W. Woltz in gesprek met J. Foudraine
Het hoofdthema van Foudraine is: de klassieke klinische psychiatrie is op de verkeerde weg. Het miljoenenverslindende onderzoek naar chemische oorzaken van geestelijke moeilijkheden (storingen in de hersencomputer, storingen in de chemische huishouding) is even irrelevant als het behandelen van schizofrenen als normale ziekenhuispatiënten. Schizofrenie, om dit woord tè gebruiken, moet uit de sfeer van het ziekzijn en het ziekenhuis gel.aald worden. Schizofrenie kan beschouwd worden als het gevolg van een explosieve kortsluiting — en die is weer het gevolg van langdurige moeilijkheden in de gezins- of huwelijkssituatie. In veel gevallen grijpen die spanningen terug tot de vroege jeugd, de verhouding met vader en moeder in de eerste plaats. Schizofrenen moeten daarom niet worden beschouwd als zieken, maar als mensen die het (tijdelijk) hebben verloren tegen hun levenssituatie. Om beter te worden, moeten zij „leren" in te zien wat hun moeilijkheden waren, zij moeten als het ware leerlingen worden van een levensschool. De „onderwijzers", mensen die hen daarbij helpen, moeten dan geen medici in witte jassen zijn, maar mensen die een opleiding hebben in maatschappij- en menswetenschappen zoals psychologie, antropologie, taalwetenschap, groepsdynamiek. Dit is het eerste thema van Foudraine. Het tweede is universeler. Aan de hand van persoonlijke belevenissen beschrijft hij, hoe hij tijdens zijn opleiding tot andere conclusies kwam dan de gebruikelijke. Dan begint het gevecht van een intelligente eenling tegen een conformistische wereld. Een gevestigde wereld die zich verzet tegen het arrogante gelijk van een individu, niet uit boosaardigheid maar uit luiheid, angst of traagheid. Daartegenover staat de man die wil vernieuwen en die, of hij wil of niet, een fanatisme rftoet ontwikkelen dat op de rand van het querulantisme staat. Hij moet zichzelf voortdurend rekenschap geven van eigen motieven (eerzucht, ijdelheid, pathetiek, sociaal gevoel, verzet tegen autoriteit) om de strijd integer en effectief te kunnen voeren. Zo verschijnt het tweede thema, dat wellicht het belangrijkste blijkt te zijn: hoe zijn mensen tot veranderingen
te brengen, hoe kan de angst voor vernieuwing worden weggenomen. Voornamelijk over dat thema gaat dit vraaggesprek ' met Jan Foudraine. V dacht in Amerika, in Chestnut Lodge beter te kunnen werken, omdat dat een centrum was van progressieve ideeën. Toch hebt u nog veel moeilijkheden gehad: de hele staf dreigde met ontslag, 'uw paviljoen werd min of meer geïsoleerd. Foudraine: „Dat is zo maar ik wil wel zeggen dat het Amerikaanse klimaat
veel opener is, er kan meer dan hier. De weerstanden die ik heb ondervonden hadden een paar oorzaken.- In de eerste plaats is Chestnut Lodge een vrij grote instelling en dan ontstaat er altijd een bureaucratie. Zodra je een organisatie schept, komen er mensen die vechten voor het behoud van hun positie of voor vergroting van hun invloed. Maar van invloed was, dat ook Chestnut Lodge opereerde als een ziekenhuis, dus volgens een medisch model met artsen, verpleegsters en zieken. De voortdurende zorg voor de
patiënten leidde ertoe, dat die zich overgaven aan een chronische hulpeloosheid. Ze lieten zich als patiënten behandelen, het systeem bracht ze ertoe om ziek en passief te willen zijn. Voor de behandeling was dat fnuikend. De psychotherapie van mensen met dit soort moeilijkheden bestaat uit een proces van leren en afleren. De „patiënten" moeten actief leren hoe zij. tot hun reacties zijn gekomen, en zij moeten leren over hun angsten en conflicten heen te komen. Ik wilde meer in de richting van een school, een levensschool, dan van een ziekenhuis. Ja, toen kwam er wat los. In de eerste plaats van de patiënten die zich bedreigd zagen in hun veilige rol van patiënt. Toen wij die Vrouwen zelf dingen wilden laten doen, zoals een bed opmaken of boodschappen doen werden ze panisch. Eén ervan riep voortdurend: „You can't do that, I am a scl.izophrenic,' I am a patiënt". Een frappant voorbeeld was Sylvia. Zij wilde naar de bioscoop in het naburige dorp, en vroeg de hoofdzuster op te bellen om kaartjes. De hoofdzuster zei: je kunt zelf bellen, maar dat veroorzaakte een enorme woedebui. Na enige tijd nam Sylvia dé telefoon, draaide twee cijfers, en wilde de hoorn aan de hoofdverpleegster geven. Die wilde al helpen, maar ik stond er toevallig bij en verhinderde dat. Sylvia kreeg weer een woede-aanval, weigerde, maar draaide ten slotte weer, vier cijfers. Weer wilde zij de hoorn overgeven, weer pakte de hoofdzuster hem bijna, en weer dwong ik Sylvia het zelf te doen. Ze stikte bijna van woede, maar draaide ten slotte toch, onder hevige protesten. Tot onze grote verbazing bestelde ze tenslotte heel kalm en volstrekt normaal twee kaartjes voor de avondvoorstelling. Een andere weerstandsbron was het personeel en de collega's. Zij verzetten zich ertegen dat ik het paviljoen uit de medische sfeer wilde halen, dat ik afwilde van de medische cultuur en van begrippen ais arts, verpleegster en patiënt. Zij dreigden daardoor hun medische identiteit te verliezen, en daarmee een stuk status en veiligheid."
J. Foudraine Foto Ronald Sweering
vervolg op pag. Z-3
Wie is van hout
vervolg van pag. Z-1 Wat nieuw is in uw boek, en ivaardoor het zoveel beweging veroorzaakt is dat u uzelf als dramatische hoofdpersoon hebt durven nemen, een Odysseus in de psychiatrie. Dat is voor een wetenschapsman hoogst ongebruikelijk en het zal wel de nodige kritiek opleveren. Maar wat ü schrijft over de behandeling van schizofrenie is toch vrijwel allemaal bekend, om niet zeggen lang bekend. Het is toch bijna ongelooflijk, dat overal ter wereld, en zeker ook in Nederland, de behandeling van psychiatrische patiënten nog op zo'n achterhaalde manier gebeurt. Hoe is dat te verklaren t Foudraine, snel sprekend: „Dat is ook ongelooflijk. Nieuw van wat ik in Chestnut Lodge heb gedaan is, dat ik de termen „verpleegster" en „patiënt" en „ziek" afschafte en dat wij alleen nog maar zouden spreken van „educators", „students", en een „school for living" in plaats van een ziekenhuis. Dat was de uiterste consequentie van het besef, dat het verblijf in het paviljoen één continue therapie is, dat de patiënten elkaar onderling kunnen helpen en die voortdurende wederzijdse handreiking belangrijker is dan één uurtje psychotherapie per dag met de psychiater, die dan weer verdwijnt. Maar voor de rest: de theorie is allang bekend. Al vijftig, zestig jaar geleden zijn mensen als Freud en later Jung en Adler in de richting gegaan van het idee, dat schizofrenie of hoe je dat wilt noemen, wordt veroorzaakt door een opeenstapeling van moeilijkheden in een mensenleven. Zij trotseerden daarmee de officiële medische wereld, die bleef volharden in de „nosologische psychiatrie", de Linnaeus-acl.tige inventarisatie van verschijnselen, het opplakken van etiketten zonder daarmee verder iets te doen. De officiële opvatting was, en is ongelooflijk genoeg nog bij veel mensen, dat dit soort verschijnselen altijd een lichamelijke oorzaak moet hebben. Er zijn wat cellen los, of er zit iets in de stofwisseling. Maar wie wilde, heeft het allemaal al jaren geleden kunnen lezen: de schizofrenogene moeder van Frieda Fromm-Reichmann, vervolgens de ontdekking dat vader én moeder, dat het hele gezin belangrijk is bij het ontstaan van psychosen." Maar Bleuler, Jung en Adler hebben in de loop van hun werk allemaal iets terug genomen. Ook Freud is, hoe briljant zijn conclusies ook waren, niet tot het uiterste gegaan in het aanwijzen van het gezin als bron van de moeilijkheden. Foudraine, vrij heftig: „Natuurlijk, er heeft een groot taboe op deze zaak gerust, een algemene ontkenning dat de levensproblematiek deze vormen kon aannemen. Het is hetzelfde als met het „battered childsyndroom", de medische wereld heeft, ondanks de bewijzen van het tegendeel, lange tijd niet willen erkennen dat ouders hun kinderen zo gruwelijk kunnen mishandelen. Freud, hoe geweldig moedig ook, heeft niet zo moedig kunnen zijn dat hij analyseerde wat er met zijn eigen vader en moeder is gebeurd. De man had grote angsten, hij durfde bijvoorbeeld niet in de trein te gaan zitten — maar de oorsprong van die angsten kón hij niet onderzoeken. Het taboe belemmerde ook hem, en bovendien was het eigenlijk opmogelijk, hij had een psycho-analyticus nodig gehad om de relatie met zijn ouders te onderzoeken. Het taboe, de collectieve loochening dat mensen zó wreed tegen elkaar kunnen zijn — niet uit boosaardige opzet maar omdat zij ook in hun gezin niet anders geprogrammeerd zijn — heeft een goed inzicht belemmerd. Je staat toch verbaasd hoe het kan, hoe geïsoleerd gezinnen kunnen leven, ze hebben een rubber muur om zich heen. Hoe bijvoorbeeld een vader jarenlang op zolder kan zitten schrijven omdat hij denkt Napoleon te zijn, en dat het gezin dat gewoon accepteert." U schrijft dat Frieda Fromm-Reichmann in Chestnut Lodge sommige patiënten een jaar of vijftien in analyse had. Dat betekent elke dag een gesprek van drie kwartier, zoiets moet toch volstrekt zinloos worden ? Heeft zij nooit gedacht: ik ben op de verkeerde weg, zo lukt het niet ? Jan Foudraine, gretig en wat treurig tegelijk: „Frieda Fromm was een grote vrouw met een diep invoelend vermogen. Maar zij had niet in de gaten dat de behoeftenbevredigende sfeer in Chestnut Lodge de patiënten liet wegzakken en ze liet vervreemden van de normale taken. Zij schreef artikelen over de versterking van de „ik-kracht" van patiënten, maar zij realiseerde zich niet dat verpleegsters haar werk ongewild neutraliseerden, erger nog dat die volstrekt de andere kant uitwerkten." De man die taboes wil doorbreken, of die alleen maar iets nieuws wil doen, loopt het gevaar uitgestoten te worden. Hoe ziet u het psychogram van De Vernieuwer'? Föudraine aarzelt voor het eerst: „Hij... eh, hij is een hardnekkige neezegger, hij is ook fanatiek overtuigd van zfln eigen gelijk. Stilte. „Als je gaat herkennen wat voor angst je oproept bij de ander, dan is het..." Hoe ontloop je het etiket van querulant t Foudraine: „Dat is het, je moet weten wat je veroorzaakt. Dat is trouwens het hele probleem van vernieuwing. Die polarisatie, dat vind ik na dit boek geschreven te hebben het belangrijkste wat ik kan bedenken. Vijf jaar geleden kwam ik terug uit Amerika. Ik had helemaal geen behoefte om nu eens iedereen hier te gaan verketteren of te gaan vertellen hoe ze het hier verkeerd deden. Ik wilde gewoon gaan uitdragen wat ik geleerd had. Vergeet het maar. Dat was een verdomd moeilijke tijd, want ik raakte ontmoedigd. Ik kon een tijd niet erg genuanceerd reageren. Toen zei Thijs Chanowski: Jan, je moet een andere manier zoeken, je moet een boek schrijven. Dat heb ik gedaan, in één ruk, als een politiek manifest. En ik ben blij dat ik het zo heb gedaan, in de ikvorm. Eerst was ik van plan netjes
zoals iedereen een proefschrift te schrijven, met een keurig dankwoord aan de hooggeleerde die en ae hooggeleerde die. Maar plotseling dacht ik: waarom in hemelsnaam, al die onzin, die geleerde onzin waarmee je niets bereikt. Nu heb ik in het boek een paar mensen bedankt en dat zijn mensen die ik écht dankbaar ben en die ik aardig vind." Was u niet bang en onzeker f Natuurlijk was ik dat, je bent zeker erg onzeker. Neem een werkelijke vernieuwer als Freud, Freud heeft het gehaald omdat hij vrienden had, zijn backing heeft Freud gered. In de verkettering die onherroepelijk volgt op dit soort daden, heeft iedereen bescherming nodig. Elk nieuw idee is een sprong uit de bescherming. Ik heb niet voor niets zoveel citaten en verwijzingen en uittreksels in mijn boek, dat is een vorm van bescherming zoeken." Waarom worden nieuwlichters verketterd ? Hij haalt zijn schouders op. „Angst. Stel je voor dat mensen op zeker moment moeten erkennen dat zij het altijd fout hebben gedaan, dat zij hun hele leven hebben gewerkt op foutieve premissen. Zij voelen zich bedreigd." En terecht. Volgens jouw opvattingen is tachtig procent van de huidige psychiaters onbruikbaar, omdat zij verkeerd geïndoctrineerd zijn. Hij knikt, nogal vermoeid. „Inclusiefmezelf, ik ben ook al te laat. Maar wat wil je ? Er is een nieuw element bijgekomen, en dat maakt de nieuwe generatie zo angstig en onzeker: de factor tijd. We hebben helemaal geen tijd' meer, het gaat veel te hard. In 1952 werd er al gesproken over geboortenbeperking. Nu, anno 1971 zijn we nog niets verder. We gaan er maar mee door. Wij zullen wat moeten doen aan de collectieve waanideeën als wij deze aarde willen bewonen. We zullen iets moeten doen aan die waanzin van de bescherming van de ongeboren vrucht, de echtscheidingswetgeving, de verdachtmaking van de pil. Het draait allemaal om de strategie en de psychologie van de verandering, en daarvan weet niemand echt iets af. Rigiditeit? Wie heeft zich ervoor geïnteresseerd, ondanks de hollende vernieuwing." Het schijnt voor veel mensen, vooral wanneer ze ouder worden, een geweldige stress te betekenen om nieuwe denkbeelden en verschijnselen nuchter op hun waarde te beoordelen. Foudraine: „Een stress, dat is het. Een geweldige inspanning, een toestand van angst, onzekerheid en bedreiging. Dat is de situatie waarin wij moeten werken, en wat wel eens een van de geweldigste problemen van de toekomst zou kunnen zijn. Ik vind het tenminste zo belangrijk, dat ik me erop ga concentreren." Vertelt, dat een student van het blad De Student hem tijdens een interview min of meer heeft aanbevolen om op de barricaden te gaan in plaats van over psychiatrie in het gezin te praten. Want, zo zei de student, het is zinloos om schizofrenen te behandelen, zonder de schizofrenogene maatschappij aan te pakken. Foudraine: „Verdomd, die jongen heeft gelijk. Er wordt veel te weinig uit de psychiatrie teruggekoppeld naar de maatschappij. De politici hebben meer informatie nodig, de psychiaters moeten hun stem verheffen. Daarvoor heb ik mijn boek ook geschreven, het is misschien ook een politieke actie." Wat zijn de reacties uit vakkringen ? Wat is de reactie van het ministerie, het gebeurt tenslotte niet elke dag dat een totaalbeleid van een overheidsdienst zo in het geding wordt gebracht. Foudraine, niet zonder enige pathetiek, zwijgt. Dan zegt hij: „Niets". Enkele seconden later: „Natuurlijk van vrienden, en ik heb een brief van Carp waarmee ik heel blij ben. Maar van alle mensen van de grote psychiatrische klinieken, van overheidsmensen, niets. Ik schrijf het maar op de vakantietijd. Wel heb ik veel en vaak ontroerende brieven gehad van mensen die ik niet ken." Wat zou u willen met uw boek, wat zou u een optimaal resultaat noemen f Foudraine, zonder aarzelen: „Ik zou twee miljoen gulden willen hebben om een nieuwe kliniek op te zetten." Dan, driftig: „Dat is waarachtig niet veel vergeleken bij de miljoenen die zijn gestopt in het onderzoek naar hersencelletjes en zenuwcelletjes. Het is een groot schandaal dat elke hoogleraar in de interne geneeskunde of de biologie zomaar een paar ton krijgt voor research, maar dat de psychiatrie altijd met een fooi is afgescheept. Aan de opleiding van psychotherapeuten is nooit geld besteed, zodra het gaat om mechanische dingen als celletjes is het goed." Je gaat nogal te keer tegen dat mechanische onderzoek. Maar tenslotte moeten al die indrukken, al die slechte relaties en ervaringen ivorden opgeslagen in de hersenen. Ergens moet de storing, die zich uit in chaotisch gedrag of symbooltaal, toch zijn vastgelegd. Sluit je uit, dat op die manier iets te veranderen valt, net zoals het programma van een computer te veranderen is ? Foudraine sluit het niet uit. „Ik acht het niet onmogelijk dat er hulpmiddelen worden gevonden om de patronen sneller aan de oppervlakte te brengen. LSD was een eerste aanzet, maar het heeft een slechte publiciteit gehad. Maai' zoiets kan alleen in een goede therapeutische setting, ik geloof niet in de katharsis-theorie dat je slechte ervaringen van veel jaren zomaar kunt uitwissen. Bovendien ben ik doodsbang dat wij het kind dan met het badwater weggooien. Je moet in een psychotherapie angst creëren om zaken los te maken, maar als je veel angst creëert, blokkeer je de verandering. Wanneer je te veel chemisch opereert haal je misschien angsten weg, maar je loopt ook het gevaar dat je iemands; persoonlijkheid vernietigt. En daar gaat het wél om. Dat we alles ondernemen om iemands eigen persoonlijkheid eruit te halen. Dat mensen niet worden tot wat de Amerikaanise psychiater Stack Sullivan eens noemde: „karikaturen van wat, ze zouden kunnen zijn".
"„VEEL GEZINNEN HEBBEN EEN RUBBER MUUR OM ZICH HEEN"". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1971/07/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031670:mpeg21:p013
"NRC Handelsblad". Rotterdam, 1971/07/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031670:mpeg21:p013
Erwas eens een journalist. Een hooggekwalificeerd, arbeidzaam man. Hij werd benoemd tot medewerker van de Nederlandse Omroep Stichting (NOS). Weliswaar onder wantrouwen van veel afdelingshoofden en andere omroepautoriteiten, want zijn ournal'istiek steunt op kritische interpretatie, integere analyse. In de onschuld zijns ïartens arbeidde hij. Zowel in het belang van 's lands samenleving als met het oogmerk zijn televisierubriek het imago van halfslachtigheid te ontnemen. Hij probeerde, naar goed journalistiek gebruik, een bres te slaan in apodictische monologen van ministers en wees politici op inconsequenties. Enige tijd verscheen hij ongestoord op de beeldbuis. Toen grepen zijn chefs in. Immers, er was geklaagd door de minister-president. En er waren brieven gekomen van vakbondsleiders en grootindusriëlen. Het NOS-bestuur, beducht voor verder ongenoegen in de hoogste kringen, zei toen tegen de journalist: je bent een goed journalist, je moet echter uitkijken, want je wekt de indruk partijdig, niet objectief te zijn; maak je interviews niette ingewikkeld, anders ga je heen. De journalist heeft nog geen ontslag genomen.
De Nederlandse Omroep Stichting is krachtens de na bittere politieke strijd in 1969 aangenomen compromis-Omroepwet het overkoepelende, service-verlenende orgaan in de nationale omroepwereld. Als grootste zendgemachtigde mag zij in haar radio- en televisieprogramma's ingevoldè wet slechts van zich doen sprei in de geest van „ontmoeting", een polyinterpretabel uitgangspunt. Dat men in informatieve uitzendingen de vinger mag houden aan de pols van onze dynamische maatschappij staat uiteraard buiten kijf. Hoe is de praktijk? Een dagelijks Journaal, dat zich ondanks de technologische ontwikkelingen niet heeft ;epast aan de opkomst en concurrentie van de actualiteitenrubrieken van de omroepen en waarin de door de NOS-leiding zo gewenste -onpartijdigheid" snel leidt tot kritiekloze registratie van irrelevant ministerieel gemompel, afgewisseld ®et bruidsuikerachtige „items" als ® geboorte van een olifant. Informa'■e-rubrieken (Monitor, Scala), die succesvol startten, maar na korte j>jd wegens toenemende onbenullige 'd gedoemd waren uit het programmapakket te worden geschrapt. Jolgens dr. Peter Hofstede (oud«Og-medewerker, bekend televisieTOcus, met ingang van het komene studiejaar benoemd tot weten1 a PPeüjk hoofdmedewerker aan de roningse universiteit, waar hij gaat Mnieren in het niemandsland tussen ^geleerdheid en massamedia) lijden ma's | Pogingen om kwaliteitsprogram, s van de NOS van de grond te n Jgen voornamelijk schipbreuk Oor het heilloze dualisme in ons om° e Pbestel: de dienst in het samen««ngsorgaan NOS wordt grotene 's uitgemaakt door de omroepen, J\ ^gelijkertijd in de NOS een pontiële concurrent zien. Een gevolg erv an i s naar z ij n mening, dat men & of meer bewust uit de bestuurstrff r Van NOS lieden met voor^ felijke leiderscapaciteiten en uit ti P^gramma-commissies journalisvli e °f anderszins creatieve hooggers weert. Zo ee Wer d het overkoepelend orgaan "timobiel, stuurloos ronddobberend
instituut, dat in de huiskamer nog enigszins de schijn wekt een factor te zijn in maatschappelijke ver-' anderingen, maar dat alleen al qua interne structuur een bolwerk van conformisme genoemd mag worden. Gesteld dat de omroepen eendrachtig zouden besluiten de NOS de vrije teugel te laten, dan nog blijkt door het in de stichtingsleiding welig tierend paternalisme en haar overdreven voorkomendheid voor politiek en andersoortig establishment enerzijds en de serviliteit en de toenemende bereidheid tot compromissen bij veel ondergeschikten anderzijds de arbeidssfeer zozeer te zijn vertroebeld, dat daardoor al nauwelijks meer de condities aanwezig zijn voor moderne, slagvaardige journalistiek, wezenlijke informatie en geavanceerde cultuur. Bovengeschetst complex van problemen heeft vooral onder de relatief kleine groep begaafde, goedwillende NOS-medewerkers geleid tot diepe frustraties. Een van hen zegt: „Binnen de stichting zal zich organisatorisch of cultureel wel nooit een revolutie voltrekken. Capabele mensen worden weggeselecteerd. Op den duur blijft er zo een geestelijk volstrekt bloedarm zootje over". Binnen de NOS heeft altijd als stel' regel gegolden: „objectieve" nieuwsweergave en informatie-overdracht is de beste aanpak. Bij sollicitatiegesprekken houdt men. aldus insiders, potentiële medewerkers voor: „Zorg dat je te allen tijde objectief blijft". Nooit wordt behoorlijk omschreven wat men daarmee bedoelt. Journaalhoofdredacteur Simons weet er ook zelf nauwelijks raad mee: „In zekere zin zijn de keuze van het nieuws, de visuele vorm, de lengte van het onderwerp al opiniërend. Vandaar dat wij het begrip „onpartijdig" prefereren". Wat in en buiten journalistieke kring hoe langer hoe meer omschreven wordt als de „fictie van het objectieve nieuws" blijkt in de NOS-gelederen een voortdurende bron van onrust en frustraties. Robots Een bekend NOS-regisseur van informatieve
programma's: „Vrijwel alle medewerkers van enig niveau wijzen nu al jarenlang op de waanzin, de onhaalbaarheid van de „objectiviteits"-eisen. Als wij aan een programma beginnen, weten wij meestal niet waar we aan toe zijn. Bij alles wat ik maak zit een stukje van mezelf. Toen de NOS mij binnenhaalde, wist zij dat ze een kritische meneer aan het werk zette. Mijn integriteit staat er borg voor dat ik niet ga indoctrineren. Naar de officiële maatstaven van de NOS is er in feite geen ruimte om te werken. De NOS wil robotachtige mensen van ons maken, zonder „gezicht", we moeten „ontmoeten". Er hangt in de studio's een begrafenisstemming". Een medewerker, die zich met politieke programma's bezighoudt: „Als ik interview wil ik doordringen tot de kern. Ik ben wel eens venijnig, als politici er maar omheen zwammen. Na de uitzending wordt me verweten: je was niet objectief, je vraagstelling was zo complex, dat ze aan de geïnterviewde voorbijging. Politieke redacteuren worden door de NOS-leiding met grote achterdocht gadegeslagen. Er leeft de angst, dat wij onze rubriek voor onze eigen politieke doelstellingen zouden gebruiken, dat wij de regering tegen ons in het harnas jagen". Nadat minister Klompé in december vorig jaar officieel van haar wrevel had blijk gegeven over de wijze waarop de heren P. de Jong en Roolvink over toenmalige hete hangijzers op de beeldbuis aan de tand waren gevoeld, verwierp de NOS buitengewoon voortvarend het blijkbaar bij de minister postgevatte idee dat de stichting een soort verlengstuk van de regering zou zijn. Het elan en de zelfverzekerdheid waarmee toen door de NOS terecht het strikt eigen leven van de stichting benadrukt werd, karakteriseert geenszins de „bewegingsvrijheid" die de journalistieke medewerkers van de NOS in de dagelijkse praktijk genieten. Als het om televisiegesprekken met notabelen uit de politiek en het bedrijfsleven gaat, past, zo luiden ongeschrevervolg
op pag. Z-4
Bij de NOS mag niets
vervolg van pag. Z-1 ven regels, de grootst mogelijke voorkomendheid („de mensen laten uitpraten, ook al wordt er een hoop onzin verkondigd"). Dit werkt — tot grote teleurstelling van vakbekwame NOS-medewerkers — vaak onzinnige monologen, zonder journalistiek weerwoord, in de hand. Een verschijnsel in NOS-programma's, waarmee maar al te vaak door t.vrecensenten in dagbladen de draak wordt gestoken. Een vertwijfelde NOS-redacteur: „Ik weet nauwelijks de opdracht waarmee ik met een autoriteit een gesprek begin". Zendtijd afstaan De NOS-leiding blijkt vaak niet bestand tegen door de Regerings Voorlichting Dienst overgebrachte verzoeken een stukje zendtijd ten behoeve van regeringszaken af te staan. Zo gebeurde het kort voor de jongste Kamerverkiezingen dat vier Bejaardenpartijen (die niet over officiële politieke zendtijd beschikten, omdat zij niet in alle kiesdistricten uitkwamen) tot grote ergernis van de rubriekredacteuren in Ter Visie uitvoerig het miljoenenpubliek over hun idealen mochten informeren. „Al onze journalistieke bezwaren," aldus een betrokken redacteur, „werden op
volstrekt belachelijke gronden door de programma-raad terzijde geschoven". Een tweede voorbeeld van vriendelijke tegemoetkoming aan de autoriteiten. De gevolmachtigd minister van Suriname Polanen komt bij het hoofd informatieve programma's van de NOS, Carel Enkelaar, met de klacht dat er in ons land uitsluitend over Surinamers werd bericht, als het ging om souteneurs en messetrekkers. Of er geen uitzending kon komen over al die andere Surinamers, die zich keurig zaten voor te bereiden op hun terugkeer naar het geboorteland. Een insider: „Enkelaar riep Joop van Os bij zich. Er "moest een programma komen. Polanen zou zelf in beeld verschijnen. Hij had een eigen draaiboek gemaakt. Geen kritisch draaiboek. Joop van Zijl zou de uitzending regisseren. Het werd e^n kritische uitzending. Polanen distantieerde zich. Kritische journalistiek binnen de NOS is een toevallig bijprodukt, dat er doorheen glipt, iets secundairs. De verantwoordelijke samenstellers krijgen achteraf een reprimande. De NOS-leiding hield Ton Planken in verband met zijn interview met De Jong en Roolvink bepaald niet de hand boven het hoofd.
Haya van Someren Ofschoon sommige landgenoten de NOS al jarenlang gebrek aan sociaal-maatschappelijke „partijdigheid" verwijten, schuift VVD-voorzitster Haya van Someren dit orgaan „geniepige partijdigheid" in de schoenen, omdat het diverse malen — om niet achterhaalbare redenen — de liberalen in zijn programma's onvoldoende uitingsmogelijkheid zou hebben gegeven. De gevolgtrekking dat oud-minister Beernink derhalve met zijn (in De Telegraaf geuite) waarschuwing voor toenemende linkse tendensen binnen de NOS niet ver bezijden de politieke werkelijkheid moet hebben gestaan, is wel wat wonderlijk, als men beseft dat er voor enige maatschappij-kritiek in dit orgaan nauwelijks plaats is. Bovendien, de PSP heeft ook reeds enkele malen haar beklag over „uitsluiting" door de NOS gedaan. NOS-medewerker: „Toch merk je dat die klaagacties van de VVD op de lange duur effect hebben: bij de NOS-leiding groeit de angst voor de liberalen. Als er een programma wordt voorbereid, zegt men: laten we er maar een VVD-er bij halen, anders komt er weer gedonder. De NOS is bang voor elk politiek geluid. Als Jongeling consequent brieven schrijft, gegarandeerd,
de NOS zal niet ongevoelig voor hem blijven". Een bron van voortdurende teleurstelling voor NOS-medewerkers is hoe tal van informatieve programma's in eendrachtige samenwerking door de omroepverenigingen worden geboycot. Het programma Video, eertijds opgezet als prestigeobject van de NOS, sneuvelt elke uitzending meer, doordat de omroepen het niet willen losmaken van emroep-politieke factoren. Als omroep X er in Video slecht afkomt, dan ligt dat niet aan Video, maar aan de betrokken omroep; de Video-samenstellers kunnen er evenwel op rekenen dat zij voortaan geen medewerking van omroep X zullen krijgen. De Vara zond indertijd een cabaretprogramma uit waarin een politiek uiterst „geëngageerd" liedje over Nixon werd gezongen („Nixon hang je maar op"). Een van de Video-samenstellers: „We wilden nagaan hoe dit liedje straffeloos kon worden gezongen, terwijl een jaar tevoren Vietnam-demonstanten (Nixon moordenaar) tot gevangenisstraf veroordeeld werden. Het fenomeen van de verschuivende moraal. We vroegen de omroepvereniging om de integrale tekst van het lied. Dat stuitte op zoveel bezwaren, dat we er maar mee op hielden. Het lied
bleek door de censuur te zijn heengeslipt. Wij hebben een programma willen maken naar aanleiding van de kwestie met Lino Calle, de presentator van het NOS-radio-programma voor Spaanse gastarbeiders. De radio-programma-commissaris mr. Wagenaar heeft in dit verband een aantal misstappen gedaan. Hij weigerde in Video te verschijnen. Niemand van de NOS-leiding had de moed. De uitzending ging de mist in. Wij begingen de fout dat we er ons niet tijdig rekenschap van gaven dat de NOS geen fouten erkent. Elke samenstelling van Video is problematisch. Onze bewegingsvrijheid is beperkt. De NOS-bazen vinden ons gauw te links, niet objectief, of we zitten met bezwaren van de omroepen. Video is een rubriek die met tegenzin gemaakt wordt". Gecastreerd Het informatieprogramma Scala heeft het twee jaar volgehouden. Halverwege zijn bestaan werd het al goeddeels gecastreerd door de officiële richtlijn dat de programmamakers rekening moesten houden met de actualiteitenuitzendingen van de omroepen. Een ploeg enthousiaste t.v.-medewerkers zakte na verloop van tijd gedemoraliseerd in elkaar. In het begin van dit artikel werd al
gememoreerd hoe onder meer door het ontbreken van slagvaardig organisatietalent in de bestuurssector de NOS gemakkelijk ten prooi valt aan de willekeur van de omroepen. Illustratief voor het door de NOS gevoerde personeelsbeleid is het door dr. Hofstede (in Het Parool. 13-2-70) opgetekende verslag van de bekendmaking wie Carel Enkelaar als hoofd van het Journaal zou opvolgen: „De spanning onder de medewerkers steeg tot het uiterste, toen programmacommissaris J. Rengelink het vertrek betrad. „Heren, u wilt weten wie de nieuwe baas wordt? Ik weet óók wel dat er betere zijn, maar het wordt de heer D. G. Simons. Goedenmorgen". De parlementairè NOS-rubriek Ter Visie is van vrijdag naar donderdag verschoven: „om het gevaar te ontlopen dat premier Biesheuvel na de vrijdagse ministerraad op het beeldscherm wekelijkse alleenspraken wil houden". Rubriek-medewerker: „De NOS heeft jarenlang gezwicht voor de regering, maar maakt nu een salto mortale. De leiding heeft geen behoefte meer aan monologen, maar vindt het te pijnlijk dit aan de regering mee te delen. Biesheuvel moet in de dagbladen over de verschuiving van vrijdag naar donderdag hebben gelezen, maar hij is niet in kennis gesteld van de motieven".
Hofstede
Hnya van Someren-Doivner
J. W. Rengelink
"nos Bij de NOS mag niets". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1971/07/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031670:mpeg21:p013
Het boek WIE IS VAN HOUT..geschreven door de Amsterdamse psychiater Jan Foudraine staat sinds kort op de bestsellerslijst. De eerste druk van 5000 exemplaren is verzwolgen, één boekhandelaar is zijn exemplaren zelfs per eigen bestelwagen gaan halen. Uitgever AMBOboeken heeft snel een tweede druk laten verschijnen. Tot de derde druk - 3500 stuks - is eergisteren besloten. Voor een boek dat gebaseerd is op wetenschappelijk materiaal en dat ƒ 22,50 kost, is die belangstelling op haar minst verwonderlijk. De officiële wereld van de psychiatrie weet niet goed raad met deze autobiografische wetenschappelijke avonturenroman en zwijgt. Maar de nietpsychiaters, ook wel leken genoemd, habben al beslist. Wie is van hout is bijna zeker het belangrijkste boek van dit jaar.
„Wie is van hout..." is een gang door de psychiatrie, het verslag van een tocht door gekkenhuizen in Nederland en de Verenigde Staten. Jan Foudraine heeft in Leiden zijn artsenbul gehaald en heeft zich vervolgens gespecialiseerd in de psychiatrie. Geen geringe studie: 6—7 jaar medicijnen, 1 jaar neurologie, 4 jaar psychiatrie inclusief een leeranalyse, en voor de uitverkorenen enkele jaren opleiding tot psychotherapeut. Gedurende zijn opleiding, als co-assistent en later als assistent, keek hij met steeds grotere verbazing naar de praktijk van de psychiatrische klinieken in Nederland. Naar de etiketteerdwang, een niet te bedwingen neiging om tientallen vormen van krankzinnigheid te onderscheiden (zonder er verder iets mee te doen), naar het feit dat hoogleraren in de collegezaal patiënten demonstreerden alsof dat konijnen of blokken hout waren. (Een patiënt zegt dan ook, ik ben van hout). Hij begon hoe langer hoe sterker te twijfelen aan de officiële opvatting, dat schizofrenie een uiting is van een of andere lichamelijke ziekte — een afwijking in de hersenen misschien, of een stofwisselingsstoornis. Zoals het behoorde schreef hij grote doses tranquillizers voor en drukte op de knop van een elektroshock-apparaat. Foudraine begon alle literatuur te lezen die onder zijn handen kwam. Op grond daarvan, en naar aanleiding van wat hij zag in de klinieken, kwam hij steeds meer tot de overtuiging dat schizofreen gedrag niet berust op een lichamelijke afwijking, of op erfelijkheid, maar op een opeenstapeling van moeilijke situaties in het verleden. Lange gesprekken met patiënten leerden hem, dat gekken zelden gek zijn, en dat de warrige taal die zij uitslaan heel zinvol is. De symbooltaal waarvan veel schizofrenen zich bedienen, geeft precies aan wat zij bedoelen en wat hun moeilijkheden zijn. Alleen: wie niet verder kan denken dan de hoorbare werkelijkheid, houdt het gepraat voor wartaal. Foudraine besefte dat schizofrenen hun symbooltaal gebruiken als afweermiddel, als een soort barrière die alleen werkelijk geïnteresseerden mogen passeren. Ook extreem gedrag, zoals een totale verstijving van het lichaam, of de afweer van ieder contact, leerde hij te zien als tekenen van afweer, als een bijzondere vorm van contact niettemin — maar zeker niet als een lichamelijke stoornis. Foudraine besefte dat de psychiater zijn handen vuil moest maken om dat contact te herstellen, dat wil zeggen: de psychiater moet niet als dokter maar als mens een diepe, dramatische relatie aangaan met zijn patiënt. Dan alleen is het mogelijk om achter het zogenaamd domme, gekke of komische gedrag van de gestoorde patiënt de werkelijke motieven en meestal uiterst verdrietige achtergronden te vinden. Het meisje dat vaak in doodsangst zit omdat' zij spinnen op haar rug voelt, blijkt die angst overgehouden te hebben van een ervaring thuis: haar angstige moeder was 's nachts een paar keer vrij ruw achter haar aangelopen op de gang. en had haar bij de rug beetgepakt. De jongen die zijn eigen uitwerpselen opeet en zijn urine drinkt, blijkt een geweldige angst te hebben voor verlies aan zelfstandigheid en
identiteit, omdat hij zijn vader heeft gemist en een overmatig hechte band met zijn moeder heeft gehad. De consequenties uit wat internationale deskundigen hebben gepubliceerd, al sinds Freud, maar duidelijker sinds ongeveer 1940, worden niet getrokken. In de psychiatrische klinieken waar Foudraine werkt blijft de ziekenhuis-sfeer heersen. De psychiaters, in witte jas, blijven geneigd om mooie namen te bedenken, tranquillizers of shocks toe te dienen. Foudraine maakt zich weinig geliefd door dat zoveel mogelijk te stoppen, door lang te spreken met de patiënten. Hij loopt met zijn patiënten het moeras in, beleeft de ellende met ze en richt vaak zijn leven naar de schizofrenen. Hij boekt resultaten, maar hij is een rebel. In 1960 vertrekt hij naar Chestnut Lodge, eèn luxueuze, progressieve particuliere kliniek in Amerika. Hij krijgt de leiding over een paviljoen met 12 schizofrene vrouwen, van wie er enkele al vijftien of twintig jaar in de inrichting zijn. Precies na drie maanden komt hij tot
de schokkende conclusie, dat ook Chestnut Lodge op de verkeerde wég is. Ook daar heerst de ziekenhuissfeer. De patiënten zakken weg in de luxueuze verpleeg-sfeer. Zij hoeven geen enkele verantwoordelijkheid meer te dragen, hoeven niets meer te doen, zij mogen zo gek doen als zij willen, want zij zijn immers ziek. Foudraine begint het harde gevecht, dat viereneenhalf jaar zal duren. Tot grote woede van de patiënten, en onder verzet van het personeel, begint hij de bestaande rolverdeling aan te tasten. Hij tast de autoriteit van de verpleegsters aan, door besprekingen in aanwezigheid van patiënten te houden. Hij jaagt de jfctiënten in de gordijnen, door ze weer verantwoordelijkheid te geven en ze weer taken op te dragen. Tenslotte, om elke gedachte aan het normale ziek-zijn ,uit te bannen, verandert hij de naam van de kliniek in levens-school. De«patiënte'n heten van die datum af „leerlingen", de psychiaters en verpleegsters „educators" en „assistent-educators." Er dreigt revolutie,
maar Foudraine gaat er „als een stoomwals" doorheen. In „Wie is van hout" beschrijft hij dit hele proces als een avonturen-roman. Maar achter de suspense verbergt hij zijn eigen fouten en ambities niet, en hij geeft een uitgebreide wetenschappelijke argumentatie voor zijn ondernemingen. Evenmin is hij zuinig met de frappante resultaten van de nieuwe aanpak: Sylvia veranderde binnen enkele jaren van een grommend, kreunend, morsig wezen die zich vaak schokkend op de grond liet vallen, in een kinderlijk-aanhankelijke, goedgeklede vrouw die buiten de kliniek kon gaan wonen met een gezelschapsdame. Julia, een dromerige, passieve en angstige vrouw leerde opnieuw met geld omgaan en kon, nadat ze van haar grootste angsten was bevrijd, Chestnut Lodge na vijfentwintig jaar verlaten. Successen, die inmiddels in de literatuur worden geciteerd. Na 4 Vi jaar Amerika kwam Foudraine terug naar Nederland, vol naïeve gretigheid om zijn kennis uit te dragen. Men zat niet op hem te wachten. Duidelijk ontmoedigd begon hij een particuliere praktijk in .Amsterdam, waar hij als toeschouwer bleef afwachten. Hij zag in dat die houding vrij vruchteloos was, en schreef in korte termijn zijn frustratie weg in „Wie is van hout." Wat er nu gebeurt, weet niemand. Foudraine hoopt dat zijn boek veranderingen kan bevorderen, maar hij is er niet optimistisch over. 'Hij realiseert zich, dat de relatief nieuwe denkbeelden over de klinische psychiatrie enorme veranderingen tot gevolg hebben. De bestaande inrichtingen zullen moeten worden herbouwd, de opleiding tot psychiater zal volkomen moeten worden veranderd. De studie tot medicus die nu vereist is, is eerder een handicap dan een voordeel (ook Freud kwam al tot die conclusie). De psychotherapeut van de toekomst heeft slechts zijdelings van doen met de medische wereld, zijn opleiding bestaat uit vakken als sociologie, psychologie, taalwetenschap (om de symbooltaal te kunnen begrijpen), sociale psychologie, communicatieleer e.d. Hij zal, tot slot, ook enige medische kennis moeten hebben. En dat is een revolutionaire opzet. De medische wereld zal zich verzetten tegen dit terreinverlies, en ook de geweldige kosten zullen een belemmering zijn. Te meer daar het verlanglijstje van Foudraine daarmee niet is uitgeput. Hij wil naast het behandelen van mensen die nu hulp nodig hebben, beginnen met preventieve zorg. Bijvoorbeeld door meer aandacht te geven aan gezinssituaties, die kunnen leiden tot schizofrenie. Maar dat is allemaal erg modern. Veel te modern wanneer men zich realiseert dat in Paviljoen drie in Amsterdam pas drie jaar geleden de witte jassen zijn afgeschaft. Veel te vooruitstrevend ook vóór een land, waarin kortgeleden de directeur van een psychiatrische inrichting zijn filosofie prijsgaf aan Foudraine: „Piet is hier nu voor de vijfde keer," zo vertelde hij mij, „en ik zei tegen hem: Man, je moet maar zo denken — een auto moet ook zo nu en dan eens in revisie. Olieverversen en nieuwe schokbrekers. Schaam je er niet voor. Zo'n psychotische toestand herhaalt zich zo nu en dan."
"Wie is van hout, de gek of de professor? JAN FOUDRAINE wie is van hout... EEN GANG DOOR DE PSYCHIATRIE". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1971/07/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000031670:mpeg21:p013