FOTO'S VINCENT MENTZEL
Door WILLEM VAN KEMENADE Fotograaf Vincent Mentzel reisde onlangs per trein van de Chinese hoofdstad Peking via BinnenMongolië en vervolgens via de antieke zijde-route naar China's verre noordwesten, het autonome gebied Xinjiang. Behalve in de regionale hoofdstad Urumqi waar ongeveer de helft van de bevolking Chinees is, waant men zich in Xinjiang overal in de koelere delen van het Midden-Oosten zoals Turkije en Iran: zandvlakten, moskeeën Arabische opschriften en gebaarde, "goedgemutste" mannen die van werken niet dood zullen gaan. Het meest opvallend is dat de Uighurse vrouwen in tegenstelling tot hun Chinese seksegenoten kleurrijke rokken en dikke kousen dragen. Niet noodzakelijk tegen de kou, want in oktober kan het nog ruim boven de 30 graden zijn en in de zomer ruim vijftig graden Celsius maar liefst. Xinjiang, Chinees voor "nieuwe domeinen", is vijftig maal zo groot als Nederland en ligt ingeklemd tussen de Sovjet-republiek Kazakhstan, de Mongoolse Volksrepubliek, Tibet en het eigenlijke China. Het is een ruig gebied van uitgestrekte woestijnen (de Takla Makan), gebergte, de Altai, de Kunlun, de Pamir en Tien Shan, en enige oases, zoals de laagvlakte van Turfan. Het gebied heeft sinds de antieke oudheid banden met China gehad omdat de zijdekaravanen naar het Midden-Oosten erdoor gingen. De bevolking bestaat in meerderheid uit islamitische Uighuren, die evenals de Kirgiezische en Kazakhse - groepen tot de Turkse volkerenfamilie behoren. Deze strekt zich uit van Mongolië via Sovjet-Centraal Azië tot aan Turkije toe. Vandaar dat Xinjiang ook wel Oost-Turkistan genoemd wordt en de Aziatische Sovjet-republieken West-Turkistan. De Chinees-Russische grens loopt dwars door stamgebieden heen en aan beide zijden van de grens worden dezelfde (Turkse) talen en dialecten gesproken. Effectief keizerlijk gezag vanuit Peking-over Oost-Turkistan werd pas gevestigd door de Mandsjoe-dynastie in de tweede helft van de 18de eeuw. De Mandsjoes oefenden slechts een
losse supervisie over het gebied uit en rechtstreekse Chinese bemoeienis begon pas toen een naburige krijgsheer Yaqub Beg in 1867 de onafhankelijkheid uitriep. Hoge mandarijnen aan het hof, onder wie onderkoning Li Hong-zhang, adviseerden de keizer om het gebied te laten schieten "omdat de verwerving van een onmetelijke hoeveelheid woest land voor eeuwen een financiële last voor het rijk zou zijn." Niettemin wonnen voorstanders van herannexatie het pleit, en in 1878 herstelde generaal Zuo Zongtang het Mandsjoe-Chinese gezag. Eind jaren veertig vormden in Moskou opgeleide inheemse elementen een afscheidingsbeweging voor een "Republiek Oost-Turkistan". Russische invloed in Xinjiang duurde dan ook voort na de vestiging van het Chinese communistische regime totdat in 1955 onder de nieuwe Volksrepubliek de "Xinjiang Uighur Autonome Regio" werd ingesteld waarin Uighuren, Kazakhen, Kirgiezen, Mongolen etcetera culturele en religieuze autonomie zouden krijgen. Om het wankele Chinese gezag over het strategisch belangrijke gebied te versterken begon Peking echter een massale transmigratie van Han-Chinezen naar Xinjiang. Bij de volkstelling van 1953 waren er 300.000 Chinezen, nu 5.1 miljoen op een totale bevolking van 12.8 miljoen. De afgelopen jaren zijn er enige malen gewapende botsingen tussen Uighuren en Chinese legereenheden in Aksu in Midden-West-Xinjiang gemeld. Nomadische stammen in het grensgebied lopen vaak het leger in de weg en ook de onderdrukking van de islam is lang een bron van spanning geweest.