[fAüMEN mD in de Biesbosch „3 veel ernstiger te aanvankelijk werd ■en Dat moet nu ffïWSS •tse Electriciteitsm^a en RijkswaterL S deze beide mPEL, in het begin om de alar4ÜTberichten te sussen, ? alle hoeken van de Lh kwamen aanwaaien. «BI is uiteraard met om te gaan roepen V oIge"van het open"gevaar loopt. «" fi 'van etP ^ een uniek natuurgevan een van haar "^■Kiïhéden door de en °ook "döor Rijksw a* an gewezen en gegern verstrekt die later * na niet bli]ken jjj systematisch perti■""""llTonwaar van de gewezen verstrekt fis'tóch wel een twij« wak - weken geleden werd ge-2- de olie ook was bindrongen in de Biesbosch. leidingen kwamen van s die de olie met eigen hadden zien drijven. [ en Rijkswaterstaat i glashard vol dat dit ü»S evalwas - : na de gebeurtenis, nu een maand geleden, werd 1 dat niet meer ^ an lit 1500 ton olie in de terecht was gekomen. moest men toegeven dat at oppervlakkig was gei en dat het tenminste tan waren. werd, met name door de iligers van de stichting oiieslachtoffers, gevraagd nip van militairen. f'opig is die hulp niet stelde toen de PNEM. ijn zij wel, met honderd fc ingeschakeld. Zij i de olie uit de rietkra® op de oevers met P® verwijderen. Doen ze dan zal de olie haar =tigend werk blijven letten. „ U1 en Rijkswaterstaat ® net niet nodig gevon:e ; kreken van de Bies4 - '*e sluiten, om de olie ^ tri kans te geven. Het ® is, zo blijkt uit een . van de burgemees™ «aae en Drimmelen — Ser; sens ook pas nu toe® het ■ É net erger is dan hij ^ gedacht — dat er ai ® drinkbekkens in de « geconstateerd. Rekent een schadepost «««dam, dat het water êL rem u gen - Als de sst h " s , m be drijf waren fcZ dd en we het moeien, 2ei vanochtend , ' eur van het Rotter«eede wi er i. ei u in8bedri j f - is d ,f' uk bl J een ondicitl ,i e , Hari ngvliet91 weer de olie niet W( *r schuift. gewettigd of er fet;d H ' s van ernstige *ater staa t r de PNEM «» «S om dat zij het «S gevonden de Anderzi 5 d , ln te damsB^eid w ' ds kan natuurL ^gebenr 6n dat ee n zic h nog ""Wand en 6 ? ï ederland - fen een .m- , eker niet zo >an heeft ? nat "urge^ronth 1 , trokken - ! het nr^Ki °°k de er ~ te Dal ï° blee m effec«at PÖtleurip de za " H ueuri R voor te te zegI ten 2 ' cb m °ei■S te . Paarl ® de 6 fc ^L W a 0rd en. Het SA tot eer, °^n om l adviezen ïn 6n « te , 6 0lie te ' 2^'olgd verniet igen ' -^k? B at f zi j d aari bal te ! e , gewekt een T n ' kan it ° ns verm beve stigin s » S° n eden datzy ' 115 heeft B ^ at al te few 16 begin aat C g heeft „^ at al "Sedacht. V^re Sult dat er nog bekend Een ni= n aar de ve r^ u Me u ent d e arliÜ 0,t > ri„ Un nen g e - t p ,' cu ' de arlii ac "n d e ku °nen ge . k tu s 2ove e f espron Sen k Nd o n i vette olie t' s '. nde , rz oekon^ \Vpi . ^ at ook k d ° e me a n vast Cw het d ndere V va " en^ mb er Na,, et *elfde i t een Wals er -'ot b e8e &ep« er n let tijdig
NRC Handelsblad
- 28-01-1971
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrechtelijk beschermd. Op dit object rust auteursrecht.
- Krantentitel
- NRC Handelsblad
- Datum
- 28-01-1971
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Nieuwe Rotterdamse Courant
- Plaats van uitgave
- Rotterdam
- PPN
- 400367629
- Verschijningsperiode
- 1970-...
- Periode gedigitaliseerd
- oktober 1970-1994
- Verspreidingsgebied
- Landelijk
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 100
- Jaargang
- 1
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
de Biesbosch
Volkstelling: perfect middel
door MR. H. DREWES
Dit is het derde én laatste artikel van een onzer redacteuren over de problematiek van de volkstelling
door mr. H. DREWES ROTTERDAM, 28 jan. — De voor- en tegenstanders zijn het klaarblijkelijk over één ding eens : de volkstelling maakt deel uit van het geperfectioneerde instrumentarium dat de huidige maatschappij ter beschikking staat. De. voorstanders zien de volkstelling, zoals die eind volgende maand wordt gehouden, als een instrument dat wij nodig hebben bij de genezing van de kwalen van de maatschappij. „De volkstelling (-) heeft tot doel om veranderingen en verbeteringen op velerlei gebied te volgen en bestaande tekorten en tekortkomingen duidelijkk
zichtbaar te maken", zegt het vouwblad „Hoe u mee telt" van het CBS' De tegenstanders zijn niet zo gerust over dat instrument. Zij vragen zich af of de telling door de onbegrensde techniek niet een lancet oplevert waarmee de kkwalen (of wat daarvoor doorgaat) te gemakkelijk uitgesneden kunnen worden. Het protest, dat wijst op de bezetting in 1940 om eraan te herinneren dat het instrument zijn goed of kwaad ontleend aan degene die het hanteert, staat dicht bij het protest, dat hier de consequentie uit trekt en het perfecte instrument zelf als een gevaar beschouwt.
In dit dispuut komt meer aan de orde dan alleen de bescherming van de gegevens, en de privacy, zoals deze bij de a.s. volkstelling geregeld is. Twijfel over de waarborgen voor geheimhouding van de verstrekte gegevens is we een belangrijke oorzaak van de ongerustheid die over de telling is ontstaan, ook bij degenen die het computertijdperk onbevreesd zijn ingegaan. Trouwens, ook zonder die twijfels voelt vrijwel iedereen wel een zekere weerstand opkomen als een overheidsinstantie hem persoonlijke gegevens vraagt. Maar als we die weerstand op zichzelf — „ik heb er geen behoefte aan om iets over mijzelf los te laten" — beschouwen als een geldig bezwaar tegen het houden van een volkstelling, dan introduceren we een „recht op privacy" dat zo vaag is dat het als recht waarop we tegen de nieuwsgierigheid van de overheid een beroep kunnen doen, weinig overtuigingskkracht heeft. Er zijn te veel gelegenheden waarbij we om plausibele redenen wel enige informatie moeten verschaffen. Van de overheid mogen we aan de andere kant verwachten dat niet meer gegevens worden gevraagd dan strikt nodig is en dat uiterst
zorgvuldig met de informatie omgegaan. Vandaar dat het niet zo gek is dat men zich afvraagt waarom dan de gegevens van de volkstelling — die immers alleen statistische betekenis hebben — toch onder naam, -toenaam en adres worden gevraagd, en wat, als dat nodig is, de waarborgen voor de geheimhouding zijn. Er worden verschillende redenen genoemd voor de noodzaak dat ook naam en adres worden opgegeven. De personalia op zichzelf (die op de omslagkaart worden ingevuld) dienen om tegelijk met de volkstelling de bevolkingsregisters, die bij de gemeenten
berusten, op hun juistheid te toetsen. De registers moeten van tijd tot tijd toch even. nagelopen worden, en om kosten te besparen koppelt de Volkstellingenwet die controle aan de tellingen. De personalia in verband met de andere gegevens (die het CBS verwerkt) dienen verder voor controle, in eerste instantie
bij de gemeenten, van een aantal van deze laatste gegevens. Dat zijn gegevens waarvan de ervaring leert dat ze bij vergissing nogal eens onjuist worden opgegeven, bijv. het bouwjaar van de woning, en of het huis een woningwetwoning is. Aan de hand van de namen kan het CBS nagaan of iemand dubbel is geteld, een kind bijv. dat èn in. een internaat èn thuis is geteld. Het CBS kan voorts, als blijkt dat iemand gegevens niet of onjuist heeft verstrekt, ter verificatie of aanvulling via de naam terugvallen op het bevolkingsregister, voor zover de ontbrekende gegevens in dat register zijn opgenomen. Tenslotte dienen de adressen voor vercijfering naar het landelijk vierkantennet in verband met de behoefte aan regionale statistieken. „Onthoofding" Er is een ingenieus systeem ontworpen om te waarborgen dat de gegevens die om al deze redenen op naam worden verstrekt, niet tegenover de persoon kunnen worden gebruikt. De gegevens worden namelijk „onthoofd", d.w.z. de personalia (de omslagkaarten) worden gescheiden van de eigenlijke gegevens. Het verband tussen naam en gegevens wordt bewaard door een nummer, waardoor het dus mogelijk is om voor controledoeleinden van de gegevens terug te gaan naar de naam. De pesonalia worden vervolgens op nummers (dat een toevallig nummer is) gesorteerd. Zo wordt, met behoud van de mogelijkheden van controle en verificatie, verhinderd dat een blik op de personalia tegelijk een blik op de gegevens is. Bovendien wordt het zo wel heel moeilijk gemaakt om, uitgaande van een bepaalde naam, de daarbij behorende gegevens te vinden, want de namen zijn niet alfabetisch of op een andere manier systematisch gerangschikt. Ook dit verband tussen gegevens en personalia blijft niet eeuwig bestaan. Het uitvoeringsbesluit bepaalt dat vóór 31 maart 1974 omslafekaarten vernietigd moeten zijn. De nummers hebben dan geen zin meer en worden van de magneetbanden verwijderd. De adrescodering die voor het vierkanten net nodig was, wordt dan gereduceerd tot een aanduiding van de buurt, zodat straat en huisnummer niet meer bekend zijn. Tien procent Hier geldt echter wel een belangrijke inperking. In een rijkelijk laat stadium van de parlementaire behandeling van de Volkstellingenwet (zo laat doordat het hele punt van de vernietiging zo laat aan de orde kwam) bleek namelijk dat de regering voor tien procent van het nominatieve basismateriaal een uitzondering op deze procedure wilde maken ten behoeve van vergelijkende structuuronderzoeken tussen opeenvolgende tellingen. Deze tien procent — ook dat bepaalt het uitvoerigsbesluit — hoeft daarom pas drie jaar na de volgende volkstelling, die in 1980 of '81 wordt gehouden, vernietigd te worden. Of je al dan niet tot de tien procent behoort, is toeval doordat dit gedeelte wordt uitgeloot. De technische bescherming van de gegevens, die in het systeem van onthoofding en vernietiging (en ook bijv. in het gebruik van enveloppen door de tellers) is
te zien, wordt aangevuld door de verplichting voor iedereen die ook maar iets met de volkstelling te maken heeft, tot geheimhouding van alles wat hij te weten is gekomen. En ten slotte heeft minister Nelissen de garantie gegeven dat de complete gegevens vernietigd worden als een vijandelijke bezetting of het ontstaan van een „kolonelsregime" dat nodig maakt. Hoe dat in z'n werk gaat kon de ministpr om redenen van veiligheid overigens niet meedelen. Y ertrouwensmarge In de onrust die over de volkstelling is ontstaan, speelt scepsis over de kwaliteit van de waarborgen voor geheimhouding en beveiliging van de verstrekte gegevens een grote rol. Toch zijn ze binnen de doeleinden en het systeem van deze volkstelling groot en waarschijnlijk maximaal. Maar we kunnen eenvoudig vaststellen dat in de techniek van volkstellen waar regering en parlement voor geopteerd hebben, technisch gesproken misbruik van de gegevens niet volkomen uitgesloten kan worden. Er blijft een vertrouwensmarge bestaan, eigenlijk al mèt de opsomming van de waarborgen is aangegeven. Je moet nog wel enige fiducie hebben in de waarde van een geheimhoudingsplicht, of in de toezegging dat de gegevens in geval van nood vernietigd worden enz. om ze ook als garanties te beschouwen. Als algemeen onzekerheid over de waarborgen voor de beveiliging zou worden gevoeld, dan zouden regering en parlement de vertrouwensmarge kennelijk te ruim hebben genomen. En als inderdaad de technische waarborgen niet groter kunnen zijn, dan is het de vraag of men met de volkstelling niet te veel doeleinden heeft willen dienen. Privacy Het belangrijkste doel van een volkstelling is, volgens art. 1 van de wet, gegevens te verzamelen „waardoor inzicht kan worden verkregen in de structuur van de bevolking". Uiteraard gaat h^t er dan om waar en hoe de onderwerpen waarover informatie wordt gevraagd, worden vastgesteld. Dit is ook heel belangrijk met het oog op de bescherming van de privacy, die niet compleet is met alleen waarborgen voor geheimhouding. Vragen over intieme aangelegenheden — daargelaten wat voor vragen dat zijn — zouden op zichzelf al een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer betekenen, ook al staat de geheimhouding buiten alle twijfel. De vaststelling van de onderwerpen waarover vragen worden gesteld laat de wet over aan de algemene maatregel van bestuur (het al eerder genoemde uitvoeringsbesluit), dus aan de ministers die de wet moeten uitvoeren. Zij moeten advies inwinnen bij de Centrale commissie voor de statistiek. Nu betekent deze procedure niet dat het parlement elke mogelijkheid van controle mist. Maar wèl onttrekt zich de belangenafweging tussen de noodzaak van informatie over bepaalde onderwerpen en de bescherming van de privacy voor een vrij groot deel aan de waarneming van de volksvertegenwoordiging. Ingrijpen is wel mogelijk, maar eigenlijk alleen waarschijnlijk bij zeer klaarblijkelijke
inbreuk op de privacy. Er is nu eenmaal een zeer suggestief verband tussen de onderwerpen waarover de vragen gaan en goede overheidsmaatregelen. Niet veel mensen zullen eraan twijfelen dat de vragen over lichamelijke hulpbehoevendheid vooral gesteld worden met het oog op voor gehandicapten noodzakelijke maatregelen. Maar dat zegt niets over de legitimiteit van die vragen op zichzelf. Die moeten we ook op hun eigen merites beoordelen, los van verwachtingen over beleid. Trouwens, een goede statistiek maakt nog geen goed beleid. We kunnen ons ook niet helemaal verlaten op de regel die bij de statistiek geldt, dat de vragen nooit te ver moeten gaan, omdat ze dan te vaak onjuist of niet worden beantwoord. Het is heel goed mogelijk dat vanuit het belang van de statistiek toch andere conclusies worden getrokken dan vanuit het zelfstandig belang van de privacy. Nog daargelaten dat van de regulerende werking van die regel niet veel overblijft als het antwoorden door een strafsanctie afgedwongen wordt. Er is wel wat voor te zeggen de onderwerpen bij elke telling bij de wet vast te stellen. Dan zou telkens het aspect van de persoonlijke levenssfeer de aandacht krijgen die het verdient en op de juiste plaats: in het parlement. Perfectionisme Het is wel zeker dat vrees voor de steeds groeiende perfectie van het instrumentarium dat de overheid (of wie men dan ook als machtshebbers beschouwt) ter beschikking staat, de belangrijkste inspiratie is van het protest tegen de volkstelling. En er zit wel iets perfectionistisch in de 96 vragen, de honderden vierkanten en — last but not least — de plicht tot informatie. In het licht van dit protest wordt het kader waarin het parlement de Volkstellingenwet heeft behandeld wel wat eng. Een debat naar aanleiding van deze volkstelling waarin de fundamentele problemen die samenhangen met de verzameling van informatie over personen (of die informatie nu op naam staat of niet) zou niet misstaan hebben.
Aan de universiteit van Utrecht zal het „hora est'' na een promotie voortaan worden uitgesproken door mej. A. Kerkhof, 23.jaar, gekleed in de traditionele toga. Mej. Kerkhof bekleedt namelijk sinds 1 januari de functie van pedel van de universiteit. Zij solliciteerde als enige vrouwelijke kandidaat op een desbetreffende advertentie en werd aangenomen als eerste vrouwelijke pedel. Na haar middelbare school werkte zij o.a. als verkoopster.
politiek bijeengelezen
D'oor onze politieke redactie DEN HAAG, 28 jan. — „De twee Dreesen, een Hollands familiedrama" (Joop van Tijn), „het maakt niet zoveel verschil of mijn. vader lid wordt" (Drees jr.), „met Drees jr. is DS'70 een probleem geworden" (Vondeling). Een paar grepen uit de opinieweekbladen, die de affaire PvdA-Drees-DS'70 bijna allemaal belangrijk genoeg vinden om er uitvoerig aandacht aan te besteden. PvdA-voorzitter Vondeling is de zaak wel wat anders gaan beoordelen, blijkens zijn uitlatingen in de Haagse Post. Tilde hij een paar weken geleden nog niet zo zwaar aan het lijstaanvoerderschap van Drees jr., nu verklaart hij: „Zuiver electoraal gezien is een lijst die wordt aangevoerd door iemand die Drees heet, voor bijna iedere partij in Nederland een beetje een gevaar." De afscheiding vindt Vondeling nog steeds een onbegrijpelijke zaak. „Ik ben er nog altijd niet achter wat er nu eigenlijk aan de hand is geweest, vooral nu blijkt dat je de oorspronkelijke motieven die bijvoorbeeld Goedhart hebben bewogen, bij Drees nauwelijks terugvindt.'' Teleurstelling over de houding van de vakbondsleiders, die mede achtergrond is van de mogelijke
„ommezwaai" van de PvdA-top ten opzichte van de confessionelen, komt ook bij hem tot uiting: „Ik vind dat wij onvoldoende beloond zijn. Wij hebben ons solidair verklaard met de vakbeweging. Zij hebben ons trouwens gevraagd dat te doen. We hébben het gedaan. „En nu weigere;n de christelijke vakbonden toch om hun leden een stemadvies te geven. Dat stelt me wel teleur." Over de verklaring tegen de confessionele partijen komt er een nieuw beraad in de PvdA-leiding, maar de partijvoorzitter steekt er nu al vast (voor het congres) zijn. hand voor in het vuur dat deelneming van de PvdA aan een kabinet met de confessionelen is uitgesloten zonder stembusakkoord' voor de verkiezingen. KVP-lijsttrekker Veringa vindt hij een, aardige, geschikte man. .Maar politiek heeft hij nog weinig profiel. En hij zit natuurlijk weer in zo'n confessionele partij en dar. zit je altijd een beetje in de „het kan vriezen — het kan dooien-situatie". Zou dr. Vondeling er de kans voor krijgen, dan wil hij graag nog eens minister worden. „Als je de mensen hoort zeggen hij was een goede fractieleider, maar als minister heeft hij gefaald, dan zou je nog wel eens
het tegendeel willen bewijzen." Voor de Nieuwe Linie is het duidelijk dat het „Nederlandse welvaartssocialisme" in snel tempo verbrokkelt. Of Drees sr. nu overstapt of niet, bij de verkiezingen kan de weerslag van het „Drees-effect" groot zijn. „Emotionele en zelfs sentimentele aspecten zijn in dat geval doorslaggevender dan politieke. Dat kan trouwens ook min of meer gezegd worden van de oude heer Drees zelf, wat betreft zijn bezwaren tegen NieuwLinks en allerlei progressieve akkoorden." familiedrama Het Hollands familiedrama van de Dreesen krijgt zijn laatste bedrijf in een politieke vergaderzaal, verwacht Vrij Nederland. Het PvdA-congres „zal mokkend niet anders kunnen doen dan de profeet uit de Beeklaan nog eenmaal zijn zin te geven". „Het is een vervelend dilemma: Drees. potentieel stemmentrekker voor DS'70 lijmen met een knieval voor de KVP, of Drees laten gaan en daarmee de consequentie aanvaarden van eerder genomen besluiten? Het is niet gevaarlijk om te gokken op het eerste." Elseviers Weekblad meent dat de PvdA-leiding nu de gevolgen
op haar brood krijgt van de tolerantie over Nieuw-Links. „De meerderheid van de Nederlandse sociaaldemocraten prefereert gematigdheid en niet het extremisme van Nieuw-Links. Extremisme dat trouwens stoelt op verouderde dogma's." Mr. Hiltermann doet in hetzelfde weekblad „als belangstellend politicoloog" een aanval op CNV-voorzitter Lanser, die hij „ondermijning van onze democratische structuur" verwijt, naar aanleiding van diens advies aan PvdA' en de confessionele partijen om samen een regering te vormen: „De heer Lanser zal waarschijnlijk wel toegerust zijn met een kleurechte democratische gezindheid. Een parlementair democraat is hij echter kennelijk niet, en daardoor vermoedelijk ook geen verstandelijk democraat (..) want een der fundamenteelste beginselen van een parlementaire democratie luidt dat de regering het vertrouwen moet bezitten van een meerderheid van... de volksvertegenwoordiging. En ook werknemers dienen in beginsel alleen via volksvertegenwoordigers van hun fiducie of afkeer van coalitie te laten blijken." illusie Dat het in de Nederlandse politiek bij coalitieverming in belangrijke
mate om partijprogramma's zou gaan, is een illusie. Nu stembusakkoorden hoogstwaarschijnlijk niet gemaakt zullen worden en overleg over programma's zal uitblijven, lijkt het van politieke naiviteit te getuigen op grond van de vergelijking van verkiezingsprogramma's (zoals de christelijke partijen willen) tot een geloofwaardige partnerkeuze te komen. Dr. J. van Putten, politicoloog aan de Vrije Universiteit schrijft dit in een artikel in Socialisme en democratie. Bij de formatiebeslissingen in 1963 en 1967 heeft de partnerkeuze op niet-programmatische gronden plaatsgevonden als gevolg van het feit dat telkens een van de beide potentiële partners weigerde mee te spelen. Bij overleg over de programma's (als .men eigenlijk al voor elkaar gekozen heeft) kunnen de verschillen tot bijna nul worden gereduceerd. „De interpretatievrijheden zijn zo groot dat niemand het. verwijt zou kunnen weerleggen dat partnerkeuze zogezegd op grond van programmavergelijking in feite niets anders is dan een gerationaliseerde politieke keuze", aldus dr. Van Putten.
BRIEVEN Conflict Buma en hervormde kerk
Het artikel van mr. N. J. P. Giltay Veth in het nummer van 4 januari vereist nog wel een enkele kanttekening, in het kader van de voorlichting aan het publiek. 1. Aan het argumait dat de samenzang in de kerkdienst iets geheel anders is dan een al dan niet openbare „uitvoering" wordt wel heel lichtvaardig voorbijgegaan. Samenzang o.l.v. Wim Kan moet als vergelijkingsmatriaal dienen! Alsof er geen auteursrechten verschuldigd waren als Wim Kan er niet in slagen zou, zijn auditorium mee te krijgen. In het geval-Wim Kan is het de professional die verantwoordelijk is voor de uitvoering, inderdaad een uitvoering, tegen betaling toegankelijk. In de vrij toegankelijke kerkdienst zingen geen professionals voor zover de gemeente aan het woord is, en het is ook nog de vraag of een uit amateurs bestaand kerkkoor dat geen vergoeding krijgt de term „uitvoering" wettigt. 2. Als het Buma gelijk had, zou het uitgangspunt van de vergoeding moeten zijn: de keren dat het werk van een componist wordt uitgevoerd. Daarvan nu is bij kerkelijke liederen geen zinnig woord te zeggen. Van. de nieuwe liederen zullen er ongetwijfeld sommige „in" gaan, maar vermoedelijk zullen er ook melodieën zijn die in de praktijk vrijwel nooit gezongen zullen worden, om redenen die
moeilijk van te voren na te gaan zijn. Uiteraard heeft ook de tekst invloed, omdat liederen alleen worden gezongen wanneer de betrokken voorganger ze opgeeft, en hoe dit zal lopen is ook volstrekt onzeker. 3. Vergelijking met de roomskatholieke kerk gaat niet op, daar de nog altijd vrij nauwe binding aan het kerkelijk jaar een prognose veel eenvoudiger maakt, en vooral omdat de samenzang van de gemeente van oudsher in de protestantse kerken een essentiële betekenis had, in tegenstelling tot de hoofdzakelijk op de koorpraktijk gerichte rooms-katholieke kerkmuziek. 4. Al te lichtvaardig stelt de schrijver dat het „in wezen om een geldkwestie gaat". De door hem tussen aanhalingstekens overgenomen titel „auteur, componist en het lege collectezakje" suggereert op een boosaardige wijze een verband dat er niet is. Reeds alleen deze titel maakt het Buma tot een niet meer bonafide gesprekspartner en de inhoud van het ook door mr. Giltay Veth „kwaadaardig" genoemde artikel reduceert de hele materie tot een doodgewone anti-kerkrel, zoals er meer zijn. Daarbij blijkt de waarheid niet relevant. Dat de kerk een sterk functieverlies ondergaat, vermoedelijk mede aan zichzelf te wijten, dat het met de kerkelijke financiën niet zo best gesteld is, heeft allemaal met de principiële zaak niets te maken. In feite gaat het om de status van het Buma. De mening van de musici en tekstdichters zelf doet er voor het Buma dan ook niets toe. 5. In de hervormde kerk worden sinds 1938 gezangen gezongen van nog levende musici en tekstdichters en sindsdien ook in vele andere protestantse kerken. Vanaf 1952 is de hervormde kerk bezig met de voorbereiding van een nieuw gezangboek, de laatste jaren in nauw verband met andere protestantse kerken. Het is dan ook allang geen uitsluitend hervormde zaak meer, gelukkig. Het nieuwe is, dat op veel gröter schaal dan eerst eigentijdse dichters en musici medewerking verleenden, maar dit is geen principieel punt. Vanaf 1938 heeft de mogelijkheid bestaan om. met een volslagen onbearip. een kerkdienst een „uitvoering" te noemen en auteursrechten op basis van deze uitvoering te claimen. Maar het komt blijkbaar niet elk decennium voor. dat een felle haat tegen de kerk zich ontlaadt in dergelijke boosaardige absurditeiten. S. P. de ROOS Rotterdam Opleiding van leraren In NRC Handelsblad van 29 december 1970 besloot drs. J. P. Mentins ziin artikel Is nieuwe onleiding leraren zo ideaal? met: ,.Het is overigens jamm?' dat er niet gerent wordt over de positie en de garantie van deze nart-time docenten aan de oude m.o.instituten, voor wie het in veel gevallen niet eenvoudig om een bijverdienste is gegaan die nu zal wegvallen, maar om een wezenlijk deel van hun bestaan en dit i niet alleen in financieel,
maar ook in ideëel opzicht." Niet alleen vanuit de gezichtshoek van de docenten aan m.o.instituten is het jammer dat over hun toekomstige positie en garantie niet gerept werd; de studenten zijn er niet gelukkig mee dat de positie van de parttime docent aan een m.o.-instituut in feite nooit goed geregeld werd. Voor de m.o.-student in het algemeen betekent dit vaak een wisseling van docent en voor de m.o.-student pedagogiek in het bijzonder dat de scriptiebegeleiding in het gedrang komt. In een vergadering van docenten en studenten, ten getale van 260, van de akteopleiding pedagogiek m.o. afdeling Sittard van de „Leergangen" werd met verbazing vastgesteld dat o.a. door een onvoldoende rechtspositieregeling het m.o.-instituten in feite onmogelijk gemaakt wordt aan part-time opleidingen fulltime docenten aan te stellen. Gezien het feit dat m.o.-instituten voorlopig broodnodig zullen blijven om het voortgezet onderwijs van docenten té voorzien — het m.a.v.o. bijv. kampt met een aangetoond lerarentekort van ongeveer 1500 (!) — heeft genoemde vergadering op 9 december jl. er bij de minister en staatssecretaris van onderwijs 1 o.a. met klem op aangedrongen bedoelde rechtspositie te verbeteren. J. STEEN Hoensbroek V olkstelling Naar aanleiding van artikelen in NRC Handelsblad van 25 januari en volgende dagen, nog even (op de valreep) het volgende. Het is frappant dat alle voorstanders en alle officiële instanties die met de komende volkstelling te maken hebben, aan een van de belangrijkste bezwaren van de tegenstanders voorbij gaan. Dat bezwaar" is de open-en-blootheid van de hele zaak. Aan de ene kant zegt men dat het de overheid en de statistici hoegenaamd niet interesseert of meneer A wel of geen auto heeft, noch of een bepaalde Jan al eens onechtelijke kindertjes heeft verwekt. Als dit inderdaad het geval zou zijn, dan is er geen enkele reden om de tientallen vaak zeer indringende vragen van naam en toenaam te voorzien. Men zou ook met het verstrekken van naam en toenaam akkoord kunnen gaan, mits deze gegevens reeds door de verstrekker gescheiden worden van de verdere antwoorden. De personalia in één bus (of enveloppe) en de rest in een andere. Dan is er anonimiteit en dan zou ten minste 80 pet. van de tegenstanders er waarschijnlijk vrede mee hebben. Het gekoppeld houden van de naam aan de verdere gegevens, ter controle door medeburgers, bewijst, dat onze overheid ons niet vertrouwt. Dat is „des Pudels Kern" en dat is npu net datgene waartegen de meerderheid van de tegenstanders bezwaar heeft. F. GERZON Amsterdam
Toch wijs besluit
VOOR VELEN is het moeilijk om nieuws en commentaar niet dooreen te mengen, vooral Wanneer het om zaken gaat die hun hoog zitten. Blijkbaar was de medewerker van de NOS die een programma voor Spaanse arbeiders verzorgde, een van die mensen. Zijn eigen politieke mening kleurde kennelijk vaak zijn uitzendingen, en dat was tegen de instructies van de programmaleiding, die deswege een eind maakte aan haar betrekkingen met hem. Het zwakke punt in dit besluit was niet dat de programmaleiding geen politieke commentaar in haar uitzendingen duldt, maar dat zij blijkbaar tot haar stap was gekomen nadat de Spaanse ambassade haar er opmerkzaam had gemaakt dat de heer Calle politieke commentaar door zijn berichtgeving mengde. Zelf had de programmaleiding dat nooit ontdekt, omdat er, zoals namens de NOS is gezgd, „weinig mensen bij de NOS Spaans spreken". Er ontbrak dus iets aan de controle. Het is ongelukkig dat uitgerekend de ambassade van een land dat geen vrije pers kent, de NOS heeft moeten wijzen op een journalistiek ongewenste toestand. Als de heer Calle in zijn commentaar het lof van Franco gezongen had, zou de Spaanse ambassade waarschijnlijk haar mond hebben gehouden. Maar op zichzelf is het onjuist dat een rubriek die een niet politieke functie heeft, gebruikt wordt door het spuien van politieke commentaar — al is die commentaar op zichzelf nog zo goed en al zijn de politieke opvattingen en aandriften van de commentator nog zo onberispelijk, zoals met de heer Calle ongetwijfeld het geval is. Daarom zijn de protesten van de Nederlandse vereniging van journalisten en van de School voor journalistiek, die juist zeer scherp zouden moeten toezien op handhaving van de regel dat berichtgeving en commentaar gescheiden blijven, bedenkelijk. Maar gezien de tekortkoming van de programmaleiding, die onvoldoende controle oefende op haar eigen programma's, en gezien de pijnlijke interventie van de Spaanse ambassade, is het besluit van de raad van beheer van de NOS om de beslissing van de programmaleiding te herroepen een wijs besluit. Mits de heer Calle zich onderwerpt aan de regel dat politieke commentaar op een andere plaats gegeven moet worden dan in een niet-politieke rubriek. Niet omdat de Snaanse ambassade dat zo graag wil (want zij wil best commentaar in die rubriek, maar niet zijn commentaar), maar omdat die regel juist is. Trouwens: de beste nronaganda is nog altijd de droge, feitelijke, onversneden berichtgeving.