Door F. Kuitenbrouwer Commentator NRC Handelsblad
Een historicus is volgens een Russisch grapje iemand die het verleden kan voorspellen. Ook huiten de sfeer van de kremlinoloe z it daar een kern van waarLid in. Wij zien het verleden „et de gekleurde bril van vandaag en leren al terugblikkend het nodige over het heden. Zo althans vergaat het de Vooruitzichten van de rechtswetenschap. Deze boektitel is een be„ r ip voor hele generaties juristen: bundel opstellen door vooraanstaande rechtsgeleerden die in 1964 verscheen ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig bestaan van de bekende juridische uitgeversmaatschappij Kluwer. Vorige week is een tweede (slanke) versie verschenen ter gelegenheid van het afscheid van mr a. w. Resius, destijds directeur rechtswetenschappen en thans lid van de hoofddirectie van het Kluwer -concern. Ook nu geven, op twee uitzonderingen na, dezelfde auteurs als toen een overzicht van de ontwikkeling op hun deelgebied van het recht. Zeker deze tweede keer staan de vooruitzichten in het teken van het voorspellen van het verleden. Het trefwoord van toen en nu is, hoe kan het anders, de verzorgingsstaat. "Haar stagnatie maakt het gemakkelijker dan destijds haar inhoud te bepalen", zo schrijft mr. G. E. Langemeijer in het eerste hoofdstuk, Rechtsbeschouwing in Nederland in het laatste kwart van de twintigste eeuw. Een afgeronde karakteristiek van de verzorgingsstaat en de rechtsproblemen die daarmee samenhangen, valt moeilijk te geven. Eén trend springt er wel uit.
een toegenomen belangstelling van rechtsbeoefenaren voor wetgevingsvraagstukken. Dit laatste dan wel in de ruime zin van regelgeving van velerlei soort. Het aantal wetten is de afgelopen decennia ook flink toegenomen, zo zei prof. mr. M. Scheltema (oud-staatssecretaris van justitie) op het beknopte symposium dat vrijdag ter gelegenheid van het verschijnen van Vooruitzichten 2 en het afscheid van mr. Resius werd gehouden. Hiermee lijkt in tegenspraak dat de rechter zich minder strikt door de wet laat leiden dan vroeger het geval was. De reden daarvan is dat de staatsrechtelijke waarborgen voor een onpartijdige of voldoende onafhankelijke vaststelling van regelgeving niet meer goed functioneren. Een belangrijke oorzaak daarvan zocht prof. Scheltema in de omstandigheid dat het bestuur (de uitvoerende macht met aan het hoofd de regering) een sterke invloed op de wetgeving heeft gekregen terwijl zij tegelijk steeds meer zelf partij is bij de zaken die geregeld worden. Prof. Scheltema: "Het gevaar van de partijdigheid van het bestuur is niet zozeer dat het bestuur doelbewust misbruik maakt van zijn positie, maar dat het in té sterke mate vanuit de eigen positie redeneert (bestuurscentrisme)". Een teken van bestuurscentrisme vond prof. Scheltema dat op het ogenblik sterker wordt bezuinigd op de externe adviesorganen van de overheid dan op het bestuursapparaat zelf. Dat bevordert alleen maar het tunnelzicht en is dan ook kortzichtig. Niet onweersproken Onweersproken bleef zijn analyse niet. Zo is de strafrechter heel wat minder vrij ten opzichte van de wet dan bijvoorbeeld de civiele rechter (denk aan de moeizame operatie om rechtvaardigingsgronden voor euthanasie te ontwikkelen). Is trouwens een centrale rol
voor het bestuur niet onlosmakelijk verbonden. met de hele gedachte van de verzorgingsstaat? Het alternatief is het opheffen van overheidstaken. En het is de vraag of alle bezwaren tegen een overheersende rol van de overheid zo ver gaan dat men dat er voor overheeft. Dit is inderdaad het klassieke dilemma van de deregulering, die thans ook in Nederland opgeld doet. Aan de ene kant wenst de burger verschoond te blijven van een overmaat aan regels maar dat verhindert hem niet tegelijk bij voortduring een beroep te doen op regels en rechtsgangen. Zie de bijkans dodelijke omhelzing van het publiek waarin de zogeheten Arob-rechtspraak zich mag verheugen. Het is echter de vraag of het wel zwart-wit valt te stellen. Men behoeft niet direct over afschaffing van overheidstaken te spreken om toch de kwaliteit van de regelgeving aan de orde te stellen. De hoeveelheid van regelingen is van belang maar evenzeer is dat de oriëntatie van die regelingen. Wat deze oriëntatie betreft valt vooral te denken aan de rechten van de mens. In onze nieuwe grondwet gaan die voorop, maar de regelgeving is om het vriendelijk uit te drukken wat traag in het volgen. Hoe lang en hoe moeizaam is er niet gesleuteld aan de instelling van een ombudsman? Die trage ontstaansgeschiedenis en de complicaties die de ombudsman thans ontmoet zijn uitgesproken uitingen van bestuurscentrisme. Ook in verband met de wet openbaarheid van bestuur dringt dit woord — in de slechte betekenis — zich op. De wetgever laat systematisch belangrijke vragen liggen. Soms springt de rechter in. Staking is ,het meest bekende voorbeeld, maar te denken valt ook aan de manier waarop rechters er steeds meer toe overgaan om het recht van inzage van de betrokkene in zijn eigen dossier te erkennen bij uitblijven van een wet op de persoonlijke levenssfeer. Wantrouwen Het is opmerkelijk hoe het latente wantrouwen van de burger tegen het rechtsbedrijf de laatste tien jaar is verschoven van de rechtspraak naar de regelgever. Het is waarschijnlijk niet toevallig dat dit de tien jaar waren van de doorbraak van het kort geding: een directe, zichtbare en vooral onorthodoxe manier van recht doen. Het orthodoxe rechtsbedrijf en met name de wetgever laten het dan ook veel meer afweten. Een goed voorbeeld is de huidige afslankingsoperatie. De burger zal dit vooral bezien vanuit de verwachting van "verkregen rechten" ("Ik heb toch niet voor niets jarenlang premie betaald ...") maar de regelgever is niet koning Midas die goud kan scheppen waar het niet is. Het minste is echter dat de onvermijdelijke ombuigingen juridisch zorgvuldig en vooral openhartig tot stand komen. De werkelijkheid laat echter maar al te vaak een versluieringstactiek zien; stelselwijzigingen worden gepresenteerd als het gladstrijken van oneffenheden, het corrigeren van systeemfoutjes. De burger is echter niet op zijn achterhoofd gevallen, zo opperde de Twentse bestuursrechtexpert prof. mr. D.W.P. Ruiter in een lustrumrede (1981). Hij waarschuwde tegen het perspectief van een bevolking die haar overheid van het spreken van onwaarheid verdenkt. Dat perspectief — met in het verschiet allerlei vormen van ongehoorzaamheid — is het beste argument tegen bestuurscentrisme. Vooruitzichten van de rechtswetenschap 2, een bundel opstellen onder redactie van Mr. J. M. Polak, uitgeverij Kluwer, Deventer, prijs ƒ 55,—.
Tekening Frits Muller
"Ombuigingen dienen zorgvuldig en open tot stand te komen". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1983/12/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027723:mpeg21:p007
"NRC Handelsblad". Rotterdam, 1983/12/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027723:mpeg21:p007
De opiniepagina is een podium voor discussie. Hoofdartikelen geven de mening van de krant weer. De overige artikelen en tekeningen zijn voor verantwoordelijkheid van de auteurs. De redactie behoudt zich het recht voor ingezonden bijdragen en brieven te weigeren of 'n te korten. Maximum lengte ingezonden artikelen duizend woorden; uiterste lengte brieven 250 woorden.
"De opiniepagina is een podium voor discussie. Hoofdartikelen geven". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1983/12/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027723:mpeg21:p007
In uw krant van 17 november, vond ik een artikel van Pieter ^raf, waarin de heer Bolkestein stelde: "Als de Japanners er zijn geweest, groeit daar niets meer". P e stellingname van de heer Bolstern mag misschien begrijpe'■jk zijn, ik acht deze om meer dan één reden kortzichtig en zou oaar graag een paar opmerkingen 0ver maken. Het is wat al te gemakkelijk °rn de Europese camera-industrie f's voorbeeld te nemen voor de tactiek van de verschroeide aardie de Japanners er op na zou° e n houden. In de eerste plaats . eft de Europese camera-industrie daarvóór al een grote klap gedegen van de Oostduitse camera'ndustrie en de Russische; bovenin moet duidelijk zijn dat de . a 8e prijs niet het hoofdargument ' s gezien de resultaten van de hui?'8 e Oosteuropese industrie op ftet gebied van camera's en niet te
vergeten auto's. En dat nog helemaal afgezien van het feit dat vele duizenden in Europa hun geld verdienen met het importeren, onderhouden en niet te vergeten produceren van Japanse apparatuur. Nog maar kort geleden besloten Philips en Grundig de videorecorders die ze in Amerika en Australië verkopen ook zelf te gaan maken. Waar ik vooral bezwaar tegen maak is dat de indruk wordt gewekt dat de malaise in de Europese industrie, om het even weike tak, veroorzaakt zou worden door de opkomst van de Japanners. Het mag dan waar zijn dat de Japanse markt allesbehalve open is, maar zou dat de Westerse industrie kunnen redden? Natuurlijk niet. Al zouden alle Japanners Europees kopen, dan zijn we er nog niet. Waar het om gaat is de wereldmarkt. Daar hebben de Westerse fabrikanten het verbruid. Ze hebben er gewoon jaren lang met depet
naar gesmeten. Ze dachten dat ze er waren, dat hun produkten zó superieur waren dat ze voor elke concurrent onbereikbaar waren. In die gevallen waar dat werkelijk zo was hebben ze niet ingezien dat niet iedereen behoefte had aan topkwaliteit en dat het vaak voor veel minder geld iets minder kon. Tevens zag men niet in dat een uiterst alert beleid nodig is om een voorsprong te behouden. Arrogantie, dat is het sleutelwoord. Kwam je vijftien, twintig jaar geleden bij een Europees bedrijf en sprak je over Japanse producten, dan rolden ze gillend van het lachen over de grond, want die konden alleen maar imiteren. Het Japanse product had toen een zeer slechte naam. En nu? De Japanners hebben geimiteerd en doen dat nog. De slechte naam die de Japanse producten twintig jaar geleden hadden, hebben ze omgezet in een goede, omdat hun
productie-kwaliteit nu veel beter is. Technologische mag het Westen een voorsprong hebben, zolang de auto's op de folders al roesten en veel te laat of helemaal niet wordt gereageerd op de vraag van de markt, zal het niet beter worden. Dat is eigen schuld. Ook de houding tegenover de pers van veel Europese fabrikanten is daar debet aan geweest. Zei je iets slechts over een Europese of Amerikaanse fabrikant, dan kon je rekenen op represailles, in de vorm van opzeggingen van advertentiecontracten of bezoek van advocaten. Zei je iets slechts van Japanse fabrikanten, dan stond er de volgende ochtend een Japanner op de stoep die wel eens haarfijn wilde weten wat en waarom iets niet deugde en je kon er vergif op innemen dat er in het nieuwe model iets van terug te vinden zou zijn. Het bleek gemakkelijker het hele productie-proces van een Japanse fabriek te veranderen dan een
Westerse fabrikant tot luisteren te bewegen. Het is ook de structuur van veel Europese bedrijven waar in een redelijke tijd niets voor elkaar te krijgen is. Beslissingen die in hoogstens weken genomen moeten worden duren soms jaren door allerlei overlegvormen die alleen maar ten doel hebben dat niemand zijn vingers aan de beslissing zal branden. Dat wordt weer veroorzaakt doordat de beslissingen teveel afhangen van mensen die niet in het vak zitten en niet meer weten naar welke adviseur ze moeten luisteren. Het ontbreken van de emotionele betrokkenheid bij het bedrijf waar men werkt is een ernstig struikelblok. Het maakt voor de econoom, een jurist of een socioloog niets uit of hij werkt bij een aardappelmeelof een camerafabriek. De fabriek kan daar aan kapotgaan. En dat gebeurt ook. Hier, niet in Japan. Zelfs al zou Bolkestein gelijk hebben, dan nog ligt de oplossing
van het probleem hier en niet in Japan. Armand van Ommeren Blaricum Hetze Ik ben geen ambtenaar en geen ontvanger van een uitkering. Zoals iedereen ondervind ik hinder van de acties van de ambtenaren. De hetze die echter tegen de ambtenaren en hun bonden wordt, gevoerd lijkt mij ongepast. Als anderen — industrie-arbeiders, vrachtwagenchauffeurs, havenarbeiders — al dan niet op goede gronden actie mogen voeren, waarom dan niet de ambtenaar? Dan maar een paar weken géén post of vuilnisophaaldienst. Zolang de betreffende wet niet in het Staatsblad is afgedrukt is dat de consequentie van een democratisch grondrecht als de werkstaking. P. Steenbergen Arnhem
"BRIEVEN Japan". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1983/12/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027723:mpeg21:p007
Door F. A. Wijsenbeek
De huidige wereld-economische crisis treft de EG, het grootste handelsblok, op zeer direkte wijze. Het internationaal financieel systeem staat onder druk, de wereldhandel stagneert, terwijl protectionistische tendensen opkomen. De werkloosheid is hoog opgelopen, de inkomens vallen terug en het sociale zekerheidsstelsel kraakt in zijn voegen. In vele landen wordt in lijn met aanbevelingen van het IMF, de OESO of de EG de collectieve broekriem aangehaald in een poging de hoog opgelopen uitgaven van de overheid terug te dringen. Ook de Europese samenwerking maakt een zeer moeilijke periode door. De teruglopende economische mogelijkheden beknotten de wil tot samenwerking binnen het gemeenschappelijk verband eerder dan dat zij die stimuleren. Met de huidige begroting van de EG is de grens van de beschikbare middelen bereikt. Alle Lidstaten zullen een afweging moeten maken tussen hun doelstelling de overheidsuitgaven te beperken en het beschikbaar stellen van extra middelen aan de EG. Bij de beoordeling van deze vraag zijn verschillende invalshoeken denkbaar: Het nationale beleid om de budgettaire lasten te beperken weegt het zwaarst; men werkt daarom niet mee aan het beschikbaar stellen van meer geld, zeker niet zolang de huidige uitgaven — en met name de landbouwgarantie-uitgaven — niet zijn gesaneerd. Eventuele extra BTW-afdrachten aan Brussel dienen niet ten laste van het financieringstekort te komen. Europees beleid dient ertoe de welvaart te vergroten, maar dat kan pas wanneer er voldoende financiële impulsen aan gegeven worden. Ondanks het feit dat onze bijdragen aan de Gemeenschap via de openbare middelen lopen, mogen nationale overwegingen van budgettaire aard niet doorslaggevend zijn. Sinds de Europese Raad van Stuttgart van juni dit jaar wordt door de Europese Commissie en de Raad van Ministers intensief gewerkt aan een oplossing voor de financiële crisis waarin de Gemeenschap is komen te verkeren. Het gaat daarbij niet alleen om extra middelen. Ook de sanering van het Europese landbouwbeleid komt aan de orde. Daarnaast moeten voorzieningen worden getroffen voor de budgettaire onevenwichtigheden: compensatie voor het Verenigd Koninkrijk dat vindt dat het te veel betaalt
en een tegemoetkoming aan de Bondsrepubliek, die niet langer bereid is om als enige Lidstaat een bijdrage te leveren waaraan geen bovengrens wordt gesteld. Druk Voor Nederland zouden de onderhandelingen over de verdere financiering wel eens uiterst moeilijk kunnen worden. Van belang daarbij is met name dat ons land al sinds de oprichting van de EG een positief saldo ten aanzien van de EG-begroting heeft van 0,3 miljard Ecu (Ecu=/ 2,55) in 1982. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door ontvangsten uit hoofde van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het is duidelijk dat elke verschuiving binnen die begroting waarbij de negatieve positie van Lidstaten moet worden verzacht, slechts ten koste kan gaan van de positie van andere Lidstaten. De druk op Nederland zal toenemen om in te stemmen met oplossingen die niet ten voordele van Nederland zullen zijn. Dit geldt in de eerste plaats voor de herziening van het landbouwbeleid, waaraan meer dan 60% van de EG-begroting besteed wordt. Met name in de zuivelsector zal de positie van Nederland verslechteren. Nederland heeft, gebruik makend van de mogelijkheden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, in die sector zowel binnen als buiten de EG een zeer sterke positie opgebouwd. Juist nu de noodzaak tot bezuiniging op het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot beperking van de overschotten, met name in de zuivel, volstrekt duidelijk is geworden, zal de "schuld" in de schoenen geschoven worden van de grote en efficiënte producenten. Zij worden gemakshalve als dé overschottenveroorzakers aangeduid. Er moet een niet discriminatoir, niet automatisch en marktgericht landbouwbeleid voor alle EG Staten, dus met inbegrip van de zuidelijke landbouwprodukten, in de plaats komen van het huidige, automatisch overschotten veroorzakende systeem. De herziening van het landbouwbeleid zal een negatieve invloed hebben op het thans bestaande positieve saldo van Nederland. Daarnaast zal wellicht onze exportpositie worden aangetast.
In de tweede plaats leveren alle voorstellen het punt van de budgettaire onevenwichtigheden een zwaardere belasting voor Nederland op. Dit wordt met name veroorzaakt door het feit dat Duitsland, in veel aanzienlijker mate dan thans het geval is, zou worden "gecompenseerd". Of een verslechtering van de Nederlandse positie als gevolg van de herziening van het landbouwbeleid ook invloed zal hebben op de mate waarin Nederland zal moeten bijdragen aan de compensatie voor het Verenigd Koninkrijk en de Bondsrepubliek, is nog onduidelijk. De discussies over de twee budgettaire operaties zijn nog niet met elkaar verbonden. Interne markt Een specifiek Nederlands element in de discussie is het functioneren van de interne markt. De helft van ons bruto-nationaal produkt komt voort uit de export, waarvan ruim tweederde binnen de EG. De vervolmaking van de interne markt — ook op het terrein van het vervoer — zal offers vergen, maar is wel van het grootste belang voor ons land. De uitgaven van de Gemeen-' schap zullen overigens noodzakelijkerwijze gaan toenemen, wanneer vroeg of laat de toetreding van Spanje en Portugal zijn beslag zal krijgen. Het lijkt dus onvermijdelijk dat er een uitbreiding van de middelen zal moeten komen. Door sommigen wordt wel het idee gelanceerd de activiteiten van de EG uit te breiden zonder de lastendruk te laten toenemen. Dit zogenaamd "vervangend beleid" houdt in dat er op een aantal gebieden taken, die thans nog bij nationale overheden berusten, door de EG goedkoper en beter vervuld zouden kunnen worden. Er wordt met name gedacht aan ontwikkelingshulp, research and development en onderzoek en gebruik van alternatieve bronnen van energie. Het effect daarvan op de nationale begrotingen 'moet vooral niet overschat worden. In feite gaat het ook veel "meer om nieuw beleid, zoals bijvoorbeeld het ESPRIT-programma. Daarvoor is, in gezamenlijke financiering met twaalf grote Europese electronische bedrijven, 1.500 miljoen Ecu voor vijf jaar beschikbaar om een nieuwe,
vijfde generatie zelfdenkende computers en micro-electronica tot ontwikkeling te brengen. Behoedzaam In de thans lopende voorbesprekingen voor de Europese Raad in Athene van 5 en 6 december zal een aantal fundamentele beslissingen voorbereid moeten worden. Nederland moet hierbij behoedzaam opereren. Om het behoud van de Europese coherentie te verzekeren moet worden nagegaan op welke wijze nieuwe bijdragen geleverd kunnen worden, waar tegemoetkomingen gedaan kunnen worden, maar vooral ook op welke punten eisen op tafel moeten worden gelegd waar niet van afgeweken kan worden. Op het financiële terrein moet, behalve aan een verbetering van de begrotingsprocedures, allereerst worden gewerkt aan de beheersing van de landbouwuitgaven, maar evenzeer aan een efficiëntere besteding van de gelden in het kader van het Sociale en Regionale fonds. De budgettaire beperkingen betekenen in ieder geval dat er prioriteiten moeten worden gesteld. Het gaat dan wel om Europese prioriteiten, die niet per se behoeven samen te vallen met de Nederlandse, maar waarbij wij wel aan de besluitvorming meedoen. Op constitutioneel gebied zou iets aan de verlammende unanimiteitsregels gedaan moeten worden. Ook in institutionele zin is van belang dat het Europees Parlement een rol krijgt toebedeeld. Het Europees Parlement kan nu alleen maar wensen uiten om de uitgaven te verhogen. Het zou ook verantwoordelijkheid voor de inkomstenkant moeten krijgen. Het zal duidelijk zijn dat wij, hoe verschillend de invalshoek ook is, ervan overtuigd dienen te zijn dat het voor ons land van het grootste belang is dat de uitbouw van de Europese Gemeenschap voortgang vindt. Op bepaalde gebieden zal desnoods moeten worden aanvaard dat van een Europese integratie "met meer snelheden" sprake zal zijn. Voor ons land ligt de communautaire essentie op het gebied van de vrije markt. Dat we daarvoor op andere terreinen meer voor Europa zullen moeten gaan betalen, lijkt onvermijdelijk, en is een prijs waard. Drs. F. A. Wijsenbeek is werkzaam bij het secretariaat van de Liberale fractie in het Europese parlement.
"Wie weegt nog krenten als de koek op is?". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1983/12/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027723:mpeg21:p007
IS HET NODIG DAT vredestroepen luchtverkenningen uitvoeren boven het gebied waar ze geacht worden vrede te brengen? Volgens president Reagan is dat nodig om zelfverdediging door de Amerikaanse mariniers bij Beiroet mogelijk te maken. De president neemt daarbij op de koop toe dat dergelijke vliegtuigbewegingen door andere partijen als provocaties worden gezien en gewapenderhand worden afgestraft. De vredebrengende taak escaleert dan immers als vanzelf naar de volgende trede waar de bommenwerpers worden ingezet. Als reactie daarop worden de mariniers bestookt waarna de Amerikaanse vloot met zware kanons kan ingrijpen. Wie had het over vrede? En levert luchtverkenning een grotere veiligheid op voor de vredessoldaten? Essentieel is dat de Verenigde Staten door hun aard van grote mogendheid de rol van neutrale ordehandhaver niet kunnen vervullen. De aanwezigheid van Amerikaanse mariniers in een bepaald gebeid betekent dat de ene partij zich gesterkt en de andere bedreigd voelt. Luchtverkenningen, zeker in Libanon, waar de Israëliërs altijd het luchtruim hebben beheerst en nog beheersen met alle gevolgen van dien voor hun tegenstanders, kan niemand van de aanwezigen luchthartig aan zich voorbij laten gaan. Wie garandeert dat foto's en andere waarnemingen niet enkele ogenblikken later de stafoverzichten in Tel Aviv verhelderen? DE AMERIKAANSE PRESIDENT onderstreepte gisteren dat de VS in Libanon niet uit zijn op vijandelijkheden en dat zij geen militaire confrontatie zoeken met Syrië. Voorlopig is er geen reden om aan zijn woorden te twijfelen, ook niet na de incidenten van afgelopen weekeinde. Maar wel is zonneklaar dat de Amerikaanse militaire aanwezigheid in het gebied eerder complicaties veroor~ zaakt dan dat zij ontspanning naderbij brengt. Het is een lange weg van de bescherming van Palestijn-' se kampen tegen moordpartijen ruim een jaar geleden tot. de huidige rechtstreekse betrokkenheid in de veelzijdige Libanese burgeroorlog met buitenlandse interventies. Het Amerikaanse doel is nog steeds hetzelfde. Een Libanees staatsgezag moet worden verwezenlijkt via de opbouw van een Libanees leger. Tezelfdertijd moeten omstandigheden ontstaan die het vertrek van alle vreemde soldaten — vredestroepen, Israëliërs, Syriërs — mogelijk maken, evenals de ontwapening van de verschillende milities. Dat doel is nog steeds de moeite waard omdat het de enige manier is een echte vrede in het verwoeste en versplinterde land terug te brengen. Maar dat doel is nog ver verwijderd en paradoxaal genoeg houden de pogingen om het dichterbij te brengen het juist op afstand. Vanuit het Witte Huis zullen andere impulsen moeten komen dan alleen maar reacties op incidenten.
"Reacties op incidenten". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1983/12/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027723:mpeg21:p007
MET ZIJN STROOMLIJNING van het universitaire bestuur heeft minister Deetman een laatste bijdrage geleverd aan de herziening van de universitaire bestuursstructuur. Dat mogen wij tenminste aannemen nu de wet op het wetenschappelijk onderwijs binnen afzienbare tijd zal worden ingevoerd. De kleine, geheel door de Kroon benoemde, colleges van bestuur die de minister aan de top van universiteiten wil instellen, zullen bij de studentenbonden — als zij hun geschiedenis tenminste nog kennen — de naam van ir. A.G. Maris in herinnering roepen. Ook hij pleitte in zijn in 1968 gepubliceerde en al spoedig beruchte rapport "zelfstandig taakvervulling van universiteiten en hogescholen" voor een doeltreffender inrichting van het universitaire bestuur, met eveneens een krachtige en qua omvang beperkte leiding aan de top. - >37 MAAR DAARMEE houdt de vergelijking ook op. Er 1 gebeurde eigenlijk precies het tegendeel van wat Maris had gewild. Zijn rapport, dat volgens de studenten een aansporing was om de universiteiten op de manier van een bedrijf te gaan runnen, was een belangrijke prikkel voor' de studentenrevolutie in Nederland. Uitgangspunt van het studentenverzet was dat iedereen die waar ook in de universiteit werkte, moest kunnen meebeslissen over de doelstellingen van de universiteit en over alle andere universitaire problemen "op alle niveaus". Het waren kleurrijke tijden waarin de toenmalige minister van onderwijs Veringa met verve met de studenten in debat ging, waarbij hij zelfs eenmaal door een rookbom werd verjaagd. Dat verhinderde hem echter niet met een wet tot herziening van de universitaire bestuursstructuur te komen, die vérgaand aan de eisen van de studenten en de progressieve delen van de wetenschappelijke staf tegemoet kwam. DEZE WET wordt geen onrecht gedaan wanneer wordt gesteld zij in de voorrang die werd gegeven aan medezeggenschap boven doelmatigheid van bestuur te idealistisch is geweest. Daarbij moet tegelijkertijd worden opgemerkt dat zij als experiment haar waarde heeft gehad. De opdracht aan ir. Maris in het eind van de jaren '60 om een andere bestuursstructuur voor de universiteiten te bedénken — los van de inhoud van het daaruit voortvloeiende rapport — betekende dat de overheid ook toen niet gelukkig was met de inrichting van het bestuur. VAN 1970 AF zijn de grenzen van de medebeslissingswet van Veringa aan de praktijk getoetst en aan de hand van een lawine van klachten door achtereenvolgende ministers van onderwijs bijgesteld. De democratisering wordt teruggeschroefd, heette het dan meestal in studentenkringen. En inderdaad, de wijzigingen van Deetman onderstrepen dat nog eens, het accent is gaandeweg verschoven van directe medezeggenschap over het universitaire bestuur naar controle op dat bestuur. Het is het verschil tussen het ideaal van de jaren '60 en wat daarvan haalbaar is gebleken in de praktijk.
"Ideaal en praktijk". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1983/12/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027723:mpeg21:p007
NRC HANDELSBLAD Hoofdredacteur: W. Woltz; hoofdredactie: m. J. m. van Rooy, j. H. Sampiemon en drs. J. R. Soetenhorst; commentatoren: J. M. Bik, H. J. A. Hofland, mr. F. Kuitenbrouwer, mr. K. M. Schreiner, drs. A. S. Spoor (New York) en A. F. van Zweeden.
"Advertentie". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1983/12/05 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027723:mpeg21:p007