Henk Hellema
Nog niet zo lang geleden was het een kermisattractie: uit de buigingslijnen van de hand werd het verleden gelezen: welke ziektes je had doorgemaakt en je amoureuze belevenissen. In de levenslijn daarentegen tekende zich de toekomst af — vaak op het jaar nauwkeurig. 'Die manier van handlezen heeft volstrekt niets te maken met het onderzoek waar wij mee bezig zijn. Wij onderzoeken de huidlijsten op de hand, van de smalle richels van de opperhuid, al openen zich ook daarin wellicht mogelijkheden om voorspellingen te doen. Maar dan wel wetenschappelijk gefundeerde voorspellingen.' Prof. dr. A. G. De Wilde, hoogleraar Anatomie en Embryologie aan de Rijksuniversiteit van Groningen, is een voorzichtige wetenschapsman bij wie de woorden 'mogelijk' en 'misschien' vóór op .de tong liggen. Met stelligheid echter wijst hij op de duidelijke verbanden tussen huidlijstenpatronen op de hand en het optreden van borstkanker bij vrouwen, op de correlatie met aangeboren hartafwijkingen, op het verband met erfelijke verhemeltespleten en afwijkingen van neus en lippen. Ook mongoloïde mensen zouden een duidelijk afwijkend huidlijstenpatroon vertonen. Luspatronen De huidlijsten in de hand, de patronen en frequenties waarin zij voorkomen, vormen als het ware een spiegel waarmee een blik in het individuele verleden en mogelijk in de toekomst geworpen kan worden. De vele wervel-, lusen boogpatronen (er zijn zo'n 200 typen bekend) weerspiegelen processen die zich al in de eerste helft van de embryonale ontwikkeling hebben voltrokken. De meeste onderzoekers op het gebied van de 'dermatoglyfologie' (leer van de huidtekens) houden het erop dat het huidlijstenpatroon zich tussen de derde en vijfde maand van het embryonale leven ontwikkelt. Dit in navolging van de Noorse embryologe Kristine Bonnevie, die haar onderzoek in de jaren twintig publiceerde. "En daartoe heeft zij de patronen van ruim 24.000 mensen letterlijk moeten turven", aldus prof. De Wilde. De Wilde is het met deze embryonale tijdsbepaling overigens niet eens. Volgens hem vindt de aanleg van de huidlijsten in de hand nog eerder plaats, namelijk in het begin van de tweede maand van de ontwikkeling van het embryo, in het stadium waarin het handje niet meer dan een miniem schelpje met een doorsnede van 1 mm is. Dus nog vóór duim en vingers zich door insnoeringen van elkaar afscheiden. Al in de jaren dertig was door het werk van de Leidse anatoom en embryoloog prof. dr. J. Dankmeijer bekend dat bij syndactylie — waarbij twee of meer vingers niet van elkaar zijn gescheiden — de huidlijsten in elkaar overlopen. In,later onderzoek heeft de Groningse hoogleraar aangetoond dat de huidlijsten van alle vingers en de duim bij de mens in principe één doorlopend patroon vormen, en dat dit alleen wordt verstoord door een verschil in lengtegroei. Door de hand zodanig te reconstrueren, dat de kootjes naast elkaar komen te liggen, blijken de huidlijsten een vloeiend lijnenspel te geven. De vorming van de huidlijsten kunnen — zo meent De Wilde — niet anders plaats hebben gevonden dan voor de scheiding van de vingers, en daarmee is de periode in de embryonale ontwikkeling bepaald in de tweede maand. In dezelfde embryonale periode komen nog vele andere organen en weefselstructuren tot ontwikkeling. Om enkele
te noemen: hart, verhemelte, lippen, neus en bepaalde delen van het zenuwstelsel. Er komen steeds meer aanwijzingen dat al deze ontwikkelingen een gemeenschappelijke genetische basis hebben. Of met andere woorden: eventuele afwijkingen in organen die net als de huidlijnen in de tweede maand van de embryonale ontwikkeling zijn gevormd, weerspiegelen zich in een afwijkend patroon, in een ongewone frequentie van wervels, lussen en bogen op de vingers. „Enkele verbanden zijn duidelijk, dat wil zeggen: statistisch significant," vertelt De Wilde. „Statistiek speelt een zeer belangrijke rol in het vergelijken van patronen van huidlijsten, het is pas sinds een jaar of 10 dat wij daarvoor behoorlijke technieken hebben." Niet alle gesuggereerde verbanden staan echter op eenduidige wetenschappelijke benen. Zeker geldt dit voor de mogelijke correlatie met de kans op het krijgen van een hartinfarct. In tegenstelling tot de duidelijke uitkomsten van dr. Mi van het Cancer Center van Hawaii vond men in de VS slechts vage aanwijzingen voor een dergelijk verband. Reden voor de Groningse onderzoeksgroep om op het Anatomisch-Embryologisch laboratorium onderzoek te gaan doen naar de afspiegeling van een dreigend hartinfarct in de hand — een onderzoek dat in februari van het vorig jaar met geld van het Preventiefonds is gestart.
Voor dit onderzoek wordt van patiënten die een (door een cardioloog gediagnostiseerd) hartinfarct hebben gehad, en van een even grote controlegroep, een handafdruk gemaakt. Hier.bij wordt de hand ingezwart met inkt 'en op de kleefkant van boeklon gelegd. Speciaal wordt erop gelet dat de zijkanten van de vingers niet worden vergeten. Het hartinfarct Weerspiegeld in de huidlijstenpatronen van de handen: voer voor toekomstige epidemiologen? Prof. De Wilde voorzichtig: "Misschien dat wij inderdaad over een jaar of vijf kunnen zeggen: U heeft een kleine/grote kans op een hartinfarct. Je zou dan preventieve maatregelen kunnen voorstellen — meer lichaamsbeweging, minder roken, rustiger aandoen". Naast het onderzoek naar de relatie i tussen huidlijstenpatronen en hartinfarct, is de Groningse belangstelling op veel meer verbanden gericht. Zo willen zij meer weten van het verband met aangeboren afwijkingen (spleten) van verhemelte, lip en neus, en met erfelijke aandoeningen van het hart. De onderzoekingen in Groningen beperken zich niet alleen tot lichamelijke kenmerken die zich in huidlijsten laten aflezen. Samen met de psycholoog prof. dr. W. K. B. Hofstee, hoogleraar Persoonlijkheids- en Ontwikkelingspsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen, is bij de commissie Wetenschapsbeleid van de Rijksuniversiteit een onderzoeksvoorstel opgesteld dat tot doel heeft na te gaan in
hoeverre het karakter al in de tweede maand van de embryonale ontwikkeling gestalte krijgt. "Dit laatste onderzoek kan verkeerd worden uitgelegd," zegt De Wilde er meteen bij: "In het voorstel staat ook geschreven dat er hachelijke kanten aan verbonden zijn. maar waar het ons om gaat is de fundamentele vraag naar de erfelijke fixatie van persoonlijkheidskenmerken." Vooral het onderzoek naar de relatie met aangeboren hartafwijkingen heeft De Wildes wetenschappelijke interesse. Door hem is namelijk de theorie gelanceerd die stelt dat duim en vingers als één systeem zijn op te vatten, en dat na hun splitsing — in de derde maand van de embryonale ontwikkeling — vanuit de ruimten tussen de vingers en tussen duim en wijsvinger, de handpalmlijsten zijn gevormd. Er bestaat volgens hem een digito-palmaire klok: eerst ontstaan de patronen op de vingers, later die op de handpalmen. Deze ontwikkelingstheorie zou bevestiging kunnen vinden in het onderzoek van aangeboren hartafwijkingen, waarvan nauwkeurig bekend is wanneer deze in de embryonale ontwikkeling optreden. Er zijn aanwijzingen dat hartafwijkingen uit het begin van de tweede maand zijn terug te vinden in afwijkende patronen op de vingers; later optredende afwijkingen juist in afwijkende patronen op de handpalm. Moederlichaam Niet alleen erfelijke factoren laten hun sporen in de hand na, ook processen in het moederlichaam tijdens de zwangerschap hebben invloed op de loop der lijsten. De Wilde: "Wij hebben kunnen aantonen dat de leeftijd van de moeder waarop zij in verwachting raakt, medebepalend is voor de huidlijstenpatronen op de hand, en ook of een kind een ouder broertje of zusje heeft. Wij veronderstellen dat immunologische processen hierbij een rol spelen. Wij vermoeden dat het met name gaat om de vorming van antistoffen tegen antigenen van het embryo die de moeder 'vreemd' zijn (omdat zij voorkomen uit het vaderlijk erfdeel). Bij elke zwangerschap zal de antistofreactie in de moeder weer anders zijn". In het begin van het onderzoek van dermatoglyphen werden de huidlijsten op de hand voornamelijk door een antropologische bril bekeken. Professor Dankmeijer bestudeerde in de jaren dertig in Leiden veel huidlijstpatronen van Centraal- en Wèstafrikaanse negerstammen. Via dr. P. F. J. A. Julien — die zijn dagelijks brood als leraar scheikunde verdiende op een Wassenaars meisjeslyceum, maar in zijn vakanties door Afrika zwierf — verzamelde hij vingerafdrukken, onder andere van de Pygmeeën uit het Itouriwoud. Dergelijk antropologisch onderzoek heeft vele beschrijvingen opgeleverd, nieuwe inzichten verschafte het echter niet. De leer van de huidtekens heeft het laatste decennium vooral een nieuwe impuls gekregen door de brug die naar de kliniek geslagen kan worden. Maar daarmee moet men toch wel voorzichtig zijn. Correlaties van huidlijstenpatronen met erfelijk bepaalde ziekten wil nog niet zeggen dat eer bepaald patroon ook onmiddellijk wijst op een bepaalde afwijking Hooguit kan het een extra aanwijzing geven. In de meeste gevallen zijn de afwijkingen die sterk correleren met bepaalde vingerpatronen, bovendien nogal evident — hartafwijkingen, verhemeltespleten, het syndroom van Down. Misschien — heel misschien — dat het Groningse onderzoek een vingerwijzing kan geven voor een dreigend hartinfarct, of kan bewerkstelligen dat dragers van de ziekte van Huntington eerder worden geïdentificeerd.
Een ingezwarte hand afgedrukt op boeklon. Belangrijke huidlijsten zijn ingetekend. In de vingers zijn een soort 'hiëroglyfen' zichtbaar. Er bestaan uitgebreide catalogi van deze kenmerkende vingerbeelden. In de inzet zijn de huidlijsten van de vingers aan elkaar gelast.
"Handlezen en het voorspellen van ziekte". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/04/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027763:mpeg21:p021
"NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/04/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027763:mpeg21:p021
Kees van der Hoeven
Verslaving en verslavingsgedrag zijn twee begrippen die bij de Jellinekkliniek en het Rudolf Magnus instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht worden gehanteerd om nieuwe wegen in te slaan naar de behandeling van heroïneverslaafden. In de Amsterdamse kliniek en het Utrechtse laboratorium worden thans uitvoerige tests gedaan met nieuwe middelen. Methadon, een synthetisch opiaat, is bij een ontwenningskuur het meest bekende preparaat dat de verslaafde krijgt om onthoudingsverschijnselen te onderdrukken. Het wordt als pilletje of als drankje ingenomen en heeft als eigenschap dat het langzaam door het lichaam wordt afgebroken. Moet de stevig verslaafde vier keer per dag heroïne tot zich nemen, met één dosis methadon kan hij een hele dag doorkomen. Bij het zoeken naar nieuwe behandelingsmethoden met medicijnen, wordt vooral gekeken naar een verbetering van de ontwenningskuur; de mogelijkheden om zonder opiaten af te kicken en vooral ook hoe het verlangen naar drugs — het verslavingsgedrag — kan worden onderdrukt. Met een langzaam aflopende dosis methadon kan de verslaafde tenslotte opiaatvrij worden, waarna een intensieve sociale begeleiding voor hem de mogelijkheden opent zich zonder verslaving aan 'harddrugs' in de maatschappij staande te houden. Ontgifting, door middel van een aflopend methadonprogramma, is volgens psychiater H. M. Fraenkel van de Jellinekkliniek niet zozeer de moeilijke fase bij de behandeling van een verslaving, maar het verslavingsgedrag wat de heroïnegebruiker en de hulpverlening onder de knie moeten krijgen. Met andere woorden: hoe blijft de verslaafde zijn verlangen naar heroïne de baas? Want gaapt er na de ontgifting niet een leegte in het toekomstbeeld van de ex-gebruiker en plagen hem niet de depressies als hij clean is? Schokje Acht jaar geleden is de farmacoloog J. M. van Ree op het Rudolf Magnus instituut begonnen met proeven met het hormoon Vasopressine, dat door de hersenen wordt gemaakt, en waarvan bekend is dat het gedrag kan beïnvloeden.
In het instituut waren experimenten uitgevoerd met ratten die bij een lichtsignaal een schokje kregen. De dieren konden wegvluchten door in een stokje te klimmen. Na een leerproces waarbij regelmatig én het lichtsignaal én het schokje werden gegeven, sprongen de ratten ook in de stok als alleen het lampje ging branden, in de veronderstelling dat dan ook de schok zou komen. In feite een ouderwetse pavlovproef. Het vluchtgedrag verminderde na verloop van tijd als de schok achterwege bleef. Wanneer de dieren met vasopressine waren ingespoten bleek dat hun "geheugen" werd beïnvloed en dat zij zich langer herinnerden dat bij het lichtsignaal ook de schok hoorde die zij wensten te ontlopen. Aangezien vasopressine de waterhuishouding van het lichaam en de bloeddruk beïnvloedt wilde Van Ree, die het onderzoek onder leiding van prof. dr. D. de Wied uitvoerde, alleen die delen uit het hormoon gebruiken die uitsluitend het gedrag van het dier
beïnvloeden. Deze van vasopressine afgeleide stof wordt aangeduid met dei afkorting DGAVP. Niet alleen de in de stok springende ratten kregen deze stof toegediend, ook bij andere proef-' opstellingen werd het preparaat toegepast; zo ontdekte Van Ree de werking van DGAVP op verslavingsgedrag bij ratten. Knop Bij de proefdieren waren infussen in een ader aangebracht die rechtstreeks naar het hart loopt. Zij konden in hun kooi kiezen uit twee knoppen: één loze knop en een ander voor het krijgen van een shot heroïne dat via het infuus werd ingespoten. Spoedig hadden de ratten in de gaten welke knop de heroïne toediende en de diertjes raakten dan ook snel afhankelijk van dit middel. Nadat de dieren DGAVP hadden gekregen bleek heel duidelijk dat hun verlangen naar heroïne verminderde. Dit effect is, volgens Van Ree, vooral aanwezig bij dieren die verslavingsgedrag aanleren en nauwelijks bij dieren die al langdurig verslaafd zijn. De volgende vraag was toen of ook bij afnemend gebruik van heroïne DGAVP werkt. Het hormoon kan ook oraal worden toegediend, en het was hierdoor geschikt om het te testen bij mensen in de Jellinekkliniek. Een aantal vrijwilligers in het methadonontwenningsprogramma kreeg DGAVP toegediend terwijl een andere groep een placebo mocht slikken. Grofweg, concludeert Fraenkel, doorliep de groep die DGAVP kreeg de test beter dan de anderen. De verslaafden wisten uiteraard niet welke van de twee stoffen zij te slikken kregen. Cocaïne Van Ree wijst er op dat de positieve resultaten met dit nieuwe middel bij methadongebruikers niet automatisch ook voor heroïnegebruikers mogen gelden. Hoe zij op DGAVP reageren moet nog worden onderzocht. Opmerkelijk was wel de uitkomst bij proefpersonen die ook verslaafd waren aan cocaïne; zij stopten vrijwel geheel hun gebruik van coke.
Fraenkel waarschuwt echter voor een te groot enthousiasme; de experimenten zijn nog te pril om te spreken van een wondermiddel. Zijn voorlopige theorie is dat DGAVP het verlangen naar het drug wegneemt. "Natuurlijk weten we niet of het ook werkt bij mensen die dwangmatig boeken kopen of teveel koffie drinken", voegt hij er glimlachend aan toe. "Maar waarschijnlijk is verslaving iets wat fundamenteler is dan de stof, het drogerend middel. Het is nog een raadsel waarom de een aan deze en de andere aan die stof verslaafd raakt". Ook zoekt hij nog naar een verklaring waarom DGAVP alleen werkt bij mensen die hun gebruik verminderen. "Vermoedelijk is het veranderen van gebruik een kwetsbaar mechanisme, waarin juist DGAVP zijn werk doet". Placebo Bij mensen die licht verslaafd waren werkte de placebo ook redelijk, zo heeft Fraenkel ervaren. "Mogelijk", zo veronderstelt hij, "was de drang tot afkicken nog aanwezig en konden zij gemakkelijker opboksen tegen de zucht, het verlangen, dan de zwaar verslaafden". Het eerste experiment is uitgevoerd met een groep van 28 verslaafden en werd in 1982 afgerond. Recentelijk is Fraenkel begonnen met een open onderzoek bij cocaïnegebruikers. Als hij na acht of tien proefpersonen de indruk heeft dat DGAVP gunstig werkt begint hij met een dubbelblind onderzoek, waarbij een werkelijke vergelijking met placebo's of andere stoffen gemaakt kan worden. Fraenkel benadrukt nog eens dat deze farmacologische benadering maar een hulpmiddel is bij de rehabilitatie van de verslaafde. "Ik heb ervaren dat veel van hen in hun jeugd zijn verwaarloosd of extreem verwarrend zijn opgevoed. Wil je iets met hen bereiken, dan moet je hun wereld veilig en herkenbaar maken. Dat .is de enige manier om met hen tot een relatie te komen. Het behandelingsprogramma moet voorspelbaar en consistent zijn. Dat zijn belangrijker voorwaarden dan farmacologische middelen".
Een rat duwt met zijn neus op een knopje. Hierdoor wordt hem een shot heroïne toegediend door een slangetje. Al spoedig raken ratten verslaafd.
"Zwaar verslaafden vinden geen baat Een pil tegen verslaving". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/04/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027763:mpeg21:p021
Veel scholieren vinden geschiedenis een saai leervak, zelfs als het gedragen wordt door mooie verhalen. Voor de lagere klassen van het voortgezet onderwijs wordt gewerkt aan een nieuw leerplan, waarin echt documentatiemateriaal wordt gebruikt.
Sije van den Bosch Omstreeks 1850 brak er voor de boeren op de zware kleigronden van Groningen, Friesland en Zeeland een buitengewoon gunstige periode aan. De oogsten waren (bijna) voortdurend goed en de prijzen voor de verschillende produkten waren uitstekend. De boeren zelf waren niet de enigen die daarvan profiteerden. Een deel van de welvaart kwam terecht bij de mensen die zij vast dan wel tijdelijk in dienst hadden. Het hoge geboortenoverschot in genoemde plattelandsgebieden valt meer dan een 'eeuw later nog te beschouwen als een bewijs van het vertrouwen dat de bevolking had in de conjunctuur. Omstreeks 1878 kwam er echter een terugslag. Uit de Verenigde Staten werden er in Nederland grote hoeveelheden graan ingevoerd. De prijzen van het vaderlandse produkt kelderden zodanig, dat het voor de boeren nauwelijks nog lonend was hun grond in te zaaien. Vooral voor de losse arbeiders werd het heel moeilijk 's zomers nog genoeg te verdienen om de lange winter door te komen. De relatieve overbevolking op het platteland werd nog versterkt doordat de eerste machines, veelal aangedreven door stoom, hun intrede deden en de al bestaande uitstoot van arbeidskrachten versterkten. Noodgedwongen besloten grote aantallen mensen hun heil te zoeken buiten de landsgrenzen. Anderen gingen letterlijk en minder ver: zij trokken naar de dichtstbijzijnde grote stad in de hoop dat daar een stuk brood te verdienen zou zijn. In zulke weinig boeiende bewoordingen waren de geschiedenis- en aardrijkskundeboekjes gesteld waarmee de dertigers en veertigers onder de Nederlanders zijn opgegroeid. Gelukkig zijn er door de jaren heen veel leerkrachten geweest die met hun enthousiasme en vooral met hun schitterende verhalen hun leerlingen wat meer hebben meegegeven. Zonder hun inzet zouden geschiedenis en aardrijkskunde voor bijna alle leerlingen tamelijk vervelende „leervakken" zijn geweest waarvan zij het nut niet vermochten in te zien. Herkenbaar Als het goed is, zijn vakken als geschiedenis en aardrijkskunde — ook waar zij zijn ondergebracht binnen een leergebied als wereldoriëntatie — in hoge mate herkenbaar. In de leerboeken van meer recente datum wordt dat doel nagestreefd vooral door middel van de zogenaamde ontmoetingsstof: verhalen die de jeugd zodanig boeien dat er een goede voedingsbodem ontstaat voor het aanleren van historische en geografische begrippen die voor de bewuste burger van deze tijd eigenlijk niet onbekend mogen zijn. "Stadsvolk is as loezen. ze raizen van aine zere kop noar ander" is de ook voor niet-Groningers begrijpelijke titel van een boekwerkje, dat een voortzetting wil zijn van de trend om het geschiedenis- en aandrijkskunde-onderwijs met behoud van kwaliteit voor de jongere generaties zo "echt" en herkenbaar mogelijk te maken.
Auteur van het boekje is Fokko Dijkstra, als vakdidacticus geschiedenis werkzaam op de leraren-opleiding "Ubbo Emmius" in Groningen/ Leeuwarden en voor een halve dag per week in dienst van de Stichting voor de Leerplanontwikkeling (S.L.O.) te Enschede voor het zogenaamde LOGA-project. Dat project ontwikkelt een model-leerplan geschiedenis en aardrijkskunde voor het lager beroepsonderwijs, waarbij tegelijkertijd een half oogje wordt geworpen op de hoogste klassen van het lager onderwijs en op de onderbouw van scholen voor mavo, havo en vwo. Hoofdpersoon in het boekje van Dijkstra is Harmina Wiersma, dochter van Sikke Wiersma en Antje Dijkema. Harmina is op 22 februari 1875 geboren in Garnwerd in de Groningse gemeente Ezinge. In het boekje met de fraaie titel is een foto opgenomen van haar "geboortebewijs" in het bevolkingsregister van Ezinge. Een detail dat geen enkele geschiedenisleraar zich zal laten ontsnappen, zit verborgen in de onderste zin van de akte: "(...) En is deze akte, na voorlezing, door comparant de getuigen en ons geteekend behalve door comparant welke verklaarde de naamtekening niet te verstaan." Vlasspinnerij ln grote lijnen komt de inhoud van het boekje er op neer dat Sikke Wiersma geen werk meer bij een boer kan vinden en gedwongen is met zijn vrouw en vier kinderen zijn geluk te zoeken in de stad Groningen. Hoe het hem vergaan is, vermeldt de historie niet. Wel is het bekend dat Harmina Wiersma op veertienjarige leeftijd terechtkwam op de machinale vlasspinnerij Dumonceau de Bergendal. Ook van dat gegeven is het bewijs in het boekje te vinden. Het gemeentelijk archief van Groningen bevat namelijk nog de zogenaamde arbeidskaarten, die vanaf 1891 ten gemeentehuize aanwezig moesten zijn van alle kinderen beneden de zestien jaar die op een fabriek werkten. Nog meer "echt" materiaal: in het kader van een enquête naar de (wantoestanden in de fabrieken is in 1891 ook de vlasspinnerij Dumonceau met een bezoek vereerd. Naast de directeur/ eigenaar zijn daar verhoord: de touwslager Frederik Jan Luider, de arbeider Antonius Grave en de arbeidsters Maria Blaauw en Jantje Range. De verslagen van die verhoren zijn in het boekje opgenomen. Op menige school zijn zij gebruikt voor een soort rollenspel. De lotgevallen van Harmina Wiersma en haar familie spreken uiteraard het meest aan in de stad Groningen en omgeving. In een artikel in het tijdschrift voor docenten geschiedenis "Kleio" heeft Fokko Dijkstra er echter op gewezen, dat het "recept" bruikbaar is ook voor andere regio's. Groningen is vast niet de enige gemeente waar genoemde arbeidskaarten zijn bewaard en ook elders in het land zijn zonder enige twijfel nog enquêteverslagen te achterhalen. Via enig detectivewerk moeten er met andere woorden heel wat Harmina Wiersma's terug te vinden zijn. Binnen het LOGA-project wordt in ieder geval gewerkt
aan een versie voor Vlaardingen en Leiden. Detective Op de scholengemeenschap "Kamerlingh Onnes" in Groningen (mavo-havo-vwo) hebben zes documenten geschiedenis hun leerlingen aan het werk gezet met het boekje van Dijkstra. Het kennis nemen van het bronnenmateriaal (geboorte-akte van Harmina Wiersma, arbeidskaarten, enquêteverslagen) heeft bij veel leerlingen groot enthousiasme verwekt, aldus docente mevrouw B. Tanja. Verschillende van hen voelden zich bij het bestuderen van de bronnen bijna even sterk een detective als Fokko Dijkstra, toen die op zoek was naar het materiaal. "Stadsvolk is as loezen..." biedt bijna spelenderwijs de gelegenheid de leerlingen kennis te laten maken met een hele serie begrippen die in het verleden maar al te vaak moesten worden geleerd aan de hand van weinig boeiende omschrijvingen en definities en die dan ook zelden langer "bleven hangen" dan gedurende één proefwerk. Centraal staat de overgang van een agrarische naar een vroeg-industriële samenleving. Daarbij doen zich verschijnselen voor als een trek van de: bevolking naar de stad, verslechtering van de leefomstandigheden in de stad, kinderarbeid en arbeidsonrust. De theatergroep "Genesius" uit Groningen heeft aangehaakt bij het project door op basis van het verhaal van Harmina Wiersma de jeugdtheaterproduktie "Raddraaiers" te maken. Daarnaast hebben scholen uit Groningen en Drenthe hun leerlingen bij wijze van aanvulling op het boekje van Fokko Dijkstra een tentoonstelling kunnen laten bezoeken, zulks dankzij inspanningen van de Geschiedeniswinkel van de Rijksuniversiteit Groningen, het Groninger Museum en het Veenkoloniaal Museum. Die tentoonstellingen zijn er inmiddels niet meer. Wel geeft "Genesius" nog enkele voorstellingen van "Raddraaiers", namelijk 26 april in Oude Pekela (dorpshuis "De Snikke") en 27 april in Groningen (middenschool "Léon van Gelder"). Volgens projectcoördinator Taco Pauka van "Genesius" hangt het succes van de theaterproduktie sterk af van de wijze waarop de toeschouwers er in de klas op zijn voorbereid. Het is voorgekomen dat een van de acteurs midden in het spel de verzamelde meute toesprak met het verzoek zich een beetje rustig te houden. De voorstelling van woensdagmiddag 4 april op de scholengemeenschap "Kamerlingh Onnes" was naar het oordeel van de acteurs zeker niet een van de gemakkelijkste. Vooral in het begin wisten de toeschouwers (gemiddelde leeftijd veertien jaar) niet alle onderdelen naar waarde te schatten. Mevrouw Tanja vertelde na afloop dat zij in totaal zes lesuren had gestoken in "Stadsvolk is as loezen..." Het minder gewenste gedrag van sommige leerlingen kan volgens haar te maken hebben gehad met een minder diepgaande voorbereiding door collega-docenten. Zulke verschillen doen zich nu eenmaal voor in het onderwijs en zij zullen er blijven, hoe levensecht de leerstof ook is.
"Geschiedenisles met echte documenten". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/04/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 22-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027763:mpeg21:p021