door FRANK ZAAGSMA
Een kleine maand na het kattenfilmfestival is Amsterdam opnieuw getuige van een belangrijke filmmanifestatie: het studentenfilmfestival Cinestud 73. Beide hebben één geestelijke vader gemeen, te weten P. Hans Frankfurther, die in 1960 de stichting Cinestud in het leven riep, zich daarna als promotor van het Stripschap ontwikkelde en zich onlangs dan op de katten heeft geworpen. Een merkwaardige, doch niet inconsequente evolutie, want de inmiddels van student tot filmproducer gepromoveerde Hans Frankfurther is met i al zijn pienterheid het sprekend evenbeeld van Tom Poes. Het openingstafereel in 1960 valt dan ook gemakkelijk voor te stellen: burgemeester Dickerdack lerrichtte, onder het pseudoniem Van Hall, de opening lan Cinestud, terwijl Wammes Waggel, onder wie Godried Bomans schuilging, de Academische Film Studieagen (thema: Lichaam en lichamelijkheid
middels zijn de kaarten wat erhangen. Sinds het Maagdenais hebben de Dickerdacks het erbruid bij de studenten, en iet lichaam is ook niet zo beangrijk meer, tenzij beschouwd anuit het dialectisch-materiaistische gezichtspunt van Willelm Reich, aan wie Cuba-rei-: liger (destijds sprak men net liet meer van fellow-traveller) Harry Mulisch onlangs een boekje wijdde. Sprak de heer , Bertina in De Volkskrant drie aar geleden nog enigszins verbolgen over het gemis aan engagement tijdens Cinestud 70, ook hierin hebben de organisatoren inmiddels voorzien door jegin volgende week drie disrussies te laten plaatsvinden aet als algemeen thema „Engaement in de film". Joris Ivens ïidt maandag om 11 uur de., iscussie over „Film en Poliiek" in, de Ethiopiër Solomori lekele en de Nederlandse documentaire filmer George Sluizer raten maandag om 2 uur over Film en de Derde Wereld", taarna dinsdag om 11 uur de liscussie gewijd wordt aan wnmerciële versus alternatieve toproductie en -distributie, engagement voorop. Ook de Ci'stud-catalogus is voor de ïlft gevuld met stukken over #t engagement in de film, 'aar wat blijkt? Van de 50 jfilms die ik van te voren heb gunnen zien (het festival zal tot ft met volgende woensdag er in taerion zo'n 150 doorgedraaid ftben) behoorden niet meer kn.twee tot het geëngageerde toe. Afgezien dan nog van W Oostenrijkse filmpje Traungkeit, dat de zinnen van ^xon („Let me make one thing (erfectly .clear") en Goebbels Wollt ihr den totalen Krieg?") P de geluidsband combineert " et een beeld van een heel veldje vol met de woordjes '„tot", gaande op de beschrijvingen [ n de catalogus kan men er dan zo'n 15 geëngageerde films «jvoegen, waarvan een groot door de organisatoren met toite woorden naar Nederland s gelokt. De meeste politiek Engageerde filmers hebben er :j et zo'n behoefte aan hun films ' :p een festival te vertonen: zij voornamelijk bestemd voor e groepen binnen de situaties J Vaar films over gaan. Loca-' e films voor locale groepen die pacht worden na de film wat (V kouster te zijn geworden van ee 'gen problemen. tysteem jWistwording: ciat is het tref°° r d dat het duidelijkst overkomt
uit de verschillende stukken in de catalogus. Films moeten bestemd worden voor doelgroepen, betoogt Leonard Henny, wiens Utrechtse universiteitsgroep- met een aantal films vertegenwoordigd is; ze moeten het systeem veranderen in plaats van bestendigen.. „Lange' tijd hebben film en bioscoop .systeem-konform gewerkt", legt old-time filmvormer Jan Hes uit. Vrijblijvende amusementsfilms voor massa-consumptie zijn wel degelijk geëngageerd, zegt filmcriticus Peter van Bueren met zoveel woorden, want zij hebben „bijna altijd" de boodschap dat het goed is in de wereld. Bijna altijd? Dat riekt naar een ontsnappingsclausule in een lange reeks betogen waaruit de conclusie te trekken valt, dat de argeloze consument als een marionet gemanipuleerd wordt door het 'Amerikaanse filmimperialisme. Die clausule is ook wel nodig, want hoe zou men de populariteit van Chaplin kunnen verklaren, een man die het in zijn films toch voortdurend aan de stok had met systeem-bevestigende agenten? En ook Billy the Kid, het onderwerp van talrijke westerns, was geen systeem-conforme held maar een outlaw. Oorlog Intussen zijn de stellingen weer betrokken en waait de oorlogssfeer je tegemoet. Ter Braak wordt ons weer ten voorbeeld gesteld in zijn gevecht tegen Abraham Tuschinski, en de Wieleks, de Van Domburgs en de Bertina's kunnen in hun vuistje lachen. .De rollen zijn omgedraaid: tien jaar geleden waren zij het voorwerp van kritiek in het pas opgerichte filmtijdschrift Skoop, waarin Nikolai van der Heyde de nouvelle vague en Wim Verstappen de Hollywoodfilm tot voorbeeld van filmmaken verhieven. Maar de oorlog tegen .Hollywood heeft thans . een grimmiger karakter gekregen. Werd hij destijds gevoerd op grond van de goede smaak en een aantal achterhaalde filmtheorieën, nu ligt een heel wereldbeeld ten grondslag aan de gevechten. De term imperialisme is in zwang gekomen, en de wereldomspannende Amerikaanse culturele en economische expansie roept heel anders luidende protesten op dan de na de oorlog in zwang zijnde kreet
„Amerikaanse humbug". De ook in Holland oprukkende hamburgerpaleis jes worden nu benaderd vanuit de theorie dat de consument niet eet wat hem zint, maar wat hem door de reclame in de mond wordt gestouwd. „Het eten is in de meeste landen een fundamenteel genoegen", merkt Cas Smithuijsen in de catalogus op, „maar Amerikanen eten niet voor hun genoegen: voor hen is eten zoiets als een reactie (a la Pavlov) op de reklame". En zo vergaat het ook de bioscoopbezoeker: ' hij kwispelstaart op bevel van het achter de filmproductie staande Amerikaanse bankkapitaal. Helaas ziet de praktijk er wat anders uit dan de theorie: Hollywood heeft de laatste jaren een groot aantal flops moeten incasseren, en een enorme reclamecampagne rond The day of the jackal heeft in Nederland de .argeloze burger met ./geen stok de bioscoop in kunnen slaan. De hamburgers blijken niet altijd aan de consument te slijten. Geus Films over het thema bewustwording zijn trouwens niet van vandaag of gisteren: tien jaar geleden werd op Cinustud '63 ook al zo'n film vertoond. Ik citeer de heer Boost in De Groene: de maker, 'leerling van de filmacademie, beschrijft in zijn, ongeveer een uur durende film, de gevoelens van vereenzaming, verbittering en van uitgestoten
te zijn bij een Surinamer die in ons land woont en tijdens enige gebeurtenissen (de verkiezingen, de Surinaamse nationale feestdag, een betoging van Surinamers in Den Haag) rondzwerft door de stad en zich zijn positie bewust wordt'. Wie was deze 'Surinaamse geus', zoals Jan Blokker hem in het Algemeen Handelsblad noemde, deze geëngageerde avant la lettre die ook nog een speciale vermelding van de jury kreeg? Hij heette Pim de la Parra jr., en zijn film had de titel Megalopolis I. Van . een vervolg op Megalopolis is het nooit gekomen, de geus heeft inmiddels Den Briel ingenomen en is daar een gevestigd burger geworden, hoewel zijn weemoed naar Suriname hem nooit heeft verlaten: in zijn laatste film .Frank en Eva hoor je de twee oernederlandse kornuiten Frank en Joop in het holst van de nacht de Amsterdamse burgerij tergen met de lallend gezongen woorden 'Paramaribo, Paramaribo'. De assimilatie van De la Parra valt te vergelijken met die van de Poolse kleermaker Tuschinski, wiens bioscooppaleis aan de Amsterdamse Reguliersbreestraat in de jaren zestig het ideaal was van elke Nederlandse filmmaker. De la Parra heeft zijn films nooit langs de Tuschinski-portier kunnen smokkelen, Paul Verhoeven wel. Zijn. debuut Een hagedis teveel kreeg na afloop van Cinestud '60 een vermelding;
als de beste Nederlandse bijdrage, terwijl de prijzen weggegeven werden aan Roman Polanski en Jan Nemec. Ook Nikolai van der Heyde, die in 1963 de Zilveren Roos van het Prins Bernhard Fonds in ontvangst nam voor zijn korte film De kegelbaan, heeft het Tuschinksiideaal kunnen bereiken. De Nederlandse Filmakademie heeft in die tussenliggende jaren maar weinig talenten afgeleverd die voor de bioscoop geschikt bleken te zijn. Alle Nederlandse filmmakers die nu successen boeken, komen uit de jaargangen rond 1963. De Ditvoorsts en de Daalders die daarna kwamen, hebben een groot publiek nooit kunnen halen omdat hun talent, dat groter is dan van hun voorgangers, te dwarsliggerig bleek. Daalders' Body and Soul was zo ongeveer' de beste film van Cinestud '67, daarna ging het bergafwaars. In 1970 besloot de jury in arren moede maar geen prijs uit te reiken, en. ook de voorvertodhde selectie van films van Cinestud '73 levert een weinig opwekkend beeld op. De armoede blijkt internationaal te zijn. De opkomende filmers van nu, of het nu Polen, Hongaren, Zwitsers of Canadezen zijn, hebben een te uitgebreide loopbaan bij film of televisie achter de rug om ze nog jong te noemen. Aan de animo van de jonge filmstudenten om ooit nog eens de bioscoop te halen zal het niet liggen: bijna al hun films vallen in te passen in de gangbare bioscoopesthetiek, ze zijn vaak juist te conformistisch en te karig wat ideeën betreft. De la Parra, Van der Heyde en Verstappen begonnen opstandig en zijn later wat gekalmeerd. De huidige filmstudenten echter beginnen niet eens meer met de revolutie te prediken en via een filmtijdschrift met de botte bijl te hakken, ze zijn als conformist geboren en hun produkten zijn bij voorbaat dode kinderen. Revolutie En de geëngageerde, politiek georiënteerde film dan? Ligt daarin geen hoop voor de toekomst? In de Cinestud-catalogus wordt inderdaad genoeg revolutie gepredikt, en 'ook het Nederlandse film tijdschrift Skrien blaast zijn partijtje in dit opzicht mee. Maar de oorlog tegen de bestaande bioscoopfilm en zelfs tegen de auteursfilm die men normaal als kunst pleegt te verheffen, blijkt een
uiterst onvruchtbare ondergrond. 'De rol die de burgerlijke maatschappij ons filmmakers en in het algemeen de kreatieve intelligentsia opdringt, is de rol van kunstschijters', stelt de Zwitser Kurt Gloor in de catalogus. In Arnhem Alternatief illustreerde zijn filmpje Ex uiterst verhelderend wat hij verstaat onder 'films die didakties helder - dus dialekties opgebouwd zijn, en thema's behandelen die de toeschouwer persoonlijk iets zeggen'. Dat filmpje was gericht tegen het alcoholisme, en ten behoeve van zijn les liet Gloor een reeds jaren in een kliniek voor alcoholisten verblijvende man op een uiterst pijnlijke wijze ondervragen, op dezelfde manier waarop professoren in de medicijnen hun ziektegevallen voor een aandachtig gehoor tentoonstellen. Gloors didactische methode had veel weg van een lijkschouwing, verricht op een helaas nog levende patiënt. Nu kan men tegenover de kadavermethode a la Gloor met evenveel gemak de films van Straub en Gödard stellen, mensen die heel wat sympathieker en doordachter de revolutionaire cinema dienen. Alleen valt te vrezen dat zij uitzonderingsgevallen zijn, filmmakers die van nature al lucide denken en bovenal hun mate-, riaal beheersen. De revolutionaire theorie blijkt echter meestal het uitzicht op de werkelijkheid te belemmeren, wanneer zij via de film in praktijk gebracht wordt. De oorlogsstemming » jegens de heersende klasse voedt een gemakkelijk zwart-wit denken zoals men dat in alle oorlogen aantreft: de wereld wordt verdeeld in 'goeden: en 'fouten', oprechte vaderlanders en N.S.B.ers. Reeds in de Maagdenhuisfilm werd de heer Samkalden als de schurk van het stuk opgevoerd, en de situatie is sindsdien niet verbeterd, „leve het geld, weg met de mensen", de inzending voor Cinestud '73 van het Sociologisch Instituut te Utrecht, houdt zich helemaal niet bezig met de mensen die het slachtoffer worden van de Nederlandse bouw- en slooppolitiek, maar eerder met de ideeën die de sociologen reeds voor het maken van de film voor ogen zweefden. Alle geïnterviewde mensen worden ondergeschikt gemaakt aan het betoog van de film en fungeren als illustraties in een preek. De agenten die een aantal krakers uit een flat zetten, zijn de böosdoeners, en de onschuldige kinderen die een protestliedje zingen fungeren als het engelenkoor. Er is echter nog hoop. De Tunesische film Les seuils interdits van Rida Behi, geeft de richting aart die de alternatieve film kan inslaan. Behi's portret van een jonge werkloze Tunesiër is van de mens uit gedacht, en niet van de theorie uit. Dat Behi een zeer persoonlijke thematiek in de film heeft verwerkt (zijn ver- • filming van een verkrachting in een moskee was voor hem als zoon van een geestelijke een persoonlijke bevrijding) versterkt alleen maar de indruk die de film achterlaat. • De toekomst van de alternatieve film ligt niet in de handen voor de propagandisten ■ of prekers voor eigen parochie (zoals de makers van films en diaseries van Cinèclub), de opvoeders of de vormers, maar in de handen van mensen die vanuit hun eigen persoonlijkheid de wereld aanschouwen. De zeggingskracht van een film vloeit eerder voort uit de passie van de filmmaker, dan uit de ideeën die hij koestert.
Beeld uit de film BOycot van Rudolf van den Berg, over de studentenboycot van 1972
Canadese filmstudenten bij de opnamen van de film Ivory Founts
Pim de la Parra: de Geus van Suriname