Door Hubert Smeets
Een baantje in de keuken is mooi, een baantje in de bibliotheek nog mooier. Gedetineerden proberen zoveel mogelijk aan opsluiting in hun cel te ontkomen. Werk als koksmaatje of bibliotheekhulpje is binnen de muren van een bajes een vorm van vrijheid. Door de bezuinigingen in het gevangeniswezen voelen de bewaarders zich verder in het nauw, want een gedetineerde wil alles zijn behalve „een hond die je een pets voor z'n bek kan geven en dan toch gaat kwispelstaarten." Twee dagen in de Haarlemse koepel, tussen keuken en cel.
Menig bewaarder in het Haarlemse huis van bewaring, de begin deze eeuw gebouwde koepel, kan de veranderingen in zijn werk niet meer bijbenen. Het is velen te snel gegaan. Vroeger waren de verhoudingen in de bajes duidelijk. De gevangene zat in zijn cel, kwam er alleen uit om te luchten of om sporadisch bezoek te ontvangen. Nu mogen de gedetineerden in hun ogen steeds meer. Meer recreatie en mogelijkheden om buiten de cel te sporten of te werken, vakernaar de WC of de douche en een soepeler bezoekregeling, de taak van de bewaarder is er niet eenvoudiger op geworden. Maar tegelijkertijd knijpt het ministerie van justitie in het kader van de bezuinigingen, "heroverwegingen" aldus het jargon, het gevangeniswezen af. De bewaarders in Haarlem hebben begin dit jaar niet alleen twaalf collega's van de Gestichtswacht (Gewa), die de koepel moesten bewaken, noodgedwongen zien verdwijnen, maar voelen zich ook aan het lijntje gehouden door het departement dat maar niet in staat of bereid is om een nieuwe- beloningsregeling voor de bewaarders op te stellen. De onvrede onder de bewaarders uit zich direct. Op het "vlak" en de "ringen" in de koepel wordt onbeschroomd gekankerd. Maar indirect zijn er ook signalen die daarop wijzen. Het ziekteverzuim in Haarlem is de afgelopen weken ruim dertig procent geweest. "En dat is in vergelijking met de rest van het land nog laag" zegt brigadier Jansen, hoofdbewaarder, en al dertig jaar in dienst van justitie, er onmiddellijk bij. "In de acht jaar dat ik hier werk, heb ik maar drie collega's normaal met pensioen zien gaan", vult een jongere bewaarder op de tweede ring van de koepel aan., Veel bewaarders voelen zich meer en meer kop van Jut. Ze zien zichzelf als stootkussen tussen de gedetineerden, die vanzelfsprekend zoveel mogelijk vrijheid voor zichzelf proberen te versieren en de "hoge heren" op het departement. "Ik bescherm de maatschappij", aldus hoofdbewaarder Jansen, "maar als ze willen, lopen ze hier vanavond met z'n allen zo uit. Wij hebben alleen maar een witte zakdoek". Zo makkelijk is het natuurlijk niet. Maar Jansen voelt zich in zijn laconieke somberheid niettemin gesteund door een uitbraakpoging die begin deze week op de valreep werd ontdekt. De gedetineerde was met zijn diamantzaagje al een heel eind. Hij hoefde nog maar één spijl van zijn tralies onder handen te nemen. Als hij niet was gesnapt, had hij 's nachts nog buiten gestaan. "Aan controle
in de cel kom je niet meer toe", zegt Jansen dan ook. Keerzijde Niet alle bewaarders zijn zo sceptisch. Henk Pardoen bij voorbeeld, al achttien jaar werkzaam in de koepel, wil de schuld van het hoge ziekteverzuim of het op jonge leeftijd afknappen niet alleen wijten aan het mildere regime dat in de loop der jaren in het huis van bewaring is gaan heersen. "De taak van de bewaarder is wel zwaarder geworden maar niet minder aangenaam. Vroeger was er veel meer wantrouwen tussen gedetineerden en bewaarders, nu is er soms ook sprake van vertrou' wen. Daar kunnen ze als ze buiten staan ook weer mee door" aldus Pardoen. En hij is niet de enige die de veranderingen als verbeteringen bestempelt. Ook de directie van het huis van bewaring in Haarlem is niet ontevreden met de nieuwe manier /Van werken. Toen het departement een jaar geleden begon aan de bezuinigingsronde in de gevangenissen kreeg de koepel opdracht het personeelsbestand met 29 mensen terug te brengen. Na onderhandelingen konder er daarvan 'uiteindelijk zeventien toch blijven. Alleen twaalf Gewa's moesten weg. Neveneffect van de "heroverwegingen" was echter wel dat het hele systeem waaraan de gedetineerden zich moeten onderwerpen radicaal op zijn kop moest worden gezet. Het zogenaamde "bloksysteem" deed zijn intrede. De ene helft van de gedetineerden werkt 's ochtends en doet 's middags aan sport of andere activiteiten. De andere helft heeft een omgekeerde dagindeling. Improvisatie is er met deze strakke orde en regelmaat niet meer bij. Als een gedetineerde tijdens zijn volleybaluurtje ook nog bezoek ontvangt of met zijn advocaat of humanistische raadsvrouwe — en die is in de koepel zeer populair — wil spreken, is dat jammer voor zijn sportgroepje of voor zijn bezoek. Hij zal moeten kiezen tussen een van tweeën. Dat zit veel gedetineerden dwars. "In de maatschappij buiten zullen ze ook moeten kiezen", is het verweer van John van Putten, de directeur van de koepel die toen hij ongeveer twee jaar geleden in Haarlem begon een hele nieuwe wind door het gebouw deed waaien. Een redening die de gedetineerden over het algemeen niet willen volgen. "Er is nu veel minder onderling contact door die bloktijden. Bovendien raken door de bezuinigingen zowel de bewakers als wij bij het minste of geringste opgefokt", vindt Erik van Eijk, lid van de via coöptatie samengestelde
Gedetineerden overlegcommissie. Hij neemt daar de honneurs waar nu de befaamde en in de koepel zeer geziene Aage M., de meesterkraker met zijn thermische lans die nog altijd wacht op zijn definitieve vonnis, ziek is opgenomen in het penitentiaire ziekenhuis in Scheveningen. Vergulde tralies Erik van Eijk, net 23 jaar, heeft het volgens eigen zeggen zelf aan den lijve ondervonden. Vorig jaar werd hij na een kort opstandje in het naast de koepel gelegen huis van bewaring voor jongeren, De Vast, met handboeien aan polsen en enkels in de isoleercel gegooid omdat hij als kwade genius achter de rel werd gezien. "Geboeid en al werd ik daar in elkaar gerost. Vier dagen kon ik mijn armen niet meer op en neer bewegen. Maar mijn klacht werd geseponeerd. De directie ontkende dat het was gebeurd", vertelt Van Eijk. Directie en bewaarders verwijzen zijn verhaal ook nu nog naar het rijk der fabelen. Bij de rijksrecherche en de beklagcommissie vond Van Eijk ook geen gehoor. De Gedetineerden overlegcommissie, die eens per maand met directeur Van Putten om tafel zit, signaleert meer negatieve tendenzen die worden toegeschreven aan de bezuinigingen. Gedetineerden mogen nog altijd niet vaker dan twee keer per week douchen en als ze aan sport doen vier keer. Zij die dagelijks stoffige postzakken in elkaar zitten te naaien mogen ook niet vaker. "Ik heb domweg niet genoeg handdoeken", is het argument van Van Putten. "En in de koepel, met 150 gedetineerden op drie ringen, is een strakke planning nu eenmaal onvermijdelijk". In de Bijlmerbajes, met die paviljoens waar maximaal 24 mensen zitten, hoeft de organisatie niet zo precies te zijn als in een oude gevangenis. Ondanks de bezuinigingen zijn de gedetineerden over het algemeen niet in hun bewegingsvrijheid binnen de bajes beperkt. Het kan een half uurtje duren voordat een bewaarder een gedetineerde
"ontsluit" als die via zijn lampje boven zijn celdeur kenbaar heeft gemaakt dat hij even naar het toilet moet of zijn waterkan wil verversen. Maar daar staat tegenover dat nu iedereen overdag kan werken. Vroeger was dat maar aan de helft van de gedetineerden voorbehouden. Hoewel sommigen dat werk weigeren — meestal de "zware jongens" zoals Aage M. en Erik van Eijk die dat niet kunnen rijmen met hun beroepstrots -— is werken voor het merendeel van de gedetineerden toch nog altijd een manier om even uit je cel te zijn. Directeur Van Putten relativeert de klachten van gedetineerden en bewaarders dan ook. "Zes weken geleden waren de gedetineerden nog dolblij met de extra tijd die we hebben ingeruimd voor recreatie. Nu klagen ze dat er op de daarvoor ingerichte zaaltjes niets meer kan dan kaarten en televisiekijken. Gewenning treedt snel op. En de gevangenis blijft natuurlijk een kooi, hoeveel vergulsel je ook om de tralies legt", aldus Van Putten, een man die hedendaagse cynisme paart aan de optimistische verwachting dat een comfortabeler positie van de gedetineerde uiteindelijk ook de bewaarders ten goede zal komen. Sleutelen "Hoe makkelijker iemand moet zitten, hoe makkerlijk een bewaarder het heeft". Veel bewaarders zijn daarover
echter minder hoopvol gestemd. De gedetineerden mogen er dan wel vaker uit kunnen, maar de contacten tussen bewaarders en gevangenen schieten er steeds meer bij in. Vroeger ging een cipier nog wel eens een potje schaken of dammen op de cel van een bajesklant, nu is er voor dergelijke relaties geen tijd meer. De bewaarder voelt zich gedoemd zijn tijd en energie te steken in het sleutelen". Om de haverklap moet hij gedetineerden uit hun cel halen — hetgeen niet zo moeilijk is — en er weer in stoppen, wat uit de aard der zaak veel meer voeten in de aarde heeft. „De bewaarder wordt zo weer het verlengstuk van zijn sleutelbos", concludeert Piet Nap, tot acht maanden geleden zelf bewaarder en nu de bevlogen bi - bliothecaris die met 3500 gulden per jaar moet proberen het boekenbestand in vijftien talen op peil te brengen. Tot begin dit jaar had hij daarvoor slechts 2000 gulden, waarvan een kwart op ging aan het repareren van vernielde boeken. „De bibliotheek is altijd een sluitpost geweest. Je moet hier wel eelt op je ziel hebben", aldus Nap. „Met lezen haal je ze uit het slop. Maar daar hoef je bij dit kabinet niet mee aan te komen. Lubbers snijdt iedereen aan alle kanten". De gedetineerden zijn niet zo genegen veel begrip te tonen voor de moeilijke positie waarin de bewaarders nu verkeren door de inkrimping van het personeelsbestand en de nieuwe manier van werken die de dirctie hierdoor iets te overhaast moest afkondigen. Ze sluiten hun ogen daar niet voor, maar het blijven toch tegengestelde belangen. „Ook al wordt het leuk aangekleed, met televisie op je cel" — de regeling dat je voor de invoer van je eigen televisie 47.50 gulden zegelkosten moet betalen omdat het apparaat eerst moet worden gecontroleerd op smokkelwaar is overigens een steen des aanstoots — „als je dan nog een grote bek hebt, krijg je wel een rode kaart en worden je allerlei beperkingen opgelegd. Als je de strik van die verpakking
weghaalt, komt het jaar 1800 gewoon weer terug", zegt John Klaassen van de Gedetineerden overlegcommissie niet zonder gevoel voor dramatiek. Een andere gedetineerde, die in de anderhalve maand dat hij nu zit weer aan de "dope" is geraakt omdat in de koepel alles te koop is, schetst de onvermijdelijke tegenstelling nog kleurrijker. „Bewakers? Dat zijn mensen die al van de lagere school zijn afgetrapt. Die houden hier alleen maar hun polsen soepel". Kunstmest De bewaarders voelen deze onoverbrugbare kloof op hun beurt ook vaak. Er is voor hen echter één geluk bij een ongeluk. Het Haarlemse huis van bewaring herbergt een extreem aantal buitenlandse gedetineerden. Dat zijn over het algemeen drugskoeriers die op Schophol zijn opgepakt, geen Nederlands spreken en niet bekend zijn in de vaderlandse onderwereld. Die lopen er in de koepel daarom een beetje verloren bij, zeker als ze geen Engels of Duits spreken en ze zich met handen en voeten verstaanbaar moeten maken. Dat vermindert de kans op eensgezindheid onder de gevangenen. „Als we hier alleen maar Nederlanders in de lik hadden, dan was het helemaal feest", zegt een bewaarder van de eerste ring enigszinzs ironisch. De bajesbevolking, gedetineerden zowel als bewaarders, zal met de nieuwe situatie van de bezuinigingen moeten leren leven. Directeur John van Putten is tot nu toe namelijk niet ontevreden over de effecten van de ombuigingen, het is hem alleszins meegevallen. Ze waren het noodzakelijke kunstmest daarvoor, zegt hij. „Ondanks inkrimping en bezuinigingen is er in de koepel nog best wat van te maken. Het is moeilijk, maar niet onmogelijk". Bovendien ligt er ook een ^voortgaande stroom van gedetineerden in het verschiet. Want dat de huidige economische crisis ,de criminaliteit alleen maar bevordert, daarover is iedereen in de koepel van Haarlem het wel eens.
Gevangenis in Haarlem. (Foto's NRC Handelsblad/Leo van Velzen)
"Gevangenbewaarder is verlengstuk van sleutelbos". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/03/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027918:mpeg21:p002
"NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/03/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027918:mpeg21:p002
Door AÜK1AAN VAN DIS Waarin de schrijver nachtelijk bezoek krijgt, zijn literaire held sir Arthur Conan Doyle belasterd ziet, het hoofd breekt en ondanks zijn zwakke constitutie besluit af te reizen. Ik had juist de snaren van mijn strijkstok geharst, een pijp gestopt, de cocaïneschuif terzijde gelegd, of er werd aan de deur gebeld. Wie waagde mij op dit late uur te bezoeken? Dat kon niemand anders dan mijn vrind Lens zijn, mijn wijze nachtuil, toeverlaat in puzzelzaken. En warempel, daar stond hij in het vage lampeschijnsel, een beslagen bril, verwaaide haren, en parelende mist op zijn winterjas. "Wat jaagt je dit uur nog de straat op", vroeg ik rillerig. De hal vulde zich met de door Lens naar binnen gebrachte kilte. Hij overhandigde mij een enigszins verlept, klam aanvoelend tijdschrift. "Dit moet je lezen", zei hij. "Maar mijn beste, ik voel me niet wel, ik heb griep." "Dat heb ik in de krant gelezen", grijnsde mijn late gast. Terwijl wij de trap naar mijn studeerkamer opliepen, hoorde ik buiten het doffe slaan van de Zuiderkerk. Halftwee. "Ik wilde juist een stevige grog bereiden, mijn beste. Doe je mee?" "Vermoei je niet", zei Lens, "ik kook al van opwinding. Dat tijdschrift dat ik je beneden in de hand drukte bevat een curieuze aanval op je held, sir Arthur Conan Doyle. Deze door jou zo bewonderde geestelijke vader van Sherlock Holmes, blijkt een eersteklas oplichter te zijn." "Hoe kom ik binnen met een belediging?", zei ik uiterlijk kalm. "Het feit dat ik — kouwelijk van aard — een geruit hoedje draag, viool speel, en soms wel eens een pijpje stop, maakt mij nog niet tot een blinde Holmesbewonderaar. Het is een vriend die mij zijn feilen toont. Vertel op, wat maakt sir Arthur plots
tot wereldnieuws?" "Wereldnieuws, zeg dat wel", ging Lens opgewonden voort. "The Times, Die Zeit, Le Monde, alle kranten hebben er al over bericht, maar hier, achter de dijken, is het weer eens niet doorgedrongen. Je bent nu verplicht erover te schrijven. Want een onderwerp: Arthur Conan Doyle, de immer onrecht bestrijdende speurder, heeft de wetenschap beduveld. Hier, het tijdschrift Science 83 doet alles uit de doeken." Lens griste het blad uit mijn hand, sloeg een beduimeld katern open en las voor: "Nieuw licht op grootste vervalsing aller tijden. Schepper van Sherlock Holmes hoofdverdachte." Nu werd het echt tijd voor een pijp. "Ik mag hopen dat je wel eens van de Piltdownschedel hebt gehoord", ging hij verder. "Ik geef pas antwoord als je je jas hebt uitgedaan. Maak een stoel leeg, ga zitten en vertel alles rustig. Ik begrijp niet hoe een meer dan vijftig jaar dode schrijver, over wie honderden boeken zijn geschreven, nu nog nieuws kan zijn. Wat hij ook misdaan heeft, het is verjaard, en zijn boeken treffen geen blaam. Fris mijn geheugen eens op, wie was meneer Piltdown, mijn beste?" "Een aapmens. De missing link tussen jou en Artis in", grapte Lens. "Nooit de eer gehad, maar wees zakelijk". "De Piltdownschedel werd in 1908 gevonden. Ruim veertig jaar is deze kop met kakebeen beschouwd als de verbindingsschakel tussen aap en homo sapiens. Tweehonderdduizend tot een miljoen jaar geleden zou in wat nu Sussex heet een aapmans geleefd hebben. Hier staat zijn getekend portret: de Eoanthropus Dawsoni, genoemd naar zijn ontdekker, de advocaat en amateur-archeoloog Charles Dawson". Lens duwde mij het getekend portret onder ogen. Wonderlijke
baardgroei. Eronder had hij een passage rood onderstreept (en ha, ha, ha in de kantlijn geschreven). "Daar staat dat toen die vondst in 1912 wereldkundig werd gemaakt, de Britse onderzoekers verheugd waren dat de overgang van aap naar mens zich in het Engelse landschap had voltrokken", vervolgde Lens. "Want het Britse prestige had een gevoelige klap gekregen toen een paar jaar daarvoor een bij Heidelberg opgegraven schedel het vermoeden deed rijzen dat de eerste bekende mens een Duitser was. Pas in 1955 hebben moderne onderzoeksmethoden uitgewezen dat de Sussexschedel op zijn hoogst 50.000 jaren oud is. Bovendien bleek de kaak van een orang-oetang te zijn. De archeologen die de Piltdownzaak in de jaren vijftig aan het licht brachten, constateerden dat de vervalsers de kaak nogal opzichtig hadden bijgevijld. Het was hun een raadsel hoe dit bedrog zo lang voor de scherpe ogen en microscopen van wetenschappelijke onderzoekers verborgen kon blijven", zei Lens met zijn docerende vingers naar een prent van de Piltdownschedel wijzend. "Die arme, toen al lang begraven, Charles Dawson werd als hoofdbedrieger aangewezen", ging Lens voort. "De amateur die indruk wil maken op geleerden. Nu blijkt niet hij maar die Conan Doyle van jou die schedel ergens in een grindgroeve te hebben begraven. Een Amerikaanse hoogleraar, dr. Winslow, de schrijver van dit artikel, heeft ontdekt dat sir Arthur maar vijftien kilometer van de schedelvindplaats woonde. Doyle kende Dawson persoonlijk en hij raadpleegde de amateur-archeoloog al eens uitgebreid over fossiele dynosauruspootafdrukken die hij niet ver van zijn voortuintje in Crowborough had gevonden. Samen met een vooraanstaand paleontoloog van het British Museum hadden ze deze vondsten bestudeerd. Het blad Science levert schijnbaar overtuigende bewijzen
dat Conan Doyle de geleerden uit zijn tijd te schande probeerde te maken. Hij wilde de wereld tonen hoe onzorgvuldig wetenschappelijke onderzoekers dikwijls te werk gaan en hoe lichtvaardig ze oordelen. De naar erkenning strevende Dawson heeft hij daarvoor gebruikt. Conan Doyle koesterde namelijk grote wrok tegen de officiële wetenschap omdat ze zijn spiritistische onderzoekingen niet aux sérieux nam. „Jouw liefde voor Doyle mag dan opvlammen omdat de man in elfjes en kabouters geloofde, maar het denkend deel der natie hoonde de beroemde schrijver weg toen hij wetenschappelijke instituten ook met foto's van dat kleutervolkje ging bestoken. Vooral de oud-directeur van het British Museum of Natural History, sir Edwin Ray Lankester, was een van zijn grote tegenstanders. Regelmatig attaqueerde hij Doyles spiritistische belangstelling
in zijn Daily Telegraph column. Omdat Lankester ook veel schreef over de evolutionaire schakel tussen aap en mens en zelfs uitgebreide hypothesen publiceerde over de schedelafmetingen van de oermens, over zijn habitat, en over de aard van de vindplaats (vooral het fossielrijke Sussex gooide hoge ogen), maakte Doyle zijn tegenstander slachtoffer van zijn selfffulfilling prophecy. „Als een ware Sherlock Holmes vergaarde Doyle de schedel, het kakebeen, vuurstenen, nijlpaardtanden en verstopte zijn schat nabij een groeve bij Dawson waar hij dikwijls zag spitten. Lankester was een van de eerste geleerden die het belang van de schedelvondst inzag, de Pilt-downman bewees zijn theorie. En dan te bedenken dat Conan Doyle het draaiboek voor zijn bedrog al in zijn boek The Lost World had gepubliceerd.". Het leek wel of Lens er persoonlijk genoegen aan beleefde
dat de schrijver, die al jaren op mijn nachtkastje ligt, nu publiekelijk werd belasterd. „Ik dacht altijd dat Teilhard de Chardin iets met die Piltdownschedel van doen had", sputterde ik snotterig tegen. „Inderdaad is deze jezuiet al eerder door een paar archeologen als vervalserscompagnon van Dawson aangewezen", vervolgde Lens. „De Amerikaanse prehistoricus Stephen Jay Gould van Harvard University heeft daar een jaar of wat geleden nog de wereldpers mee gehaald. Teilhard was ook betrokken bij de opgravingen van de tweede Piltdownman, die vijf jaar na de eerste schedel in dezelfde omgeving werd opgedolven. Volgens Gould wist Teilhard van meet af aan dat de schedels niet deugden, maar ook de pater paste de vondst veel te goed in zijn theorie". „Het grote nieuws is nu dat niet de advocaat, niet de priester maar de beroemde schrijver Sir Arthur Conan Doyle de grote vervalser is. Hij wilde de wetenschap tot op het bot blameren". „Maar Doyle heeft nauwelijks plezier aan zijn geniale streek beleefd. Waarom heeft hij Lankester niet meteen na diens publikatie voor schut gezet? Hij had de ware toedracht tenminste in zijn testament kunnen openbaren? Zo was zijn leedvermaak zeer gering", wierp ik tegen. Lens vouwde het tijdschrift op een met zwarte stippen bezaaide pagina open: „Hier, lees deze punten eens. Dan begrijp je hoe graag Doyle wilde laten zien dat het hier een practical joke betrof. Hij heeft het werkelijk zeer bont gemaakt. Maar zijn tijdgenoten was het ernst. Nationale trots verblindde hen. De eerste man moest een Brit zijn. Conan Doyle durfde als geadeld en internationaal bekend schrijver zijn uit de hand gelopen poets waarschijnlijk niet meer te openbaren!" De bewijsvoering uit Science leek inderdaad indrukwekkend. Dr. Winslow had er dan ook zeven jaar aan gewerkt. Het huis
in Growsborough dat Doyle ten tijde van de Piltdownvondst bewoonde, bleek een oude tandartswoning te zijn waar hij een omvangrijke kakenverzameling had aangetroffen. Via zijn buurman, wiens broer antropoloog was en op Borneo opgravingen verrichtte, had hij een orangoetan onderkaak bemachtigd die hij zelf bijvijlde. Orang-oetans leven alleen op Borneo en Sumatra. De schedel kocht Doyle van de schedelkundige Jessie Fowler, een Amerikaanse dame, die hij uit spiritistische kringen kende. Eind 1890 zou ze bij Doyle gelogeerd hebben en bij die gelegenheid zijn schedel hebben gelezen. Tijdens Doyles tweede huwelijksreis (zijn eerste vrouw was overleden) verzamelde de schrijver nijlpaardtanden en fossiele kiezen op Malta. Zijn in Italië wonende vriend de schrijver Norman Douglas, een verwoed vuursteenverzamelaar, voorzag hem van een partij eeuwenoud vonkgerei. Toen de geleerden zo enthousiast op de eerste vondst reageerden, prepareerde Doyle vijf jaar later een tweede schedel, met hulp van de kakenverzameling uit de tandartspraktijk. Ditmaal stopte hij er ook een geslepen bovendijbeenbot van een olifant bij. Aangezien Conan Doyle een enthousiast cricketer was gaf hij het bot de vorm van een cricketslaghout. Maar ook ditmaal waren de experts direct van de echtheid overtuigd en de archeoloog van het British Museum roemde het olifantebot als een "hoogst belangrijk voorbeeld van de handvaardigheid van de Piltdownmens". Slechts één Engelse onderzoeker waagde destijds de vondst in twijfel te trekken. Hij meende menselijke ingrepen aan het bot te hebben ontdekt en schreef dat hij zich niet kon voorstellen dat de oermens ook cricket speelde. Maar niet een paleontoloog uit die tijd nam de zaak verder op. Tot nog toe meenden kenners dat Doyle zich in zijn boek The Lost World door de Piltdownzaak
had laten inspireren. De Amerikaanse geleerde Winslow ontdekte echter dat The Lost World geen reconstructie was, maar een draaiboek. Het verhaal verscheen zelfs acht maanden voor de vondst, in afleveringen in het toenmalige Strand Magazine. Ik moest Lens wel toegeven dat de bewijslast indruk op me maakte. "Wist jij dat er nog een dochter van Conan Doyle in Engeland woonde?", zei Lens geheimzinnig. "Ze is het enige nog levende kind. Ze woont in Kent, in Littlestone-on-Sea. Ik heb hier namelijk een ingezonden brief van haar uit Der Spiegel. Ze ontkent alles. Maar ze levert geen enkel tegenbewijs". "Mijn beste, ik ben bang dat ik mijn griep aan de krijtrotsen zal moeten uitzieken", zei ik. "Ik heb te veel Sherlock Holmes gelezen om het Science-artikel van Winslow onweersproken te kunnen laten. De krant mag tot op de heden deze zaak dan hebben verslonsd, nu nemen we revanche. Hoe laat vertrekt het eerste vliegtuig naar Londen?" "Half acht met de KL 115", zei de immer punctuele Lens. "Ik zou het waarderen als je meeging". "Mijn beste, je zou me zelfs een grote dienst bewijzen mee te gaan. Ik denk niet dat je je tijd zult verdoen. Er zitten vreemde kanten aan deze zaak. We hebben nog enkele uren om koffers te pakken. Het is goed dat de American Express mij nog als kaarthouder tolereert. Ik verklaar je in het vliegtuig wel mijn bedenkingen. Je zou je zeer aan mij verplichten als je pen en papier meenam, dan kun je mijn gedachten stenograferen". ★ ★ ★ Lees volgende week hoe de schrijver ontvangen wordt door Dame Jean Conan Doyle en hoe een erfgename het familieblazoen onbezoedeld tracht te houden. Was Conan Doyle inderdaad een bedrieger?
De Eonthropus Dawsoni: wonderlijke baardgroei.
"FAITS DIVERS De zaak van de schedellezers". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/03/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027918:mpeg21:p002
Door Marcel Haenen
Bijna twee eeuwen geleden ging de Verenigde Oostindische compagnie ten onder. Veel VOC-schepen deelden dit lot al veel eerder. De net opgerichte stichting Dutch East-India men wreek research denkt de komende jaren minstens tien, waarschijnlijk nog volledig intact zijnde, schepen te kunnen bergen.
Min of meer per toeval ontdekte de 44-jarige Britse duiker Michael Hatcher vorig jaar het wrak van een Aziatisch schip in de Zuidchinese zee. Tijdens een speurtocht naar het in 1726 voor de kust van Maleisië gezonken VOC-schip de Risdam, vond hij bij het Aziatische wrak, op een diepte van veertig meter, enkele kisten. Ze bleken onder andere gevuld met Chinees porcelein, volledig in takt, uit de Ming-periode (zeventiende eeuw). Inmiddels zijn de vondsten uitgestald bij het Amsterdamse Christie's. Experts schatten de opbrengsten van de talloze in glazen kasten en op tafels uitgestelde potten, pannen, vazen en borden op bijna een miljoen gulden. Het wrak van de Chinese jonker lag in internationale wateren en de eigenaar is onbekend. De volledige opbrengst gaat daarom naar duiker Hatcher, die al heeft laten weten een gedeelte van de inkomsten als startkapitaal ten goede te laten komen aan de jStichting Dutch East-India-men wreek research. Samen met H. Besancon en F. van der Waals vormt hij het bestuur van de in december vorig jaar opgerichte stichting. Het doel is VOC-schepen die met bosjes ondergegaan moeten zijn in de Zuidchinese wateren te bergen. "Op dit moment", aldus Besancon, "hebben we meer dan tien schepen gelokaliseerd, waarvan het zeer de moeite waard is om ze te bergen". Toeristen Besancon ontmoette Hatcher twee jaar geleden, toen ze samen het wrak opspoorden van de in 1941 gezonken onderzeeboot K-17. De boot verging met man en muis. Onder de slachtoffers bevond zich ook de vader van Besancon, die destijds commandant van de duikboot was. De kontakten met Van der Waals, AN P-verslaggever, komen tot stand als deze verslag doet van het bergen van schepen door Hatcher. Tussen de drie ontstaat een gezamenlijke belangstelling voor gezonken VOC-schepen. Het is de aanzet tot het opsporen van de Risdam, een zogenaamde fluit, een schip gebruikt voor verkeer tussen de eilanden, die op een reis van Siam naar Batavia gezonken moet zijn. Hatcher: "Vermomd als toerist vond ik na anderhalve week het schip binnen de territoriale wateren van Maleisië. Het schip is volledig bedekt met modder, waardoor het zeer goed geconserveerd
is gebleven. Om zeker te zijn, dat we met de Risdam t e maken hadden is een kanon op. gedoken en hebben we foto's g e . maakt. Na de identificatie hebben we het kanon weer laten zakken. We zijn er nu zeker van dat we de Risdam hebben gevonden". Volgens de bewaarde, uiterst nauwkeurige, archieven van de VOC bevatte de Risdam tweehonderdduizend gulden, glas. werk en vooral veel tin. Een metaal dat gebruikt werd als betaalmiddel voor Chinees porcelein en uitstekend bestand is tegen zeewater. Na de vondst heeft het bestuur van de stichting kontakt opgenomen met het ministerie van financiën in Den Haag. De Nederlandse staat is namelijk in rechte eigenaar van alle bezittingen van de VOC, omdat de Bataafse republiek in 1798 het faillissement van de VOC heeft geregeld. Op dit moment onderhandelt de Nederlandse ambassade in Koeala Loempoer met de Maleisische autoriteiten. De stichting verwacht nu spoedig een zogeheten tijdelijke eigendomsverklaring te krijgen, zodat — na definitieve identificatie door een archeologische duiker — met bergen kan worden begonnen. Er is alle reden tot haast, want kapers zijn er genoeg op de kust. Letterlijk trouwens, want niet alleen andere bergers, maar zelfs watersporters zouden het op geringe diepte liggende schip kunnen vinden. De situatie vertoont hierdoor enige overeenkomst met de tijd van de Compagnieën van Verre, de voorlopers van de in 1602 opgerichte VOC. Ook tussen deze compagnieën bestond zo'n felle concurrentie, dat zij 'elkaar de schoenen van de voeten en de wind uit de zeilen voeren'. Besancon: "Door technische verbeteringen en het goedkoper worden van de duikapparatuur zullen binnen tien a vijftien jaar waarschijnlijk alle wrakken tot een diepte van tachtig meter zijn geborgen". Tevredenheid Het bestuur van de stichting hoopt, dat na Hatcher's donatie van startkapitaal en bergingsmateriaal de Nederlandse overheid financiële steun zal verlenen. Van der Waals: "Het is nu aan de Nederlandse regering om te handelen. De overheid zou net zoals in Engeland en Zweden voorzieningen moeten scheppen om dit soort historische vondsten te kunnen conserveren". Opmerkelijk is overigens, dat Hatcher alle vondsten aan de Nederlandse staat wil geven. Hij ziet af van de vijfenzeventig procent aan bergingsinkomsten, die hem normaal gesproken zou toekomen. Hatcher: "Het geeft al voldoende tevredenheid de Risdam te kunnen bergen". En hij voegt hieraan toe: "Bovendien moet je in het leven niet alles in geld meten en ik heb natuurlijk ook niet echt meer geld nodig".
"VOC-scheepswrakken wachten op berging". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1984/03/12 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000027918:mpeg21:p002