door ADRIAAN VAN DER VEEN
Als een Amerikaanse schrijver naar Amsterdam, sterker, naar Amstelveen, verhuist, dan moeten daarvoor dringende redenen zijn, vooral als hij in een van de aantrekkelijkste stadjes van Amerika woonde, Sausolito, in de baai recht tegenover San Francisco. Dringende redenen waren er dan ook voor romancier James Leigh (42). Zijn vrouw Ria, is een Nederlandse, afkomstig uit de hoofdstad (zij is de vertaalster van een bundel gedichten van Adriaan Morriën die bij een San Franciscaanse uitgever is verschenen), ze hebben een zoontje dat aan familie moest worden getoond, een tweede kind is op kcimst, en niet het minst: Leigh is verzot op Amsterdam, en zelfs op de rest van ons land. ' „Het lijkt erop", zei hij me, „dat de helft van mijn landgenoten onder' de 25 in Amsterdam is gaan wonen. Ze weten best wat goed voor ze is." Leigh heeft zijn vrouw ontmoet in Spanje, waar ten minste de helft . van de Nederlanders, en niet alleen onder de 25, zijn vakantie doorbrengt. Vijf jaar lang woonden ze in een mooi, koel huis in de visserswijk van Fuengirola. Leigh had het gekocht met de opbrengst van een van zijn drie boeken, Downstairs at Ramsey's, een tegelijk droefgeestige en amusante roman over een Lolitaachtig kindvrouwtje, die voor een indrukwekkend bedrag aan Hollywood werd verkocht. Toch bleek Spanje op den duur te geïsoleerd. Leigh die literatuur had gedoceerd' aan San Francisco State University meende dat hij contact verloor. Hij voelde dat hij terug moest, tenminste voor een tijd. „Hoe onderging u Amerika na vijf Europese jaren?" „Als een injectie met adrenaline, energie ontplofte in me. Elke indruk die ik kreeg was pijnlijk intens. Zoiets doet Amerika je. Het hele jaar door leefde ik in een soort trance. Ik werd, als voor het eerst, getroffen door iets heel Amerikaans. Aan de ene kant werd me aan alle kanten verzekerd dat iedere Amerikaan telt als individu, als. het erop aankomt. Mijn meningen, waarop ik recht had, hadden iets te betekenen. Aan de andere kant was er dat verlammende gevoel dat je in. werkelijkheid als individu niets had in te brengen, tegen niets in je land echt kon opboksen. Dat drijft je tot pessimisme. Je denkt, al dat gepraat over democratie en .actief meedoen daaraan heeft maar één doel: de mensen aan het consumeren te houden en aan het trouw betalen van hun belasting. Tegen die ontgoochelende gevoelens kijk je dan hongerig om je heen, op zoek naar mogelijke redenen om toch optimistisch te blijven over je land. Zo word je heen en weer geslingerd. Het is vermoeiend en opwindend; Amerika geeft je veel energie, maar je hebt het hard nodig." „Wat vond u om optimistisch over te zijn?" Crisis „Omgang met mijn studenten. Ik doceerde dat jaar weer in San Francisco, niet alleen om het geld.
Contact met die jeugd was de beste manier om me te verzetten tegen depressie die al over je heen komt als je die dikke kranten ziet, vol advertenties voor produkten die 'je vandaag nog moet kopen. Dat marktgeschreew, daaraan wil je ontsnappen. Dat kon op de universiteit. Je weet dat San Francisco State University net een geweldige crisis achter de rug heeft: een langdurige staking van de studenten tot '68, '69 toe, een staking die ten slotte met veel geweld is gebrokerj. Het was aandoenlijk om te zien hoe het nu was, na' die crisis. Er waren heel wat mensen, 'docenten en studenten, die eronder zijn bezweken. Ze geloofden in helemaal niets meer. Anderen waren er, hoe moet je dat noemen, „gelouterd", wijzer, sterker, aardiger uitgekomen. Niemand was onveranderd gebleven. Er zijn intussen al zo'n dozijn boeken gepubliceerd over die staking met twaalf verschillende reacties erop." „Welke ervaringen hebt u het afgelopen studiejaar opgedaan?" „Onder de studenten die er werkelijk uitsprongen, topmensen, waren éen aantal'veteranen van de oorlog in Vietnam. Misschien' had ik geluk, ik weet het niet. In elk geval hadden juist die jongens een goeie invloed op de andere studenten, en, waarachtig, ook op mij. Hoe moet ik ze beschrijven? Ze leken me ontgoocheld op een speciale manier die je alle Amerikanen zou toewensen, zonder teveel illusies over die 'way of life' van ons, maar zonder cynisme en nihilisme. In hun manier van werken zat discipline, ze hielden zich rustig, zonder zich te forceren, en ze dachten beter na dan vele anderen. Je kon merken dat ze tijd hadden in te halen. Als ze
ongeduldig waren, dan alleen omdat ze het beste zo snel mogelijk wilden bereiken." Zelfverheffing „Hoe precies waren ze anders dan de jóngens die Vietnam hadden gemist? Geef eens een voorbeeld." „Het was niet meer nodig voor ze om 'wise guys' te zijn. Dat' bleek toen. we ■ aan het praten waren over. Isaac Babels Red Cavalry. Een rustige jongen, ook zo'n oudsoldaat, prees een naar zijn mening absoluut juist psychologisch detail in de beschreven gevechtshandeling. Hij kreeg daarop de volle laag van een jonge student zonder Vietnamervaring. Met bijna totalitaire zekerheid begon die ons te vertellen (waaraan niemand twijfelde) dat mensen doden een slechte zaak was, en dat verhalen waarin oorlogsmoordenaars begrip kregen niet voor discussie in aanmerking mochten komen. Je begrijpt wat ik bedoel. In wat die tweede jongen had te zeggen klonk de vertrouwde toon van afkeuring, en, vervelender, van morele zekerheid en zelfverheffing. Hij wist het allemaal precies, en vond zichzelf een heel nobele figuur. Hij had niet in de gaten dat zijn kritiek te simplistisch was, en onzin trouwens voorzover hij oorlogsverhalen buiten ons kritisch gezichtsveld wilde houden. Die andere jongen met Vietnam achter zich was helemaal niet trots of gelukkig met zijn ervaringen, ver van dat, maar in wat hij had te zeggen klonk iets mee van begrip en van compassie, waarover hij niet luid en zelfverzekerd hoefde te praten." „Dit soort jongens met een literaire aanleg en een oorlog achter zich, wat doen ze aan de politiek van hun land?"
„Sommigen zijn actief bezig, anderen willen hun ervaringen op een andere manier verwerken, de schrijversmanier. Ik vroeg een van die jonge veteranen of hij plannen had om over Vietnam te schrijven. „Ja", zei hij, „de Vietnamoorlog in de jaren '50. in een klein stadje in New York State." Zijn visie op zijn land en zijn jeugd is gekleurd door wat hij in Vietnam heeft meegemaakt. Wanneer het lukt zal hij aan onze literatuur iets nieuws toevoegen, precies als andere veteranen die het schrijven voor hun leven nodig hebben. Ik voelde meer voor dat soort studenten dan voor de jongen die ijverig bezig in de politiek 25 dollar van me wilde lospeuteren om mee te doen aan een lunch voor McGovern. Maar dat is een persoonlijke voorkeur." „Het belang van de komende verkiezing zult u toch niet onderschatten?" „Dat doe ik zeker niet. Toch, als Nixon wint hoef je nou niet direct een eind aan je leven te maken. Begrijp me goed, McGovern is naar mijn mening de beste kandidaat die ik in mijn leven heb' meegemaakt, en ik maak geen uitzondering voor Roosevelt. Misschien zegt dat nog niet veel. In ons land komen de beste mensen nooit in de buurt van het presidentschap. Toch is ook McGovern vermoedelijk voor tweederde van de Amerikanen al een te goede man. Hij zal het wel niet halen." „Bestaat er de mogelijkheid dat juist de overorganisatie van Nixons met juichkreten begonnen campagne Amerikanen gaat tegenstaan?" „Alles is nog mogelijk. Er zijn natuurlijk vele mensen die zich juist
aangetrokken voelen tot een kandidaat bij wie alles niet zo vlot verloopt als we dat in Amerika gewend zijn. Zij voelen dat blunders er minder op aankomen dan de ernstige bereidheid in het land wat frisse lucht binnen te laten, iets te gaan veranderen. Toch ben ik bang dat de meeste Amerikanen meer voelen voor de campagne van geprogrammeerde business-as-usual van Nixon (of wat dat betreft van een Kennedy). De gemiddelde Amerikaan is ertoe gebracht de schijn van efficiency te verkiezen boven werkelijke efficiency. Onder dat laatste versta ik de wil om de enorme hulpbronnen van Amerika te gebruiken om de enorme, reële problemen van dat land aan te pakken. Teveel Amerikanen nemen liever genoegen met brood en spelen en u weet dat ons brood niet te eten is, en dat onze spelen, de gecommercialiseerde sport bijvoorbeeld, al evenmin hartverheffend zijn te noemen." „Dat klinkt somber." „Ik voel me bij wat er aan het gebeuren is ook niet zo goed, afgezien dan van mijn ervaringen met die decente jonge Amerikanen waarover ik het had, en die God zij dank, in ons hele land zijn te vinden. Maar het vooruitzicht op nog eens vier jaar Nixon en in '76 een keus tussen Teddy Kennedy en Agnew - het is genoeg om politiek asiel te gaan zoeken in een aardiger stukje buitenland." „Nederland?" „Ik voel me hier helemaal thuis. Toch zullen we wel weer eens teruggaan, al was het maar voor mijn studenten. Als ik daaraan denk, aan al die door intelligentie gevoede goede wil onder een flink deel van onze jeugd, dan begin ook ik het bijna krankzinnig te vinden dat we in de hele wereld niet 'the greatest country' zijn." „U woont in Amstelveen in de Belle van Zuylenlaan. Dat moet inspirerend werken. Bent u aan het schrijven?" „Na dat jaar van torenhoge stapels indrukken moet het daarvan wel komen. Maar hoe? Het is afschuwelijk, er is te veel. In de laatste drie jaar werkte ik aan zes romans tegelijk. Eén ervan hoop ik af te maken voor ons tweede kind komt. Het wordt een race."
James Leiah met zijn vrouw en zoontje (foto Vincent Mentzel)
"In gesprek met James Leigh Mijn beste studenten vochten in Vietnam". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1972/09/22 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031581:mpeg21:p020
"NRC Handelsblad". Rotterdam, 1972/09/22 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031581:mpeg21:p020
door J. BRUGMAN
In zijn televisiecommentaar De Invloed van Geweld in het Cultureel Supplement van 15 september schrijft Henk Broekhuis dat ik de wanhoop van de Palestijnen ten onrechte als "oorzaak" van de terreurdaad tijdens de Olympische Spelen in München beschouw. Nu zal ik het woord "oorzaak" bij een misdaad niet zo gauw in de mond nemen (wat is de oorzaak van de dubbele moord van Dr. O ?), eerder een woord als "verklaring" of soortgelijke, voorzichtige termen. Maar goed. Volgens Broekhuis is wanhoop meer een "sociaal alibi dan een drijfveer". „Neem een vergelijkbaar optreden", schrijft hij spottend, "dat van (Je terreurgroep Baader-Meinhof. Door welke wanhoop worden deze mensen gedreven? Het Westduitse Wirtschaftswunder?" Vervolgens bericht hij ons dat er in de Palestijnse vluchtelingenkampen waarschijnlijk duizenden vluchtelingen zitten die "geen enkele neiging hebben om Olympische atleten te vermoorden" (er zitten er enkele honderdduizenden in het totaal, dus erg geruststellend is dit bericht niet). "Maar", zegt hij, „onder iedere grote groep mensen zitten een paar moordenaars. Sommigen hunner zullen zich ontwikkelen tot „gewone" moordenaars. Een ander type wordt • alleen gevaarlijk wanneer hun enig sociaal alibi wordt verschaft". En dat alibi is de Zwarte-Septembergroep geleverd door „een stuk arabische en internationale publieke opinie, die bereid is hun motieven serieus te nemen en dat (sic, JB) bijvoorbeeld bij monde van de heer Hendriks van het Palestina-comité
weigert hun daden te veroordelen." Ik heb Broekhuis' betoog voor de vergeetachtige lezer zo goed mogelijk samengevat. Het is niet Broekhuis op zijn best: het afschuwelijke jargon „een stuk arabische en internationale publieke opinie" is een voortreffelijk stilist als Broekhuis onwaardig. Maar ook verder gaat het in dit artikeltje vreemd toe. Wat is bijvoorbeeld een „sociaal alibi?" Het is flauw om Van DaIe weer eens aan te halen, maar alibi betekent behalve „elders", niets anders dan het bewijs dat de verdachte zich op het moment van het misdrijf elders bevond (en het dus niet gedaan kan hebben). Omdat de leden van de Zwarte-Septembergroep nooit ontkend hebben in München te zijn geweest en aldaar hun misdrijf te hebben gepleegd, moet het woord hier overdrachtelijk gebruikt zijn, een gevaarlijke exercitie als het wèl om een misdrijf gaat. Broekhuis vindt die wanhoop „meer een alibi dan een drijfveer". Hij ontkent die wanhoop dus blijkbaar niet en evenmin dat die wanhoop iets met het misdrijf te maken heeft. Wat het verband is hangt van de overdrachtelijke betekenis van „alibi" af maar, zoals gezegd, die blijkt nergens. Zoveel weten we wèl dat hij de wanhoop niet beschouwt als een omstandigheid waardoor het gebeurde de Palestijnen slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Want dat is wat ik bedoel, en hij is het met mij niet eens. Immers, zegt hij Vrij vertaald, kijk 'maar 'eens naar de groep Baader-Meinhof. Waren die soms
ook zo wanhopig over het Duitse Wirtschaftswunder? Dat kijken naar Baader en Meinhof blijft echter voor rekening van Broekhuis. Ik wil er helemaal niet naar kijken. Broekhuis moet mij niet in de mond proberen te leggen dat ikalle terreurdaden uit wanhoop wil verklaren en daarmee ook die van de Zwarte-Septembergroep. Hij schrijft mij een algemene regel toe om die door toepassing op een bijzonder geval te weerleggen. Maar die algemene regel bestaat alleen in zijn fantasie. Voor mijn part waren Baader en Meinhof wanhopig, of juist niet. Wanneer ik zeg dat ik struikelde omdat iemand mij een duw gaf, kan Broekhuis mijn uitspraak niet weerleggen door aan te tonen dat er andere mensen zijn die struikelen zonder dat ze werden geduwd. Na deze episode volgen we Broekhuis' redenering op de voet. Onder iedere groep, ook onder de Palestij nen, zitten moordenaars, gewone en die welke gevaarlijk worden wanneer hun een „sociaal alibi" wordt verschaft. Maar er bestaan geen gewone moordenaars. Een moordenaar is een gelegenheidsmisdadiger, iemand die onder bepaalde omstandigheden een moord pleegt (bijvoorbeeld uit wanhoop over een ongelukkige liefde) maar onder andere . omstandigheden een fatsoenlijk mens'gebleven zou zijn. Hiermee bedoel ik niet dat iedereen onder die bepaalde • omstandigheden een moord gaat plegen. Maar de moordenaar die „gewoon" van tijd tot tijd moordt, zoals dat bij andere misdrijven zo vaak voorkomt is een hoge uitzondering. Zelfs de meest evenwichtige mensen brengen onder uitzonderlijke omstandigheden andere mensen om het leven. Daar hebben we geen sociaal alibi voor nodig. De Israëlische vliegers die 66 Palestijnen doodden door hun
bommen op de vluchtelingenkampen (en natuurlijk wisten dat er slachtoffers, veel slachtoffers zouden vallen) zijn ook van die gelegenheidsmoordenaars, die onder andere omstandigheden waarschijnlijk geen vlieg kwaad doen. Het afschuwelijke van de Palestijnse actie in München ligt dan ook niet alleen in het feit dat er slachtoffers vielen. Ik weet trouwens nog steeds niet hoe de schuld voor de dood van de negen Israëlische atleten moet worden verdeeld over de Palestijnen, die zijn begonnen, de Westduitse politie, die onverantwoorde risico's heeft genomen, en de Israëlische autoriteiten, die elke concessie weigerden, zelfs het vertrek van de gijzelaars naar een Arabisch land. Nee, het afschuwelijke ligt ook daarin dat de actie zo zinloos was, omdat van
ce voren vrijwel vaststond dat het directe doel (vrijlating van Palestijnen uit Israëlische gevangenissen) nooit zou worden bereikt. Het enige wat we verder over het „sociaal alibi" vernemen is dat het wordt geleverd door „een stuk arabische en interna-tionale publieke opinie, die be' reid is om hun motieven serieus te nemen". Het oerwoud vanBroekhuis' betoog wordt steeds ondoordringbaarder. Moeten we dan die motieven niet au sérieux nemen? Ik zou zeggen dat als iemand een moord pleegt zijn motievén wel degelijk au sérieux genomen moeten worden. De motieven (beweegredenen) van de Palestijnen, afgezien van het directe doel van deze actie, bestaan daaruit dat zij de belangen van Israël en zijn bondgenoten overal ter wereld willen schaden. Ik voor mij ben geneigd tot de conclusie dat
zij in dit geval in hun opzet niet zijn geslaagd (Israël heeft door de moord op de atleten een enorme sympathie gewonnen, gedeeltelijk weer verspeeld door de vergeldingsacties in de vluchtelingenkampen) en in zoverre zou men kunnen zeggen dat ik de motieven niet au sérieux neem. Maar dat doet de Israëlische regering zelf wel, getuige de massale wraakactie na de dood van de negen atleten. Dan zou de Israëlische regering zich in één schuitje bevinden met de heer Hendriks van het Palestina comité, „bien étonnés de se trouver ensemble". De heer Hendriks weigerde de daden van de Palestijnse commando's te „veroordelen", en nam fildus, als we Broekhuis mogen geloven, hun motieven au sérieux. Broekhuis vergeet alleen te vermelden dat hij ze wel afwees. Kousbroek heeft in hetzelfde nummer van het Cultureel Supplement genoeg verdiende hoon uitgegoten over het woord-fetisjisme dat uit het insisteren op dit onderscheid blijkt. Ook Broekhuis maakt kennelijk dit ragfijne onderscheid tussen veroordelen en afwijzen. Het ware te wensen geweest dat hij zijn gevoel voor nuances ook had laten gelden bij zijn verklaring van de terreurdaden. Waarom plegen mensen terreur? De vraag blijft onopgelost want ook de wanhoop van een bepaalde groep verklaart de zaak .maar gedeeltelijk. Wie echter zoals Broekhuis zich er vanaf maakt met opmerkingen in de trant van „de jongens krijgen te veel aandacht, dat moedigt ze maar aan", met de implicatie „sla er op, dan komt er wel een eind aan" lost niets op. Hij zegt maar wat; om het eens modern uit te drukken: hij verschaft zich een alibi.
"HET ALIBI VAN HENK BROEKHUIS". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1972/09/22 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031581:mpeg21:p020
door S. VAN DER ZEE
„Centraal punt, koffiehuis, metropool en discussiepodium tegelijk". Aldus heeft de Westduitse schrijver Hans Werner Richter eens zijn geesteskind omschreven, de herhaaldelijk doodverklaarde, maar nog steeds existerende Gruppe 47. Deze maand is het 25 jaar geleden, dat Richter en vijftien andere Duitse schrijvers die hij had uitgenodigd, de basis hebben gelegd voor de - vooral in de jaren vijftig en zestig - invloedrijke Gruppe 47. Het begon als kritisch onderonsje, toen Hans Werner Richter in september 1947 zijn vijftien jonge collega's naar het huis van de schrijfster Ilse Schneiderlengyel in het Zuidbeierse dorpje Bannwaldsee haalde. Er werden gedichten, korte en langere verhalen gelezen, er werd wat gediscussieerd. Maar deze ongewone ontmoetingen ontwikkelden ziijh van lieverlede tot meer geïnstitutionaliseerde bijeenkomsten, waar hartstochtelijk werd * gediscussieerd en bekritiseerd. Zo ontstond Gruppe 47. Werner Richter schreef in 1962 in de Almanak van Gruppe 47 (uitgegeven bij Rowohlt): „Niet lite - ra toren creëerden haar, maar politiek geëngageerde publicisten met literaire ambities. Hun enige doel is om vanuit de ondergang van het Derde Rijk en vanuit de atmosfeer van de eerste naoorlogse jaren naar een verklaring te zoeken." In die jaren was Gruppe 47 onder de talrijke literaire groeperingen die in die naoorlogse periode ontstonden zonder meer de belangrijkste. Haar invloed op de ontwikkeling van de Duitse literatuur was buitengewoon groot. Een bewijs hiervoor is de indrukwekkende lijst van auteurs die uit deze groep zijn voortgekomen; zij lanceerde o.a. Grass, Böll, Enzensberger, Johnson, Rühmkorff, Heissenbüttel, Aichinger. Maar naarmate de invloed van de
groep toenam, groeiri* Bondsrepubliek de £.?°k in wijze, waarop de leden , °P pe 47 hun bijeenkom® voerden. Ze werden -■ schuldigd een monopouSï * te streven. Bovendien 7^' lichtvaardig en opp erv &t delen over het werk v=« 8 lingen. Werd een j onB .."St licht bevonden, dan er met meer op te rek^ de ' nog een uitgever voor ,i • te vinden. Om die reden ü **1 groep niet alleen bekritiL * ï „gezakte" kandidaten ^ door gerenommeerde als Robert Neumann Erich Nossack. n Hit; Daarnaast deden zich rw»i ruzies in de groep zelf v <»7> verschillende keren bijna den dat Gruppe 47 werd deerd. De achtergrond van lijke crises was veelal da 1 i; ' minder succesvolle GnwSr een meer geslaagd me<Ö£ T succes niet helemaal gmX^ hem daarom tijdens de ht'? komsten met hun kritiek - hardhandig te lijf gingen. ^ Tegen het einde van de jaren« tig zag het er inderdaad naar dat het afgelopen was. Een bii* komst op het slot Dobris Praag moest worden aWwaarna een lange pauze V: Talrijke critici van de groep & den vast, dat het nu deflX voorbij was en gingen tevrede over tot de orde van de dag Jfo zij bleken het bij het foute eir.te hebben gehad. In mei van dit jaar is Gruppe zeer heimelijk weer in de Weberlijnse woning van Hans Wener Richter bijeengekomen. Azwezig waren Grass, Schnunt Johnson, Weiss, Kluge en vele a:deren. Ofschoon niet bekend geworden, waarover is g< sieerd, wordt aangenomen, te vroeg dood verklaarde naar „nieuwe wegen" aan hefi ken is.
Vier leden van Gruppe 47: Schnurre, Ilse Aichinger, Grass, Enzensberge:
"BRIEF UIT BONN Doodgewaande Gruppe 47 zoekt naar nieuwe wegen". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1972/09/22 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031581:mpeg21:p020
Eens, in de Republiek van Weimar, behoorde Duitsland in Europa tot het toonaangevende land op het gebied van het politieke cabaret. En ook na de Tweede Wereldoorlog floreerde het politieke cabaret in de Bondsrepubliek. Heeft Tucholsky niet gezegd, dat de Duitsers eerst de grootste rotzooi moeten maken om een briljant cabaret op de been te brengen? Die periode van rotzooi is thans blijkbaar voorbij, want het Westduitse politieke cabaret is zo goed als dood. Terwijl het eens zo vermaarde Düsseldorfse cabaret Das Kom(m)ödchen al geruime tijd aan bloedarmoede lijdt, heeft het politieke cabaret Münchner Lachund Schiessgesellschaft opgehouden te bestaan. Zestien jaar.lang heeft dit Münchense cabaret voorstellingen gegeven; het afgelopen weekeinde is het voor de laatste maal opgetreden. „Wij willen niet als opa's op het toneel staan", aldus de cabaretier Dieter Hillebrandt. In feite is dit slechts de halve waarheid.
Het probleem was voor he ^ und Schiessgesellschaft, fc sterk was achteruitgegaan* de SPD en FDP in 1969 me e# ring zijn gaan vormen, pe ^ leden van het cabaret zun ^ geëngageerde sociaal- deI !" cJ f die zich tijdens verkiez' j>. ^ pagnes actief voor hun P a , g gen in te zetten. Toen ° a " Dt ;/CS 1 hen zo bekritiseerde ' r ö| moest plaats maken v ^ jet SPD/FDP, konden de mee?^ c ; niet over hun hart Y er A$ met dezelfde venijnige SP . nieuwe regering aan te Overtuiging maakte sleur. De leden van het caU~.reden va"*" theaters of van de tele ,. 0 „^ theatergebouw, .. m leiding van de j° ur ^ z al c ^ ™ baret.^g thans in dienst treden ^ s je. $ waar « H B _ journalist Drechsel zijn opgetreden, rigens blijven bestaan. » 'jn® in de toekomst chansonm^ pr viduele cabaretiers er * ts op^ staande politieke cabar den.
"Cabaret verlamd na coalitie". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1972/09/22 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031581:mpeg21:p020
Gezien bij een boekhandel in Bonn: een grote stapel in het Duits vertaalde Heere Heeresma's en Andreas Burniers van DM 12,80 voor DM 2,95. Twee weken later blijkt de stapel nauwelijks te zijn geslonken. Om de blamage die de vaderlandse literatuur in de Bondsrepubliek wordt aangedaan, te verzachten besluit ik mij op te offeren en een boek van Heeresma te kopen. Twee korte verhalen in één band, Der Tag am Strand en Der Fisch Het werkje is uitgegeven bij Melzer Verlag in Darmstadt. Bij nadere bestudering blijkt, dat deze uitgeverij in de afgelopen jaren in vrij grote omvang vertalingen van Nederlandse schrijvers heeft uitgegeven: Jan Cremer (Ich, Jan Cremer), Willem Frederik Her-, mans (Treinen, der Akazien), Esteban López (Wie Bruder und Schwester), Jan Gerhard Toonder (Aufstehn am Samstag), Hans Tuynman (Ich bin ein Provo). In een telefoongesprek bevestigt een woordvoerder van de Darmstadtse uitgeverij, een Melzer, dat zijn uitgeverij het grootste fonds van Nederlandse schrijvers in de Bondsrepubliek heeft gehad. Maar hierop is men teruggekomen, omdat Nederlandse literatuur in de Bondsrepubliek geen aftrek vond. Volgens deze Melzer was zijn bedrijf enkele jaren geleden, omstreek 1967, begonnen met het uitgeven van vertaalde Nederlandse literatuur, omdat alle bekende schrijvers uit de Verenigde Staten,
Groot-Britannië en Frankrijk >11 bij andere Duitse uitgeverijen wa-1 ren ondergebracht. Een niet onir.-1 teressante bijkomstigheid was tovendien, dat de Nederlandse regering niet kinderachtig bleek «I zijn bij het financieren van tó vertaalwerk. . Maar alleen. Ich, Jan ■ Cremer werd goed verkocht, ongeveer tie ™£L zend exemplaren. Wat betreft« andere Nederlandse schrijve» hier bleef de uitgeverij met grootste deel van de oplagen ten. Waarbij in aanmerking nw-worden genomen, dat deze opr gen voor de Bondsrepubliek » w aren, hoogstens drieduizend. w»l flop werd vooral Tranen der A zien van Hermans, waarvan JH geen vijfhonderd exem fi,... werden verkocht. Melzer: * schijnlijk was het te moeilijk de Duitsers". Daarom heeft het Melzer Verl41 xjacxi uiii xietriu iicu enkele maanden geleden bes _ om allé Duitse vertalingen Nederlandse literatuur in ü® ' verkoop te gooien en geen ffl romans meer uit te geven. . * aan zal de uitgeverij zlC , oU jj> gaan bezighouden met het P ^ ceren van populaire dus Melzer, zoals politieke strips. Naar zijn zeggen z° ^ hierbij al aanzienlijk mee ( r . hebben geboekt. Eén st P ^ heeft al een oplage berei 15.000 exemplaren. Dit boe». ^ und Hans, is overigens wee ' vaardigd door een Neder Theo van de Boogaard.
"Uitverkoop van Nederlandse schrijvers". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1972/09/22 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031581:mpeg21:p020