VOORDAT VEENMAN U EEN C0PIER ADVISEERT. WORDT EERST EEN KOPIE GEMAAKT VAN UW VERLANGLIJSTJE. r □ Ja, informeer mij over het Veenman assortiment copiers. Naam bedrijf: T T.a.v.: Adres: Postcode/Plaats: Telefoon: ~1 I I " I ~ I - I In een open envelop zonder postzegel sturen aan: Veenman, Antwoordnr. 1037,3000 VB Rotterdam, fax (010)458 4250. Directe informatie? (010)458 32 32. Veenman: Lylantse Baan 11, Capelle a/d IJssel en in Amsterdam, Eindhoven en Zwolle. Dat lijstje gaan we vervolgens samen met u serieus bestuderen om de juiste copier te kiezen, die precies past bij uw wensen. Veenman is niet alleen groot als het om grote copiers gaat, die op topsnelheid magnifieke A4 kopieën produceren of met bijna dezelfde snelheid soepeitjes A3 verwerken. Veenman is vooral groot in het lederen van de juiste apparatuur voor elk bedrijf en iedere situatie. Wat hebt u immers aan een copier vol toeters en bellen, als die niet de juiste oplossing voor uw probleem blijkt te zijn? Daarom begint elk contact met Veenman niet met verkoop, maar met advies. Advies ter plaatse, dus in uw bedrijf. Zodat we precies weten wat u en anderen van de nieuwe copier verwachten. Vervolgens kiezen we uit het brede Veenman assortiment het juiste type copier èn de juiste uitvoering, installeren 'm en vertrekken niet eerder, voordat alles feilloos werkt. Daarna staat het fijnmazig landelijk service-net van Veenman garant voor minimale service-tijden, dus maximale produktiviteit. Ontdek hoeveel méér een leverancier als Veenman voor uw bedrijf kan betekenen en vraag informatie aan. MEBtiman L T IS BETER ALS ER VEENMAN OP STAATS J
NRC Handelsblad
- 20-09-1989
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrechtelijk beschermd. Op dit object rust auteursrecht.
- Krantentitel
- NRC Handelsblad
- Datum
- 20-09-1989
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Nieuwe Rotterdamse Courant
- Plaats van uitgave
- Rotterdam
- PPN
- 400367629
- Verschijningsperiode
- 1970-...
- Periode gedigitaliseerd
- oktober 1970-1994
- Verspreidingsgebied
- Landelijk
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 296
- Jaargang
- 19
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
Advertentie
VELDWERK BETER WERK?
Sander Kooistra
Over de omvang van de werkgelegenheid in ons land weten we relatief veel. We hebben cijfers over het aantal full-time banen, over deeltijdwerk, over het aantal vrouwen dat betaalde arbeid verricht, noem maar op. Daarentegen weten we verbazend weinig over de inhoud van al die banen. Wordt de baan van de gemiddelde werknemer meer belastend, of juist minder? Vindt hij of zij het werk interessanter worden, of juist niet? De mogelijkheid om zelfstandig besluiten te nemen over de wijze waarop wordt gewerkt en de doelen die moeten worden gehaald, neemt die nu toe of af? Hebben mensen profijt van hun diploma's, of niet? Over die kwesties wordt veel gefilosofeerd, vooral door mensen die iets willen zeggen over de invloed van de technologische ontwikkeling op de maatschappij. Allerlei theorieën doen de ronde van het genre 'door de technologische ontwikkeling zal de kwaliteit van de arbeid toenemen'. Stijgt de kwaliteit van het werk in ons land? Wie op de eigen werkplek om zich heen kijkt, weet hoe moeilijk het is die vraag te beantwoorden. Vaak profiteren bepaalde groepen werknemers duidelijk van een reorganisatie of een moderniseringsproject. Maar even zo vaak zijn andere groepen de klos: hun werk verdwijnt, hun baan wordt meer belastend, of juist minder interessant. Hoe pakt de optelsom van deze tendensen uit? We weten er nauwelijks iets van. Hoe moet je de kwaliteit van het werk eigenlijk meten? Je kunt natuurlijk aan werknemers gaan vra;en hoe zijzelf oordelen over hun aan, het zogenaamde belevingsonderzoek. Maar dat levert altijd dezelfde resultaten op: steevast verklaart tweederde van de ondervraagden zich tevreden tot zeer tevreden. Weinig mensen uiten kritiek op hun eigen baan. Want ja, hoe moet je het volhouden om steeds maar weer naar je werk te gaan wanneer je (te veel) sombere gedachten toelaat over je werkplek? Deze zomer heeft de Nijmeegse professor Huijgen een onderzoek gepubliceerd dat poogt objectievere gegevens aan te dragen over „de kwalitatieve structuur van de werkgelegenheid in Nederland". Het is al het derde onderzoek in een serie. Daardoor hebben we nu gegevens over de 'functieniveau-structuur' in de peiljaren 1960, 1977 en 1985. De onderzoekers onderscheiden een zevental functieniveaus, van trede 1 (ongeschoolde arbeid) tot en met trede 7 (gespecialiseerde arbeid op academisch niveau). Alle beroepen uit de tweejaarlijkse Arbeidskrachtentelling zijn ondergebracht in één van die zeven niveaus. Vervolgens kan worden onderzocht hoe het werknemersbestand in een peiljaar is verdeeld over die zeven niveau's, en of het gemiddelde ten opzichte van de vorige peiling is gestegen of gedaald. Die methode kan natuurlijk nooit een compleet beeld geven van de ontwikkelingen in de kwaliteit van de arbeidsplaatsen. Immers, daarvoor is niet alleen van belang hoe een beroep globaal wordt ingeschaald, maar ook op welke wijze in bedrijven invulling wordt gegeven aan dat beroep. Een chauffeur kan in het ene bedrijf meer autonomie en een veel prettiger
werkomgeving hebben dan in het andere. Het onderzoek blijft te algemeen om dat soort verschillen te meten. Toch levert het een reeks gegevens op, die tot nadenken stemmen. Volgens het rapport is het gemiddelde functieniveau van de werknemers tussen 1977 en 1985 fors gestegen. Dat lijkt de stelling te ondersteunen dat de inhoud van het werk in ons land over de hele linie vooruit gaat. Maar bij nadere analyse blijkt die vooruitgang geheel te danken aan de ontwikkelingen in de kantoorarbeid (onder employees). Het gemiddelde functieniveau van de mensen op de werkvloer (handarbeiders) bleef ook in de periode 19771985 dalen, zij het minder sterk dan daarvoor. aardoor werd die achteruitgang veroorzaakt? Schrik niet: vooral door de toename van het aandeel van het ongeschoolde werk onder handarbeiders. Vergeleken met 1977 is in 1985 het aandeel van de ongeschoolde functies in het totale werknemersbestand iets opgelopen, van 8,4 tot 8,7 procent. Maar binnen de groep handarbeiders steeg het aandeel van de ongeschoolden veel sterker, van 17,1 tot 19,5 procent. Een toenemend deel (in 1985 ruim 55 procent) van de handarbeiders zit in de twee laagste functiegroepen, ongeschoold en halfgeschoold werk. Geen indicatie dat de inhoud van het werk van handarbeiders verbetert. Het scholingsniveau van de werkende bevolking is tussen 1977 en 1985 sterk gestegen, veel meer dan het functieniveau. Voor elke scholingscategorie is de afstand tussen opleidingsniveau en functieniveau toegenomen. Mensen doen over de hele linie steeds vaker werk beneden hun opleidingsniveau. De onderbenutting van de werknemers is toegenomen, zegt Huijgen. Bijkomend gevolg: elke scholingscategorie drukt de lager geschoolden eruit. Daarbij blijkt de groep met 'uitgebreid' lager onderwijs (zeg maar: MAVO) de grote verliezer: die komt steeds meer in ongeschoolde en halfgeschoolde functies terecht. Omgekeerd gebeurt het steeds minder dat mensen werk vinden boven hun opleidingsniveau: zonder diploma's kom je steeds moeilijker omhoog in de maatschappij. Een derde opmerkelijke conclusie van Huijgens onderzoek betreft (leve de vaktaal) „de geslachtspecifieke ongelijkheid". Wij zijn het er over eens dat de emancipatie van vrouwen in onze maatschappij voortschrijdt, niet? Welnu, de positie van vrouwen in bedrijven is tussen 1977 en 1985 behoorlijk verslechterd. Het gemiddeld functieniveau van vrouwen blijft steeds verder achter op dat van hun mannelijke collega's, zowel op de werkvloer als op kantoor. Aan het opleidingsniveau ligt het niet, wat dat betreft hebben de vrouwen hun achterstand al lang ingehaald. Hoe komt het dan dat het relatieve aandeel van vrouwen in de hoogste fuitctiegroepen is gedaald? Het onderzoek van professor Huijgen doet vermoeden dat het werk in ons land er voor grote groepen werknemers niet beter op wordt, en dat het leukere werk bovendien steeds ongelijker wordt verdeeld. Het ziet er naar uit dat een aantal gangbare theorieën over het verband tussen economische groei, technologische ontwikkeling en kwaliteit van de arbeid fundamenteel moet worden herzien.
ILLUSTRATIE LOUIS RADST AAK