De Rotterdamse onderzoekers dr. B.J. Scholte, dr. H.R. de Jonge, dr. J. Bijman en dr. D. Valerio (TNO, Rijswijk) zijn van plan het messenger -RNA dat door het CF -gen wordt gecodeerd in een retrovirus te kloneren. Die virussen moeten het DNA in in vitro gekweekte darmepitheelcellencellen van een CF -patiënt brengen. Ze gebruiken het DNA van iemand die niet aan CF lijdt. Wanneer het ingebrachte gen actief is, zouden er in plaats van cellen met CF gezonde cellen waarneembaar zijn. Dit experiment is een hulpmiddel om het CFgen en de functie van het genprodukt te identificeren. Dit experiment is, op langere termijn, een stap op weg naar gentherapie tegen cystische fibrose. De volgende stap is de ontwikkeling en het uittesten van een proefdiermodel. Pas daarna zijn de eerste proeven op CFpatiënten mogelijk, maar die zullen nog jaren op zich laten wachten. Het Rotterdamse onderzoek naar cystische fibrose is ingebed in een veel groter project over zouttransport
door membranen. Onderzoekleider dr. H.R. de Jonge werkte oorspronkelijk aan diarree. Onder invloed van de enterotoxinen die diarreeveroorzakende bacteriën afscheiden, worden de chloridekanaaltjes in de darmen hyperactief. De patiënt loopt het gevaar uit te drogen. In ontwikkelingslanden is diarree, vooral bij kinderen, vaak een dodelijke aandoening. Bij CF -patiënten worden de chloridekanaaltjes ook niet door diarreebacteriën geactiveerd. De hypothese is nu dat dragers van één gen ook al beter bestand zijn tegen diarree omdat ze toch wel een flink aantal kreupele chloridekanaaltjes bevatten, waar ze in het dagelijks leven overigens geen last van hebben. Dit zou dan het evolutionair voordeel van het dragen van één CF -gen zijn. Overigens zijn er tegenwoordig meer aanwijzingen dat erfelijke aandoenigen zich in de bevolking weten te handhaven omdat er ook evolutionaire voordelen aan verbonden zijn. Dragers van het gen voor sikkelcelanemie zijn bijvoorbeeld minder gevoelig voor malaria; bij suikerzieken komen minder misgeboorten voor.
"CF en diarree". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1989/09/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031530:mpeg21:p029
"NRC Handelsblad". Rotterdam, 1989/09/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031530:mpeg21:p029
c ystische fibrose is een erfelijke ziekte waarvan genezing vooralsnog niet mogelijk is. Een patiënt met cystische fibrose (CF) lijdt vanaf zijn geboorte aan ademhalingsmoeilijkheden en spijsverteringsstoornissen. Het slijm in de longen is dik en wordt daardoor niet snel genoeg ververst. De longblaasjes worden afgesloten en er ontstaan makkelijk bacteriële infecties. De spijsvertering verloopt moeilijk doordat de pancreas weinig spijsverteringsenzymen uitscheidt, terwijl ook het darmslijm te dik is. Men kan niet van cystische fibrose genezen, er bestaat alleen symptoombestrijding. In perioden van slijmophoping moeten fysiotheraSiten of daarin geoefende familieen het slijm 'uit de luchtwegen kloppen'. Ter stimulering van de spijsvertering slikken de patiënten pillen met pancreas-enzymen. Door de regelmatige luchtweginfecties zijn dikwijls antibioticakuren noodzakelijk. Een aanhoudende infectie door resistente bacteriën is meestal de uiteindelijke doodsoorzaak, die voor de helft van de patiënten voor het 25ste levensjaar komt. CF-gen Zoals gezegd is cystische fibrose een erfelijke ziekte. Om een therapie te ontwikkelen is kennis over het CFgen onontbeerlijk. Die kennis ontbrak tot nu toe omdat men niet wist waar het gen dat cystische fibrose veroorzaakt voor codeert, terwijl ook onbekend was waar het gen precies op zijn chromosoom lag. Drie weken geleden, op donderdag 24 augustus, lekte het nieuws uit dat twee onderzoeksgroepen in Toronto en Michigan het CF -gen hadden ontdekt. Ook voor een twintigtal onderzoekers en klinisch genetici van de Rotterdamse Erasmusuniversiteit brak toen een spannende tijd aan. Op initiatief van prof.dr. H. Galjaard probeert sinds 1986 een groep, nu onder leiding van dr. H.R. de Jonge, te achterhalen wat er bij CFpatiënten precies mis gaat. Twee defecte genen Eén op de dertig Nederlanders is drager van een gen met een defect dat CF kan veroorzaken. Bij één defect gen is het andere in orde an dat voorkomt het optreden van de ziekte. CF is dus een zogenaamd recessief overervende ziekte en treedt alleen op bij een kwart van de kinderen waarvan zowel de vader als de moeder drager van een defect gen zijn. Eén op de 3600 geboorten in Nederland betreft een CF -patiënt. Het genetisch onderzoek van families waarin cystische fibrose voorkomt is geconcentreerd in klinisch
genetische centra in Groningen en Rotterdam. Sinds eind 1985 wist men dat het gen voor cystische fibrose op de lange arm van chromosoom 7 ligt. In de daarop volgende jaren werd het gen steeds nauwkeuriger gelokaliseerd. Zo nauwkeurig, dat een betrouwbare prenatale diagnostiek in een vroeg stadium (rond de tiende week) van de zwangerschap al mogelijk was. Volgens dr. D. Halley, in Rotterdam verantwoordelijk voor de DNA -diagnostiek, werden daar tot nu toe 43 prenatale diagnosen verricht waarvan de meeste een betrouwbaarheid van meer dan 99% hadden. De methode berust op een vergelijking van DNA -patronen van de foetus met die van de ouders en van een eerdere CF-patiënt in de familie.
Binnen families waarin al CF voorkomt was met deze methode ook al het aantonen en uitsluiten van dragerschap mogelijk, bijvoorbeeld bij gezonde broers en zusters van CFpatiënten. Dragerschapsbepal ing De beperking ligt tot nu toe in de afhankelijkheid van DNA van een eerdere patiënt. Als de patiënt overleden is en er geen DNA meer beschikbaar is voor analyse, kan deze methode niet worden toegepast. Nauwkeurige dragerschapbepaling in families waarin geen CF -patiënt voorkomt is dus nog niet mogelijk. In die gevallen kan alleen een kansberekening worden uitgevoerd. Dinsdag 23 augustus citeerde het persbureau Reuters 'bronnen in de
buurt van de onderzoekers' die meldden dat groepen onder leiding van dr. Francis Collins van de University of Michigan in Ann Arbor en van dr. Lap-Chee Tsui van het Hospital for Sick Children in Toronto het gen voor cystische fibrose hadden geïdentificeerd. De onderzoekers zelf wensten geen commentaar te geven. Dit is gebruikelijk in de wetenschap, omdat voortijdige ruchtbaarheid de publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift in gevaar brengt. Een dag later gaven Tsui en Collins, na ruggespraak met het wetenschappelijk weekblad Science en hun patentbureau, toe aan de druk van de media en werden er voor de volgende dag persconferenties in Washington en Toronto aangekondigd. Privé-jets
vervoerden de onderzoekers tussen beide plaatsen. Deze algehele opwinding was buitengewoon ongelukkig voor dr. Jan Bijman van de Rotterdamse groep. Precies die donderdag had hij in Toronto een afspraak met Tsui. Die viel grotendeels in het water. Bijman was gekomen om eerdere afspraken over het gebruik van het gen uit te werken. Drie manuscripten Maar de gebeurtenissen achterhaalden de plannen. Bijman kreeg de bacterie waarin het gen gekloneerd is niet mee. Tsui zei, in een ontmoeting die nauwelijks een kwartiertje duurde en die onderbroken werd door telefoontjes en binnenlopende mensen, dat de kloon helemaal niet
in Toronto was. Alleen de groep van Francis Collins in Ann Arbor beschikte erover. Die groep heeft een naam te verliezen op het gebied van het opsporen van genen in stukken chromosoom met een lengte van honderduizenden basen en heeft belangrijke bijdragen geleverd aan de identificatie van het CF-gen. Bijman kreeg ook geen kopieën mee van de drie manuscripten die het Amerikaanse tijdschrift Science uiteindelijk op 8 september publiceerde, hoewel medewerkers van Tsui in naburige kamers als razenden zetproeven zaten te corrigeren. Het thuisfront in Rotterdam mopperde, maar berustte noodgedwongen. Hoewel er experimenten startklaar staan die alleen wachten op aankomst van het gen. Uit de Science van 1 september werd al duidelijk waarom Bijman met lege handen uit Toronto moest vertrekken. De ontdekking van het CF-gen heeft een grote maatschappelijke, wetenschappelijke en wellicht ook commerciële betekenis. Cystische fibrose is de meest voorkomende recessief overervende ziekte onder mensen van het Kaukasische (blanke) ras. De vondst van het CF-veroorzakend gen betekent een doorbraak voor de
diagnostiek en, op langere termijn, mogelijk voor de therapie. Wetenschappelijk gezien is de ontdekking niet alleen belangrijk omdat het een van de eerste gevonden genen is waar gericht naar gezocht is. Even belangrijk is de gebeurtenis voor het wereldje van de genenonderzoekers. Een andere, concurrerende groep, die van dr. Robert Williamson van het Londense St Mary's Hospital publiceerde namelijk anderhalf jaar geleden in Nature een voorzichtig artikel: hij had een kandidaat voor het CF -gen gevonden. Williamson was iets te enthousiast en de redaktie van Nature deed er een schepje bovenop. Iedereen dacht dat de race gereden was. Enkele groepen stopten daarop met hun speurtocht naar het CF -gen. Een half jaar later moest Williamson toegeven dat hij niet het juiste gen te pakken had en kwamen de verwijten van de vakgenoten los. Test voor dragerschap Aan een test voor dragerschap is geld te verdienen. De instituten in Toronto en Michigan werkten aan de patentaanvragen toen het nieuws over de ontdekking uitlekte. In alle haast werden die afgewikkeld. Men vreesde de te vroege publiciteit omdat dit verlening van het patent in de weg kan staan. Ook de redaktie van het tijdschrift Science moest handelen. Na de opwinding rond de koude kernfusie en de supergeleiding bij hoge temperatuur dreigde opnieuw wetenschappelijke resulta~
vervolg op pagina 2
Taaislijmziekte
vervolg van pagina 1 ten via persconferenties bekend te worden. Daar houden de redakties van de wetenschappelijke tijdschriften niet van. Op persconferenties kan iedereen van alles beweren. Voordat echter een wetenschappelijk tijdschrift een artikel publiceert, wordt het door vakgenoten kritisch bekeken. Vaak is voor publikatie een herziening vereist. Vanwege de patentbelangen en om de publikatie in Science te redden werden er strikte afspraken gemaakt over de gegevens die vooraf mochten worden vrijgegeven. De op doorreis zijnde Bijman werd daar in zekere zin het slachtoffer van. Een schrale troost is dat Science de artikelen in record tempo, binnen vijf weken na acceptatie van het manuscript, hèeft gepubliceerd. De oude naam voor cystische fibrose is taaislijmziekte. De oorzaak van het dikke slijm bij CF-patiënten is lang onduidelijk gebleven. De ontrafeling van het mechanisme werd nog gecompliceerder toen men vond dat er ook met de zweetklieren van CFpatiënten iets mis is. Op basis daarvan is een zweettest ontwikkeld die een aanwijzing geeft of iemand aan cystische fibrose lijdt. De zweetcellen van CF-patiënten scheiden teveel water en zout uit, de luchtwegcellen geven juist te weinig af. Ionenkanalen Cellen scheiden ionen uit via kanaaltjes in de omhullende celmembranen. Die ionenkanalen kunnen selectief open en dicht gaan. Ieder kanaal wordt gevormd door een relatief groot eiwitmolekuul. Bijna iedereen is het er tegenwoordig over eens dat CF wordt veroorzaakt doordat er iets mis gaat bij het open en dicht zetten van die kanaaltjes. De meeste aandacht gaat daarbij uit naar de chloride kanalen — voor natrium-, kaliurn- en calciumtransport bestaan andere kanalen, waarover echter nog niet zoveel bekend is. Aangezien de kanaaltjes in de longen door andere hormoonachtige stoffen worden gereguleerd dan die in de zweetcellen is het mogelijk dat dat ene celsysteem teveel uitscheidt, terwijl het andere celtype te weinig afgeeft. De regulerende hormonen, catecholaminen en acetylcholine, activeren een enzym, eiwitkinase, dat daardoor een fosfaatgroep aan het chloridekanaaleiwit zet. Dat is het chemische signaal voor het kanaaltje om chloride-ionen door te laten. De energie ervoor komt van ATP, een bekende biochemfsche energieleverancier. De fysiologen onder de Rotterdamse onderzoekers kunnen de chloridekanaaltjes afzonderlijk bestuderen. Ze verwijderen een klein stukje uit het membraan en manipuleren het zo dat het de punt van een dunne pipet afsluit. De normale binnen- en buitenkant van het membraan blijven zo van elkaar gescheiden. Na vaststelling of er een chloridekanaal in het preparaat aanwezig is, zijn nauwkeurige elektrofysiologische en biochemische experimenten mogelijk. Bij bestudering van de chloridekanaaltjes van CF-patiënten is gebleken
dat die biochemisch, met eiwitkinase en ATP, niet open zijn te krijgen. Met elektrische stimulatie lukt het echter wel. Dit wijst erop dat bij CF -patiënten de kanalen zelf niet kapot zijn. Als het defect al in het kanaaleiwit zit, moeten we het dicht bij de plaatsen zoeken waar de eiwitkinase met het kanaaleiwit reageert. Tot nu toe was een andere mogelijkheid, die van een intermediair eiwit, met een functie tussen het eiwitkinase en het kanaaleiwit, niet uitgesloten. Trans membraaneiwit Aan die onzekerheid is door het werk van Tsui en Collins een eind gekomen. Het CF-gen is erg lang en ingewikkeld. Het bestaat uit ongeveer 250.000 basen waarvan 24 verspreide delen, bij elkaar slechts 4440 basen, eiwitcoderend DNA zijn. Het eiwit dat op basis van het gen wordt gemaakt is 1480 aminozuren lang. De gevonden aminozuurvolgorde lijkt sterk op die van andere transmembraaneiwitten. Tsui, Collins, en de inmiddels aan het rijtje belangrijke onderzoekers toegevoegde John Riordan, hebben ook gevonden wat bij 70% van de CF -genen de afwijking is — er ontbreken drie opeenvolgende basen waardoor het aminozuur fenylalanine, dat op positie 508 in het eiwit
hoort te zitten, niet wordt ingebouwd. De onderzoekers proberen nu ook de overige CF -veroorzakende afwijkingen te vinden. De ontbrekende fenylanaline is onderdeel, zo vermoedt men, van de bindingsplaats van ATP, maar ligt ook vlak bij het gebied waar eiwitkinase bindt. CF -patiënten kampen dus waarschijnlijk met chloridekanalen die geen energie krijgen om hun werk te doen. Dit gegeven zal ongetwijfeld een speurtocht naar een geneesmiddel dat de energieleverantie herstelt in gang zetten. Diagnose Er zijn verschillende afwijkingen aan het CF -gen mogelijk. De belangrijkste afwijking komt in 70% van de gevallen voor. Als beide ouders drager van dit afwijkend CF -gen zijn (de kans daarop is 70% van 70%, ongeveer de helft) is wordt binnenkort gemakkelijk om de afwijking bij de foetus prenataal vast te stellen. Prenatale diagnostiek bij de foetus van de andere drager-ouders is pas mogelijk als ook alle andere mutaties van het CF -gen zijn vastgesteld. Die voorwaarde moet ook vervuld zijn voor er een algemeen toepasbare dragerschapsbepaling mogelijk is. Tsui verwacht dat het binnen twee jaar zover zal zijn.
Schematisch model van het chloridekanaaleiwit in het membraan. Het eiwit bestaat uit één lange aminozuurketen. Twaalf delen van de keten zijn gewonden tot cilinders die in het membraan de wanden van het chloridekanaal vormen. Normaal liggen ze in een cirkel, maar voor een beter overzicht is er hier een halve cirkel van gemaakt. Het membraan heeft een polaire buitenkant en een apolaire binnenkant. De eiwitcilinders moeten daarom speciale eigenschappen hebben om in het membraan te passen. Waar ze met de binnenkant van het membraan contact maken, moeten apolaire aminozuren zitten; raken ze de buitenkant dan zijn polaire aminozuren gewenst. Op drie plaatsen is de keten tot kluwens gewonden. Twee ervan (gearceerd) bieden een bindingsplaats aan ATP. Potentiële aangrijpingsplaatsen voor het enzym eiwitkinase zijn aangegeven met zwarte en witte driehoekjes. De plussen, minnen en cijfers staan voor elektrische ladingen op het eiwit. Dit model is gemaakt op basis van de zojuist ontrafelde basenvolgorde van het CF-gen. (bron: Science).
"Taaislijmziekte is niet te genezen, maar nu wel te voorkomen Wim Köhier". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1989/09/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031530:mpeg21:p029
De opstelling waarmee Rotterdamse elektrofysiologen individuele chloridekanaaltjes in een membraan bestuderen. Met behulp van een microscoop en microbesturingsapparatuur wordt een klein stukje van het membraan in de punt van de pipet vastgezet. Daarna kunnen er biochemische en elektrische experimenten worden uitgevoerd.
"De opstelling waarmee Rotterdamse". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1989/09/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031530:mpeg21:p029
INHOUD Dunning over negatieve uitkomsten / Reken maar / Brieven / agenda Nederlandse onderwijzers in Londen / Korte berichten w Freuds erfenis / Geen nieuwe /* schoolstrijd / Universitaire ■ werving 5 Weg met de onvoldoendes / Huiswerk maken / Zweedse leraar onbegrepen
"Advertentie". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1989/09/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031530:mpeg21:p029
Jan Libbenga
In de wetenschap gaat men meestal uit van goed vertrouwen — fraudeurs lopen op de duur toch tegen de lamp. Toch lijkt het erop dat het aantal wetenschappelijke fraudes toeneemt.
is het verbeelding of is het aantal gevallen van wetenschapsfraude de laatste jaren sterk gestegen? En als dat zo is, wat kan er dan tegen gedaan worden? Deze vragen stonden centraal op een onlangs gehouden hoorzitting van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden in Washington D.C. 'We verwachten de grootste integriteit van wetenschappers en zijn verbijsterd als dat vertrouwen wordt geschonden', verklaarde de afgevaardigde Robert A. Roe. 'Wetenschappelijke fraude wordt, ondanks de grote risico's die daaraan verbonden zijn, tegenwoordig vaker gemeld dan vroeger', weet getuige-deskundige Robert M. Andersen van de National Science Foundation. 'Op "het totale wetenschapsbudget stelt het echter nauwelijks iets voor.' Over de precieze omvang van het verschijnsel is nog maar weinig bekend. De National Institutes of Health (NIH), de door de federale overheid gesubsidieerde onderzoeksinstellingen op het gebied van de gezondheidszorg, bekijken 77 mogelijke gevallen van wetenschappelijke fraude, de National Science Foundation acht. Twee organen, het Office of Scientific Integrity (OSI) en het Office of Scientific Integrity Review (OSIR), komen met beleidsadviezen. Andersen: 'Iedereen is het erover eens dat de bij fraude betrokken personen en instanties zoveel mogelijk beschermd moeten worden. Dat geldt zowel voor de beschuldigden als degenen die de fraude aan de kaak stellen. Zolang affaires worden onderzocht, mogen de namen van de beschuldigden niet genoemd worden.' Wetenschapsfraude is, zo meent Andersen,
een nogal zwaar begrip. Hijzelf geeft liever de voorkeur aan de term 'scientific misconduct' (wanbeheer). De scheidslijn tussen opzettelijke vervalsing en onopzettelijk zelfbedrog blijft namelijk erg vaag: sommige onderzoekers zijn zozeer overtuigd van de geldigheid van hun theorie dat ze afwijkende onderzoeksresultaten niet willen accepteren. 'Wetenschapsfraude is eigenlijk al zo oud als de weg naar Rome', zegt Andersen en wijst op twee dikke boekwerken in zijn kantoor. De Griekse astronoom Claudius Ptolemaeus ontleende een belangrijk deel van zijn 'waarnemingen' aan werken van de bibliotheek van Alexandria, sommige van Galileo's experimenten zijn nimmer herhaald, de Engelse natuur- en scheikundige John Dalton rapporteerde over experimenten die hij volgens scheikundigen nooit gedaan kan hebben. Gregor Mendel, de Oostenrijkse monnik die door zijn kruisingsproeven met erwten de grondslag heeft gelegd voor de erfelijkheidsleer, publiceerde cijfers die achteraf in elk geval onvolledig bleken te zijn. Ook de Amerikaan Robert Millikan, die de Nobelprijs kreeg voor zijn methode om de elektrische lading van een elektron te bepalen, zou met onderzoeksresultaten hebben gesjoemeld, zo suggereerde wetenschapshistoricus Gerald Holton enkele jaren geleden. Het is niet zeker of het in al deze gevallen om echte fraude gaat. Een curieus geval van zelfbedrog was bijvoorbeeld de ontdekking van de zogenaamde N-stralen door René Blondlot in 1901. Volgens deze Franse fysicus zou een zeer hete platinumdraad onder bepaalde omstandigheden een straling afgeven, die op een wit scherm zichtbaar kon worden gemaakt. Andere wetenschappers namen nadien dezelfde straling waar in de buurt van magnetische velden en in chemicaliën. Het Britse blad Nature kwam het (zelf)bedrog uiteindelijk op het spoor: de N-stralen bleken weinig meer te zijn dan hersenschimmen en aan de wetenschappelijke carrière van Blondlot kwam abrupt een einde. Rotte appels Negen jaar geleden heeft het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden al eens een hoorzitting aan wetenschapsfraude gewijd. Overheidsmaatregelen zijn toen niet genomen. De meeste wetenschappers meenden
namelijk dat het om indicentele gevallen ging en rotte appels had je overal. Juist op dat moment kwamen echter nieuwe fraudegevallen aan het licht bij de universiteiten van Harvard en Yale. Daar is het niet bij gebleven. Vijf jaar geleden werd bekend dat de talentvolle jonge wetenschapper Robert Slutsky van de medische faculteit van de Universiteit van Californië in San Diego in drie publikaties gebruik had gemaakt van gefingeerde gegevens en collega's zonder hun toestemming als mede-auteurs van zijn manuscripten had opgevoerd. In januari 1987 werden in Nature 47 onderzoekers van twee vooraanstaande onderzoeksinstellingen openlijk beschuldigd van medeplichtigheid aan fraude. Zij hadden hun naam verbonden aan de manuscripten
van de cardioloog dr. John Darsee, die in 116 artikelen een groot aantal experimenten beschreef die onmogelijk kunnen zijn uitgevoerd. Zelfs niet-deskundigen ontdekten in de manuscripten van de hartspecialist, die naar Harvard was gehaald wegens talent en hard werk, een groot aantal aperte onjuistheden. Negen belangrijke publikaties moesten publiekelijk worden ingetrokken. Darsee klaagde bij zijn berechting dat blinde ijver hem tot vervalsing had aangezet. Volgens Andersen zijn het de publikatiedruk en wetenschappelijke eerzucht die fraude in de hand werken. Het publiceren van onderzoeksresultaten is van vitaal belang voor carrière of subsidie. Andersen: 'Daaraan gekoppeld is de behoefte van wetenschappers aan wetenschappelijke erkenning, zeg maar het Nobel-syndroom.
Daar is niets verkeerds aan, het is wat onderzoekers motiveert, maar het is een grotere rol gaan spelen. Denk maar eens aan de experimenten van Fleischmann en Pons met koude kernfusie in zwaar water. Het zou best eens kunnen zijn dat zij hun haastige conclusies hebben getrokken om zo snel mogelijk onderzoeksfondsen te kunnen claimen. Wetenschapsklimaat De Academie voor Wetenschappen stelt momenteel een onderzoek in naar veranderingen van het wetenschapsklimaat. Daaruit zouden belangrijke conclusies kunnen worden afgeleid.' Andersen constateert dat fraude in elke tak van wetenschap voorkomt. 'Misschien nog het minst bij wiskunde, omdat een formule die werkt natuurlijk sowieso bruikbaar
is. Bij fysica hebben menselijke waarneming en machines een controlerende functie. Bij geneeskunde is het gevaar voor zelfmisleiding het grootst. Het probleem is dat als je een theorie hebt ontwikkeld je die het liefst zo snel mogelijk bevestigd wilt zien. Zelfbedrog is nooit helemaal uit te sluiten in de wetenschap; ik zou dat zeker geen fraude willen noemen.' Wetenschapsfraude is tot nu toe eigenlijk alleen schadelijk gebleken voor instanties en personen die er direct of indirect bij betrokken zijn. De organisatie van Anderson, de National Science Foundation, verschaft fondsen voor onderzoek aan scholen en universiteiten. Van de 37.000 subsidie-verzoeken zijn er vorig jaar 16.000 gehonoreerd. 'Het is onze taak om erop toe te zien dat die fondsen goed besteed worden', zegt Andersen. Wetenschappers zijn het echter niet eens over de wijze waarop wetenschapsfraude zou kunnen worden aangepakt. Andersen concludeert dat zelf-corrigerende mechanismen als herhaling van experimenten en peer review, een oordeel van deskundigen en gelijken uit hetzelfde vakgebied, op zich geen waarborg zijn tegen fraude. Experimenten kunnen wegens hoge kosten niet altijd herhaald worden en van tijdschriften kan niet worden verlangd dat zij elk detail verifiëren. Tijdens de hoorzittingen van het Huis van Afgevaardigden is echter opnieuw aangedrongen op een soort wetenschappelij k accountantsonderzoek. Een onafhankelijke commissie van oud-wetenschappers zou wetenschappelijke manuscripten op onzorgvuldigheden moeten kunnen controleren. Efraim Racker, hoogleraar aan de Cornell Universiteit in de staat New York, schreef echter in Nature dat een dergelijke controle weinig zin heeft omdat 'fraudeurs slimme manieren zullen weten te verzinnen om het bedrog te verbergen. Het zal bovendien erg lastig worden om onderscheid te maken tussen beoordelingsfouten en systematische verdraaiing van feiten.' Er zullen, zo vindt Andersen, in elk geval universele gedragscodes moeten komen. Er bestaat bijvoorbeeld geen meldingsplicht voor fraude. Uit angst voor juridische sancties worden fraudegevallen nogal eens verzwegen. Het Massachusetts Institute of Technology (MIT) in Boston zette nog niet zo lang geleden een frauderende wetenschapper op
straat en verzuimde na te gaan of er nog meer onderzoekers bij de zaak betrokken waren. Andersen meent dat voorzichtig moet worden omgesprongen met maatregelen als het intrekken van fondsen en oneervol ontslag. Wetenschappers die zich schuldig hebben gemaakt aan milde vormen van fraude zouden volgens Andersen moeten worden heropgeleid, omdat zij anders niet meer aan werk zullen komen. Whistleblowers De onderzoekers die die de fraude aan de kaak stellen ('whistleblowers') zullen eveneens moeten worden beschermd, omdat zij het middelpunt van ongewilde controverses kunnen worden. Al ontslaat hen dat nog niet van de plicht om te verschijnen voor onderzoekcommissies, zo meent Andersen. 'Niet elke beschuldiging hoeft correct te zijn en evenmin handelt elke onderzoeker uit onzelfzuchtige motieven.' Ook zal gekeken moeten worden naar de mogelijkheid om onderzoeksinstanties tegen de gevolgen van wetenschapsfraude te beschermen. Wanneer zij de juiste procedures hebben gevolgd, zouden volgens Andersen subsidies niet mogen worden ingetrokken. Advocate Barbara Mishkin vindt dat dit ook zou moeten gelden voor wetenschappelijke tijdschriften om er zeker van te zijn dat elk artikel door referaten wordt gelezen. Daniël Koshland van Science en zijn collega John Maddox van Nature vonden dat overdreven; zij menen dat door instanties inmiddels voldoende maatregelen zijn genomen ter voorkoming van fraude.
"Tussen bedrog en zelfbedrog". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1989/09/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031530:mpeg21:p029