunnen in' ezweren - Maar dat ging wel ten van samenwerking met i_'e onafhankelijke Groenen — die 'üjkens een enquête van ander1 ' a "" J aar geleden op minstens 12 1 rocent van de kiezers kunnen re'1 enèn. Die kiezers willen niet de dogi , , , v , , <«l ia s, de betweterigheid en de be' ! ' zuc ht van de klein-linksen. Zij 'i illen geen energie steken in discussies over het zoveelste schisma n het allergrootste gelijk op de ierkante centimeter, omdat die iscussies worden gevoerd op een i inkend schip. Op zo'n schip is in'et niet van groot belang of het izicht aan stuurboord mooier is U m dat aan bakboord; alle hens loeten aan de pompen. Zover is het nu met het schip 1 in staat, het schip van Europa, 'it schip van de westerse econo'1 ie —- de Derde Wereld zit al op ! klippen. De Europese Ge* eenschap heeft een dubieuze 1 elvaart geproduceerd, gekruid et vergif en afgemaakt met zure * ius . Een onverteerbare berg conimptiegoederen is gekocht met
milieubederf en kwaliteitsverlies, niet het minst door het buitenspel zetten van wegwcrpmcnscn. En alsof de afbraak nog niet snel genoeg gaat zijn dc politici druk in de weer met het opstellen van nieuwe vernietigingswapens. Wapenorders en tegenorders zijn dagelijks in het nieuws als dragers van welvaart en werkgelegenheid en even dagelijks toont hel journaal hoe gretig wapens worden geconsumeerd in oorlogen waaraan wij geld verdienen. Steeds minder mensen geloven in /o'n economie en toch is dal de economie die Reagan. Thateher. Kohl en l.ubbers maar ook Miucrrand nieuw leven willen inblazen. Het ongenoegen daarover komt in elke enquête naar boven: 63 procent is tegen de kruisraketten. 70 procent is tegen milieubederf, ook als het inkomen kost. , , , Deze meerderheden worden voortdurend gefrustreerd door de regerende politieke partijen CDA en VVD, die de slaven lijken te zijn van goed georganiseerde belangengroepen. De Groenen willen die frustratie doorbreken: zij bieden de verontruste kiezers de mogelijkheid tot een doorbraak, een mogelijkheid om de hand aan de pompen te slaan. Misschien om later naar hun partij van herkomst terug te keren; misschien om te ontdekken dat een 'groene filosofie' ook op andere terreinen dan milieu, economie, vredes- en ontwikkelingsstrategie en menselijke bevrijding voldoende te bieden heeft. Toch geen nieuw soort D'66? Laat ik daarover kort zijn. Groen is geen partij voor snelle carrièremakers, die, eenmaal op de stoel van Economische Zaken, de herenakkoorden en de milieubedervende bedrijvigheid extra impulsen geven. De groenen parasiteren niet op de milieubeweging, zij komen eruit voort. Jarenlang hebben groenen moeten aanzien hoe hun uitgewerkte alternatieven voor een andere economie, een ander vervoersbeleid, een ander vredesbeleid en een ander ontwikkelingsbeleid van tafel werden geveegd. Nu zij de politiek ingaan doen zij dat niet voor zichzelf, maar voor de groene zaak. De naam Mitterrand is gevallen — kampioen van wapenleveranties en kernenergie. Wat onderscheidt socialisten van de regerende rechtse coalities? Wat de PvdA betreft: een grotere frustratie in haar achterban. Een ruime meeraerneia in aie partij is namelijk voor groene politiek. Daarom zet Den Uyl zich zo af tegen een Groene Partij en liep hij, nog vóór de Europese campagne goed ging draaien, met een kijkertje door het verzuurde bos. Tegelijkertijd evenwel gaven zijn partijgenoten in Rijnmond en Zeeland vergunningen af voor respectievelijk de Nederlandse topverzuurder Shell-raffinaderij e;n de niet-ontzwavelde kolencentrale te Borssele. Geen duikboten meer naar Taiwan? Dan moeten we ze zien te slijten aan Portugal, roept Arie van der Hek. Want de traditie van 'groeien om meer te kunnen verdelen' is in de PvdA diep verankerd. Alleen onder druk van een Groene Partij zal dat misschien veranderen. Daarom moet Groen ook voor de PvdA — en daarom is de PvdA bang voor Groen. Alle partijen duchten de opkomst van een Groene Partij; vandaar dat ze allemaal 'groen slijm' in hun campagne doen. Het is een vies praatje, maar doorzichtig is het allemaal wel. Er is bij de komende Europese verkiezingen maar één door en door groene partij, ook al zou die van de Raad van State Gras moeten heten. Vic Langenhof is milieupublicist en lid van het Uitvoerend Comité van De Groenen
"Groot en klein links zijn bang voor de groenen - en terecht". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/04/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027721:mpeg21:p007
"NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/04/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027721:mpeg21:p007
NRC HANDELSBLAD Hoofdredacteur: W. Woltz; hoofdredactie: M. J. M. van Rooy, J. H Sampiemon en drs. J. R. Soetenhorst; commentatoren: J M Bik, H J. A. Hofland, mr. F. Kuitenbrouwer, drs. A. S. Spoor (New York) en A. F. van Zweeden.
"Advertentie". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/04/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027721:mpeg21:p007
de' oor H. van Galen Last
ten van de eerste schilderijen, 1 irvoor de bezoekers kwamen te J in op de tentoonstelling van * thus in het Centre Pompidou ' elopen winter in Parijs, liet een * isje zien dat het tamelijk lange ,e ir beneden het linkeroor kamOm beter haar evenwicht te ' varen, had ze haar linkervoet een keukenstoel geplaatst, ' ardoor het van haar borst geder* hemdje boven het linker!n werd opgetild, zodat haar 'lacht duidelijk zichtbaar werd, 1 'eek het meisje te verdiept in ü f kammen om hiervan enig be' te hebben. 'Wat pervers", fluisterde een 'oeker, want een verlicht mens 1 ' het niet meer aan de grote * 'k hangen nog iets pervers te (den vandaag. Het is wel pervers", antwoord1 tiet duidelijke stem een grijze, ; d geklede heer, "maar er ' ekt een filosofie achter." ' Jat verklaarde blijkbaar ook •r zijn vrouw alles. Zij vroeg
tenminste niet verder, zodat ik nu nog met een probleem zit en met mij ongetwijfeld veel andere bewonderaars van Balthus. Zijn schilderijen blijven je op een eigenaardige manier bij. "Pervers" zou ik Balthus niet noemen, maar zonder cerebaal te zijn, is het alsof zijn hele wereld doordachter is dan die van zoveel andere schilders en tegelijk ook raadselachtiger. Je moet soms oppassen dat je het ondergaan van zijn schilderijen niet vroegtijdig vervangt door het zoeken naar antwoorden op vragen die opko- 1 men. Waarom heft die boer, in het prachtige Grote landschap met koe, zijn rechterarm recht omhoog, alsof hij zijn kamergymnastiek beslist tussen de koeien wil uitvoeren? Dat hij mensen blijft bezighouden, blijkt ook uit de nabeschouwingen over zijn tentoonstelling in de Franse maandbladen. Balthus of de vleesgeworden dubbelzinnigheid, is de titel van Fernande
Schulman's beschouwing in Esprit van maart 1984. Zijn tentoonstelling betekende voor haar een klap in het gezicht van dertig jaar schilderkunst die eraan voorafging. Dat is een al te krasse uitspraak, maar inderdaad slaagt hij er in "klassiek" te zijn èn "modern" op een manier die uniek is en die zich in de literatuur laat vergelijken met de overigens geheel anders geaarde Kafka (maar ook bij Kafka vind je die begrijpelijke eenvoud op het eerste gezicht, die dadelijk gevolgd wordt door het besef dat -je op steeds meer dubbele bodems stuit. Schulman herinnert eraan dat Balthus veel bewonderaars heeft onder de schrijvers en omdat dit voor schilders vaak een dubieus compliment is, had zij er wel aan mogen toevoegen dat niemand minder dan Picasso — die, niet geheel onbegrijpelijk, gewoon was met enig medelijden de pogingen van andere schilders aan te zien — onder de indruk raakte van het
werk van zijn zoveel jongere kunstbroeder. In elk geval dankt hij aan die verering van de schrijvers de ook wat de teksten betreft, bijzonder rijke catalogus die naar aanleiding van de tentoonstelling in het Centre Pompidou werd uitgegeven en die ook in Nederland in de boekhandel verkrijgbaar is. Rilke schreef de inleiding bij de tekeningen die van de 13-jarige Balthus, "mon petit ami", verschenen en verder worden er de namen aangetroffen an o.m. Albert Camus, Cyril Connolly, Octavio Paz, de essayisten Jean Starobinski en Pierre Klossowski (broer van Balthus), van Antonin Artaud, René Char en andere dichters en schrijvers die hier nog te weinig bekend zijn, als Pierre Jean Jouve en Yves Bonnefoy. Die schrijvers hoeven zich niet te schamen. De beschouwing die Artaud in 1936 aan Balthus wijdde, behoort tot de vroegste erkenningen van de betekenis van de schilder en heeft nog niets van zijn belang verloren. „De schilderkunst van Balthus is een onmiskenbaar tegen het surrealisme gekeerde revolutie, maar ook tegen het academisme in al zijn vormen", schreef Artaud. Evenals de vriend van zijn ouders, Rilke, die zijn jeugd sterk heeft beïnvloed, weigerde Balthus een modernisme dat zou berusten op de ontkenning van het verleden.
Zijn kennis van de Europese schilderkunst is even groot als zijn bewondering ervoor. Hij is geen nihilist in de zin van Nietzsche, dat wil zeggen iemand die ontrouw is aan zijn herinneringen. Het is opvallend hoeveel invloeden bij hem worden bespeurd, van Piero della Francesca tot Pierre Bonnard (ook al een vriend van zijn ouders). En toch is bijna elk schilderij van hem onmiddellijk als een Balthus herkenbaar, des te opmerkelijker als je bedenkt hoe weinig hij zichzelf herhaalt. Het oog van de nihilist, schreef Nietzsche nog, „idealisiert ins iHassliche". -Ook hiervan heeft Balthus geen last, zonder dat dit bij hem tot een slaafse copiëring van de werkelijkheid leidt, tot een verlies van de vrijheid tegenover zijn onderwerp. Zijn mooiste schilderijen moeten onder de landschappen worden gezocht, maar intrigerender zijn de straatgezichten en de kleine meisjes, de naakten en de portretten (wie zal ooit, nog de gezichten van Miro of Derain vergeten?) De erotiek van Balthus? Het is waar dat hij, die overigens zelden in het openbaar treedt, er voor gewaarschuwd heeft niet te gauw als een onthulling te beschouwen wat in werkelijkheid een schilderkunstige voorkeur is. Zo zou zijn voorliefde voor heel jonge meisjes die van een kunstenaar zijn, zoals een ander het liefst dikke vrouwen en mannen tekent, terwijl hij
in werkelijkheid de slankheid verkiest. Uiteraard heeft een kunstenaar er recht op niet letterlijk te worden genomen. Nabokov kon Lolita schrijven zonder er van te worden verdacht zelf te lijden aan de obsessies van haar zieke minnaar. Dat wil nog niet zeggen dat de voorstellingen die een zo bewust kunstenaar als Balthus zich kiest, uitsluitend beantwoorden aan schilderkunstige overwegingen. Ook na de lectuur van de mooie bijdragen in de Balthus-catalogus van Pierre Jean Jouve en die van Jean Clair — niet alleen van betekenis voor wie zich voor Balthus interesseren, maar in het algemeen voor wie belang stellen in het probleem van de kunst in deze tijd — zal er nog veel onopgehelderd blijven. Wat doen die katten steeds in de buurt van naakte vrouwen of kleine meisjes? Zij lijken nu eens sarcastische voyeurs, dan weer ironische profiteurs, zoals die vrouwen of meisjes nu eens slachtoffer lijken van een verkrachting, dan weer alsof zij juist de gelukzaligheid hebben beleefd of er vol verwachting naar uitzien. Hoezeer sommige doeken van Balthus hebben gechoqueerd, er is geen „seks" in zijn schilderijen, wel erotiek — als een onvervreemdbaar element van het leven. Het leven, dat achter al zijn verrukkingen toch steeds vol geheimen blijft die zelden iets goeds lijken te beleven.
"De geheimen an Balthus". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/04/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027721:mpeg21:p007
Door G. J. Wijers en W. Zegveld
In een reactie op het 6 weken geleden veschenen technologierapport, heeft Paul Friese in NRC Handelsblad van 26 maart proberen aan te tonen dat Nederland technologisch een voorsprong heeft op andere EG-landen. Daarmee komt hij tot precies de tegenovergestelde conclusie als de opstellers van het technologierapport. Noch "het beetje rekenwerk", noch de overige argumenten die Friese aanvoert, hebben ons van de juistheid van deze sensationele conclusie kunnen overtuigen. Integendeel, het gekunstelde betoog van Friese roept bij ons associaties op met de geschriften van sektes, die proberen aan te tonen dat de aarde wel degelijk plat is. Laten we de argumenten uit Friese's verhaal kort nalopen. In de eerste plaats, slaat hij aan het rekenen met de waarden van de zogenaamde specialisatiecoefficienten voor hoog-technologische produkten door ze te corrigeren voor de exportquote (dat is een indicatie voor de openheid van een economie). Op grond van deze gecorrigeerde coefficienten komt hij tot de conclusie dat Nederland hoger scoort dan het EG-gemiddelde. Jammer genoeg heeft Friese maar "een beetje rekenwerk" uitgevoerd en niet verder berekend hoe Nederland op grond van de door hem uitgevonden coëfficiënt scoort ten opzichte van Japan en de VS. Hij had dan de veel. sensationelere conclusie kunnen trekken dat Nederland technologisch een forse voorsprong heeft op zowel Japan als de VS. Nederland als technologisch gidsland voor de rest van de geïndustrialiseerde wereld. Het is te mooi om waar te zijn. Zeker als er rekening mee wordt gehouden dat Nederland op het terrein van de "input-indicatoren" (criteria voor de inspanningen op technologisch gebied) relatief steeds lager scoort. Zonder er verder nog op in te gaan, zouden we willen voorstellen de nieuwe coëfficiënt maar als niet bedacht te beschouwen. Suggestie Overigens wordt in Friese's artikel de suggestie gewekt, dat in het technologierapport uitspraken over de technologische voorsprong
en achterstand van landen worden gedaan op grond van de waarden die de specialisatiecoëfficienten op een gegeven moment hebben. Dat is onjuist. In het rapport worden conclusies getrokken aan de hand van de ontwikkeling van deze coëfficiënten in de loop van de tijd. En op grond van de trendmatige ontwikkeling concludeert het rapport dat er: "een eerste duidelijke indicatie (is), dat Nederland op het gebied van de produktie van hoog-technologische produkten in vergelijking met het EG-gemiddelde achter blijft." Het tweede punt van kritiek van Friese op het technologierapport heeft betrekking op de interpretatie van de ontwikkeling van de arbeidsproduktiviteit. In het rapport wordt er op gewezen, dat de arbeidsproduktiviteit in de Nederlandse bedrijven zich ten opzichte van de ons omringende landen opvallend gunstig heeft ontwikkeld. Zo'n gunstige produktiviteitsontwikkeling kan een indicatie zijn van technologische vernieuwingsprocessen. In' het rapport wordt er echter op gewezen, dat een dergelijke produktiviteitsstijging ook kan samenhangen met afbraak en sanering. Als immers in een bedrijfstak in de loop van de tijd een deel van de ondernemingen de poorten moet sluiten en daardoor de resterende, meer concurrentie-krachtige, bedrijven een hogere bezettingsgraad kunnen realiseren stijgt de arbeidsproduktiviteit. Dit soort processen is tot voor kort in de Nederlandse industrie aan de orde van de dag geweest. Daarnaast is er relatief weinig in nieuwe kapitaalgoederen geïnvesteerd. Het zal duidelijk zijn dat zo'n proces weinig met industriële vernieuwing heeft te maken. Daarom concludeert het rapport: "dat de gunstige produktiviteitscijfers in ons land voor een groot deel niet als indicatie van een vernieuwingsproces kunnen worden beschouwd". Het is ons een raadsel, hoe Friese op grond van bovenstaande redenering tot de conclusie komt dat zodoende "eigenlijk wordt
bewezen dat in het buitenland de arbeidsproduktiviteit sneller is gestegen". Vervolgens haalt de heer Friese een onderzoek van de Wallstreet Journal aan, waaruit blijkt dat Europese topmanagers stellen dat verhoging van R & D-uitgaven (onderzoek en ontwikkeling) het minst bijdraagt aan het vernieuwingsvermogen van een land. Wij zijn het er mee eens dat naast de R & D-uitgaven een groot aantal andere factoren een rol speelt bij vernieuwingsprocessen. R & D is daarbij geen voldoende voorwaarde, doch wel een noodzakelijke. Hoe belangrijk die R & D-uitgaven zijn blijkt bijvoorbeeld uit de door Friese in zijn artikel genoemde voedings- en genotmiddelenindustrie. Een bedrijfstak waarin Nederland zich ook volgens de auteur met succes heeft gespecialiseerd. Dit succes is ons inziens vooral toe te schrijven aan het feit dat Nederland in deze sector relatief gezien het dubbele uitgeeft aan R & D ten opzichte van het EG-gemiddelde en daarnaast een efficiënte, nietbureaucratische kennisinfrastructuur heeft opgezet. Het zal degenen die het technologierapport hebben gelezen dan ook niet zijn ontgaan dat de in het rapport voorgestelde R & D verhogende maatregelen, anders dan Friese suggereert, juist geen bureaucratische elementen bevatten. In het rapport staat letterlijk: „Geadviseerd wordt de bij de uitvoering van de Instir te hanteren procedure (gezien de doelgroep) zo eenvoudig mogelijk te houden". Tevens wordt in het rapport geadviseerd de optie van een (minimaal bureaucratische) fiscale R & D stimulerende maatregel na te gaan. Onjuist beeld Dat Friese op grond van dubieuze berekeningen en redeneringen de NRC Handelsblad-lezer een onjuist beeld aanreikt van de Nederlandse positie op' technologisch gebied is nog tot daar aan toe. Hij maakt het echt te bont als hij suggereert, dat de
mede onder invloed van het industrierapport van de WRR en de commissie Wagner ontwikkelde inzichten over de noodzaak van een innovatief industriebeleid eigenlijk allemaal flauwekul zijn. Aan indicatoren o.a. van M. Geldens van McKinsey dat we in Nederland met 75 procent van de produkties zijn geplaatst in de laatste fase van de produkt/ levenscyclus en het feit dat het aandeel van de Nederlandse industrie op de nationale markt tussen 1970 en 1980 is teruggelopen van ca. 68 procent naar 57 procent wordt voorbijgegaan. „Waarschijnlijk moet eerst de economie groeien", schrijft Friese, „om de overtuiging te wekken dat het met die achterstand wel meevalt." Op de vraag wat de bronnen van die groei zouden kunnen zijn en hoe fors die groei wel niet moet zijn om de enorme werkgelegenheids- en inkomensproblemen waar Nederland voor staat enigszins op te lossen gaat de auteur niet in. Op grond van de feitelijke ontwikkelingen in de geïndustrialiseerde wereld en een steeds indrukwekkender hoeveelheid wetenschappelijk onderzoek zijn wij tot de conclusie gekomen dat technologie één van de meest cruciale bronnen is voor groei van de toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Inspelen op toevallige en zeker tijdelijke fluctuaties in de waarde van de dollar is wel het slechtst denkbare advies voor de oplossing van de structurele problemen van de Nederlandse economie. Het opvolgen van Friese's advies zou neerkomen op het weer opvatten van de lijn van het op korte termijn georiënteerde beleid van de jaren zeventig. De gevolgen van dit beleid zijn in Nederland thans zo nadrukkelijk merkbaar, dat wij ons nauwelijks kunnen voorstellen dat er behalve Friese nog veel meer economen zijn die door een dergelijk beleidsscenario geïnspireerd zijn. Wij stellen daarom voor zijn stuk maar te vergeten en te proberen zo snel mogelijk door te gaan met de uitvoering van het noodzakelijke technologie- en industriebeleid. Dr. G. J. Wijers en prof. ing. W. Zegveld zijn lid, resp. voorzitter van de werkgroep Technologiebeleid, die de minister van economische zaken adviseert.
Foto NRC Handelsblad Vincent Mentzel
"Nederland is geen technologisch gidsland van de westerse wereld". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/04/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027721:mpeg21:p007
DE MINISTERS VAN LANDBOUW van de Europese Gemeenschap hebben een eerste stap gezet op de weg naar sanering van het dure Europese landbouwbeleid. De akkoorden over een bevriezing van de landbouwprijzen, beperking van dc zuivelproduktie cn afbraak van het stelsel van monetair compenserende bedragen betekenen een aanzet om de uit de hand lopende uitgaven van het landbouwbeleid terug tc dringen. Het oplossen van de landbouwproblemen heeft ook dc weg vrijgemaakt voor het oplossen van de overige problemen van de EG. met name de kwestie van de Britse bijdrage. Tijdens dc topconferentie in Brussel twee weken geleden is nog eens gebleken hoezeer het vraagstuk van de Britse contributie gekoppeld is aan de landbouwproblematiek. De ministers van landbouw hebben hun taak vervuld, zei de Franse minister Michel Rocard. Het woord is nu weer aan de ministers van buitenlandse zaken die nu de slepende impasse rond de Britse bijdrage moeten doorbreken. Er gloort weer licht aan de Europese horizon. EEN JUBELSTEMMING over de landbouwakkoorden is echter neit op zijn plaats. Nog steeds produceren de Europese boeren meer dan er in de Gemeenschap wordt geconsumeerd. De vastgestelde maximale melkproduktie ligt bijvoorbeeld nog ruim boven de jaarlijkse afname, zodat de melkplas zal blijven groeien. Uitvoering van de akkoorden kost bovendien aanzienlijk meer dan aanvankelijk was begroot. Van een echte bezuiniging op het landbouwbeleid zal dit jaar geen sprake zijn. De landbouwakkoorden zullen pas vanaf volgend jaar vruchten afwerpen. Aan de andere kant hebben de ministers voor de eerste maal de machtige landbouwlobby weerstaan en de prijzen van de landbouwprodukten niet verhoogd. De afgelopen jaren stelden de ministers van landbouw onder druk van die lobby regelmatig hogere prijzen vast dan door de Europese Commissie was voorgesteld. De crisisverschijnselen waaraan de EG lijdt hebben ontegenzeggelijk bijgedragen aan deze stellingname. De ministers van landbouw waren met het oog op de komende uitputting van de eigen financiële middelen van de Gemeenschap wel verplicht de tering naar de nering te zetten. Ook de harde onverzettelijke houding van de Britse premier Margaret Thatcher heeft de druk op dé ministers vergroot. Het is een uitdaging voor de EG om de ingezette sanering van het landbouwbeleid nu voort te zetten. Ook als straks de financiële middelen worden verruimd en een oplossing is gevonden voor de begrotingsproblemen. DE NEDERLANDSE BOEREN zijn onaangenaam verrast door de landbouwakkoorden. Met de zekerheid van afzet van hun produkten in het achterhoofd hebben zij de laatste jaren veel geïnvesteerd. De inkomensachteruitgang die met de akkoorden gepaard zal gaan komt daarom hard aan. De Nederlandse bedrijven betalen in zekere zin voor hun hoge graad van efficiency. Toch is het economisch niet verantwoord dat de boeren doorgaan met het produceren van produkten waarnaar geen vraag is. De boeren hebben de laatste jaren ook ingezien dat aan bezuinigingen niet valt te ontkomen. Hoe die bezuinigingen ook worden ingevuld, het doet altijd pijn. De arbeiders uit andere economische sectoren, vooral de kolen- en staalindustrie, en de miljoenen werklozen kunnen daarvan getuigen. De spectaculaire groei van de agrarische produktie in deze crisisjaren kon alleen worden bereikt omdat de afname verzekerd was — een kunstmatige situatie waarvoor de consumenten moesten en moeten opdraaien. DE EUROPESE SAMENWERKING betekent geven en nemen. Nederland heeft nu op het gebied van de landbouw belangrijke concessies gedaan. De sanering van het landbouwbeleid, hoe nodig op zichzelf ook, is geen einddoel. Belangrijker is dat door deze pijnlijke operatie de weg wordt vrijgemaakt voor nieuw Europees beleid, zoals de industriepolitiek en de vervoerspolitiek. In het belang van ons land, maar ook voor de toekomst van Europa, dat alleen een volwaardige partner en tegenspeler van de Verenigde Staten kan zijn als het economisch sterk is.
"Landbouw: eerste stap". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/04/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027721:mpeg21:p007
Enkele maanden geleden maakte de Rekenkamer gewag van wat slordige miljarden aan budgetoverschrijdingen rond ons aller bodemloze put, de Deltawerken. Niet eens "per ongeluk", leek het, maar stelselmatig! Een beerput wellicht, een Zeeuwse Watergat-affaire. De (Zeeuwse) boter op het hoofd leek gelijkelijk verdeeld over links, rechts en het midden; in elk geval ging de zaak ijlings de politieke doofpot in. Ook de Nederlandse pers, zo prat op haar vrijheid en ongebondenheid, lijkt niet erg geïnteresseerd. Toch gaat het, ongetwijfeld niet alleen voor mij, om flinke bedragen, die we niet dagelijks verdienen. In een tijd van versobering zou het voor veel mensen ongetwijfeld wat minder demoraliserend zijn, als b.v. zou blijken, dat de indruk van een onheilig verbond tussen megalomane technici en lichtelijk welvaartseufore politici onterecht is. Zijn politieke journalisten wellicht bezorgd voor het voortbestaan van goede relaties met politieke informanten, zodra ze wat meer van dit soort kwesties willen weten? Toe, dames en heren van de pers, wees toch wat minder braaf, en laat de zo trotse koningin der aarde niet aan de kant staan! Met passende inschakeling van wat onafhankelijke waterbouwkundigen en comptabele deskundigen zijn vast wat meer zinkstukken boven te krijgen dan bij de in het systeem gebakken Rekenkamer kan lukken. Het wordt ook financieel gezien enigszins tijd om het zo arrogante politieke bedrijf onder wat meer verzwaarde
maatschappelijke controle te zetten. H. L. F. Verbraak Bilt-hoven. Kim in 1984 Met stijgende verbazing heb ik in NRC Handelsblad van 19 maart het artikel gelezen van de heer Wiecher Hulst, die zich de moeite heeft getroost om voor ons helemaal naar India te reizen om verslag uit de brengen van de verfilming van Kiplings geroemde boek Kim. Wat jammer nu dat. hij niet eerst de moeite heeft genomen Kim te lezen! Vooral daar hij voorgeeft dit wél te hebben gedaan! Volgens Wiecher nl. heeft Kim zijn Indiase moeder en Ierse vader verloren, is hij dus een halfbloed, en de lama draagt bij Wiecher een rode pij. (Peter O'Toole krijgt zelfs een veeg uit de pan omdat hij in een gele monnikspij is gehuld, nadat hij een rode geweigerd had.) Maar beste Wiecher: bij Kipling was Kim "white"! (blz. 1) Zijn vader was Kimball O'Hara, "a colour-sergeant (dwz senior sergeant) of the Mavericks, an Irish regiment". Kims moeder "had been nursemaid" en "had been Irish too". Haar naam horen we van Father Victor: "I saw Kimmball married myself to An'nie Shott". En wat de lama betreft: hij wordt beschreven als "very straight and erect, the deep folds of his yellow clothing slashed with black...". En dan nog de euvele moed hebben om van Peter O'Toole te zeggen: „Toch een poos geleden dat hij Kipling las"!!! Drs. A. van der Mel-Harting Amsterdam
"BRIEVEN Watergat(e)". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/04/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027721:mpeg21:p007